Metapatroon > ontwerper > gevorderde beginner & leerling
Keeping ourselves wondering about what still may follow seems more productive.
in: On "nil" modality and Metapattern
Nieuw betekent zoveel dat je als professional serieuze moeite voor leren moet doen.
A designer/engineer doesn't mind at all being 'right' for the 'wrong' reasons. Rationalization always comes after recognition.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Semantische modellering voor voorzieningen op stelselschaal blijkt kwalitatief nogal wat gewenning te vergen. Het resultaat is een compact, onderhoudbaar informatiemodel voor ruime variëteit.
in: Modellering gerelateerdebegrip
[V]oor menigeen lijkt de ruimste schaal die de ontwerper veronderstelt, vaak nodeloos opgerekt. Die ruime ... ruimte is echter nodig voor reële verhoudingen[.]
in: Bauhaus in de informatiemaatschappij
Nu slaat dat gezegde — zij ontdekken pas het laatst wat water is — ook helemaal niet op het bevattingsvermogen van vissen. Figuurlijk stelt het menselijk onvermogen aan de kaak. Zo lijkt het er inderdaad sterk op dat informatiekundigen weliswaar met informatie werken, het woord zegt het, maar geen wezenlijk begrip ervan hebben. Zo’n gebrek vormt inmiddels een probleem in combinatie met een andere menselijke eigenschap. Dat is de pretentie om het leefmilieu, de informatiemaatschappij dus, te beheersen.
in: aantekening 17.1
Only when an initiator is also open to change, does a process evolve. All change needs is a promising start. Then take it from there. Early on, getting something right is a bonus. At that stage it is essential to learn what goes wrong.
in: On metapattern and other themes in information management
De persoonlijke motivatie als onlosmakelijk handelingsingrediënt beperkt per definitie de mogelijkheid om vakkennis te objectiveren. Daarom is er sprake van overwegend ervaring als leerproces. Dat lijkt mij echter niets anders via persoonlijke motivatie opgedane, dus inherent subjectieve vakkennis. Daardoor ontbreekt ook de objectieve maat voor vooruitgang.
Ontwerpers/modelleurs gaan naar mijn idee géén initiatief nemen om zo'n nieuwe methode te hanteren. Metapatroon/contextuele verbijzondering is en blijft slechts een middel. Daarom verkies ik prioriteit te geven aan verheldering van welk doél je ermee (beter enz.) kunt bereiken. Zodra opdrachtgevers dat inzien, maken ontwerpers/modelleurs van de passende methode gauw geen enkel punt (meer).
Door informatiekunde als door-en-door interdisciplinaire studie ontwikkel je, mits je nieuwsgierig bent, inzicht in onze leefwereld èn kan je als professional op gevarieerde plekken verantwoorde bijdragen leveren. Dat blijft op de ruimere schalen voorlopig overigens pionieren, dus ook dàt moet je leuk vinden.
in: Digitale architectuur door-de-schalen-heen: van informatiesysteem tot en met -maatschappij
De stelselmatige oriëntatie valt pas … stelselmatig te vestigen via opleiding van toekomstige beroepsbeoefenaren. Dat duurt dus even. Maar als ‘we’ daarmee wachten, duurt het uiteraard nòg langer.
[E]r [moet] hoognodig een formele opleiding op universitair niveau tot civiel informatiekundige komen. Als wezenlijke veranderschakel moeten politici en bestuurders voorgelicht worden.
in: Civiele informatiekunde: op weg naar infrastructuur voor informatieverkeer
De gewichtigste raad die ik heb, luidt om vooral literatuur over pluriform gedrag te raadplegen.
Je kunt op verschillende manieren tegen invoering van nieuwe gereedschappen aankijken. Zo kan je ze opvatten als aspect van een verbeterde werkwijze. Kortom, voor optimale toepassing heeft een gebruiker niet genoeg aan een bedieningsopleiding. Daar hoort ònlosmakelijk zoiets als bijscholing voor houding, kennis & vaardigheden bij. Die ruime zienswijze blijkt echter zeldzaam.
De sleutel ligt […] bij opleiding.
Een nieuw paradigma vergt […] nieuwe generaties. […] Volgende generaties vakmensen moet je dan wel goed opleiden; het probleem blijft wie de opleiders opleidt.
[E]en methode met uitdrukkingsmogelijkheden voor contextuele verbijzondering [is] onmisbaar […]. Maar zònder stelselmatige instelling van wie die methode benut, is het effect nog steeds nihil. Wie kan spijkeren, is nog lang geen meubelmaker. Het ziet er dus naar uit dat implementatie in eerste aanleg bevordering inhoudt van bewustzijn van noodzakelijke stelselmatigheid. Als instrumenten komen in aanmerking: voorlichting, stimuleren van concrete projecten, maar zeker óók dat opleidingen tot informatiekundige door-en-door stelselmatige oriëntatie verkrijgen.
Overigens pleit ik consequent voor voorrang voor opleidingen, maar dat vindt vooralsnog geen serieus gehoor. Het is ook lastig om mensen op te leiden, zolang je de juiste opleiding zèlf nog niet hebt, sterker nog, zolang je niet eens begrijpt dàt je opleiding mist. Ik zie daarin geen reden, integendeel, om mijn mening over de noodzaak van — voorrang voor — opleidingen te herzien.
Kenmerkend is m.i. dat je over zulke principes juist niet kunt zeggen “wat ze precies zijn.” Dat volgt immers uit de erkenning van uniciteit van de ontwerpopgave. […] Je kunt dus ook geen voorafgaand “begrip” van architectuurprincipes leren, althans niet concreet. Ontwerpen moet je vooral doén. Door ervaring met resultaten die in hun uniciteit optimaal ‘werken,’ leer je zelfvertrouwen. Je leert, dat je je aanvankelijke onzekerheid bij een opgave niet màg ontkennen, maar zelfs moet koesteren. Je leert, dat je voor èlke opgave moet … leren. Dàt is, als je toch de term “precies” wilt gebruiken, precies wat [de professionele ontwerper] doet. Hij leert zijn opdrachtgever kennen, hij leert de (verdere) situatie kennen … […] Alles helpt, als je ervan leert dat je het voor je eigen bijdragen aan opgaven … zèlf moet doen. Om ontwerper of, algemener gezegd, veranderaar te kùnnen zijn, moet je die verantwoordelijkheid niet als last ervaren, maar als ruimte. Als ik je tevens enig voorschrift mag geven, … zoek dus geen voorschriften, maar inspiratie.
Een model is niet zozeer goed òf fout, maar veeleer beter of slechter … Hoe dan ook zit je met de vraag naar criteria. (Ook) die kan je stelselmatig m.i. het ‘beste’ zien als aspect van probleemstelling. Ofwel, je kent ze vooralsnog niet.
[Daaru]it […] lees ik de wens om het simpel te houden. Zeg ook maar, dat opdrachtgevers het moeten (kunnen) snappen. Dat is een illusie, die de oplossing al heel lang ophoudt. Wat ‘betrekkelijk’ eenvoudig is, zijn problemen die als het ware plaatselijk opgelost kunnen worden. Maar betekenissenvariëteit op stelselschaal is zelfs per definitie niet plaatselijk. Daaruit volgt dat het nu eenmaal ingewikkelder is. Daaruit volgt dat je er het beste onder de noemer van infrastructuur aan kunt werken. Daaruit volgt dat je er professionals voor nodig hebt. Daaruit volgt dat je ze moet opleiden.
[V]oor informatiekundig ontwerp valt van alles en nog wat op te steken door serieuze studie van o.a. geschriften van (ge)bouwkundige, industriële enzovoort ontwerpers.
in: De ene ruimte voor informatieverkeer
Wat nog steeds ontbreekt, is een opleiding die opgezet is rondom wat karakteristiek moet zijn aan de kunde in kwestie en dat is natuurlijk informatie. Accenten die ik in het curriculum zou aanbrengen betreffen o.a. instrumentatie met digitale technologieën en het maatschappelijke bereik van informatieverkeer. De informatiekundige leert ontwerp van stelselmatige voorzieningen.
in: Naar een informatiekundige informatiekunde
Wat je ontdekt, is wezenlijke relativiteit. In het besef van het ontbreken van absolute zekerheid maak je keuzes. Dat is ontwerpen. Gelet op ontbrekende zekerheid moet ontwerpen altijd leren zijn. Als een eerdere keuze een vergissing blijkt, voor verbetering vatbaar is e.d. maakt opnieuw de systematiek van Metapatroon wijzigingen gemakkelijk mogelijk. Door de principiële betekenisrelativiteit kan je er nooit absoluut fout mee zitten.
Dat ontwerpproces kan je beschouwen als geïnformeerd puzzelen. De ontwerper moet zich voldoende aanleren waarover ‘het’ gaat. Zulke nieuwsgierigheid is onmisbaar om de juiste puzzelstukjes te herkennen respectievelijk te vormen èn ze allemaal op de passende plaats te leggen. Dat vergt wisselwerking. Wanneer een bepaald stukje niet past, is wellicht dat stukje überhaupt ongeschikt voor — bijdrage aan — samenhang. Dat moet netzolang dóórgaan, totdat het model het reële bereik inclusief variëteit van relevant informatieverkeer dekt. En omdat de wereld verandert en daarmee de eisen aan informatieverkeer, moet zo’n model principieel veranderlijk zijn en blijven …
Een kritiek moment bestaat eruit, als zij in die uitdijende ruimte stuit op het onderwerp waarvan zij tot dàn dacht dat het het vaste middelpunt vormde.
in: Kringloop zonder middelpunt
De paradox voor een informatiekundig ontwerper, die als zodanig met voorrang conceptuele modellen maakt, verdwijnt pas indien hij hierop verdacht is. [… D]esgevraagde verklaring door een deskundige … valt […] gewoon niet te vertrouwen.
in: Modellering van interdependentie
De luisterende leek bevestigt dat hij de deskundige kan ‘volgen,’ maar wat de leek aldus hoogstens begrijpt is de lineaire vertekening annex ernstige simplificatie van het wèrkelijk deskundig handelen.
in: Modellering van interdependentie
It should not come as a surprise that the coordinating aspect of Metapattern is often missed by current practitioners and researchers. So far, modeling for digital information systems and services has been dominated by analysis.
in: Get into the rhythm of Metapattern
Kenmerkend voor het huidige stadium van de zgn informatiemaatschappij is niet zozeer dat mensen hun verkeer vooral met informatie verzorgen. Daar is allang dynamiek van betekenissen bijgekomen. Met elke concrete interactie kunnen deelnemers een situatie scheppen waarop hun impliciete contextualisering nog niet berekend is. Het moet daarom tot het onderwijs in basale verkeersvaardigheid behoren om aandacht voor context te leren.
in: Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen
Een modelleermethode annex —taal als Metapatroon kan reeds vruchtbaar op de middelbare school worden onderwezen om door leerlingen voor allerlei opgaven te worden benut.
in: Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen
De nadruk op betekenisverbijzondering maakt modelleren als vóórbereidend werk inderdaad ingewikkelder. Hoewel, dat moet vooral niet worden overdreven. Het betreft een vak, dat prima te leren valt. Dat vergt uiteraard opleiding.
in: Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen
Opleidingen voor informatiekundigen moeten op z’n minst afzien van nadruk op formele logica. Want dat leidt studenten alleen maar àf van het aanleren van het vermogen om betekenissenvariëteit goedverbijzonderd te ordenen.
in: Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen
Dat doet iemand dus niet zomaar, al helemaal niet als het resultaat een stelselmatig conceptueel model moet zijn. Nu valt het aanleren nog best mee. De moeilijkheid zit ‘m in de noodzaak van het zonodig àfleren van de daarvoor beperkende houding[.]
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
Met louter een modelleertaal met passende variëteit is modelkwaliteit nog lang niet geborgd. Daarvoor zijn bekwame informatiekundig ontwerpers onontbeerlijk. Vooralsnog zijn ze er niet of nauwelijks. Ze komen er ook nooit zolang de nadruk alsmaar sterker komt te liggen op methodisch formalisme.
in: De bedoeling met informatiekunde
Kenmerkend voor Metapatroon vind ikzelf een begrip van eenvoud zoals geconstitueerd door consequente betrekkelijkheid. Nota bene, als zodanig verschilt eenvoud van enkelvoud. [… D]e methodische c.q. metaystematische ‘eenvoud’ van Metapatroon [is echter] bedrieglijk. Nee, een beunhaas kan er (dus) niets mee, integendeel.
in: Ontwerpbelang
Waardering van het variëteitspotentieel vergt met voorrang adoptie van een passend metaconcept. (Want) ik kan me niet voorstellen dat het anders lukt om Metapatroon vervolgens ook praktisch stelselmatig te benutten.
in: Ander metaconcept, enzovoort
Sterker nog, er zijn per definitie helemaal geen uitzonderingen meer aan de orde. Hoogstens is de verkeerde situatie aangewezen.
De crisis die zij aanduiden, houdt dus helaas aan. Volgens mij ligt dat (dus) niet aan het ontbreken van een geschikte semiotische relativiteitstheorie. Het ontbreekt alom echter aan relevant probleembesef met bijbehorende aandacht voor oplossing. Zoals de enneade aanwijst, is een concept inherent gemotiveerd. Zònder motief ervoor komt relativiteitstheorie als concept nooit ‘op. ’ (Slechts) door vroege opleiding heeft — ontwikkeling van — zo’n motief een kans. Maar hoe krijgen de nodige opleiders een … kans?
Nee, ik slaag er nog steeds niet in om een ontwerpschool gevestigd te krijgen voor opleiding van wat ik inmiddels civiele informatiekundigen of informatieverkeerskundigen noem. Nu is dat inderdaad extra moeilijk, mede gelet op de noodzakelijke spanning tussen ontwerp en school; zie ook o.a. Bauhaus in de informatiemaatschappij. Dat zouden vooral politici moeten begrijpen, maar Plato’s Academie bestaat niet meer …
[I]k zie […] de noodzaak om dat thema [van variëteit] zo vroeg mogelijk èn steeds positief tijdens opvoeding & onderwijs te behandelen. Afhankelijk van de ontwikkelfase van een kind, moet dat natuurlijk resp. op passende manier gebeuren. Dat begint dan overwegend intuïtief, met gaandeweg meer bewuste — wat dat ook is — beheersing van gedragsvariëteit. Het pedagogisch beginsel moet dus niet zijn, dat slechts één antwoord c.q. manier goed is. Integendeel, een antwoord enzovoort hangt er maar vanaf. Wie dat jong genoeg leert, blijft dogmatisme bespaard. Zodoende neemt de kàns op dogmatisme zeer sterk af.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
[Daarvoor is] een informatiekundig ontwerper [nodig] die zijn vak verstaat. Omdat zulke vakmensen er helaas nog niet of nauwelijks zijn, nee, niet met kennis, vaardigheden èn nota bene ethisch besef berekend op maatschappelijke schaal van verkeersvoorzieningen, moeten we ze met spoed beginnen op te leiden.
Voor een leek is onmogelijk greep te krijgen op het radicale vormminimalisme, dus óók van Metapatroon, omdat hij niet komt tot gebruik ervan. Voor adequate kennis is intensieve oefening nodig[.]
Vanaf welke leeftijd is een kind, zeg maar, enneadisch ontvankelijk? Onmiddellijk, zou ik zeggen. Wie zich daarin oefent, en blijft oefenen, is alert op verschillen-in-samenhang. Dat stimuleert stellig vèrder leren …
Wanneer er ooit een opleiding komt voor informatiekundige ontwerpers — ik pleit er sinds jaren voor — kan ik voor noodzakelijke filosofische inclusief ethische oriëntatie nauwelijks een actueler èn relevanter boek dan Stirners Der Einzige und sein Eigentum bedenken. De ontwerper van infrastructurele voorzieningen kan eruit leren dat hij slechts een opdrachtgever kan dienen die de infrastructuur dient in plaats van andersom. Want als de infrastructuur de opdrachtgever moet dienen, laat staan dat de infrastructuur er zou moeten zijn voor de ontwerper, is het natuurlijk niet eens infrastructuur.
in: Herpositionering van staat tot Stirneriaanse infrastructuurvereniging
Verantwoorde toepassing van Metapatroon zou ik geen kwestie van “introduceren” noemen. Het is niet zo dat zoiets als een cursusje van pakweg enkele dagdelen helpt. […] Een informatiekundig ontwerper moet allereerst een stelselmatige instelling hebben. Als z/hij zo’n instelling nog niet heeft, vergt ontwikkeling ervan intensieve, dus ook behoorlijk langdurige opleiding. Ja, Metapatroon is bij uitstek van meet af aan geschikt als middel tijdens zo’n opleiding.
in: aantekening 51.4
Wie de onmisbare stelselmatige instelling reeds kent, kan […] voor zèlfstudie vergaand in het handboek terecht. Het is echter een misvatting dat het genoeg is om daar de hoofdrubriek ‘stelseltaal’ te openen en even te kijken wat de rubrieken ‘eerste modelleerstappen’ en ‘schematechniek’ te bieden hebben. Over stelselmatig gesproken, zonder inzicht in totale samenhang levert louter beheersing van ‘schematechniek’ niets op; dat is ook geen werkelijke … beheersing. Het is nu eenmaal moeilijk om beoefening van welk vak dan ook op professioneel niveau er eenvoudig uit te laten zien … Wie een andere suggestie probeert te wekken, is een beunhaas.
in: aantekening 51.4
Over opleiding gesproken, het kost vooral moeite en daardoor tijd om dat allemaal àf te leren … Maar wie eraan blijft vasthouden, kan nooit een stelselmatig model opstellen, echt nooit.
in: aantekening 51.4
De indruk dat informatiekundig modelleren beheersing van grondslagenfilosofie vergt, is juist. Er zijn echter nog geen informatiekundige opleidingen die daaraan aandacht besteden, laat staan voorrang geven. Dat vormt een voorname oorzaak dat er nog niet of nauwelijks informatiekundige ontwerpers zijn die berekend zijn op opgaven op stelselschaal. Een forse rem op passende vakopleidingen is het onvermogen van potentiële opdrachtgevers om in termen van — hun verantwoordelijkheid voor bijdragen aan — infrastructuur voor informatieverkeer te denken resp. handelen. Kortom, de uitgesproken vraag ontbreekt (terwijl de latente behoefte groeit).
Het gevolg van explicitering van radicale ontologisering is overigens her en der een verwonderlijk woord. Daarvan is herietsing dus een ‘duidelijk’ voorbeeld. Een gevorderde informatiekundig ontwerper vindt voor stelselmatige ontwerpopgaven echter gauw niets normaler klinken.
En dan moet je niet meteen gaan piepen, dat niemand dat kan volgen. Doe er ajb allereerst zèlf de nodige moeite voor, en zo moeilijk is het ècht niet. Begin er gewoon aan …
in: aantekening 52.6
A proposal is offered for fitting analytic philosophy with assumptions for more intuitive appeal. Now encompassing an irreducible synthesis, it can be integrated in productive educational practice and programs, helping children to develop ever increasing multi-facetted competences.
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
[A] reorientation of analytic philosophy […] both can and should already be taught to children, to better equip them for life. Teaching may start when a child is able to distinguish behaviors, and perform experiments accordingly (or can then be reasonably warned). As a matter a fact, current adults are also emphatically targeted here (with educators first).
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
Het procedé heb ik vaker verklaard. Vooruit, 1. pak een boek(je) op, 2. wees vooral bedacht op fundamentele overeenkomsten van de inhoud met wat aan informatiekunde ontbreekt, 3. vervang eenvoudigweg de voornaamste onderwerpsaanduiding, zeg ook maar het sleutelwoord, 4. citeer wat aldus uiterst en, wie weet, zelfs èxtra behartigenswaardige lessen van de ene voor de andere discipline zijn en 5. voeg ter verduidelijking zonodig wat commentaar toe.
in: Vernieuwing volgens Duivesteijn, lessen voor infrastructuur voor informatieverkeer
Een subject leert deelnemer zijn, en verandert daardoor als subject, enzovoort. Dat gaat vergaand vanzelf. Dat suggereert de — figuur van de — enneade door motief ‘achter’ focus te plaatsen. Een motief laat zich hoogstens als concept kennen, maar is dan geen motief meer, maar concept volgens alweer een ànder verondersteld motief …
Het volstaat om het teken volledig op te vatten, dus niet louter — wat enneadisch heet — signatuur. Moeilijk daarin is, dat het tegen de macht der kennelijke gewoonte is. Die gewoonte is weliswaar aangeleerd, maar àfleren kost grote moeite, als het al lukt. Ook dàt is een reden waarom ik in elk geval voor formele opleiding van meet af aan volgens grondslagen van enneadische semiotiek pleit. Dat vestigt besef van waarvoor taal als middel dient, en daarop wijst de gehele enneade.
Wie de semiotische enneade begrijpt en Metapatroon beheerst, kan m.i. voorlopig vooruit.
in: aantekening 55.9
[Ook] zgn taaldidactiek [moet] grondig […] worden herzien. Een
kind kan m.i. niet vroeg genoeg volgens deze tekenleer opgevoed resp.
—geleid worden, dwz voor deelname aan tekenverkeer. Juist voor
een kind is immers niets natuurlijker, en dus eenvoudiger. Stel je
voor, bijvoorbeeld, wat ontleding c.q. analyse inhoudt volgens de
aanname dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is. Dan moet je
je een idee vormen van oorspronkelijke verzoekgever en —nemer(s).
Op welke inschikkelijkheid door de verzoeknemer mikt(e) de verzoekgever
met haar teken? Hoe heeft zij het teken in kwestie daarvoor
in(elkaar)gestoken? Welke ervaringssituatie wil de gever — dus
met context — oproepen bij de nemer? Welk gedrag is eventueel
— dus via signatuur — nader gesuggereerd? Nou ja, ongeveer
zó. Wat mij betreft betekent gezegde alles dat … gezègd is, de
rest is enscenering. Zijn categorieën zoals onderwerp, lijdend voorwerp
en meewerkend voorwerp nog zinvol volgens het verkeersparadigma? Is de
verzoeknemer niet altijd onderwerp in de zin van — beoogde
— actor, uitvoerder van inschikkelijkheid? Maar zij hoeft als
zodanig niet èxpliciet vermeld te zijn, dwz in het — nota bene,
complete — gezegdedeel van het teken. Het komt erop neer dat
ontleding vooral moet aanwijzen wat òngezegd bleef. En feitelijk is
dubbele analyse geboden, de ene voor teken-als-gedrag dat de
verzoekgever voortbracht, de tweede voor gedrag-als-teken zoals de
verzoeknemer interpreteert.
Wat het nut voor informatiekundig ontwerp(en) ook alweer is? Op
z’n minst raakt duidelijk(er) waarom gangbare aanpak averechts
uitpakt. Want daardoor blijft veel òngezegd resp. òngeregistreerd en
gaat prompt verloren. Met een kleinschalig, strikt lokaal
informatiesysteem valt dat vrijwel nooit op; het gemis vangen de trouwe
gebruikers op dankzij hun eigen geheugen (totdat zij er niet meer
zijn). Op zgn stelselschaal ontbreekt zo’n verborgen, maar juist
vitaal vangnet.
[H]et [zijn] altijd individuen […] die zich gedragen, dwz activiteiten ondernemen. Daarom moeten individuen een adequate tekenleer … leren. Als zij daarvoor een averechtse tekenleer moeten àfleren, is het prompt véél moeilijker, zo niet onmogelijk.
[Met] logisch resp. naïef atomisme […] zit je geheid op dood spoor (waaraan vooralsnog helaas genoeg aan valt te verdienen, wat wijziging van paradigma natuurlijk bemoeilijkt). Op z’n minst zijn situationistische axioma’s nodig, gauw uitgebreid tot subjectief situationisme. Om dat terdege te begrijpen vergt nadere studie.
Zolang iemand weinig tot niets van Metapatroon begrijpt, ligt het voor de hand om dáárin een of zelfs hèt probleem te zien. Wie zichzelf zand in de ogen wil strooien, moet vooral zijn kop met open ogen in het zand steken. Voorlopig woestijnen genoeg … waar je echter ook nog weleens een roepende kan tegenkomen. Pas zodra je reële variëteit van gedragingen erkent als probleem, klopt, ook nog eens veranderlijk in de tijd naar — ben je er nog? :-) — zowel eigenschappen als verbijzonderingsstructuur, kan het gaan dagen dat Metapatroon géén onderdeel van dat probleem is, maar wèl onmisbaar onderdeel van de oplossing ervan. Voor de stelselmatige opgave van facilitering van informatieverkeer moet je Metapatroon opstellen aan de kant van passende variëteit, dus juist ter beheersing van reële variëteit. Maak Metapatroon daarom ajb niet het verwijt dat het ingewikkeld is. Gelet op de complexiteit van reële betekenissenvariëteit in informatieverkeer is Metapatroon voor passende model(leer)variëteit zo simpel mogelijk. Een uitspraak van Albert Einstein is ook hiervoor toepasselijk: “Everything should be made as simple as possible, but not simpler.”
Wat helaas […] nog nergens valt te leren, zijn zulke verdichtingsmodellen als het gaat om reële betekenissenvariëteit. Wij zijn aan het pionieren, met moeilijkheidsgraad van dien. [… Z]o moet een stelselmatig model dankzij begripsmatige verdichting mikken op een model voor vergaand willekeurig informatieverkeer.
in: aantekening 58.7
Natuurlijk begrijp ik dat iemand zèlf wil begrijpen waaròm verandering eventueel nodig is. Zo ben ook ik reuze behoudend wat talloze onderwerpen aangaat, zelfs onbeschoft tegen mensen die ongevraagd aan- of opbellen om wat te slijten. [… Maar] als iemand iets beweert over vakontwikkeling, zoals ik dus doe, mag juist een opleidingsmanager zich toch wel nieuwsgierig tonen, nietwaar?
Mijn idee is dat ook en vooral leren altijd gedrag is, dus subjectief-situationeel. Ofwel, wat bevordert interdependentie van motieven, opdat het subject-als-leerling komt tot een, enneadisch uitgedrukt, gemotiveerd concept voor situationeel (leer)gedrag?
Er hoort toelichting bij, en die staat hier dan ook. Met die toelichting èn zorgvuldige aandacht moet het allemaal redelijk te vòlgen zijn. Dat is heel iets anders, over specialisatie gesproken, dan zèlf in staat zijn zo’n model te ontwerpen. Verder is het bezwaar van moeilijkheidsgraad betrekkelijk. Want zo ontstaat eindelijk overzicht. Weliswaar zijn de talloze gangbare informatiesystemen èlk apart beschouwd niet zo ingewikkeld, nou ja, dat zouden ze niet mogen zijn, maar er valt zelfs onmogelijk samenhang productief te duiden. Daarom, dwz vanwege de reële verkeersschaal, moet het andersom. Stelselmatig ontwerp verdient voorrang. Eventuele modulen laten zich vervòlgens pas beheersbaar aanwijzen.
Articulating a sign into signature and context explains the irreducible situationedness of behavior (and a pertinent awareness should promote learning).
in: note 56.4
[Semiotics] can and should be taught to children as soon as they enter the school system with a curriculum aiming at their immediate, developing experience; that should be great fun for both pupil and teacher!
in: note 56.8
Tja, om te beginnen moet de vráág dus eenduidig genoeg gesteld zijn. Dat vergt specificatie van de relevant geachte situatie, dwz — toevoeging van — nodig en voldoende context. Dat maakt eenduidig antwoord — pas — mogelijk.
Indien een enkele cyclus mikt op — het bereiken van — een bijbehorende mijlpaal, dan moet er toch met een reeks van zulke mijlpalen netzo overdrachtelijk gesproken een route uitgezet zijn. Aan het eventueel missen van een mijlpaal kunnen dan verschillende conclusies worden verbonden. Zo kan het zijn dat in dat stadium blijkt dat de route verkeerd uitgezet is, en daarom aanpassing behoeft. Ter toetsing van uitkomst met vòlgende cycli geldt dan tòch wederom een route (lees ook: hoofdontwerp).
De opdrachtgever hoeft niet tot in detail te begrijpen wat de
informatiekundig ontwerper voorstelt als ontwerp, laat staan dat de
opdrachtgever zèlf zo’n ontwerp zou kunnen maken, maar z/hij moet
dat ontwerp wèl kunnen overzien mbt relevante aspecten . Het is in
eerste aanleg de opdracht (!) annex verantwoordelijkheid van de
ontwerper om haar/zijn opdrachtgever tot dat in- resp. overzicht te
brengen. Dan is het voor de opdrachtgever vervòlgens ook
vanzelfsprekend, dat de ontwerper toeziet op ontwikkeling. Het is ook
de ontwerper die kortcyclisch alert moet zijn op lessen door
ontwikkeling. Lukt iets onverhoopt niet? Bij nader inzien, lijkt een
wat andere opzet beter? Met eventueel structurele aanpassingen aan het
ontwerp moet de opdrachtgever uiteraard instemmen. De ontwerper is
principieel intermediair.
Zonder zo’n intermediair gaan ontwikkelaars gauw hun eigen gang.
Weliswaar beweren ze zgn agile te werken, maar de hulpeloze
opdrachtgever komt er juist pas na lange tijd achter dat er géén
bruikbare resultaten zijn. Veel geld verspild, mensen gefrustreerd.
[Er] moet een algemene postdienst ingericht zijn, ditmaal nog weer vèrdergaand gefaciliteerd met digitale technologieën. Die digitale postdienst […] is echter slechts geloofwaardig, betrouwbaar e.d. met passende maatregelen voor (on)toegankelijkheid van informatie. Daar staat een ènkele [afzender en/of ontvanger] stellig vanuit haar/zijn individuele informatiebehoeften niet zo gauw bij stil. Dat moet dus iemand doen die weet wat er komt kijken bij een operationeel informatiestelsel.
[O]ntwerpen [is] wèl een vak, maar volgens de traditionele opvatting erover is het dus een paradoxaal vak (zoals psychotherapie dat is).
[W]ie weet hoeveel ‘oude’ literatuur nog steeds ònopgemerkt is voor ‘nieuwe’ informatiekunde?
Voorrang heeft een informatiekundig ontwerp. Naar de aard van het ontwerpwerk is een, vooruit, tòpontwerper niet in vaste dient bij een opdrachtgever. Als professional werkt z/hij van opdracht tot opdracht voor verschillende opdrachtgevers.
Het is onmogelijk om gevolgen op voorhand uitputtend enz. te kennen. Dat noodzaakt tot stapsgewijze aanpak (of lenig, zoals de Nederlandse vertaling van het Engelse woord agile luidt, maar dan mbt alle aspecten in samenhang ipv beperkt tot fasering van louter programmeerwerk; omdat volgens die beperkte opvatting kortsluiting met overige aspecten uitblijft, ontbreekt daarmee prompt de opbouwende richting). Ervaringen met verandering moeten voor vervolg ervan optimaal kunnen worden benut. Nogmaals, dat leerproces, maar steeds integraal, wijst op — de noodzaak van — flexibele aanpak, zeg maar stapsgewijs. Voor de eerste stap verdient de aanduiding met proeftuin de voorkeur; die noemer nodigt èxtra uit tot evaluatie met pràktisch gevolg voor de verdere stap(pen) .
Het lijkt een paradox dat iemand die behoorlijk tot vergaand (des)kundig is — nota bene, volledige (des)kundigheid is een illusie — zich vooral aanvankelijk juist ònzeker waant. Maar zulke onzekerheid is vooral terecht, verantwoord e.d., wanneer wat en/of van een verandering ook — en op wat langere termijn vaak slechts — àndere mensen (be)treft. Uitputtend inzicht door de veranderaar in hun motieven, belangen, ervaringen enzovoort is nu eenmaal op èlk tijdstip onmogelijk. Dat lukt immers van/voor hemzèlf al niet.
Vooral aanvangsfasen van verandering moeten mikken op leereffect[.
… Dat] effect van een bepaalde veranderfase moet niet alleen
zijn, om na te gaan in hoeverre de oplossing(srichting) opbouwend
gepositioneerd staat in de wat/hoe-ruimte voor eventuele
herpositionering ervan. Tevens, en aanvankelijk zelfs met voorrang,
moet een fase benut zijn om te onderzoeken of volstaat wat vooralsnog
als totale wat/hoe-ruimte geldt.
Zo is er het gezegde, dat àlles een spijker lijkt voor iemand met een
hamer. Waar een schroefverbinding nodig is, herkent zo iemand dat
— nog — niet (en biedt het veranderresultaat dus géén
oplossing). Vergelijkbaar kortzichtig is een veranderaar die voor een
verandering met maatschappelijke strekking de nadruk legt op zgn
digitalisering en daarvoor ook nog eens computerprogrammeurs e.d. de
vrije hand geeft (zodat — opdat? — zij feitelijk de
veranderaars zijn, met dienovereenkomstig beperkte opvatting over
totale wat/hoe-ruimte).
Indien resp. zolang de onzekerheid van de veranderaar groot is, is zgn
kortcyclische aanpak geboden. Een kortlopende fase biedt de
mogelijkheid om ook weer snel zonodig bij te sturen. Een fase moet
echter wel uitbereid genoeg zijn om te resulteren in relevant
‘lesmateriaal.’
Optimale fasering is een cruciaal aspect van het ontwerpvak.
Voor zulke opgaven is, zeg maar, aanschouwelijk onderwijs zeer geschikt. Als — resultaat van — de vroegste fase past daarvoor de aanduiding van proeftuin oid. Oppervlakkig gezien levert zo’n proeftuin de vroegste versie van het eindresultaat op. Maar vooràl tijdens vroege fasen van verandering gaat het dus om méér.
Voor èlke fase geldt — de heersende opvatting over — de totale wat/hoe-ruimte. Daarbinnen bestaat — de opvatting over — het uiteindelijke resultaat van verandering. Dan zijn er de (tussen)resultaten van eventuele voorafgaande fasen. Daarvan past een gedeelte — ook weer langs een spectrum variërend van alles tot niets — binnen wat althans voor de start van de vòlgende fase doorgaat voor — de opvatting over — het eindresultaat. Aansluitend dáárop is er een plan voor wat die vòlgende fase moet opleveren als beoogd onderdeel van dat eindresultaat. Met wat die fase aanvullend bijdraagt aan de verandering moet de cyclus van beoordeling en eventuele aanpassingen van ontwerp en plan(ning) wederom doorlopen worden. Naarmate dat serieuzer gebeurt met/voor vroege fasen, blijven wat/hoe-aanpassingen voor de oplossing(srichting) in latere fasen naar verwachting beperkt (en kunnen die fasen meeromvattend gepland zijn).
De combinatie van overschatting van (des)kundigheid en
onderschatting van onzekerheid leidt tot de illusie dat een verandering
aan het begin dekkend planbaar is, met uitvoering verder slechts een
kwestie van, tja, uitvoering. Afgeleid daarvan lijkt het voor de
planning dan verstandig om eenvoudig te beginnen. Daardoor raken
uitvoerders, zeg maar, ingewerkt en verlopen ook later fasen voor wat
ingewikkelder tussenresultaten (lees overdrachtelijk dus:
puzzelstukjes) vlot. Voor zover er volgens het plan nog wat valt te
leren, blijft het daartoe beperkt.
Zodra het belang van leereffect duidelijk is, geldt de zowat òmgekeerde
aanpak. Het criterium is telkens wat de kritieke aspecten zijn van wat
op dàt ogenblik doorgaat voor de opvatting over het eindresultaat. Dat
is dus niet wat er het eenvoudigst aan gedacht is, maar juist wat er
het ingewikkeldst aan is. Dat komt vooral neer op toetsing van de
heersende opvatting over de totale wat/hoe-ruimte. Kan eigenlijk wel,
wat er als oplossing(srichting) is ontworpen? Hoe eerder daarover
duidelijkheid ontstaat, des kleiner is de kans dat vergeefse
inspanningen zijn verricht. Nota bene, een proef is niet gauw vergeefs,
mits tijdig ‘uitgevoerd.’ Uitstel van wat feitelijk
zo’n proef is om ermee pas het allerlaatste
‘puzzelstukje’ mee te maken, leidt daarentegen vrijwel
zeker tot complete mislukking. Blijkbaar zijn de overige stukjes ervan
afhankelijk. Als dat allerlaatste stukje niet past, en die kans is
groot, kunnen daarmee die eerdere gemaakte stukjes ook allemaal de
prullenbak in.
Hoezo, tekort aan it-ers? Ik vergelijk het eens met het beroep van
glaszetter. Stel je voor dat glaszetters altijd ook zèlf de kozijnen
plus sponningen — mogen — maken waarin de ruiten moeten
passen, maar dat ze dàt domweg niet goed kunnen waardoor èlke ruit
vrijwel onmiddellijk ná het zetten barst. Ja, op die manier zijn er
zelfs nooit genoeg glaszetters.
Neem een groot overheidsproject waaraan gedurende meerdere jaren vele
zgn it-ers werken. Dat project mislukt heus niet, omdat
‘ze’ met te weinig zijn. Integendeel, dat zijn er véél en
véél te veel. Wat steeds maar ontbreekt zijn kritieke bijdragen volgens
informatiekundig ontwerp inclusief veranderkundig benul.
Allereerst is er dus, overigens nog zachtjes uitgedrukt, een tekort
aan, vooruit, verstandige opdrachtgevers. Bestaan ze überhaupt als het
gaat om wat toch opgaven zijn van informatieverkeer? Pas doordat zùlke
opdrachtgevers zich manifesteren, kan een ernstig tekort aan
informatiekundige ontwerpers blijken. En met een tekort aan it-ers valt
het dan reuze mee (en blijken de meeste mensen die zich zo noemen nog
niet eens behoorlijk een ruit te kunnen plaatsen, zelfs al deugt kozijn
met sponning).
in: aantekening 66.7
In elk geval verdient opzet van een deugdelijke opleiding voorrang. (Want) die bestaat nog steeds niet voor informatiekundig ontwerper, en al helemaal niet met civiel/maatschappelijk bereik van informatieverkeer.
Een conceptueel model op stelselschaal kan om verschillende redenen moeilijk te begrijpen zijn voor wie nog onbekend is met die schaal van modellering. Een voorname reden betreft herhaalbare zowel voorwaardelijkheids- als constitueringsstructuur. Heh?! Nee, dat is inderdaad nooit zomaar duidelijk.
Het kost inderdaad veel moeite en tijd om faliekante onzin zorgvuldig van commentaar te voorzien. Ik zie het maar als noodzakelijk onderhoud. Dat helpt eigen ideeën te toetsen. Want wie weet heeft iemand terechte kritiek, en dan moeten om te beginnen ideeën veranderen.
Erkenning van — eigen — onbegrip is een voorwaarde voor leren (maar geen waarborg dat het ook lukt).
Voor een ontwerpopleiding is dat overigens niets nieuws, dwz bevordering van verruiming van perspectief enzovoort. Maar zodra een ontwerper financieel afhankelijk van opdrachtgevers is, komt er, diplomatiek uitgedrukt, soms weinig terecht van wat haar/hem tijdens de opleiding als ethisch besef bijgebracht is. Dat moet er véél eerder als het ware ingestampt zijn en is daarom nadrukkelijk(er) een kwestie van opvoeding dan -leiding.
in: aantekening 69.7
Tja, het lijkt mij verstandig om daar dan een vakvrouw of —man bij te halen. Ik ben echter nog nergens geslaagd om een opleiding gewijd te krijgen aan wat ik civiele informatiekunde of ook wel informatieverkeerskunde noem.
[S]emiotiek op z’n enneadisch [moet m.i.] zo vroeg mogelijk in het schoolprogramma moet […] opgenomen[.]
Je kunt echter óók jezelf in de weg zitten door niet kritisch genoeg te onderzoeken wat je voor je uitgangsbegrippen houdt.
Geef mensen geen excuus om hun kop zelfs nog verder in het zand te steken; die koppen moeten er eindelijk uit! (En daarbij mogen we niet vergeten ook zelf een kop te hebben. Waar steekt die ook alweer?)
[A]ls er iets is dat àlle theorieën over ontwerpen benadrukken, is dat zulke activiteit voor elke opgave ànders moet kunnen verlopen (en omgekeerd geredeneerd: anders is er domweg geen ontwerpactiviteit nodig).
Ook — en vooral? — voor een verkenning is een plan nodig. Dat moeten we inderdaad wijzigen, en wie weet daardoor/-voor ook de proefopstelling, zodra het niet werkt.
Ontwerp(en) moet telkens de ontmoeting zijn van casuïstiek, dus van geval tot geval en bij voorkeur welke voor ingewikkeld of zelfs ònoplosbaar doorgaan, met stelselmatig modelleervermogen. Het optimale ontwerpteam bestaat daarom uit twee deelnemers. De gevalsdeskundige moet daarbij openstaan voor — voordelen door — stelselmatigheid, en de stelselmodelleur voor — werkelijke problemen volgens — casuïstiek. Over en weer verwelkomen, is nog beter uitgedrukt. Anders lukt het niet.
[Als] kritieke factor [is] dus niet het opleidingsniveau van leden van één en dezèlfde beroepsgroep aan de orde […]. Er is daarentegen behoefte aan verschillende beroepsgroepen. En uiteraard moeten de leden van èlke beroepsgroep ernaar blijven streven hùn “niveau” te verbeteren. Dat vergt netzo vanzelfsprekend afstemming. Het heeft geen zin om te leren ontwerpen wat onmogelijk valt te construeren, zoals het geen zin heeft om te leren construeren wat nooit kan worden ontworpen.
Ik draai [er]om […] heen. Dat is óók ontwerpen, ik bedoel om
daaraan toe te geven. En het is iets ànders dan treuzelen. Onrust.
Gemis? (Want) blijkbaar wéét ik nog niet genoeg. En/of wellicht ken ik
weliswaar relevante, zeg maar, elementen, maar moet zich eerst nog een
geschikter, zeg ook maar, verdwijnpunt (lees ook: oriëntatie) aandienen
voor de passende samenhang ertùssen. Ik vermoed dat ik inderdaad niet
tevreden ben over de tot dusver gevolgde structurele insteek (maar dat
kan iemand dus pas wéten, nadat z/hij een betere ontdekt, herkend resp.
zèlf bedacht heeft).
Ik wil hiermee ook maar weer zeggen, dat het op menigeen daadkrachtig
kan overkomen — en de gemiddelde bestuurder wekt zo vooral op
zichzèlf die indruk — om desondanks met ook nog eens heel veel
mensen prompt aan de slag met programmering te gaan. Het staat dan
echter vrijwel vast, dat àlles de prullenbak in kan. Ècht daadkrachtig
is dat dus juist niet.
Wie — ook — autorisatie modelmatig zo verweven kan
behandelen, moet het onderscheid tussen eerste en tweede orde
modellering vooral vergeten.
Als je vlot de kwaliteit van een digitaliseringsvoorstel wil
beoordelen, helpt dat onderscheid praktisch wel. Voor wat tot een
stelselmatige voorziening voor informatieverkeer moet leiden, deugt een
plan zònder zgn eerste-orde verbijzonderingsmodel dus principieel al
niet.
Tja, je kunt pas begrijpen wat iets niet is, en ànders, nadat je begrijpt wat iets wèl is met beperkingen van dien. En omgekeerd, het is niet … anders. Verwevenheid, en zo.
Ontwerpers met de tevens voor informatiekundige opgaven noodzakelijke oriëntatie primair op gedragingenvariëteit zijn helaas, zachtjes uitgedrukt, nog uiterst schaars. Dat blijven ze uiteraard ook, als er geen deugdelijke opleiding voor komt. Daarentegen overvloedig blijven de mislukkingen als gevolg van overhaaste technologie- resp. middeloriëntatie in noodlottige combinatie met een simplistische tekenopvatting.
Ik acht het de verantwoordelijkheid van iedereen die zichzelf als zgn professional beschouwt om kennis over relevante vakdisciplines te — blijven — bijhouden. Toegegeven, het is praktisch inderdaad onmogelijk om àlle ontwikkelingen te volgen. Maar als ik je ergens nadrukkelijk op wijs …
[I]nformatiekundige opleiding [gaat] m.i. juist mank aan ontkenning van zulke subjectiviteit; de nadruk ligt nog op de techniek van de — digitale — verwerkingsmiddelen ipv op daadwerkelijk gebruik van informatie en wèlke informatie daarvoor optimaal bruikbaar is. Aan problematisering van het betekenisaspect van informatie lijkt — de student tijdens de — opleiding niet wèrkelijk toe te komen, laat staan aan compositiebeginselen voor stelselmatige betekenissenordening. Ofwel, informatiekùndig bestaat ontwerpopleiding eigenlijk nog niet of nauwelijks.
Het nut van — toegankelijk documenteren van — informatiekundige modellen vind ik o.a. erin gelegen, dat nog weer méér relevante vragen gemakkelijker opkomen. Door pogingen tot beantwoording kan, en zal, een alweer beter model opgesteld — kunnen — worden, enzovoort. Zeker in vroege ontwerpstadia moet een model daarom niet als àf worden beschouwd, maar benut als — een — aanzet. Met stelselmatig bereik is ‘iets’ zelfs nooit eens en voor altijd voltooid, denk aan infrastructuur.
in: note 77.67
In elk geval vind ik het — blijven — verwerven van mogelijkheidseigenschappen geen doel op zichzelf, maar een middel om telkens optimaal, dus situationeel, te komen tot verwerkelijkte eigenschappen.
in: note 77.70
Wat mensen angst inboezemt, is wat ze ònbekend verschijnt. Aangezien vreemd — dus — ànders is, kùnnen daardoor inderdaad bestaande verhoudingen wijzigen. Dat hoeft echter niet. Daarover kan iemand pas uitsluitsel verkrijgen door het nieuwe verschijnsel te leren kennen. Dat kost moeite. Dankzij kennis kan iemand oordelen dat de verandering in kwestie juist voor hèm (lees ook: háár) voordelig kan uitpakken. Die kans gunnen mensen — en ik ben mbt allerlei verschijnselen zeker géén uitzondering — zich vaak niet. Enfin, ik bedoel dat mensen zich niet verzetten tegen goede ideeën, maar zich prompt willen beschermen tegen wat zij geloven te voorzien als nadelige effecten.
in: note 77.83
Moeilijk? Het vergt weliswaar enige oefening om alweer wat minder kortzichtig, ja dat geldt zeker ook voor mijzelf, aan ònvermijdelijke dialectiek van betrekkelijkheid deel te nemen. Maar wat blijven herhaalde mislukkingen aan moeite en tijd kosten volgens de averechtse aanname van afstandelijke, vooropgezette een- en enkelvoud? Nou dan!
[W]at van een informatiekundig ontwerper verlangd wordt [is] kwalitatief ànders […] voor stelselmatige opgaven (ipv steeds maar een toepassinkje). […] Maar wie er blind voor is, ziet het nooit.
Dat lukt door wat nu eenmaal unieke verschijnselen zijn volgens een algemene(re) structuur te duiden voor zover dat gedifferentieerde gedragsbehoeften niet belemmert. Bijvoorbeeld, voor het (op)tellen van appels kan dezelfde programmatuur dienen als voor het (op)tellen van peren, enzovoort. Voor stelselmatig bereik staat er zelfs zware druk op — de noodzaak van — veralgemenisering (lees ook: abstrahering tot structuurduidingen met mogelijkheden tot concretisering door ‘vulling’ met waarden voor de variabelen in kwestie). Ik wil maar zeggen, dat het in navolging van de ene informatiekundig ontwerper ook voor de ene technisch adviseur/programmeur ‘eenvoudiger’ is om bedoelde middelverwevenheid zeker in eerste aanleg allemaal zèlf (lees dus ook: alléén) te realiseren. In een later stadium, te weten pas nadat pràktisch digitaal gereedschap de verweven ordening aantoonbaar adequaat faciliteert, kunnen eventuele aanvullingen welllicht aspectmatig aparter volgen met inschakeling van verschillende technisch adviseurs/programmeurs; overzicht moet echter geborgd blijven.
Aan wat ik als metabeginsel voor variëteit voorstel, mankeert stellig eveneens van alles en nog wat. Maar het lukt mij niet eens om dáárop inhoudelijk zelfs maar kritiek te krijgen.
in: aantekening 82.6
Zo is niet iedereen die zich ontwerper noemt ook een bekwame ontwerper, nog ervan afgezien dat een ontwerper moet ‘passen’ bij de opgave die z/hij helpt … ontdekken enzovoort. Minstens de kiem van veranderhouding moeten mensen als opdrachtgever zèlf … ontdekken, opdat ze voor veranderende samenwerking open staan[.]
Volgens het enneadische kader beoordeel ik [traditioneel] opgevoerde redeneringen als krom, en dat laat zich vergelijkenderwijs dan verklaren door m.i. tekortschietende veronderstellingen.
Verwant met het klakkeloos veronderstelde informatiebegrip zonder zelfs maar enig variëteitspotentieel [is] o.a. de argeloosheid waarmee […] digitale techniek [ge]associeerd [wordt] met bijdragen door bedrijfsleven. Ook [politici en bestuurders] beseffen kennelijk niet, dat er vanaf wat ingewikkelder beleidsopgaven — en variëteit inclusief maatschappelijke dynamiek van verhoudingen maakt een opgave nu eenmaal ingewikkeld — ‘iets’ moet gebeuren voordat — eventuele — techniek kan worden gebruikt. Wat er dan noodzakelijkerwijs tùssen gebeurt, is ontwerpen. Omdat overheidsopdrachtgevers dat maar niet begrijpen, blijven zij door gevestigde techniekleveranciers tot netzo klakkeloze keuzes gedwongen. Een bekwame ontwerper beschermt ze ertegen. In het geval van digitalisering van overheidstaken geldt bescherming dan feitelijk nota bene wie zich allemaal aan de àndere kant van verhoudingen beweegt, inderdaad, burgers. […] Natuurlijk moet de tijdig (!) inschakelde informatiekundig ontwerper werken volgens een stelselmatig, maw op evenwichtig informatieverkeer bemeten, informatiebegrip. Zònder zo’n begrip, heus, vergeet het verder maar!
[D]ankzij literatuuronderzoek [kan ik] erop wijzen dat feitelijk alom allang in termen van variëteit gedacht wordt, overigens vaak als kritiek op absolutisme. Ik heb, zeg maar, onder druk van open bereik van gebruik van digitale technologieën een informatiekundig stelselmatig praktisch bruikbare (modelleer)methode ontworpen: Metapatroon. Vooruit, er als het ware onder heb ik een nòg weer algemenere grondslag toegevoegd: subjectief situationisme à la enneade. Wie dàt filosofie wil noemen, ook goed. Daarmee geef ik alles bijelkaar blijk, toegegeven, vind ik ook zèlf, van enig overzicht, prima, noem het anders intelligentie, maar ik vind het vooral minder stompzinnig dan hoe de meeste mensen doorprutsen volgens m.i. achterhaalde, beperkende beginselen.
[M]eteen die ontwerphouding is stellig … ànders. […] Voor noodzakelijkerwijs zowel opbouwende als kritische ontwerpbijdragen moet je al veel weten èn tegelijk nog niet. Die combinatie moet je durven toegeven; een ontwerpproef bedoelt aan te sporen tot zowel eigenwijsheid als vèrder leren.
Het is niet zo, dat het ene model absoluut beter is dan àlle andere
modellen. Er valt voor èlk model altijd wel iets te zeggen, en dus ook
ertegen. Daarom moet je speels met modellen kunnen omgaan, je kunnen
vóórstellen hoe iets al dan niet wèrkt volgens een bepaalde
opzet.
Probeer vooral zelf eens wat uit.
in: aantekening 85.1
Wie oprechtheid nastreeft, laat het wel na oordelen met — pretentie van — absolute geldigheid te vellen. Nou ja, dat kent één uitzondering, te weten zo’n relativeringsbeginsel (zoals ik voor subjectief situationisme veronderstel). Dergelijk principiële relativering kan echter gretig volstrekt verkeerd worden opgevat als gebrek aan consistentie, met weerstand ertegen als gerechtvaardigd. […] Dat is schijnheilig met absolutisme als populistische illusie om eenzijdig van — ontkenning van — relativisme te profiteren. Ook uit angst gaan gedupeerden erin mee, blijven erin meegaan.
[Gebruikers] moeten mede-ontwerpers — kunnen — zijn.
Niet elk plan is een … plan in de zin van dòmweg uitvoerbaar. Voor ingewikkelder opgaven ontstaan door een statische planopvatting zelfs èxtra risico’s. Kortcyclisch blijft bemoeienis volgens ontwerp en door ontwerpwijzigingen volgens planning onmisbaar.
Onder de noemer van ontwerp(en) ligt de nadruk op wàt als resultaat
geldt. Dàt moet zinvol zijn. Belangrijker dan hoe is wat, en
belangrijker dan wat is waaròm. Ontwerp bemiddelt volgens wat tussen
waarom en hoe. Dan gaat het ambachtelijk vooral erom hoé dat ontwerp
tot feitelijk resultaat leidt.
Wat een ontwerper ambachtelijk moet weten, betreft uitvoerbaarheid. Als
z/hij daarover onzeker is, moet hij ambachtslieden bij het ontwerp(en)
betrekken. Overzicht over uitvoerbaarheid verlangt van de ontwerper
echter niet dat z/hijzèlf over het vermogen tot daadwèrkelijke
uitvoering beschikt. Dat kan àfleiden, zelfs belemmerend werken,
enzovoort.
En een ambachtsvrouw/-man kan behoudzuchtig zijn, zeg maar gehecht aan
vertrouwde manier van uitvoering. Zonodig moet de ontwerper daarom
verandering van hoe suggereren voor realisatie van ‘wat’
anders niet lukt. Maar de ontwerper mag ambachtslieden annex
uitvoerders niet voor het blok zetten. Als minstens ambachtslieden
onzeker zijn over uitvoerbaarheid, zijn proeven geboden.
Een ontwerper die uitvoering ànders wil dan uitvoerders gewend zijn,
moet met weerstand rekenen. Z/hij wint hun vertrouwen echter beslist
niet door hùn werkwijze te willen beheersen. Als het gespecialiseerde
ambachten betreft, trefwoord professioneel, lukt dat niet. De ontwerper
maakt zich slechts belachelijk. Belangrijker nog, ambachtslieden
ervaren dat als motie van wantrouwen. Vergeet het verder dan maar
helemaal. Wie een kuil graaft voor een ander …
Het antwoord is dus juist niet om vanuit wat eveneens hoe te willen
sturen. Wie dat probeert, vergeefs, ervaart dat daarentegen vanuit hoe
nòg sterker wat gestuurd raakt. Dat lukt wèl, maar doorgaans de
verkeerde wat-kant op (en over waarom heeft zelfs niemand het
dan).
In wat is onvermijdelijk veel hoe opgenomen. Maar stel voor de
feitelijke uitvoering de uitvoerders zèlf verantwoordelijk. Als het
resultáát van hoe voldoet aan wat, is het prima.
Indien het resultaat niet aan de wat-test voldoet, keur het àf.
Herhaalde afkeuring moet leiden tot twijfel over de bekwaamheid van de
betrokken ambachtslieden.
De ruimte die bekwame ambachtslieden ervaren doordat de ontwerper zich
niet bemoeit met wat zij als hùn verantwoordelijkheid willen behouden,
dient als voorwaarde ervoor dat zij wat-bijdragen van de ontwerper als
opbouwend — kunnen — gaan opvatten. Samenwerking …
resulteert.
Maar wàt :-) moet iemand doen die weliswaar verantwoordelijkheid draagt
voor het werk van ambachtslieden, maar zèlf géén bekwame ontwerper is.
Dan moet z/hij zo verstandig zijn om zo’n ontwerper in te
schakelen. Als opdrachtgever moet z/hij aanvaarden, herstel, waarderen
dat de ontwerper zich kritisch opstelt tegenover wat z/hij beweert als
resultaat te willen bereiken. Is dat zo zinvol als de opdrachtgever
meent dat het is? Kan het wellicht zinvoller? Waarom wil z/hij dat
eigenlijk?
Een opdrachtgever die daar niet tegen kan, maar zèlf — dus
— evenmin een bekwame ontwerper is, laat zich prompt gijzelen
door zèlfsturende ambachtslieden op weg naar hun eigen voordelen. Ik
heb nooit beweerd dat opbouwende verhoudingen eenvoudig zijn.
Een ontwerper is immers pas verantwoord op een opgave berekend,
indien zij (lees ook: hij) vooral ook haar (lees ook: zijn)
onvermijdelijke ònkunde toegeeft. Dus, hoe te ontwerpen voor wat je
niet kent. Een ontwerper mikt opzettelijk op wat toekomstig nuttig
enzovoort moet zijn en, nee, over toekomst weet niemand alles zeker. De
evenwichtigste bijdrage levert zij daarom door de opgave zoals die haar
aanvankelijk doorgaans gesloten wordt voorgesteld, open te duiden. Wat
weet zij allemaal nog niet dat van belang kan zijn? Wie tellen
eigenlijk allemaal als zgn belanghebbenden? Welke verhoudingen tussen
hèn met hun verschillende bijdragen eraan van dien zijn relevant?
Nu weet een ontwerper ook weer niet nog helemaal niets. Juist door
beperking, en telkens apart, tot slechts enkele gevallen te vermijden,
maar daarentegen voorkeur te geven aan groeiend overzicht met alsmaar
ruimer bereik, kan zij zich tevens voor een vòlgende opgave zowel
prompt als open oriënteren, enzovoort.
in: aantekening 93.4
Ontwerpen is een combinatie van verzamelen wat je bruikbare tot onmisbare ingrediënten acht èn ze laten sudderen (lees: elkaar te laten doordringen) totdat je de smaak ergens op vindt gaan lijken, enzovoort.
Op mijn beurt probeer ik gelegenheden te scheppen om relevante
onderzoekers, besluitvormers e.d. op z’n minst te laten overwegen
wat ik … meen te weten van subjectief situationisme als grondslag
via enneadische semiotiek tot Metapatroon als methode voor modellering
van stelselmatige betekenissenvariëteit. Dat is mij tot dusver niet
gelukt. Wat ik […] suggereer, is dat vooral mensen die voor
veranderingen wèl, eh, relevante posities bekleden, doorgaans juist
niet — willen — beseffen dat zij volgens zoiets als
afgeleide begrippen werken. Daardoor houden zij hun grondslag immuun
voor wijziging en kan het niet bij ze opkomen dat er weleens àndere,
zeg dus maar, afgeleide begrippen zouden kunnen zijn voor
evenwichtigere (lees ook: verantwoordere) bijdragen. [Ook ik ben] zeker
niet de eerste die een — aanzet tot een — m.i.
verhoudingsgewijs passender grondslag voorstelt, zoals ik zeker niet de
laatste ben. Intussen maken — ‘wij’ met —
dergelijke, wat grondslag betreft vergaand dezèlfde, voorstellen
— dus? — nog steeds géén … verschil.
Wat heeft het voor zin om daarop aandacht te willen vestigen zolang
niemand daarvoor aandacht wil hebben? Ach, zonder aanhoudende pogingen
lukt het zeker nooit[. …] Nee, ik heb nog steeds niets anders
… weten te verzinnen dan als het ware steun zoeken in min of meer
vergelijkbaar gerichte voorstellen van anderen. […] Zucht, wie
zich van mijn voorstel niets wil aantrekken omdat z/hij … meent
dat ik met iets volslagen nieuws kom, heeft het — dus —
mis. [… M]oeite van het opsporen van verwante werken is
[overigens] zeker niet vergeefs door er … gelegenheden van te
maken waarvan ik in elk geval zèlf, inderdaad, onontkoombaar op
z’n situationeels, leer variërend van wat ik domweg nog niet wist
tot explicitering van kritiek op wat ik als averechtse opvatting e.d.
beoordeel.
in: aantekening 94.5
[E]en dwaalspoor van apartheid […] leidt voorspelbaar resp.
aantoonbaar tot alsmaar absurder theorieën. Nou ja, dat oordeel
veroorloof ik mij volgens een referentiekader dat omvattender mikt. En,
nogmaals, praktisch. Denk eens aan fysieke ruimte. Wil je ruimtelijke
punten samenhangend ordenen, dan blijf je volgens een ènkele as die je
voor èlk punt ànders moet richten telkens apart prikken. Daarentegen
helpt een stabiel drie-assig stelsel pas dekkend.
[…A]tomisme acht ik vergelijkbaar met een ènkel-assig
‘stelsel.’ Het is en blijft echter te simpel gedacht dat de
vulling van zo’n duurzaam gedacht atoom beter kan worden
vervangen door de leegte van een tijdelijk gedacht verschijnsel. [Van]
dharma […] krijg ik vooral de indruk van tegenhanger van het
— klassiek Griekse — atomisme (ervan afgezien welk idee
eerder is). Zo ja, dat komt óók op een zgn atoom neer, maar dus met
tegenovergesteld gedachte eigenschappen.
De onverminderd ènkelvoudige aanname strookt in elk geval met mijn
ervaring (lees ook: praktijk) niet. Als het ware meervoudig
veronderstel ik daarom (1) dat een verschijnsel in zijn tijdelijkheid,
zeg maar, gevuld is; tweeledig opgevat heeft (2) zowel een object als
een situatie aandeel aan, hmm, vulling; wat er (3) onder de noemer van
één object samenhangend tùssen verschillende verschijnselen
‘bestaat,’ moet leeg ‘zijn,’ voilà
nul-identiteit. Rara, hoe begint zo’n samenhangnoemer resp. hoe
eindigt ‘ie? Ik heb geen idee, zoals het ene verschijnsel
überhaupt slechts nogal willekeurig van (een) ander(e) verschijnsel(en)
kan worden onderscheiden (en daarvoor telt, herstel, kàn praktisch
slechts tellen wat het subject wil dat zulk onderscheid —
daarvoor — maakt). De onmogelijkheid van het trekken van absoluut
geldige grenzen … geldt echter tevens voor atomisme inclusief
netzo enkelvoudig anti-atomisme. Dat kan dus geen reden zijn voor
handhaving van atomisme.
Excuus, ik ben me aan het herhalen (voor zover dat volgens dharma resp.
op z’n subjectief-situationistisch kan :-).
[D]at betreft dus het pedagogische dilemma resp. ontwerpopgave van passende (leer)methode, te weten optimale dosering. Je ontkomt ‘natuurlijk’ niet aan aanvankelijke vereenvoudiging, maar wat een kind er aan systematiek averechts door leert, ja, zoals je zei raken door “misleidende weergave[n]” juist de intelligentste kinderen op het ‘verkeerde’ spoor, mag haar/hem niet onwrikbaar gaan hinderen. Het is ook — en vooral — daarom gevaarlijk het leervermogen op enig moment te onderschatten. Algemeen uitgedrukt vind ik dat contextualisering als beginsel van meet af aan moet zijn opgenomen in het taalonderwijs. (Want) situationeel gedraagt iedereen zich immers … natuurlijk. Het is dus faliekant … verkeerd om ze dat àf te leren.
[O]pletten[, zeg je]. Maar waarop, dan? Als het zo is, dat niemand
dat kan weten, althans nòg niet, en wanneer zekerheid erover pas valt
te verkrijgen als het te laat is, kan het verspilling van kostbare tijd
zijn ons exclusief te wijden aan inventarisatie enzovoort van
verschijnselen die redelijk evenwichtige verhoudingen dreigen te
ondermijnen.
Ik stel daarom voor dat we ons in eerste aanleg niet — zozeer
— bekommeren om waarvoor we op onze hoede moeten zijn, maar
— veeleer — op de manier hoe we dat optimaal kùnnen zijn.
Want mijn idee is dat wij met gangbaar geraakte manieren juist
ontwrichtende verschijnselen weleens zouden kunnen missen. Tja, dan
kunnen we er ook niets aan veranderen.
Dus hamer ik op beoordeling van verschijnselen als principieel
verhoudingsgewijs. Een verhouding telt verschillende deelnemers in
verschillende hoedanigheden. Zij hebben dienovereenkomstig
verschillende belangen. […] Zo kom ik erop nadruk te leggen op
onze omgang met elkáár: maatschappelijk verkeer.
Hoe stemmen deelnemers hun verhoudingsgewijs respectievelijke
gedragsaandelen af? Dat doen ze met … gedragsaandelen. Elke
gedraging door de één die (de) ander(en) àls teken kan opvatten, komt
daarvoor in aanmerking.
Overigens dient een teken niet uitsluitend als middel dat de één
gebruikt voor gedragingenafstemming met een ànder. Z/hij doet dat ook
— en vaak vooral — ter ‘afstemming’ met
haar-/hemzèlf, te weten ‘tijdens’ cognitieve voorbereiding,
zeg ook maar even intern, van — zoiets als — externe
handelingen (zoals een teken bestemd voor een ànder voortbrengen). Hoe
dan ook beschouw ik intra- en intersubjectieve gedragingenafstemming
(lees ook: verstandhouding) structureel gelijk.
Nota bene, een teken dient geen ànder doel dan zulke afstemming. Anders
gesteld, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every
sign is a request for compliance).
Bedoel ik werkelijk, èlk teken? Ja. Ik heb nog geen teken kunnen
bedenken waarvoor dat niet opgaat. Jij?
Volgens die (veronder)stelling deelt de één ‘met zoveel
woorden’ aan de ànder mee wat z/hij van haar/hem wil, waartoe
z/hij haar/hem probeert te bewegen[.]
Sterker nog, [ook] voor fysieke infrastructurele voorzieningen lijkt het mij verstandig om eveneens een stelselmatig bedreven informatiekundig ontwerper in te schakelen. Z/hij beheerst immers de methode om — veranderende — belangen- annex betekenisverschillen uit te drukken en doet dat samenhangend. Dat biedt documentatie doorlopend voor en na afweging tot synthese.