Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > interdependente identiteit
[I]dentity cannot be managed in isolation. Other identities are necessarily involved.
in: Semiotics of identity management
Voor succes moet zelfs primair het identiteitsbegrip tot en met zijn ontologische grondslag (opnieuw) geproblematiseerd worden. Die noodzaak volgt praktisch uit de onmiddellijke interconnectiviteit die tegenwoordige informatietechnologie biedt.
in: aantekening 25.1
Metapattern does not provide a positive, complete definition of object. A […] definition exists for what an object is within a context. Further, the number of possible contexts is infinite. By implication, an overall object may appear in any number of identities.
in: Metapattern as context orientation: meeting Odell's challenge of object orientation
My proposal for making an ontology of interdependency as consistent as possible is to add a radical assumption. An object behaves in different situations, yet I still want to — be able to — consider it as some whole, too. So, what entails the necessary and sufficient condition for connecting an object’s situated behaviors? It should be ‘something’ that re-appears across situations. As the name suggests, I have developed a concept of identity to connect situational behaviors for interdependency.
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
A rational design for identity management would start from its systemic nature[.]
in: Semiotics of identity management
In an ontology of interdependency the concept of identity is both situationally and behaviorally indeterminate. For (only) its radical minimalism makes it optimally suitable for supporting interdependency.
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
Pas radicale gedragssituering leidt tot een methode voor eenduidige samenhang van verschillen. Het middel voor dergelijke samenhang is de objectidentiteit. […] Zo’n objectidentiteit kan slechts samenhang borgen, indien er qua gedrag niets, helemaal niets wezenlijks aan is. In termen van Metapatroon kent een object één zgn nulidentiteit. Pèr relevante situatie heeft een object voorts een situationele identiteit. Het samenspel van nulidentiteit en situationele identiteiten levert samenhangende verschillen op.
Als er actueel sprake is van reële betekenisverschillen, is netzo actueel (een) “veralgemenisering” noodzakelijk. De afstemming lukt immers onderling niet. Nooit. Er moet dan apàrt zoiets als een scharnier tussen, … pùnt!
Elders heb ik een ontologie uitgewerkt voor gedragsinterdependentie, waarin identiteit niet langer vòlheid vertegenwoordigt, maar juist het steeds zo léég mogelijke scharnier van situatie met bijbehorend gedrag.
in: Informatiekundig onbehagen
Wat daarentegen voor het zijn van een bepaalde eenheid slechts overblijft volgens interdependente verhoudingen, is de ene, duurzame schakel die verschillende veranderlijke manifestaties van doen (worden) verbindt. Dat is precies de functie van een identiteit.
in: Daar heeft Plato natuurlijk een wezenlijk punt voor de informatiemaatschappij
[J]e [kunt] reële variëteit slechts zinnig […] faciliteren met het leegste scharnier tussen allerlei contexten.
Identity itself is even radically changed into a pivot, only. It should function unhampered as a hinge between situation and behavior.
in: Semiotics of identity management
The inverse relationship between scope and precision in meaning is formally acknowledged by Metapattern through the concept of nil identity, i.e. behaviorless behavior. It allows for variable scoping.
in: note 23.19
An interdependent identity is characterized by, say, a singular emptiness in support of the multiple fullness of its object. As far as such separation of concerns is … concerned, it might be compared to a hinge which allows, by pretending to be neither in any way, a door not to be a wall, vice versa.
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
Op de identiteitsleegte krijgt dergelijke spanning geen vat. Dat werkt bevrijdend om reële verschillen te erkennen. Want dat kan voortaan in het besef gebeuren, dat zo’n scharnier samenhang borgt ongeacht de mate van kwantitatieve en kwalitatieve verbijzondering.
[T]he concept of identity (an arbitrarily chosen link, only) has changed into more or less the opposite of what it means in an ontology of independency (equivalent with object).
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
[C]ontextvrije betekenis is een valse illusie onder omstandigheden van reële, het woord zegt het al, variëteit. Lees ook: inherent gevarieerde maatschappelijke verhoudingen. Het uitgangspunt moet zelfs radicaal òmgekeerd gelden voor zo beheersbaar mogelijk informatieverkeer. Concreet, praktisch: betekenis is nooit, herhaal, nooit contextvrij. De enige kern die tegelijk samenhang borgt tussen de principieel contextuele, aldus nota bene gedifferentieerde betekenissen is daarom niet eveneens vol van enige betekenis, maar juist léég.
Hoe ruimer dat bereik, des te kleiner de grootste gemene deler van
de resp. situationele objectgedragingen … totdat die deler
òplost. Omdat het op een beetje serieuze schaal van informatieverkeer
al gauw uitdraait op dergelijke oplossing, gaat Metapatroon er voor
identiteit meteen maar van uit. Dan past altijd alles dankzij
expliciete relaties. Aldus is de objectidentiteit gedragsmatig leeg,
dwz scharnier. […] Door de identiteitsleegte moet alles met
structuur (relaties). […] Met Metapatroon komen dergelijke
manifestaties samenhangend in één model. Een manifestatie van een
object komt […] overeen met een situationele objectgedraging.
[…] De grondvorm kan daarom maar beter leeg verondersteld zijn.
Daaròp past willekeurige vulling, wat precies de flexibiliteit voor
passende variëteit biedt. Ingewikkelder moeten we het ook niet
maken.
Ik vind het allemaal op hetzelfde neerkomen. Let wel dat de structuur
volgens zgn contextuele verbijzondering een gewijzigd vertrekpunt
‘kent,’ te weten de principiële identiteitsleegte van het
object.
The requisite variety at the scale of open interdependency is facilitated by radically reduced identities serving to differentiate between situational behaviors for objects, yet allowing for their integration. Identity and difference(s) are thus reconciled.
in: Ontology for interdependency: steps to an ecology of information management
An actor, or agent, is assumed to reside in various situations. Hence variety exists in the actor’s behavior. In fact, a particular behavior completely corresponds with the actor as far as a particular situation goes. Adding situation and behavior therefore turns inside-out the treatment of an actor as entity/object. Only an actor y’s barest identity remains necessary and sufficient for relating a situation x and a behavior z. The whole of actor y is now reflected by his particular behaviors across relevant situations.
Radical decomposition suggests an object’s identity emerges from differences, i.e. consists of relationships with different objects. Likewise, every such different object also exists as an emerging identity. Identities mutually determine each other[.]
in: Semiotics of identity management
More and more interactions will be electronically mediated. At least technically, a single infrastructure, or a network of infrastructures, will be available to carry the information traffic. Metapattern allows for conceptual integration through interdependent identifications.
in: Semiotics of identity management
Die last van praktische precisering kan echter het verdwijnpunt[, … nulpunt zou je ook kunnen zeggen …,] zèlf niet dragen. Sterker nog, pas dankzij die als het ware irrationele ònbelastheid van het verdwijnpunt valt er […] die relationele, zo rationeel mogelijke orde vanàf te leiden. Kortom, alles op z'n plaats/tijd.
[T]he radical context orientation changes the meaning of object identity. Actually, nodes provide an overall object with separate identities; that is, with one identity for every context. In terms of [its] diverse behaviors, therefore, the overall object […] is modeled as consisting of partial identities, exactly equaling in number [its] behavioral variety.
in: The pattern of metapattern: ontological formalization of context and time for open interconnection
The radical conclusion from the orientation at situational behavior is that an object's identification is behaviorally meaningless.
in: Metapattern: information modeling as enneadic dynamics
Again, an identity serves to preserve an object’s sameness across situations and its corresponding behavioral differences. […]Obviously, when an object's existence in the past, present and future is no longer considered relevant in any (other) situation, its otherwise empty identity is also no longer required.
in: Metapattern: information modeling as enneadic dynamics
Identity, and therefore identification, turns out to consist of a dynamic structure of differences.
in: Semiotics of identity management
De oriëntatie op steeds maar context als voorwaarde voor eenduidigheid van (nadere) informatie vertaalt zich naar semantiek met een sterk verwijzend karakter.
in: Stelselmatige semantiek door Suwinet
Informatiekunde volgens zo’n stelselmatig identiteitsscharnier vergt een regelrechte paradigmasprong. Wie de sprong niet waagt, blijft dus een paradigma toepassen dat weliswaar productief is voor beperkte, respectievelijk eenzijdige (gezags)verhoudingen met navenant kleinschalige informatievoorziening/-verkeer, maar geheid leidt tot mislukking op de schaal van betekenisvariëteit. Met het daarvoor achterhaalde paradigma is het aanmodderen, wat de afzet voor een geslaagde sprong blijkbaar ook steeds moeilijker maakt.
We really have to find a way to deal with multiplicity by balancing differences with identity. My departure is that there is no longer any object as a wholesome construct (or logical atom) from which a behavioral part may be isolated (say, by masking all other parts) as a context requires. Rather, I aim at different contextual parts. Then, it certainly is still possible to provide an overview of the parts constituting an object. However, such an overview is behaviorally meaningless because, by definition, behavior resides in separate contextual parts. What the concept of object safeguards — and why it cannot be discarded, at all — is identity between different behaviors. Please note that I don't mean an identity in the sense of equality or even similarity (of behaviors). It is more like a continuity, a denominator.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
Dat houdt verband met wezenlijke verandering van het identiteitsbegrip, zeg maar van alle-gedragingen-omvattend voor een individu naar louter-schakelingsmogelijkheid-tussen-gedragingen voor een individu. Nota bene, het gaat daar dus enerzijds om schakeling tussen een bepaalde situatie en bijbehorend gedrag voor een individu, anderzijds om ook nogeens tussen dergelijke schakelingen te kunnen ... schakelen. Daarvoor is nodig dat elke situatie/gedrag-schakeling voor een individu tevens eenduidig dat individu in kwestie bepaalt. Wat hun aanwijzing van een individu betreft, zijn de relevante situatie/gedrag-schakelingen dus ... identiek.
in: aantekening 19.7
[R]elatieve betekenisvariëteit is inherent, ofwel principieel ònmogelijk te ontbinden in absoluut geldige basisfactoren.
[H]ardly recognized yet is the need to strike a social balance between identity and difference.
in: Semiotics of identity management
(De) verschijnselen zijn nooit analytisch in absolute zin van elkaar te onderscheiden. Hun onderscheid is zinvol, voor motivationeel gedifferentieerd gedrag zelfs noodzakelijk (enneade!), zolang het bij een nadruk blijft tegen de achtergrond van hun ònlosmakelijke samenhang.
Subjectief situationisme, met Metapatroon als uitdrukkingsmiddel, relativeert het middelpunt […]. Dankzij de methodische sprong kan èlk punt tellen als middelpunt. Als zodanig kent het karakteristieke verschillen met andere punten: betrekkingen.
in: aantekening 21.2
It should be possible to make evolutionary sense of the success from tangling identities.
in: Semiotics of identity management
De veronderstelling van betekenis die contextloos is, werkt contraproductief.
in: aantekening 33.1
Communication and identity management are largely synonymous; identity management is essentially dialogical.
in: Semiotics of identity management
Zie ook Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > ontologie.
[S]ome partial identity of one object (y) may serve as another
object’s (x) nil identity. With k for node, applying the symbolic
language used in Metapattern, that is:
kx,0 = ky,n.
The boundary for cascading nil nodes is of course established by the
so-called nil object with its corresponding (nil) identity, aka
horizon.
in: Cascading nil nodes in Metapattern
[Metapatroon? M]et mijn veronderstellingen ervoor ding ik erop àf dat voor wat dan ook iets eigens, zeg ook maar een essentie in absoluut geldige zin, valt te bepalen.
in: Metapatroon met rijkere vormwetten voor conceptueel modelleren op stelselschaal
Metapatroon kent geen kern-intensie of, voor wie die aanduiding wil handhaven, veronderstelt een kern-intensie die leeg is. Ofwel, èlke betekenis is radicaal contextueel (inclusief veranderlijk in de tijd). Voor wie Wittgensteins insteek wil blijven herkennen, ligt het accent op familieverschillen ipv -gelijkenissen. Wat familie heet, vertegenwoordigt louter de samenhang tùssen reële verschillen.
For unambiguous modeling of behavior, On is differentiated into situated objects. Each situated object, let’s call it o(n,s), is uniquely identified. For coordination, all such situated identities refer to an overall identity, [or nil identitiy,] securing that each of an object’s situated behaviors can be accessed from any other of its situated behaviors.
in: Get into the rhythm of Metapattern
The original assumption that an object’s nil identity as a separate node should always be directly linked to the horizon is actually too strict. For some situated object, any other situated object may be taken as providing it with a nil identity, albeit of a relative nature.
in: Get into the rhythm of Metapattern
[T]he practice was adopted for actual models, whenever a misunderstanding seems unlikely to occur, to conflate nil identity with a situated object that could be considered most ‘primitive’ within the horizon. [… I]t follows that in modeling practice, given the right assumptions, all situated objects are differentiated from other situated objects, i.e. objects resulting from earlier differentiation.
in: Get into the rhythm of Metapattern
In absolute zin telt een object géén eigenschappen, slechts per situatie (en pèr situatie is reeds een zgn tweede uitgesloten […]). Voor samenhang van dergelijke (gedrags)verschillen veronderstelt Metapatroon wederom een grenswaarde (lees ook: hanteert een kunstgreep). Dat is de zgn nulidentiteit van een object (waarvoor de horizon als situatie geldt) .
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Voor Metapatroon geldt de radicaalst denkbare opvatting van – het aandeel van – eenheid (lees hier dus ook: samenhang). Omdat èlk gedrag van een object dat van een gesitueerd object is, geldt zoiets als eenheidsgedrag als onbestaanbaar. Daardoor ‘beperkt’ eenheid zich tot samenhang tussen de situationaliseringen van een object. Een zgn nul-identiteit van het object in kwestie volstaat; elke identiteit van een gesitueerd object verwijst ernaar. Voor zo compact, consistent mogelijke formalisatie zijn de nul-identiteiten op hun beurt als gedragingen van het nul-object opgevat (in een informatiemodel weergegeven door een vette, horizontale lijn: horizon).
in: Voor informatiekunde verder op weg met ontologie
Dankzij gedragloze nulidentiteit faciliteert Metapatroon modellering van grenzeloze variëteit.
in: Voor informatiekunde verder op weg met ontologie
Wat onzegbaarheid betreft heeft elk mens m.i. al genoeg aan zichzelf. Dat is wat dat focusbeeld probeert te suggereren. Telkens als je iets over jezelf als diezèlfde zegger wilt zeggen, ben je alweer te laat.
Wat manifestaties van één en hetzelfde object in verschillende
situaties kenmerkt — van evenzovele verschillende gesitueerde
objecten, dus — is hun verschil in gedrag. Elk gesitueerd object
is gedacht als exemplaar uniek identificeerbaar te zijn. Dat is dus
niet zozeer een identiteit, maar veeleer een identiteitstelling.
Een situationele identiteitstelling verwijst naar een zgn
nul-identiteitstelling van het object in kwestie ter borging van
samenhang tussen verschillende situeringen van wat tevens hetzèlfde
object is. Maar wat ongeacht situeringen hetzelfde ìs, kan slechts
beperkt zijn tot die nul-identiteitstelling. Kortom, gedragsmatig
vertoont die overkoepelende zgn identiteit juist géén uitbreiding, maar
is als zodanig volkomen … leeg.
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
[P]as à la Metapatroon [wordt] de objectidentiteit als nul-identiteitstelling radicaal ontdaan gezien […] van àlle gedragingen. […] Volgens Metapatroon is het enige dat “own properties” heeft altijd het gemotiveerde concept van een gesitueerd object, als het ware bemiddeld door een signatuur-in-context. Het is pas dankzij zulke radicale relativering mogelijk om reële variëteit op stelselschaal eenduidig te ordenen.
in: Enneadische semiotiek voor identiteitsradicalisering van Arnheims derde denkhouding
Een object kent netzoveel situationele identiteiten als er verschillende (!) situaties zijn waarin het geconcipieerd is. Een conceptueel model is goedverbijzonderd, indien tussen situaties juist géén overlapping van eigenschappen verschijnt. Voor samenhang tussen gedragsmatig aldus disjunct gesitueerde deelobjecten ‘zorgt’ als kunstgreep een zgn nulidentiteit (zònder situationeel verbijzonderde eigenschappen annex gedrag).
in: Doe deelnemers aan informatieverkeer geen geweld aan!
Hoe lukt het om een verhoudingsgewijs miniem verzamelingetje signaturen zodanig samenhangend te vormen resp. waarnemen, dat [communicatie]deelnemers contextuele verbijzondering faciliteren en aldus — nota bene, vergaand, zo niet volkomen, onbewust van dia-eneadische dynamiek — hun resp. verzoeken geslaagd vinden?
in: aantekening 49.3
Een orde door samenhangende verschillen vergt radicale omdraaiing. Via van meet af aan inhoudelijk lege identiteit laten verschillen zich (pas) ordelijk, beheersbaar, veranderlijk, consistent enzovoort voorzien van samenhang. Dat is de crux van/met Metapatroon. Tijdens beweging [hanteert] de ontwerper […] consequent een kwalitatief gewijzigd identiteitsbegrip en wel berekend op stelselmatige variëteit.
in: Platoonse bewegingsleer voor ontwerpers
We may, and invariably will, interpret an object from different perspectives (also read: motives). Yet, when we also believe — in a pragmatic sense — that different, necessarily perspectival, interpretations pertain to the same object, what those perspectives structurally have in common is an overall identity for ‘their’ object.
in: Perspectivism in federated practice
What has been gained in precision grounded on discontinuity between relevant situations requires a different concept of object. What does the continuity entail for arguing that behaviorally different situated objects do in some other sense ‘belong’ together? By definition it cannot be yet another situated object, for that would only lead to an infinite regression. And an unsituated object may not be regularly admitted. Assuming a boundary value, with its inherent irrationality, is in order. […] Metapattern’s radical solution recognizes that only a behaviorally empty object can serve the cohesive purpose. Its artificially attributed property is strictly limited to a nil-identity. A situated object should include a reference to a nil-identity. When different situated objects have as one of their properties the same reference, they are considered the complementary parts of the “same object.”
in: Metapattern for complementarity modeling
With no other behavior overlapping, there’s never absolute certainty about different situated objects ‘belonging’ together. In fact, the concept of an object’s nil-identity suggests how easily a situated object may change the attribution of its alliance. With a different reference to an equally valid nil-identity, a situated object moves form one ‘family’ of situated objects to another.
in: Metapattern for complementarity modeling
It is this phenomenal individuality which makes separating 1. situation from situated object and 2. situated object form behavior, respectively, a matter of arbitrary choice.
in: Metapattern for complementarity modeling
De oorzaak van een menselijke gedraging is steeds de mens-in-situatie. Een mens beschikt daartoe over het — veranderlijk — vermogen tot focus: gemotiveerde begripsbepaling. Dat gevolg is veroorzaakt door voorafgaande toestanden van object èn subject met hun overgankelijke ontmoeting in — zoals ik dat zie — enneadische semiosis.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Nog afgezien van de noodzaak om situatie enz. betrekkelijk resp. recursief te zien voor een dekkende methode, vergt het een kunstgreep om verschillende gesitueerde objecten tevens objectief te laten samenhangen. Daartoe dient — de veronderstelling van — een zgn nul-object; dat is principieel gedragloos, waarvoor (dus) de totale werkelijkheid als situatie dient. Dat is irreëel, maar noem het liever hyperreëel[.]
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Volgens Metapatroon vestigt een nul-object louter een zgn nul-identiteit voor een object dat immers verondersteld is uit niets anders te ‘bestaan’ dan verschillende gesitueerde objecten.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Op zichzelf betekent een naam niets, maar biedt een signatuur. Dankzij verwijzing op basis van zo’n gemeenschappelijke nul-identiteit vertonen de gesitueerde objecten samenhang als deelobjecten.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
[Op] identiteit(stelling) […] hangt alles èn daaromheen draait alles. Uitgesproken wiskundige concepten zoals een nul-object met nul-identiteit zijn stellig nogeens èxtra contraintuïtief, met de moeite c.q. onmogelijkheid van dien om iemand erin te laten geloven. Het is met productieve axioma’s en hun karakteristieke irrationaliteit echter niet anders. En er moet iets zijn om verschillen tevens te laten samenhangen[. …] Maar hoe weten we nu of het ook ècht zo zit? Dat kùnnen we dus niet weten. Daarom zijn het zgn kunstgrepen, axioma’s, metafysica. Wat telt, pragmatisch, is hoe daardoor als het ware de rest wel feitelijk begrijpelijker raakt. En dàt lukt volgens mij alweer veel beter dankzij de enneade.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
It is probably easier to ‘first’ recognize the contextualistic mechanism when explained along the dimension of (f)act. One and the same object may exhibit a variety of behaviors. In the ennead as (meta)model several axiomatic relationships are contained. One is that an object’s particular behavior is always associated with an equally particular situation[. …] It may then be assumed that an object exists as a set of situated object-parts, with only a behaviorally empty overall-identity for cohesion (allowing for ‘movement’ from — behavior by — one situated part-object to — that by — another of the same overall object) .
in: Invitation to contextualism
There are reciprocal, and I believe basically dynamic, relationships between enneadic dimensions and their respective elements. One and the same signature may be used in (also read: together with) different contexts. For economy, it is the total effort of staging context plus producing signature that counts, not just of a single sign, but between signs. And it is not merely some original effort by the sign producer that enters weighs in; probably more important, even, is the rate of compliance with — relevant — sign consumers that it helps to induce.
in: Invitation to contextualism
Maar ook zulke standaardisatie kent op haar beurt een context, zodat zij alweer ruimer beschouwd als differentiatie opgevat moet zijn (met de zgn horizon à la Metapatroon als grenswaarde). En standaardisatie van identificerende gegevens kan trouwens achterwege blijven, mits voorzien is in een operationeel scharnier (lees ook: intermediair)[.]
Nota bene, Aristoteles kwalificeert. Hij zegt pertinent niet dat, als een bepaald iets een bepaalde eigenschap heeft, die eigenschap altijd met dat iets verbonden is èn in elk opzicht. Wat houdt dat in? Volgens tijdstip en/of opzicht kan iets qua eigenschap ... variëren. Qua iets is en blijft er hetzelfde aan de orde. Voor consistente geldigheid ongeacht bereik heb ik dat beginsel geradicaliseerd door, even populair gezegd, de continue identiteit eigenschap- c.q. gedragsmatig leeg te veronderstellen. Wat als voortbestaand geldt, is dan louter de zgn nul-identiteit.
Ter borging van eenduidigheid is zoiets als, vooruit, een formule onontbeerlijk. Dat moet dan de radicale aanname zijn, dat een ding gedragsmatig zelfs géén essentie heeft.
in: Verrijking van wereldbeeld voor dienstgerichte informatievoorziening
Dat is inderdaad een puzzel, waarvoor Metapatroon pas een praktische oplossing biedt. Dat is gelukt door niet verlamd te blijven door die veelheid, maar door ze als onderling verschillende configuraties te beschouwen. Dat maakt elke configuratie uniek, of òndubbelzinnig. Zo’n configuratie als onderdeel van werkelijkheid heet dan situatie. Langs de veronderstelde tekendimensie is dat context en voor het subject gaat het om motief. Het subject onderscheidt configuraties van elkaar voor — optimalisering van — zijn ‘eigen’ bijbehorend differentiële handelingen.
in: Motief en norm
Door de drievoudige geleding langs wat in de enneade drie dimensies zijn, is correspondentie op die basis kwalitatief van een geheel àndere orde. Met andere woorden, het correspondentiebeginsel is niet fout. Het komt erop aan wat met wat corresponderend gedacht is. Daar moet ruimte voor stelselmatige relativering èn samenhang ‘in’ zitten (waardoor er tevens sprake van een compositietheorie is […]). De enneade is een ontwerp van nodige en voldoende elementen met hun relaties voor opbouw en onderhoud van samenhangende relativering annex verbijzondering.
in: Motief en norm
Metapatroon vind ik wel degelijk logisch, maar dan stelselmatig en dat is ànders dan tot dusver alom gangbaar. Op z’n enneadisch resp. Metapatroons is een object is niet vòl met/van zgn essentie, maar telt een gedragsmatige lege nul-identiteit. Wèg essentie. Dat objectieve nulpunt is louter — gedacht als — schakel tussen ‘zijn’ partiële, situationele identiteiten met daarvoor steeds eenduidig gedrag.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
[È]lke gedraging [is] geënsceneerd […], dwz [kent] situationeel pas eenduidigheid […]. Verschil bestaat daarom tussen hetzelfde object in verschillende situaties, ofwel verschillende situationele objecten. Dat valt slechts consequent te begrijpen door wat er qua object hetzelfde is in verschillende situaties radicaal gedragloos te verklaren. Langs de tekendimensie beschouwd gaat het om onlosmakelijke configuraties van signatuur-in-context. En met een teken houdt het niet op bij het decreet (lees ook: opdracht, verzoek) van de ene deelnemer gericht aan de andere deelnemer om het ene gedeelte als context en het andere gedeelte als signatuur op te vatten. Zo’n configuratie is slechts het middel waarmee de één de ànder tot bepaald gedrag wil bewegen. Als zodanig is óók een teken ingezet als — beoogde — oorzaak voor een — dito beoogd — gevolg, maar zulke oorzakelijkheid werkt dus kwalitatief ànders dan volgens — klassieke wetten van — fysica. Wat er gebeurt, is door en door contingent. De (non-)reactie door de ànder is altijd ook en vooral zijn ‘eigen’ actie als situationeel gedrag, dwz door hemzèlf als situationeel object.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
An object exhibits differential behavior. A particular behavior always occurs relative to some situation. It is taken as axiomatic that when an object’s behaviors are different, it performs them in different situations. Equally axiomatic, non- or asituational behavior does not exist. Yet, for a variety of situational behaviors to be attributed to one and the same object, for an object to change behavior from one situation to the next, et cetera, there must also be cohesion. It follows that identity must be assumed non- or abehaviorally. […] I have called what connects an object’s situationally partial objects exhibiting pertinent situational behaviors its nil-identity.
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
I acknowledge that my concept of nil-identity closely resembles Kripke’s rigid designator. So, I agree with Kripke about a [— proper [— name merely facilitating reference. What I don’t get, though, is all the excitement. I’m afraid it says more about logicians’ isolation than mark a genuine breakthrough. Didn’t Ferdinand de Saussure already clearly mention that a sign is arbitrary regarding meaning? Shakespeare has Juliet desperately hoping for a future with Romeo, exclaiming “What’s in a name?”
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
Met Metapatroon kunnen die verschillende modellen als het ware nevengeschikt opgenomen zijn in een overkoepelend model. Dat lukt door die illusie van die ene knoop vol tegenstrijdigheden niet volledig te laten verdwijnen. Voor nodig en voldoende behoud van het aspect van continuïteit blijft volgens Metapatroon daar van het object ‘zijn’ nul-identiteit over. Dat heet zo, omdat er als zodanig géén gedrag mee gemoeid is. Alle onderdelen met èlk eenduidig gedrag waarin de knoop annex het object is opgehakt, wat aldus discontinuïteit inhoudt, blijven ‘verbonden’ met die nul-identiteit. Via gemeenschappelijke nul-identiteit ‘bestaat’ indirect verband tussen deelobjecten. Ze delen géén gedrag; gedragswijziging vergt ‘overgang’ van het ene naar een ander deelobject. Het kan zijn dat het ‘lijntje’ tussen een deelobject en de bijbehorende nul-identiteit nog steeds, zij het in een alweer wat kleinere, in de knoop ligt. Dat wordt dan nogmaals hakken, netzolang totdat er volgens de modelleur nergens meer een knoop ligt. Met Metapatroon laten zich objecten met hun gedragingen aldus recursief verbijzonderen. Dat gebeurt steeds situationeel.
in: Met complementariteit uit de knoop
Voor Bohr gold hetzelfde streven naar eenheid, hoewel complementariteit als beginsel oppervlakkig gezien eerder een afwijking resp. afwijzing ervan doet vermoeden. Dat is echter schijn. Bohr drijft het eenheidsstreven m.i. zelfs op de spits, wat Metapatroon alweer wat eenvoudiger toont met de zgn nul-identiteit waarvan de enige functie (!) is om situationele deelobjecten met dienovereenkomstig verschillende gedragingen samenhang te verlenen. Wat Metapatroon toevoegt aan complementariteit zoals door Bohr bedacht, is zulke samenhang. Daardoor kan een object zijn gedrag wisselen. Dat gebeurt door — zijn ervaring van — overgang van de ene naar een andere situatie.
in: Verkeersthema
De respectievelijke schakelelementen die ik langs elk van de drie semiotische dimensies opnam, […] ontlenen hun dienstbaarheid aan volledige onthouding van wat de erdoor verbonden elementen in die samenhang zijn en doen.
Omdat een object — dus ook en vooral een subject — zich louter situationeel gedraagt, dus van situatie tot situatie verschillend, kan louter ‘iets’ dat gedragloos is de situationele (deel)objecten laten samenhangen. Daarvoor geldt volgens Metapatroon de nul-identiteit van een object (en dus ook subject) .
Met de kunstgreep van zgn nul-identiteit laten zich met Metapatroon verschillende situationele (deel)objecten samenhangend modelleren.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Langs de object- resp. feitdimensie varieert objectgedrag al naar gelang de situatie. Volgens de enneade luidt de radicale opvatting dat situatieloos gedrag van een object niet … bestaat. Rara, hoe hangen verschillende gedragingen samen van wat kennelijk tòch als hetzèlfde object geldt? Als kunstgreep is een, zeg maar, totaal object voorzien van een nul-identiteit; daaraan is juist géén gedrag verbonden, maar dient zo zuiver mogelijk de samenhangende ordening van … verschillen.
in: Metapatroon als enkelvoudig stelselpatroon
Met de stelling van het — kunnen — aannemen van een invariabele identiteit voor een voorwerp — en dat noem ik dan een object — ben ik het echter grondig eens. Als enig houdbare identiteit gelet op variëteit heb ik daarvoor per object zijn nul-identiteit geopperd. Voor wat […] onder de noemer van aspect verbijzonder[d geldt], is dan ‘slechts’ een dienovereenkomstig aspectdeel van het object aan de orde. En dàt gedeelte kent aldus een aspect-identiteit. Alle aspectdelen met enerzijds eigen aspectidentiteiten, maar anderzijds dezelfde nul-identiteit delen, behoren aldus tot hetzelfde object. Let wel, door vervanging van nul-identiteit wisselt het aspectdeel in kwestie prompt van — overkoepelend — object.
in: aantekening 54.9
Subjectief situationisme is een relativiteitstheorie; de bijbehorende modelleermethode Metapatroon laat betekenissen ordenen volgens recursieve contextuele verbijzondering. Volgens de semiotisch enneade correspondeert context met situatie[.…] Het is aldus een veelvoud aan situaties, ook nog eens veranderlijk, maar altijd pràktisch, dat een individu dienovereenkomstig meervoudig bepaalt èn door haar/hem bepaald wordt, enzovoort.
in: Neomarxistische pragmatiek voor informatieverkeerskunde
Hier doe ik om te beginnen alsof ik weet wat een individu is. Niet als soort, maar als uniek exemplaar, enig dus. Ook veronderstel ik een ànder individu te kunnen aanwijzen, netzo enig. […] Dan ervaar ik dat het ene individu invloed op het andere heeft c.q. probeert te hebben. Daarvoor wijs ik hem (lees uiteraard ook: haar) bepaald gedrag toe. De actie van(uit) het ene naar(toe) het andere individu vind ik een verkeersbeweging. Een reactie is op zijn beurt eveneens een actie; die gaat als verkeersbeweging in omgekeerde richting (en/of mikt in andere richtingen op andere individuen […]). Een verkeersbeweging vergt over en weer inspanningen van betrokken verkeersdeelnemers. Zij ge- en verbruiken verkeersmiddelen.
in: Vereniging en infrastructuur
Ik had dus ook kunnen beginnen met de suggestie dat ik weet wat invloed is. Als het ware tegelijk ervaar ik dan aan de ene kant iets dat die invloed uitoefent en aan de andere kant iets waarop die invloed uitgeoefend wordt, dwz individuen. Kortom, tussen axiomatisch veronderstelde elementen bestaat naar hun aard géén prioriteit maar onderlinge ònlosmakelijkheid.
in: Vereniging en infrastructuur
Allereerst is er géén zgn pure wiskunde. En nul resp. niets beschouw ik niet als uitdrukking van oorsprong, laat staan als oorsprong zèlf, maar is een kunstgreep (!) met irrationaliteit van dien. Als nul-identiteit associeer ik er géén gedrag mee. Dat (nul)punt dient louter en alleen voor — modellering met Metapatroon van — samenhang tussen de situationele gedragingen, per definitie verschillend van elkaar, van hetzelfde subject in tijdsverloop.
Daarentegen associeer ik gedrag principieel mèt een object. Daaraan lijkt vooralsnog ingewikkeld, dat een object allerlei gedragingen kan vertonen. […] Wat [praktisch] ontbreekt, is aanname van meervoud van omstandigheden, dwz verschillende situaties. Welk gedrag een object daadwerkelijk vertoont, acht ik afhankelijk van de situatie waarin het object — in het geval van cognitie: meent dat — het verkeert. Voor de gedragingenspecificatie van een object gelden daarom tevens relevante situaties (lees ook: omstandigheden). Een specifieke gedraging valt pas te … specificeren als samenloop van object en situatie. […] Door toevoeging van een grenswaarde (lees: horizon) en recursie van zulke samenloop biedt Metapatroon een specificatie- annex modelleermethode. […] Metapatroon neemt tevens relevante contexten op in de navenant — veel — ruimere specificatie (lees ook: het model). Daardoor zijn de gespecificeerde verschillen voorzien van gespecificeerde samenhang. […] In besef van, zeg maar, éénkennigheid kunnen verschillende situationele objectgedragingen — pas — netzo eenduidig samenhangen. Voor zulke samenhang deed ik de kunstgreep van formele nul-identiteit. Dat is dan‘alles’wat de verschillende situationele gedragingen van een object verbindt.
Volgens subjectief situationisme zijn er […] géén essentiële eigenschappen, maar zijn eigenschappen eenduidig verbijzonderd per samenloop. (Feitelijk zijn ze louter voor een specifieke samenloop … essentieel, maar om die term ervoor te gebruiken acht ik verwarrend.)
Een betrekkelijke identiteit ontleent een object aan een bepaalde situatie; daarbij gaat het om het gedifferentieerde gedrag dat resulteert uit de samenloop van object en situatie. Wat vanuit objectperspectief ‘zijn’ situationeel verbijzonderde gedragingen laat samenhangen kan echter slechts gedragsmatig leeg zijn. [… G]gedragingen van een object [zijn] in — samenloop met — verschillende situaties juist kwalitatief verschillend, en helpen daarom géén samenhang vestigen. Dat gebeurt volgens Metapatroon met èxtra relaties van nul-identiteit met steeds een situationele identiteit. […D]e enige identiteit die een object aldus als het ware bijelkaar houdt, is een identiteit die géén betrekking heeft op [verbijzondering, v]oilà, nul-identiteit. […] Met twee soorten identiteit, dwz één nul-identiteit en verschillende situationele identiteiten, is het volstrekt … logisch dat de ene identiteit algemeen en de andere betrekkelijk geldt. Dankzij de kunstgreep van nul-identiteit laat zich interdependentie willekeurig modelleren.
Nee, niets heeft absoluut geldige betekenis, dus kunst evenmin. Wie uitgaat van subjectief situationisme, erkent dat meteen.
Het verwarrende effect van vage omtrek is nog het geringst zònder inhoud. Daarom kent Metapatroon voor object de kunstgreep van nul-identiteit (en bijgevolg ook voor situatie, te weten àls object). Formeel is dat een objectverbijzondering volgens de horizon zònder gedragsbepaling. In daadwerkelijke conceptuele modellen kan nul-identiteit als type pràktisch overigens tellen als zijnde òpgenomen in de horizon.
[E]en subject [wisselt] met resp. voor zijn gedrag van de ene naar de andere situationele identiteit […]. Omdat èlk van zijn gedragingen situationeel is, heeft een subject géén gedragsmatig ònveranderlijke identiteit. Zijn veranderlijke situationele identiteiten zijn als het ware bijeen gehouden door — wat ik daarom maar noem — een nul-identiteit. Daadwerkelijk gedrag past bij samenloop van subject en situatie.
Wat atomistisch beschouwd een enkel, absoluut bestaand concept is, valt volgens subjectief situationisme gedrags- c.q. ervaringsmatig als het ware uiteen. [Samenhang daartussen] vergt een kunstgreep, zeg ook maar een veronderstelling waarvoor géén verklaring meer kan worden verlangd. Volgens Metapatroon is dat de zgn nulidentiteit. Onder die ene identiteit heeft een object c.q. subject juist géén betekenis. Zij dient louter ertoe om de — nadere — situationele (deel)identiteiten met hun navenant verbijzonderde betekenissen te verbinden[. …] Zònder een dergelijke kunstgreep tellen louter verschillen. Samenhang ertussen is echter netzo reëel; nulidentiteit is de formele voorziening ervoor. Met een aanduiding ontleend aan de titel van een roman van Robert Musil, dit punt-zonder-eigenschappen betreft radicale ontkenning van essentialisme.
Tja, wat geldt als subject? Als wiskundige heb ik er geen moeite mee om de onvermijdelijke irrationaliteit van uitgangspunt te aanvaarden. Rara, wat vestigt samenhang tussen verschillende subjectief-situationele gedragingen? Nota bene, daarvoor komt iets netzo gedragsmatig niet (!) in aanmerking. Dat leidt immers tot oneindige regressie. Het klinkt raadselachtig, sterker nog, dat is het redelijkerwijs altijd ook, maar het enige punt waar de knoop productief valt door te hakken is waar nu net géén punt is noch kan komen. Dat is dus het nulpunt. In alle radicaliteit volgt daaruit dat een subject géén begrip resp. gedrag heeft, dat òngeacht motief resp. situatie telt. Er is samenhang gevestigd door wat begrip- resp. gedragloos is en blijft. Dàt is de kunstgreep van nulidentiteit. Slechts volgens nulidentiteit kan rizoom ‘zich’ optimaal betrekkelijk open en vrij — verder en verder — ontwikkelen. Een zeer beknopte uitleg schreef ik met Vlechtwerk van puntige plooien.
[Mijn] formele kunstgreep […] lijkt inderdaad contraintuïtief, maar ja, voor deugdelijke axioma’s is het meestal niet anders; zij bepalen wat verder redelijk telt en daarvoor zijn ze naar hun aard ònredelijk. [Gedragsmatig] gelden louter partiële objecten, [dwz] èlk met specifiek situationeel gedrag. Hun overkoepeld object is daarentegen gedragsmatig leeg (want anders zou het eveneens een partieel object zijn). Wat formeel ervoor overblijft, is wat ik aanduid als nul-identiteit. Samenhang tussen partiële objecten tot, vooruit, ruimer object is gevestigd door hun gelijkluidende verwijzingen met nul-identiteit. Dit werkt bevrijdend. Voor wat traditioneel geldt als ding-op-zich vervalt prompt het onmogelijke onderzoek naar zgn essentiële c.q. transcendentale eigenschappen. Er kan a priori een nul-identiteit worden toegekend, klaar. Vervolgens gaat het om dingen-met-eigenschappen, beter gezegd dingen-met-gedrag. Daarvoor telt steeds een samenloop van ding met situatie, zo nodig herhaald verbijzonderd. Die samenloop maakt het ding aldaar, in die situatie dus, partieel. [… J]uist op dàt punt [is] een doorbraak nodig […] voor theorie die wèrkelijk praktisch bruikbaar is! Klopt, achteraf resp. dankzij een afgerond rijker referentiekader is het altijd eenvoudig — verder — analyseren. […] Met een ogenschijnlijk minimale wijziging van axioma’s, dwz de strikte beperking van ding-op-zich tot nul-identiteit, laat zich structuur ònbeperkt samenhangend duiden, modelleren, enzovoort.
[W]hatever confusion about denotation and connotation simply dissolves enneadically. For meaning — depending on the semiotic dimension taken for explanation — is inherently situational, contextual and motivated. […] Holding such differences together, and facilitating changing from one motivated concept to another, et cetera, requires what I’ve called formally a nil-identity (as part of Metapattern, a method for modelling based on recursive situational/contextual differentiation). So, there it is, a so-called empty signifier.
in: note 56.8
Dat komt met de aanduiding goedverbijzonderd m.i. alweer duidelijker tot uitdrukking. Van hoedanigheid tot hoedanigheid telt principieel verschil. Wat verschillende hoedanigheden van hetzèlfde subject noodzakelijkwijs verbindt, moet daarom ònafhankelijk van hoedanigheid ‘bestaan.’ Met een opzettelijke kunstgreep — nota bene karakteristiek voor axioma’s — heb ik daarvoor de nul-identiteit van het subject (nogmaals, lees ook: individu, persoon) ingevoerd.
Wat verschillende gedragingen (lees ook: verschijnselen) onder de noemer van hetzèlfde object verbindt, moet logischerwijze van een àndere orde zijn, dwz òngedragsmatig. [Daarvoor] ben ik uitgekomen op een ànder beginsel. Per object veronderstel ik dat verbindingspunt gedragsmatig leeg: nul-identiteit. [Z]o’n opzettelijk grensbegrip [bezit de] irrationaliteit die èlk axioma kenmerkt[. …] Ik ben het ‘grondig’ eens met erkenning van ònmogelijkheid tot uitputtend dekkende interpretatie. Maar zulk ònvermogen kan volgens mij wèl met een beginsel oid uitgedrukt zijn. Dat moet dan van een àndere orde gedacht zijn, dus een metabegrip (met motief van dien). […] Explicitering van dat, zeg maar, àndersoortige principe is mijn uitbreiding èn formalisering van […] variëteitsvermogen. En waarom het mij aanvankelijk heel praktisch was te doen, daarmee laat zich de “wending” doortrekken naar informatiekunde. Voor deugdelijke infrastructuur voor informatieverkeer is die methode, Metapatroon, volgens ànder paradigma, subjectief situationisme resp. enneadische semiotiek, noodzakelijk. [… E]rkenning van interdependente variëteit [biedt] juist véél vastere grond onder de voeten. Wie desondanks aan logisch atomisme vasthoudt, staat in veranderlijke omstandigheden juist niet stevig. Eenmaal voorgelicht is het natuurlijk niet zo verstandig om een averechtse veronderstelling te blijven hanteren. Met moed, of omgekeerd met lafheid, heeft dat niets te maken. […] Wat wèl — zulke — moed vergt, helaas, is het opperen van een veronderstelling tégen de heersende instituties in (met hun reflex tot onderdrukking van wat àfwijkt van waarop zij gevestigd zijn). Daarvoor verdient Socrates bewondering en, nog belangrijker, navolging.
Die paradox heb ik geprobeerd op te lossen met de veronderstelling van nul-identiteit. Wat “blijft bestaan” kent géén gedrag, maar verbindt verschillende gedragingen volgens “allerlei betrekkingen,” dwz gevarieerde situaties. Aldus vormen waarden een veranderlijk stelsel. […] Waarden veranderen immers voortdurend, omdat situaties veranderen en bijgevolg onze aanpassingen eraan. We geloven echter dat ze niet veranderen, omdat we waarden associëren met absolute geldigheid ipv situationele toepassing van steeds — een — bijbehorende waarde. Het is die valse status van absoluutheid waarom iemand zich doorgaans verzet tegen waardenverandering en ze van weersomstuit in òmgekeerde richting wijzigt (en de ònaangepastheid dus versterkt).
Geredeneerd van uit een subject heeft z/hij, zeg maar, een nadere identiteit per voor haar/hem relevante situatie. Vanwege zulke (gedrags)verbijzonderingen zijn tegenstrijdigheden opgeheven. De situationele (deel)identiteiten van een subject hangen via haar/zijn zgn nul-identiteit samen, althans, zo heb ik dat bedacht voor consequent — veranderlijke - structuur[.]
Voor wat de, zeg maar, situationeel verbijzonderde deelsubjecten verbindt, heb ik per subject (lees hier dus ook: individu) ‘zijn’ nul-identiteit verondersteld. Dat is een kunstgreep, dwz een irrationaliteit voor verdere rationaliteit.
Asituationeel gedrag, dwz van éénheid louter op zichzèlf, bestaat niet (zo luidt mijn radicale veronderstelling). Eénheid heeft géén gedrag dat overal en altijd, maw absoluut, geldt. Daarom moet het verband tussen de situationele éénheidsdelen — uiteindelijk — gedragloos zijn. Daarvoor veronderstel ik per éénheid ‘zijn’ nul-identiteit. Gedragsmatig (lees ook: qua eigenschappen) is de zgn essentie van éénheid logischerwijs volkomen leeg.
in: aantekening 61.4
Een object — kan ook een subject zijn — kent als éénheid een zgn nul-identiteit. Die veronderstelling doe ik om situationele eigenschappen- resp. gedragsverbijzonderingen van een object van logisch houdbare samenhang te voorzien[. …] De nul-identiteit van een object is gedragloos aangenomen.
in: aantekening 61.6
Wat noodzakelijke irrationaliteit van veronderstellingen) betreft, nul-identiteit is dàt éénheidsdeel dat feitelijk géén deel is. Het is opzettelijk van een àndere orde verondersteld ter verbinding van ‘normale’ delen. Als normaal geldt bepaald gedrag, met steeds een bepaalde situatie mede ter gedragsbepaling. Zònder gedrag is nul-identiteit vervolgens uiteraard ook predicaatloos.
in: aantekening 61.6
Ik zou zeggen dat begrensdheid-als-object verkeert in onbegrensdheid die zich als situationele variëteit manifesteert. De verzameling situationele objectgedragingen is inderdaad wat ànders dan nul-identiteit, te weten wat zulke ‘elementen’ van samenhang voorziet.
in: aantekening 61.6
Ik heb dus de conclusie getrokken dat er überhaupt géén, zeg ook maar weer, factor is waarmee enz. bestaat samenhang bestaat. Zoiets als het scharnier (lees dus ook: spil, kern e.d.) tussen allerlei “factoren” is afactoreel, kortom léég. Voilà, nul-identiteit. Wat doorgaans identiteit heet, is dan een typische verzameling van typische gedragspatronen van een typische verzameling mensen.
[Z]ulk doldraaien [is] m.i. zelfs ònvermijdelijk zònder de kunstgreep annex rem van nul-identiteit. Daarmee kunnen verschillen pas eenduidig worden geordend.
Het punt dat m.i. overblijft, is nul-identiteit. En dat is — dus — leeg.
Mijn methodische synthese veronderstelt relatief onderscheid tussen enerzijds object resp. subject anderzijds situatie. Dan resulteert een specifieke gebeurtenis uit samenloop van een specifiek ob-/subject met een specifieke — in het geval van een subject: ervaring van een — situatie. Wat geldt dan als de “kern” van dergelijke verschillen? Nogmaals, de nul-identiteit van het veronderstelde ob- c.q. subject in kwestie.
Zo’n begin is naar zijn aard niet redelijk aanwijsbaar, laat staan oplosbaar. Dat vergt — dus — axioma’s (lees ook: paradigma e.d.). Een paradigma is de poging om voor een paradox als principieel ònbeantwoordbare vraag net te doen alsof er wèl een deugdelijk antwoord bestaat (volgens welk uitgangspunt dan antwoorden op vèrdere vragen allemaal vallen te beantwoorden volgens de ermee ingestelde redelijkheid). Naarmate besef doordringt dat die nadere antwoorden niet voldoen, zou de bereidheid moeten groeien om het te zoeken in een àndere paradox en zo door naar gewijzigde axioma’s als ònredelijke veronderstelling. […] Zo veronderstel ik (lees dus ook: luidt mijn axioma) voor de samenhang tussen situationeel verbijzonderde gedragingen van een ob- c.q. subject de nul-identiteit van het ob-/subject in kwestie.
[S]amenhang tùssen verschillende betekenissen [kan] louter consistent […] zijn gevestigd door ‘iets’ dat zònder betekenis is. Dat noem ik nul-identiteit. […] Van de ene naar een andere betekenis biedt gewijzigde context als het ware houvast. Pas volgens samenhang door nul-identiteit acht ik met een radicale kunstgreep, over logica gesproken, dekkend formalisme bereikt voor optimale scherpte van verbijzonderingen (lees ook: differentiatie). […] Wat betekenis betreft is situationele verbijzondering juist gewoon resp. zelfs zònder uitzondering (afgezien van zgn nul-identiteit, maar daarvoor is dan ook opzettelijk géén betekenis aangenomen). Voor Metapatroon is tevens recursiviteit kenmerkend. De ene verbijzondering kan dienen als signatuur- en/of contextpunt voor verdere verbijzonderingen, enzovoort. […] Elke eenduidige betekenis betreft een unieke configuratie van signatuur en context. De meerduidigheid van een aparte signatuur wordt per context opgeheven voor — de mogelijkheid van — eenduidigheid. Dat levert dankzij recursieve methode als model van geordende betekenissenvariëteit een netwerk van punten en lijnen op. […] Nogmaals, daarvoor is Metapatroon als methode inclusief uitdrukkingsmiddel beschikbaar.
Met enerzijds een subject, anderzijds een situatie, resulteert uit samenloop van tweeërlei individualiteit een zgn situationeel subject als nadere individualiteit met bijbehorend verbijzonderd gedrag. […] Zulke samenloop biedt een structureel beginsel. Het laat zich o.a. recursief toepassen. Zo kan een situationeel subject op zijn beurt dienen als subject en/of situatie voor verdere verbijzondering, enzovoort. Zodoende toont zich verwevenheid niet zozeer in- maar uitgekapseld. In omgekeerde richting beschouwd geldt een samenloop dus als geconstitueerd door enerzijds een subject, anderzijds een situatie. En allebei moeten op hùn beurt als volgens het structurele beginsel geconstitueerd worden opgevat, opnieuw enzovoort. Als grens, ter vermijding van zgn oneindige regressie met het structuurbeginsel, geldt een horizon. Omdat situationele subjecten via recursie van verbijzonderingssamenloop door-de-schalen heen ‘bestaan,’ is (gedrags)wetmatigheid dienovereenkomstig verspreid[. …] Wat een subject heet, wordt geacht zijn gedrag middels semiosis te bepalen. Daarmee strookt teken als oorzaaksoort (beter gezegd: als kenmerkend moment).
Wat mij betreft wisselt een subject van gedrag, maar blijft ondanks zijn bijbehorende veranderlijkheid als hetzèlfde subject aanwijsbaar (waarvoor ik de kunstgreep formele nul-identiteit voorstel).
Wat houdt identiteit in, en wat juist niet, volgens de veronderstelling van wederzijdse afhankelijkheden (lees ook: interdependentie)? Voor mijn antwoord heb ik bedacht dat het daarbij als factoren steeds gaat om enerzijds een subject — kan ook een object zijn — anderzijds een situatie. Dat zijn als het ware de samenstellende delen van een situationeel subject met bijbehorend verbijzonderd annex uniek gedrag. Dat unieke gedrag laat zich daarom eenduidig aanwijzen, zeg inderdaad ook maar identificeren. Ofwel, voor een situationeel sub-/object geldt een identiteit. Hoewel een sub-/object dus van situatie tot situatie van gedrag wisselt, acht ik zo’n sub-/object ‘tegelijk’ door continuïteit gekenmerkt. Daaraan ligt echter géén gedrag ten grondslag. Anders zou het immers om nòg maar weer een situationeel sub-/object gaan. Voor samenhang tussen ‘zijn’ situationele identiteiten veronderstel ik daarom een ènkele gedragloze identiteit per sub-/object: nul-identiteit.
De kunstgreep met de — veronderstelling van — nul-identiteit, vergelijkbaar met het òngetal nul voor getallensystematiek, verschaft de paradox annex irrationaliteit ‘als het ware’ axiomatische status. Dat ‘maakt’ wat ermee gebeurt allemaal redelijk(er), onderling consistent(er) e.d. Het vergt inderdaad nogal een gedachtesprong om aan een subject nul-identiteit toe te kennen, opdat … veelzijdigheid, veranderlijkheid enzovoort van het subject in kwestie òndubbelzinnig verschijnen. En daarbij staat een subject niet alléén; met hun respectievelijke, zonodig wisselende situationele identiteiten stemmen zij onderlinge gedragingen af. Nogmaals, nul-identiteit biedt continuïteit, situationele identiteit biedt aanpassing, afwisseling enzovoort. Continuïteit en verandering kunnen onmogelijk in één en dezèlfde identiteit samengaan. Het nulbegrip is meestal de plaats om zo’n onontwarbare knoop precies door te hakken. Ik vind dat voor identiteit(en) dus gelukt.
[S]ituationele identiteiten van een subject [betreffen] onderling juist gedragingen zònder, zeg maar, overlappingen. Ofwel, de uitkomst van het zoeken naar overeenkomsten blijft … niets. Voor de noodzakelijke samenhang ertussen heb ik daarom een aparte, kwalitatief àndere identiteit aangenomen: nul-identiteit. Het is inderdaad wennen.
Vooruit, noem individu(aliteit) ook subject, en laat een rol voor situatie doorgaan. De unieke samenloop van subject en situatie vormt een dienovereenkomstige (gedrags)identiteit. […] Dat enkelvoud klopt pèr situatie, met dáárvoor dus een situationele … identiteit met nul-identiteit voor — de zorg voor — subjectcontinuïteit[. …] De nul-identiteit van een subject verandert principieel niet. En zijn situationele identiteiten komen en gaan.
[A]bsolute autonomie voor een subject […] bestaat [niet]. Ik acht het optimaal wanneer een subject de principiële samenlopigheid van ‘zijn’ gedragingen met situaties — enigszins — beseft.
Is er een oplossing? Er moet iets extra’s tùssen, zeg maar een schakelaar. Op die kunstgreep is Metapatroon gebaseerd, en valt er pas grenzeloos praktisch bruikbare computerprogrammatuur voor facilitering van samenhangende betekenisverschillen te ontwikkelen. Overigens houdt dat een gewijzigd eenheidsbegrip in. In eenheid lost veelheid niet op, maar bereikt samenhang. En dat wèrkt dus ook.
Als je uitgaat van enerzijds eenheid, anderzijds veelheid moet je m.i. dus uitkomen op — de veronderstelling van — zo’n schakelaar. Dat blijft zoiets als een objectieve insteek (en daaraan kon zelfs Plato ‘in zijn tijd’ niet ontkomen). Maar het kan ook subjectief (wat tegenwoordig dankzij zgn evolutionaire psychologie aannemelijk is). Dan ga je uit van gedrag met daarvoor kenmerkende selectiviteit. Selectief gedrag vergt een veranderlijk subject annex schakelaar die eenheid verbreekt tot veelheid, van ‘zijn’ ene doelgericht veronderstelde verschil tot het volgende, enzovoort: subjectief situationisme. Voor een subject geldt dan niet à la Descartes “cogito ergo sum,” maar veeleer: sum ergo cogito.
Volgens de enneade dienen gemotiveerde concepten vanaf duiding (lees ook: beoordeling) tot en met bepaling van situationeel gedrag. En dat gedrag komt overeen met eigenschappen[. …] Andere dan situationele eigenschappen bestaan er volgens subjectief situationisme niet (en volgens objectief situationisme overigens evenmin), punt. Voor de continuïteit van een ob- dan wel subject, dwz samenhang in ruimte èn tijd tussen situationele (deel)identiteiten, ‘staat’ zijn zgn nul-identiteit gedacht. Die is asituationeel verondersteld en kan daarom als het ware wèl dóórlopend ‘functioneren.’ Met de nul-identiteit van een ob- of subject gaat aldus juist géén gedrag, ofwel gaan helemaal géén eigenschappen gepaard. Slechts volledige gedragsloosheid is immers consequent mogelijk [zònder voorwaarden. …].
De kunstgreep waarmee het met Metapatroon lukt om verschijnselen als verschillende zgn situationele objecten met dienovereenkomstig verbijzonderde gedragingen tevens geordend samenhangend te beschouwen houdt in om tòch een voorstelling van, vooruit, een ding-op-zich te maken. Dat moet dan echter contraintuïtief, dwz principieel gedragloos, gelden: nul-identiteit.
Die zgn polen betreffen volgens mij niet het subject ergens ertussen, maar gedrag. Van enig gedrag is het subject de ene en de situatie in kwestie de andere pool. Omdat gedrag van een subject principieel situationeel is, bestaat een, zeg maar, ònverschillige kern juist niet. Desalniettemin is er ‘sprake’ van hetzèlfde subject in verschillende situaties met zijn bijbehorend verschillende gedragingen. Dat spreekt wel degelijk voor een kern, maar gedragsmatig kan die kern dus niet zijn (omdat, nogmaals, gedrag altijd volgens een situatie gedifferentieerd is, terwijl zo’n kern daarentegen òngedifferentieerd, dwz asituationeel, absoluut, geldig gedacht is). Dat vergt een kunstgreep, dwz een aanname om zo’n tegenspraak te absorberen (en, over logisch gesproken, methodische toepassing optimaal consistent te krijgen). Zo ben ik tot de veronderstelling van de nul-identiteit van/ voor elk zowel sub- als object gekomen.
Volgens subjectief situationisme [geldt dat] gedragingen […] enerzijds van situatie tot situatie wisselen, anderzijds door het veranderend subject — of object — samenhangen. (Die samenhang vergt aldus een gedragsloos ‘middel’ en zo veronderstel ik de zgn nul-identiteit van/voor een ob-/subject.) […] Kortweg gaat het met gedrag steeds om samenloop van subject en — haar/zijn ervaring, motief dus, van een — situatie. Onder zo’n noemer van gedrag is ontwerp(en) door-en-door relationeel.
Voor de samenhang van situationele gedragingen resp. eigenschappen van een ob-/subject — die vòlgens verschillende situaties … verschillen — veronderstel ik de nul-identiteit van het ob-/subject in kwestie; voor zgn stelsellogica is die nul-identiteit gedrags-/eigenschapsloos. Daar kàn iemand praktisch van alles en nog wat mee.
[O]p stelselschaal schiet dat tekort. Want op stelselschaal voldoet slechts een lege … kern. Ofwel, betekenis geldt principieel contextueel verbijzonderd.
En de aanname van nul-identiteit voor een “ding” is inderdaad op het kùnnen maken van stelselmatig “onderscheid” gericht. Maar zowel de nul-identiteit van een ob-/subject als elke situationele ob-/subjectidentiteit is juist zichzèlf (en daarom ‘past’ daarvoor de aanduiding met identiteit).
in: aantekening 68.4
Iemand kan echter menen dat hij een wezen is resp. heeft, ofwel ‘iets’ dat hem ònveranderlijk uitmaakt, zelfs karakteriseert. Naar mijn idee bestaat zo’n wezen niet. Van ‘zijn’ ene tot volgende situationele gedraging verandert een subject, telkens bepaald door zowel hemzèlf met zijn veranderend (lees ook: aanpassend) cognitief vermogen als wat hij mede daardoor als vòlgende situatie opvat. In die dynamiek is voor zoiets als een wezen géén plaats. Voor […] een subject staat daarvoor — de kunstgreep van — zijn nul-identiteit symbool. Dat betreft […] wezensontkenning […] die voor een subject juist op optimale aanpassing gericht is, dwz op over- en voortleven.
in: aantekening 68.4
[S]ubjecten [passen] zich aan. Daarvoor dient telkens de subjectieve voorstelling van een werkelijkheidsgedeelte, dwz een situatie. Voilà, bijelkaar subjectief situationisme. Ofwel, het subject is niet dezèlfde in verschillende situaties, maar juist dienovereenkomstig verschillend. Anders zou er geen aanpassing zijn, nietwaar? […] Maar wanneer er in de betekenis van veranderlijkheid niets wezenlijks is aan een wezen in de betekenis van ònveranderlijkheid, bestaat er ònveranderlijk … niets. Tegelijk geldt de voorstelling als onloochenbaar dat veranderlijke gedragingen aan één hetzèlfde subject kunnen worden toegeschreven. […] Ik heb die knoop overdrachtelijk doorgehakt met de voor- annex veronderstelling van nul-identiteit, overigens voor alles dat we voor subject c.q. object willen laten doorgaan. Dat betreft het ònveranderlijk niets van een iets, ja, zo paradoxaal zijn axioma’s nu eenmaal, waardoor zijn veranderlijkheid samenhangt. Ofwel, dat is een kunstgreep die logica van variëteit vestigt.
Voor een vruchtbaar “uitgangspunt” wijzigt de betekenis van identiteit. Een subject kent per (gedrags)situatie een, vooruit, deelidentiteit. Als verbinding tussen die verschillende (!) deelidentiteiten kan de nul-identiteit van het subject in kwestie gedacht zijn, en aldus hangen ‘zijn’ situationele gedragingen samen. Dat geldt ook voor — de voorstelling van — objecten. Als een object geldt dan ‘iets’ waarvan gedragingen, maar dan heten ze vaak eigenschappen, niet mede door eigen cognitief vermogen bepaald worden (want zulk vermogen mist een object). Maar óók een object vertoont verbijzonderd gedrag al naar gelang de situatie. […] Zeg ook maar dat subjectief situationisme als reductie objectief situationisme omvat.
Radicaal ànders is dat voorstel echter nog lang niet; daarvoor ontbreekt de aanname van nul-identiteit van object.
Volgens het oude paradigma, dwz gericht op uniformiteit per zgn applicatie/informatiesysteem, is het paradoxaal om waarom-het-draait betekenismatig leeg te veronderstellen. Er moet toch zoiets als kèrn zijn, en die telt als zodanig toch de — waarden voor de — onveranderlijke eigenschappen van het zgn maatschappelijk object in kwestie, nietwaar? Nee. Voor het inmiddels reële stelselbereik van informatieverkeer loopt èlke poging tot standaardisatie van definities daar onherroepelijk op stuk. Voor de stelselmatige praktijk zit de, vooruit, kern ’m niet in vàste betekenissen, want die bestaan op stelselschaal nu eenmaal niet, maar in de methode om betekenisverschillen samenhangend te ordenen. Het fysieke verkeer kan dienen als voorbeeld. Daaraan is juist flexibel zowel waarvandaan mensen vertrekken als waarnaartoe ze gaan. Ter stroomlijning van dat inherent door-en-door variabele verkeer is echter juist de ‘methode’ van verplaatsing vergaand vast(gesteld), te weten met — verhoudingsgewijs slechts luttele — verkeersregels.
De oplossing tot samenhang ligt m.i. in òmgekeerde richting. Nogmaals, dankzij opzettelijk niets-omvattende nul-identiteit op altijd één en hetzèlfde niveau laten verschillen zich — pas — eenduidig ‘scharnieren:’ stelsellogica.
[E]en roman [kan] dienen ter filosofische verduidelijking (omdat zo’n noodzakelijkerwijs botte grensafbakening daarin minder opvalt c.q. stoort). Het is natuurlijk de vraag òf een mens die vrijheid heeft. Volgens subjectief situationisme is hij in elk geval niet volledig vrij (wat dat ook betekent). Daarom is veeleer het koesteren van de illusie van vrijheid aan de orde. […] Tja, een lezer kan zich graag identificeren, zeg ook maar wegdromen, met een romanfiguur die zo(genaamd) vrij is. Dat blijft voor de lezer zònder gevolgen, is veilig.
Met Metapatroon als formele methode voor modellering van verschillen-in-samenhang is dat geen moeilijkheid meer c.q. bestaat een werkzame oplossing. De crux is om het middel voor samenhang óók als een middel voor verschil te beschouwen, maar dan zònder … verschil. Dat is mijn kunstgreep van de nul-identiteit. Onder de noemer van zijn nul-identiteit is een verondersteld object — of subject — gedragsloos. Per situatie waarin het ob-/subject in kwestie zich specifiek gedraagt, geldt ervoor een dienovereenkomstige situationele (deel)identiteit. De samenhang tussen zijn verschillende gedragingen laat zich via zijn nul-identiteit vestigen. Zou zo’n scharnier daarvoor eveneens van gedrag voorzien moeten zijn, valt er aan zgn oneindige regressie niet te ontkomen.
Ik zie dat dynamisch, en ook daarvoor geeft Peirce m.i. een duidelijke aanwijzing. Zeg maar even de cognitieve werking tijdens de ene cyclus van semiosis krijgt haar neerslag in het cognitieve vermogen voor de eropvolgende cyclus, enzovoort. Niet zozeer het einde van die subjectdynamiek vind ik raadselachtig, maar veeleer het begin ervan. Die knoop heb ik doorgehakt door per object- c.q. subjectexemplaar een nul-identiteit te veronderstellen. Omdat een ob-/subject volgens zijn nul-identiteit als gedragsloos (lees ook: eigenschapsloos) geldt, verschaft nul-identiteit als het ware een scharnier samenhang tussen het open veelvoud van de situationele gedragsidentiteiten van het ob-/subject in kwestie.
I wouldn’t be surprised when you think that I have gone mad.
Have I completely lost sight of your actual problems? […] What I
am trying to capture is some general characterization of social
dynamics. My idea is that ‘something happens’ which is then
provided which the status of consolidation by making a record of it,
i.e., a document. In the ‘form’ of a document, that is, as
something static, dynamics 1. come to a momentary halt and 2. are
thereby given a hold for continuation (while limiting the need for
backtracking when what ’happens next’ goes wrong by
securing an audit trail).
Such, say, alteration facilitates order when the scope of interactions
extends beyond ‘familiar’ contacts. It therefore
exemplifies the transition from prehistory to history. So, nothing new,
really. It certainly doesn’t change with the availability of
digital technologies. However, such technologies do greatly accelerate
event-document dynamics. Regretfully, we remain largely confused about
their optimal use as long as we fail to miss the principle for
historical order in our society. It is this principle that we have to
properly grasp, first of all. […]
Traditionally, that is, with paper-based documentation and the likes,
the document was the only record of the event. It therefore had to
contain a description of all — what count as — relevant
involvements. This changes when one and the same ‘medium’
is used both to — partly — facilitate the actual event and
to provide a document about it. Much of the latter is then ‘in
fact’ already supplied by the former. Still from a traditional
archival perspective, the former is labeled metainformation (more
popularly known as: metadata). As the set of relevant information
acquired during the operational phase of the event increases and (!)
remains accessible to properly authorized actors (more about actors
soon), what the ‘document’ — still — needs to
cover diminishes correspondingly. Another way of putting this is that a
reference is sufficient under the denominator of document; its contents
are distributed but may be grouped on demand through their
relationships.
in: note 71.28
Ik zie dat wederom tweeledig. 1. Veronderstel een object (of een subject). Het gedrag ervan op enig tijdstip is situationeel. Het verband met die situatie betreft daarom het desbetreffende object slechts, zeg maar, gedeeltelijk. Voor dàt gedeelte kan een, zeg ook maar, deelidentiteit (lees ook: situationele identiteit) van het object worden aangenomen. Zo’n situationele objectidentiteit geldt dan als pool of, dialectisch m.i. beter uitgedrukt, scharnier tùssen situatie en objectgedrag. 2. Naar de aard van situationisme verschilt objectgedrag van situatie tot situatie. Maar desondanks blijft het om hetzèlfde object gaan, althans, indien iemand dat zo wil zien. Zulke samenhang vergt op haar beurt — veronderstelling van — ook weer zoiets als een scharnier, maar dan zgn situatieloos (want anders betreft het een ‘situatie’ zoals ad 1 geschetst). Ik noem een dergelijk scharnier de nul-identiteit van een object (of subject).
in: aantekening 72.7
Ik herhaal dat beide factoren, ofwel ob-/subject èn situatie, op hun beurt door gedrag veranderen.
in: aantekening 72.7
Er bestaat m.i. slechts één soort van eenheid c.q. samenhang. Dat is de relationele. […] Wat als samenhang tot eenheid verondersteld is, gebeurt door verschillende gedragingen. Daarbij is het telkens de samenloop van een — verondersteld — object resp. subject met een — veronderstelde — situatie die gedrag oplevert. Een ob- resp. subject kent géén gedrag lòs van een situatie (lees ook: òngeacht een situatie). Kortom, zoiets als substantie c.q. essentie bestaat er van een ob-/subject niet. De samenhang tussen situationele gedragingen kan daarom slechts òngedragsmatig worden aangenomen. Daarvoor dient de veronderstelling van de nul-identiteit van een ob-/subject.
Ik kan er […] een duiding aan geven volgens mijn idee van de nul-identiteit van een ob- resp. subject. Al naar gelang een situatie heeft een object bijbehorende — waarden van — eigenschappen resp. vertoont een subject bijbehorende — waarden van — gedragingen. Zulke situationele verschillen hangen voor een doorlopend ob-/subject echter samen, en daartoe dient — de veronderstelling van — de nul-identiteit van het ob- resp. subject in kwestie. Voor wie meent dat een ob-/subject o.a. ònveranderlijke eigenschappen/gedragingen kent, maw een wezen (lees ook: essentie), is de eigenschaps-/gedragsloze nul-identiteit paradoxaal. Maar voor wie zich aan het idee van nul-identiteit waagt, lijkt het alsof de verschillende situationele eigenschappen/gedragingen uitgaan van de nul-identiteit, zeg ook maar dat het ene niets de bron annex oorsprong is van telkens een ander iets, enzovoort.
Indien een verondersteld ob- resp. subject zich gedraagt al naar gelang de veronderstelde situatie, is het natuurlijk de vraag hoe zulke verschillen tòch samenhangen. Daarvoor veronderstel ik de nul-identiteit van het ob-/subject in kwestie. Op die manier heeft èlk ob-/subject weliswaar ‘zijn’ midden, maar dat stelt gedragsmatig juist niets voor. […] Nogmaals, volgens mij kapt een subject gedragsmatig, en daarvoor inderdaad principieel geleerd onwetend, oneindigheid als het ware àf door telkens situering[. …] En zeg dan toch maar iets als feitelijke situatie bepèrkt tegelijk natuurlijk het gedrag dat een ob- c.q. subject in samenloop ermee kàn ‘ontplooien.’
Volgens subjectief situationisme is er niets problematisch enzovoort aan dergelijk meervoud. Het ene subject kent principieel verschillende, vooruit, deelidentiteiten. Dat is er voor èlke situatie één. […] Maar hoe zit het dan met de identiteit van een subject — of van een object — als gehéél? [J]e zou zeggen dat er tegelijk (!) géén identiteit bestaat. Rara, hoe valt dat te combineren? Daarvoor bestaat nul als begrip. Dus, wanneer ik iets veronderstel als ob- of subject, neem ik daarbij de nul-identiteit ervan aan. Die geldt situatieloos, zeg ook asituationeel. Door de nul-identiteit is als formalisme gevestigd dat àlle situationele (deel)identiteiten van een ob-/subject samenhangen. Waardoor een ob-/subject zich laat kennen — door een ànder subject, maar óók door zichzèlf — is dus als een deelverzameling volgens situationele (deel)identiteiten. Per zgn gekend ob-/subject verschillen die deelverzamelingen doorgaans opvallend genoeg voor het kennend subject[.]
in: aantekening 74.6
Voor een organisme (lees ook: subject) telt resultaat met gedrag. En een organisme/subject beschikt nu net over cognitief vermogen, omdat het in verschillende situaties kan komen te verkeren en/of de ene in een andere situatie ‘wil’ proberen te veranderen. Zijn evolutionair ontwikkelde aanleg voor — afwisseling van — situationeel verbijzonderde gedragingen maakt zoiets als situatieloze annex absolute gedragsoriëntatie ònpraktisch, risicovol e.d. Voor zover zinvol over gedragsfalen valt te oordelen, moet daar dus de (gedrags)situatie in kwestie bij betrokken zijn. […] Subjectief leven is ‘vermoedelijk’ zelfs naar zijn aard geschakeerd al naar gelang van samenloop met verschillende situaties. Er is eenheid in continuïteit (met duurzaam zgn nul-identiteit van het veronderstelde subject in kwestie voor samenhang tussen ‘zijn’ verschillende situationele deelidentiteiten).
[V]olledige inventarisatie van situationele gedragingen per ob- c.q. subject is een illusie[. …] Verder moet er een antwoord komen op de vraag naar samenhang tùssen wat wèl (h)erkend is als — beschrijvingen van — situationele gedragsverschillen van wat tegelijk geldt als één ob-/subject. Mijn voorstel daarvoor luidt: nul-identiteit. (Want) niets is het enige dat ònveranderlijk blijft.
De […] noodzakelijke overwegingen vergen echter een methode voor alweer omvattende(r) ordening. Als stelselmatig bemeten modelleermethode voor betekenissenordening ontwierp ik Metapatroon. Het voorvoegsel meta geeft aan dat de methode geen — vast — patroon van betekenissen vóórschrijft, maar ontwerp(en) helpt van een zowel willekeurig als open resp. grenzeloos patroon (lees ook: model e.d.). Volgens Metapatroon heeft een subject — of een object — wat zijn gedragingen betreft géén universele identiteit. Van een ob-/subject verschillen gedragingen daarentegen principieel gedacht van situatie tot situatie. Gedragsmatig telt een ob-/subject daarom evenzovele situationele identiteiten. Tegelijk bestaat daartussen samenhang. Daarvoor veronderstel ik de nul-identiteit van het ob-/subject in kwestie. Daar is nùl aan, dat er volgens die identiteit géén situatie aan de orde is en bijgevolg géén gedrag. […] Het is — het idee van — de nul-identiteit als “leegte” die toestaat om naar behoeften situationele ob-annex subjectgedragingen te verbijzonderen. […] Ik vind nul nog het minst ònbegrijpelijk ter aanduiding van wat slechts oriëntatie(punt) kan bieden, te weten door het met de suggestie van iets tòch op niets te houden.
Een dergelijke “naam” als, precies, nul-identiteit laat zich èlk ob-/subject toeschrijven, met verschillende “nadere invulling van aard en hoedanigheden” al naar gelang van samenloop met situaties.
Tegenwoordig bestaat de pràktische noodzaak tot zo’n omvattend geldige ordening, omdat informatieverkeer met wereldwijd bereik digitaal gefaciliteerd wordt met wat feitelijk één middel is, zeg ook maar het Internet. [… Dus] ‘in’ dat ene verkeersmiddel worden talloze tekens uitgewisseld, en dan blijkt hun weergave die nog op kleiner (lees ook: zeer gering) bereik berekend is, tekort te schieten. Zodra ze als het ware door elkaar lopen, vergen tekens voor eenduidig betekenispotentieel uitbreiding met — méér — context. Die variëteitsfactor ontbreekt bij Van Cusa, maar àndere noodzakelijke c.a. bruikbare aannames voor stelselmatige betekenissenordening doet hij al wèl. Maar omdat ook hij, speculaties ten spijt, ter duiding van verschillen de grens bij zgn dingen trekt, zoekt hij niet naar een manier om tùssen veronderstelde verschillen tegelijk (!) samenhang te duiden. Zodra situationele gedragingen van één en hetzèlfde veronderstelde ding (lees ook: object of, indien uitgerust met cognitief vermogen, subject) aan de … orde zijn, dringt zich de noodzaak van een ‘middel’ voor samenhang — pas — op. Althans, zo is mijn ontwerpgang verlopen van Metapatroon als stelselmatig bemeten modelleermethode [voor] de pràktische opgave van facilitering van informatieverkeer op alsmaar ruimere schaal[. …] Voor een logica van — dynamiek van — situationele gedragsverschillen veronderstel ik per ob-/subject een nul-identiteit. Die dient puur samenhang, en is daarom zèlf — verder — gedragloos. […] Met de volgens dinggerichte (lees ook: logisch-atomistisch) contraintuïtieve toevoeging van nul-identiteit per … ding lukt [uitdrukking van samenhang] wèl. En nul-identiteit stel ik schaalbaar voor. Het is maar wat als ding geldt. Ook alles kan als een ding gedacht zijn. Een bepaald model blijft uiteraard altijd beperkt. Wat telt als onderhavig werkelijkheidsbereik is dan een grenseenheid[. …] In een model wordt dat betrekkelijk e bereik met een horizon aangeven. Ofwel, die lijn staat … model voor wat ònbegrijpelijk blijft. […] Een horizon biedt houvast, verschaft oriëntatie dànkzij de status als grensgeval. Er is grens(waardig) aan dat àls horizon het object in kwestie volledig samenvallend met de situatie in kwestie is verondersteld, vice versa. Daardoor is er als het ware géén ruimte meer voor hun samenloop en kan een horizon — dus — slechts als ènkele nul-identiteit uitgedrukt zijn.
Gedrag dat als teken bedoeld is, is natuurlijk óók gedrag. Het subject dat welk gedrag dan ook vertoont, doet dat situationeel. Zijn subjectief-situationele gedraging is telkens uniek, al is het maar vanwege tijdverschil. Met die radicale verbijzondering van gedragingen stroken situationele identiteiten van het desbetreffende subject.
(Pas) met erkenning van verschillen kan er verband tùssen ontstaan.
Nota bene, dat is géén eenheid waarin ze opgaan en verdwijnen.
Samenhang doet juist niets àf aan verschillen.
Zo kan er paradoxaal uitgedrukt een positieve betekenis aan nihilisme
worden verleend. Samenhang tùssen verschillen kan logisch zèlf géén
vòlgend verschil zijn, althans niet inhoudelijk. Het is het duidelijkst
en vooral het meest praktisch om de knoop maar meteen dóór te hakken.
Ik veronderstel samenhang weliswaar als een verschil, maar een verschil
van … niets. Dàt noem ik een nul-identiteit en is verder dus
… niets. Wat als een ob- of subject geldt, telt voor zijn
verschillende gedragingen dan èlk een situationele (deel)identiteit die
allemaal samenhangen door slechts de nul-identiteit van het ob-/subject
in kwestie.
Voor èlk relevant verschil telt een dienovereenkomstig denkraam(pje), terwijl (situationele gedrags)verschillen per object verder slechts betekenisloos samenhangen. Hun vereniging kan op haar beurt immers niet voor nòg een verschil doorgaan.
in: aantekening 76.6
Om zulke verwevenheid ook reeds binnen een horizon redelijkerwijs tot uitdrukking te brengen moet er een knoop worden doorgehakt. Volgens Metapatroon geldt daarom ònredelijk voor elk verschil dat er één … iets aan is zònder verhouding tot enig ànder verschil. Ter vermijding van zgn oneindige regressie te raken moet dat ene iets echter tegelijk … niets zijn. […] Onlogisch? Ja! Een grondslag (lees ook: axioma) is precies bedoeld om daarmee — een — logica te vestigen. Om dergelijke evidente tegenstrijdigheid desondanks te verenigen als voorwaarde om verder wèl redelijk verschillen in samenhang te duiden telt Metapatroon de veronderstelling van een nul-identiteit voor wat àls verschil deelneemt aan verschillen.
Nota bene, wat een subject zoal nuttig acht, wisselt al naar gelang zijn momentane motief. Ook waarneming behoort tot gedrag waarvoor een subject een motief volgt. […] Mijn veronderstelling luidt dat tot de veronderstelling van een ding de veronderstelling van zijn nul-identiteit gerekend moet zijn. Omdat een ding strikt volgens zijn nul-identiteit gedragsloos (lees ook: “zonder kwaliteiten”) is, kan daarmee samenhang gedacht zijn tussen de verschillende verschijnings- annex gedragsvormen van het ding in kwestie. Een subject neemt op welke manier(en) dan ook zo’n gedragsvorm ‘waar’ mede volgens een bepaald motief, ofwel praktisch voor een bepaald voor hem op dàt moment relevant nut.
in: note 77.2
Wat mij betreft is de eerste vergissing om “dingen” en
de tweede om er “de ware aard” van onomstotelijk te
veronderstellen. […] Wat een subject desondanks als hetzèlfde
ding resp. object blijft beschouwen, kan zich voor hem (lees ook: haar)
in verschillende verschijningsvormen voordoen, mede afhankelijk van
zijn motief ‘terzake.’
Sterker nog, een subject neemt als zodanig betrekkelijk waar als
onlosmakelijk, samenstellend onderdeel van zijn situationeel wisselende
gedragingen. […] Nogmaals, daarvoor acht ik voor een ding de
aanname van een nul-identiteit onmisbaar. […] Het is, met andere
woorden, de kwaliteitsloze kwaliteit van … iets.
in: note 77.2
Wat geldt, herstel, gaat gelden als een ding, is dus betrekkelijk.
De aanname van een nul-identiteit ervan suggereert voorts nog eens
allerlei (gedrags)verschijnselen ervan.
Als verschil onder verschillen kàn elk verschil slechts voor zichzèlf
staan. Maar óók als verschil staat het voor samenhang met àndere
… verschillen. Eén nul-identiteit kan vele verschillen laten
samenhangen. Die verschillen betreffen aldus allemaal hetzèlfde …
ding (voor een subject zolang als hij die veronderstelde betrekkingen
voor geldig houdt).
in: note 77.2
Naar mijn idee gaat het met tekens naar hun aard om “omgangsvormen” in de zin van afstemming van wederzijds situationele gedragingen van subjecten. Aldus geeft het ene subject met een teken altijd uitdrukking aan zijn engagement. Dat betreft dan zijn momentane motivationele begrip als situationele (deel)identiteit van het subject in kwestie. Hij probeert een ander subject — en/of zichzelf — te bewegen tot engagement, maw tot een situationele (deel)identiteit met gedragsgevolg. Onderling vertonen betrokken subjecten, zeg maar, omgangsidentiteiten.
in: note 77.22
Opbouwend, en naar blijkt alom praktisch bruikbaar, kies ik als grondslag (!) vanuit een nul-identiteit voor de verhouding met situationele identiteiten. […] Mijn idee is dat van/voor een ob- c.q. subject de nul-identiteit zònder eigenschappen samenhang borgt tussen situationele identiteiten mèt eigenschappen. [… Aldus] laat ik identiteit niet wèg, maar geef er andere betekenis(sen) aan.
in: note 77.51
[Z]ij zijn allemáál subject. Het is wel zo, dat situationele hoedanigheden verschillen. Daarom houdt A met een teken aan B terdege rekening met de onderlinge verhouding van hun situationele hoedanigheden, zoals B dat eveneens doet voor zijn interpretatie ervan.
De enneade helpt, dankzij het grotere aantal verklaringselementen, om verschillen alweer — veel — duidelijker eenduidig te laten uitkomen. [—] De enneade wijst niet alleen op bepaalde verbijzondering, maar eveneens op de afwisseling van situatie tot situatie van zulke verbijzonderingen.
in: aantekening 79.1
Volgens ob- resp. subjectief situationisme vertoont een ob- c.q. subject géén gedrag dat altijd en overal hetzelfde is, en dus blijft. Mede naarmate situaties verschillen waarin het ob-/subject in kwestie verkeert, wijzigt zijn gedrag. Ofwel, een ob-/subject telt géén absolute eigenschappen, het ontbreekt hem in positieve zin aan zgn essentie. Wat mij betreft komt voor samenhang tùssen de verschillende situationele, zeg maar, verschijningsvormen van een ob-/subject ‘logisch’ slechts iets zònder gedrag annex eigenschappen in aanmerking. Dat pure verbindingspunt heb ik nul-identiteit genoemd. [… D]oor toevoeging van de aanname van nul-identiteit [valt er] een (on)zekere beschrijvende orde in variëteit […] te ontwerpen. [… D]at maakt de beperking tot relevante variaties mogelijk(er) en om het daar pràktisch dan ook maar bij te houden (totdat vanwege verandering van situaties nog weer andere variaties relevant — geworden —zijn, enzovoort).
Sterker nog, zoiets als object-in-situatie klopt evenmin, want slechts, eh, zoiets als een gedeelte van een object verkeert in een situatie. Daarom wijs ik op samenloop van object en situatie, resulterend in situationeel objectgedrag (en dat is dus hetzelfde als objectmatig situatiegedrag).
[E]en object c.q. een subject [heeft] überhaupt … géén wezen […]. Ofwel, het woord eigenschap past … eigenlijk al niet. Het gaat m.i. immers niet wat strikt ‘eigen’ aan een object — of een subject — is, maar zelfs principieel om wat resulteert uit samenloop met situatie. Een eigenschap is aldus ‘eigen’ aan zowel object als situatie in hun onlosmakelijkheid. Wat er dan nog als wezen van een object ‘overblijft,’ is zijn nul-identiteit. Dat heeft echter niets … wezenlijks.
Het subjectieve punt is enneadisch telkens de zgn focus. Dat ‘punt’ wisselt voortdurend. Niet alleen is de vòlgende situatie ànders (al dan niet als gevolg van eerdere gedrag als subjectief-situationele samenloop). Ook het subject in kwestie verandert (daardoor), enzovoort[. …] Het punt in de zin van toekomstoriëntatie van de ene subjectief-situationele samenloop is voor het subject in kwestie dan het bereiken van een gunstiger uitgangspositie voor een latere samenloop. De opeenvolgende subjectief-situationele gedragingen laten zich inderdaad aan — zoiets als — hetzèlfde subject — of object — toeschrijven[. …] Die samenhang kan op haar beurt echter niet óók als subjectief-situationele samenloop worden beschouwd, want levert zgn oneindige regressie op. Ter kortsluiting dient de aanname, dat een verondersteld subject — of object — een nul-identiteit heeft. Als zodanig hebben àlle gedragingen bijelkaar van een subject dus wèl een … punt, maar dàt is en blijft volstrekt léég.
[Aparte] vakdisciplines [volgen nog] èlk een spoor […] vanuit de aanname dat kennis enkelvoudig is en als zodanig absoluut geldig moet zijn. De relativering voor erkenning van zgn interdependentie moet daarom mèt de aanname gevestigd zijn om opbouwend tot redelijk gedifferentieerd begrip van zulke samenhang te kunnen raken. Dat vergt zelfs principieel “verfijning,” dwz axiomatisch bepaald. Voorkeur voor eenkennigheid laat zich echter moeilijk wijzigen.
Wat mij betreft valt er redelijkerwijs wel degelijk nader, zeg maar, systeem van en voor zulke verwevenheid (lees ook: interdependentie) te veronderstellen[. …] Mijn idee betreft algemener, vervolgens voor bereik door-de-schalen-heen recursief bedacht, dat van samenloop tussen enerzijds een ob- of subject, anderzijds een situatie.
[Z]owel ob-/subject als situatie [verandert] door hun samenloop[.]
Volgens de enneade is een motief via context als onderdeel van het tekenmoment het onderdeel van het cognitieve moment dat strookt met situatie als onderdeel van het gedragsmoment. Voor digitalisering, heel praktisch, kan het dan niet blijven bij erkenning van tot en met motivationeel verklaarbare verschillen. Met digitale voorzieningen voor informatieverkeer die allerlei deelnemers gebruiken voor verkeer volgens allerlei verhoudingen is tùssen zulke (betekenis)verschillen tevens samenhang geboden. Dat lukt dankzij de aanname van nul-identiteit als, vooruit, schijnessentie van een ob-/subject.
Pragmatisme? Zo’n interpretant annex gedachte (enneadisch: motivationeel begrip) dient, is maw ook weer een middel voor bepaling van, situationeel gedrag van het subject in kwestie. Wat gedragsmatig daarom telt is telkens de samenloop van subject en situatie (waardoor ze allebei — vèrder — veranderen, enzovoort).
Metapatroon kent een recursief verbijzonderingsbeginsel voor modellering volgens veranderlijk willekeurig wederzijdse afhankelijkheden: interdependentie.
Ik veronderstel daarentegen per object een, vooruit, anti-wezen. Dat is ‘zijn’ nul-identiteit, opzettelijk situatieloos en daarmee gedragsloos gedacht voor samenhang tussen de verschillende (!) situationele objectgedragingen (om ze ieder ‘voor zich’ te kunnen beschrijven met nodige en voldoende contextuele verbijzondering).
Om allerlei redenen stellen ‘we’ gedragsverslagen op,
vullen er zgn registers mee. Dat zijn dan verslagen over verschillende
situationele ob-/subjectgedragingen. Hoe lukt het om ze in samenhang te
beschouwen ter bepaling van een vòlgende gedraging? Dàt vergt
“een hulpconstructie,” klopt. Daartoe kan een
“naam” dienen, maar reeds vanaf geringe schaal waarop
samenhang eenduidig gevestigd moet kunnen zijn, schiet
[’zijn’ gebruikelijke naam] te kort voor een subject.
Zo’n “hulpconstructie” voor samenhang tussen zijn
verschillende situationele gedragingen noem ik de nul-identiteit van
een ob-/subject.
Nul? Er is géén gedrag aan verbonden gedacht. Anders zou er onmogelijk
stelselmatig samenhang mee zijn te vestigen tussen gedragsmatige
verschillen.
Dat is het idee dat een object, en een subject is een object
voorzien van cognitief vermogen om gedrag te plannen, wisselende
eigenschappen heeft (lees ook: wisselende gedragingen vertoont)
afhankelijk van omstandigheden (lees ook: situaties, contexten).
Gedragsmatig (!) kan je een object dus als het ware opgedeeld
beschouwen in zoveel deelobjecten als er relevànt verschillende
contexten tellen.
Ik hoop dat je van dergelijke variëteit niet overtuigd hoeft te worden.
Je ziet dat immers aan àlles en iederéén voortdurend àf. Als je eerlijk
bent, eveneens aan jezèlf. :-)
Maar die contextuele deelobjecten, die zijn toch niet alleen maar van
elkaar verschillend? Zeg maar door ‘zijn’ wisselingen van
eigenschappen/gedragingen heen kennen ‘we’ continuïteit toe
aan een object, nietwaar? De filosofisch klassieke opvatting
veronderstelt daarvoor een idee, ook wel vorm genoemd. Plato en zo.
Ontleend aan hèt idee c.q. dè vorm zou een object zelfs vooral zoiets
als wezenlijk ‘zijn,’ en daarvoor een wezen
‘hebben.’ Dat wezen, zeg populair ook maar de kern, wordt
dan gedacht uit vàste eigenschappen te bestaan; die gelden alom en
altijd, zijn maw absoluut.
Dat absolutisme zorgt echter al millennia voor onoverkomelijke
moeilijkheden om als feitelijk geldig verklaarde verschillen pràktisch
tevens samenhangend te … begrijpen. Daarom heb ik relativisme nòg
weer radicaler voorgesteld. Ofwel, een object heeft principieel géén
absoluut geldige eigenschappen. Nooit, nergens, punt.
Maar wacht eens even! Die contextuele deelobjecten, hoe kunnen we dan
nog weten welke tot het ene, eh, gehele object behoren, welke tot een
ander, enzovoort? Vooruit, als zoiets als het objectwezen resp. de
objectkern inderdaad niet bestaat, nou ja, als we dat niet langer
aannemen, hebben we ‘iets’ anders nodig om samenhang tussen
deelobjecten te vestigen en gevestigd te houden. Klopt, en dáárvoor, en
nota bene uitsluitend dáárvoor, dient de — aanname van —
van de nul-identiteit van een ‘geheel’ object. Dat werkt
omdat het enige dat zo’n geheel altijd en alom vertegenwoordigt
… niets is, zeg dus ook maar nul. Je kunt ook zeggen dat het
objectwezen qua eigenschappen/gedragingen helemaal leeggeruimd is,
zodat ‘puur’ slechts ‘iets’ als nul-identiteit
overblijft dat volkomen eigenschaps- annex gedragsloos is.
Begrip van nul-identiteit is de sleutel tot stelselmatig beheersbare
digitalisering.
De betrekkelijkheid betreft steeds de unieke samenloop van subject met situatie. Daarvoor verandert zowel het aldus betrokken subject als de aldus betrokken situatie. Zo gaat dat maar dóór uitgaand èn resulterend in verschillen.
Voor zulke gelegenheids- annex situationele subjectdynamiek […] houd ik het voor wat continu geldig is vàn een ob- dan wel subject slechts op ‘zijn’ nul-identiteit.
in: aantekening 87.3
Gedragsmatig blijft er van een ob- resp. subject in “Reinformat” zelfs … niets over … ànders dan zoiets als verbindingsschakel dat ik daarom nul-identiteit noem. Over betrekking gesproken, het duitse woord voor gedrag is Verhalten en voor betrekking Verhältnis.
[P]oging tot òntvlechting heeft als resultaat onvermijdelijk een vèrder vlechtwerk.
Uitgaande van (algem)eenheid vormen louter verschillen het andere uiterste. Maar samenhang tussen verschillen is in elk geval volgens mijn … (meta)intuïtie toch — eveneens — onloochenbaar? Onder de noemer van taalspel veronachtzaamt Wittgenstein samenhang tussen verschillende van zulke spelen m.i. — te — vergaand. Ja, hij wijst op verschillen en overeenkomsten tussen verschillen. Daarvoor oppert hij familiegelijkenissen als metafoor. Dat is zeker een vondst, maar, nee, onvoldoende voor een redelijk houdbaar begrip van stelselmatige orde. Ik stel — een grondslag voor — stelselmatige formalisering voor volgens recursieve gedragssamenloop van ob-/subject met situatie. Met Metapatroon als (beschrijvings)methode telt een ob-/subject aldus evenveel situationele ob-/subjecten als er door resp. samenlopen met verschillende situaties verschillende gedragingen resulteren. Samenhang ertussen, noem het maar logisch, acht ik geborgd door de — kunstgreep van — zgn nul-identiteit van het ob-subject in kwestie. Nul wil daar zeggen: gedragsloos[. …] Omdat àlles pas situationeel verbijzonderd consequent (lees ook: stelselmatig) begrijpelijk is, geldt het zgn wezen van iets immers als valse illusie. Vergeet dat dus maar.
in: aantekening 89.8
Ipv de Wet van de identiteit moeten ‘we’ het dan hebben over de Wet van de samenhang. Dat is precies wat ik bedoel, met voor enig object kenmerkend voor samenhang verhoudingen (!) tussen enerzijds — zijn nul-identiteit, anderzijds — zijn … doorgaande ontwerp/ontwikkeling van … meerdere situationele identiteiten.
De opeenvolging van samenlopen heeft voor een ob-/subject m.i. géén doel waarvan ‘zijn’ wezen zoiets als het — voorspel is. Een ob-/subject verandert — zèlf van de ene naar de andere samenloop met wisselende situaties.
Gelet op de variëteit van — achtereenvolgende — situaties valt er, hmm, inhoudelijk geen continu ònveranderlijk subject aan te wijzen. Er is ‘in’ wezen niets. Daarom kan subjectcontinuïteit door-de-situaties-heen formeel slechts gedragsmatig leeg worden aangeduid, voilà nul-identiteit.
Ik duid dat m.i. algemener als multiperspectivisme (lees ook, zelfs toepasselijker: interdependentie).
Verhoudingsgewijs ervaart de ene deelnemer dienovereenkomstig (lees ook: noodzakelijkerwijs) een … àndere situatie dan de andere deelnemer. Zodra ze tekens uitwisselen komen ‘hun’ verschillen tot uitdrukking in evenzovele … contexten.
Ik veronderstel […] o.a. geen wij-als-subject. Zelfs zoiets
als een subject-als-geheel acht ik te grootschalig voor eenduidige
gedragsopvatting. Mijn idee is dat gedrag resulteert uit samenloop van
enerzijds ob-/subject, anderzijds situatie. Een uniek gedragsaandeel
laat zich aldus slechts per — zoiets als — situationeel
subjectdeel toeschrijven. […]
Ik heb er pràktische bedoelingen mee. Hoe lukt het —
interdependente dynamiek van — betekenissenvariëteit eenduidig te
ordenen? Ik vind de methodische noodzaak dringend gelet op, laat ik het
maar noemen, open bereik van facilitering van informatieverkeer met
digitale technologieën.
in: aantekening 92.3
Wie zich volgens gemeenschappelijke identiteiten blijft oriënteren, hangt m.i. nog onverminderd aan klassen. [… D]duidelijk [is aan zo iemand] zoiets als methodologisch individualisme niet […] besteed.
in: aantekening 92.3
[E]en ding (lees ook: object) [dient] alsmaar sterker […] voor alsmaar meer verschillende verhoudingen. Aanjager is digitalisering. Met identiteit van een ding als (wat) duurza(a)m(er) referentiepunt valt er allerlei informatie aan te verbinden inclusief op hùn beurt — verwijzingen naar zulke — referentiepunten, enzovoort. […] Interdependentie. Met Metapatroon heb ik er een stelselmatig bemeten formaliseringsmethode voor bedacht.
Volgens subjectief situationisme — en dat geldt overigens algemeen voor, zeg maar, objectief situationisme — telt een subject gedragsmatig een dienovereenkomstig verschillende identiteit per situatie en een zgn nul-identiteit voor samenhang ertussen.
Dat krijg je met wederzijdse afhankelijkheden. […] Indien
‘we’ daadwerkelijk in zgn interdependentie leven, ontkomt
iemand die een probleem veronderstelt er niet aan om tevens zichzèlf
als ònderdeel ervan te erkennen. Dat moet zelfs met voorrang gebeuren
en levert dus inzicht in zulke machteloosheid op. Nee, de oplossing is
zeker niet om mee te gaan doen met ontkenning van wederzijdse
afhankelijkheden. Dat lukt iemand die inmiddels beter weet overigens
ook niet meer.
Erkenning van wederzijdse afhankelijkheden betreft géén verwaarlozing
van zgn eigen belang. De één moet ‘zijn’ belang in
verhouding tot dat van de ànder beschouwen. Ofwel, èlke handeling kent
“waarlijk politieke” oriëntatie. […]
Wie iemand ànders onderdrukt rekent uiteraard eveneens met
afhankelijkheid, zij het strikt eenzijdig. Dat is, zachtjes uitgedrukt,
weleens een vergissing. Het kan een onderdrukker echter meezitten in de
zin dat z/hijzèlf de ànderzijdige invloed niet meer ondergaat.
Ik gebruik die term, verschijnsel, dus, als synoniem van
situationeel object, dwz ter aanduiding van wat per … definitie
géén algemene, in de zin van absolute, geldigheid heeft. Daarmee
verdwijnt ook voor mij de wezensvraag echter niet. Maar die betreft dus
wat ik object noem.
Wat iemand meent te weten, slaat op gedrag resp. eigenschappen.
Betekenis gaat dus differentieel over gedrag resp. eigenschappen van,
nogmaals, wat ik noem, verschijnselen als situationele objecten.
Blijkbaar bestaat er desondanks, eh, zoiets als hetzèlfde object in
zulke verschillende situaties. Wat gedragsmatig geldt voor het object
in kwestie als het ware door-de-situaties-heen, kan echter slechts
… niets zijn. Anders volgt immers oneindige regressie onder de
noemer van situationeel object. Daarom telt Metapatroon kortsluiting.
Heeft een object een wezen? Ja èn nee! In de zin van ònveranderlijke
exemplarische gedragingen/eigenschappen heeft iets-àls-object beslist
géén wezen. Want die zijn aan verschijnselen annex situationele
(deel)objecten voorbehouden. Maar om situationele (deel)objecten niet
alleen van elkaar te laten verschillen, maar tevens te laten
samenhangen, vergt wel degelijk een … voorziening. Die moet
echter, zeg maar, gedrags-/eigenschapsloos zijn. Daarvoor komt —
de associatie met het getal — nul in aanmerking, ofwel een iets
met het kenmerk van niets. Algemeen geldig voor een object wordt
volgens Metapatroon daarom ‘zijn’ nul-identiteit
verondersteld. Elk van ‘zijn’ situationele (deel)objecten
telt voor eenduidig houdbare ordening van verwevenheid dan een
bijbehorend situationele (deel)identiteit. De noodzaak van methodische
ordening van ook nog eens veranderlijke betekenissenvariëteit ontstaat
[…] door […] het open bereik van digitale technologieën
voor — facilitering van — communicatie[.]
Digitalisering is allang gekenmerkt door technologie voor
informatieverkeer, het Internet en zo, met willekeurige deelnemers. Wat
komt voor zo’n verantwoord begrip in aanmerking? Zijn er
überhaupt redenen om inmiddels een ànder begrip te overwegen dan voor
— en juist door? — digitalisering blijkbaar gangbaar
geraakt is?
Wie gelooft zoiets als stabiele identiteit van zichzèlf te ontlenen aan
een vooropgesteld begrip, dat z/hij — daarvoor — doorgaans
ook nogeens klakkeloos koestert, wijst de geringste suggestie van zulke
principiële heroverweging prompt netzo klakkeloos àf. […] Nog
zachtjes uitgedrukt, het is niet zo eenvoudig is om interesse voor
gròndige heroverweging te wekken.
Wat informatie betreft, volgens strikt hiërarchische verhoudingen met
dwang van dien laat zich — tijdelijk? — de valse schijn van
een beknopte vorm opleggen met de bijbehorend valse schijn van algemeen
geldige inhoud, maw betekenis.
Het gebruik van verkeersvoorzieningen met een zelfs maar enigermate,
zeg maar, stelselmatig bereik kan betekenismatig (!) echter onmogelijk
onderhevig zijn, laat staan blijven, aan dergelijke eenzijdige
machtsuitoefening.
Uit principiële erkenning van differentiële, vooruit, inhoud volgt als
het ware terùg geredeneerd de noodzaak van een nadere structuur voor de
vòrm van informatie. Dat doen overigens àlle levende wezens vergaand,
eh, automatisch. Maar omdat wij dat zodoende niet of nauwelijks
beseffen, missen we dergelijke structurering gauw wanneer we materiële
tùssenschakels inzetten voor het onderhouden van betrekkingen zoals
thans door … automatiseren.
Zelfs op nota bene èlke schaal van — voorzieningen voor —
informatieverkeer zijn deelnemers aanwijsbaar. Zij benutten die
middelen voor effectuering van respectievelijke gedragsaandelen volgens
hun verhoudingen. De uitwisseling van informatie (lees dus ook:
informatieverkeer) dient gedragsmatige afstemming en dáárom kennen
deelnemers verschillende betekenissen voor verhoudingsgewijs nu eenmaal
verschillende aandelen.
De vòrm van informatie moet willekeurige betekenissen — kunnen
— borgen. Sinds er levende wezens zijn, beheersen zij, en daar
horen wij uiteraard bij, bedoelde differentiatie voor afstemming van
respectievelijke gedragsaandelen ‘in’ verhoudingen (lees
ook: situaties). Zoals ik al schreef, nee, niets nieuws. :-)
Je zou kunnen zeggen dat het enige waarvoor ik pleit, is om tot alweer
wat nader en daarvoor gedifferentieerder begrip te raken van hoe wij
ònderling informatie ‘kennelijk’ betekenismatig —
blijven — structureren. Volgens mij doen we dat volgens
recursieve contextuele verbijzondering. Oh ja, daarmee blijft
identiteit van iederéén in ontwikkeling.
Het is dan hoe dan ook niet meer dan — op die manier —
logisch, herstel, noodzakelijk om zoiets als de tèchnische middelen,
met tegenwoordig èxtra aandacht voor digitale varianten, uit te rusten
voor de verbijzonderingsmethode voor informatie die wij ònderling
vergaand onbewust benutten om onze gedragingen wederzijds, hmm,
enigszins afgestemd te krijgen. Volgens het abusievelijk voor
digitalisering in gebruik geraakte begrip van ènkelvoudige vorm gaat
het overgrote deel van de samengestelde vorm, dwz context, domweg
verloren. Eenmaal wèg, resteert slechts verminking met àlle risico van
overheersende duiding met ònevenwichtige verhoudingen van dien. Dat
gebeurt sinds mensenheugenis overigens zònder digitalisering. Dat vind
ik echter géén reden af te zien van pogingen om er kritisch-opbouwend
wat aan te veranderen, integendeel.