Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > variëteitspioniers
A wider perspective may […] be gained from researching work by earlier thinkers, reconstructing their conceptualizations and adopting what is still relevant for present purposes. A practical obstacle is that sources may be difficult to recognize. ‘Information’ hasn't become the key term until recently.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
[S]ome thinkers already developed rich conceptual frameworks, say, ontologies, catering to a variety that is now generally impossible to deny.
Vooral in [Plato’s] dialoog Philebus staan passages die zich dankzij enneadische analyse als het ware laten restaureren en daardoor na bijna tweeëneenhalf duizend jaar fris, vernieuwend laten lezen. Hoezo informatiemaatschappij?!
Daarvoor peper ik eerst het belang in. Dat doe ik door een Probleem te duiden, dat zonder Plato’s oriëntatie Onoplosbaar blijft. Ik kan het ook een Kans noemen, die we anders altijd Missen.
in: Daar heeft Plato natuurlijk een wezenlijk punt voor de informatiemaatschappij
Plato bevroedt niet, dat mensen aan machines gedragingen gaan opdragen, laat staan dat zulke machines een netwerk vormen. Maar goed, dat is pakweg tweeëneenhalf millennium later gebeurd en gaat dóór. Voor informatiemodellering op stelselschaal is het daarom nodig de implicatie van “many are one, and one is many” voor wisselwerking serieus te overwegen. Dat heeft Metapatroon als stelselmatige modelleermethode opgeleverd.
in: Daar heeft Plato natuurlijk een wezenlijk punt voor de informatiemaatschappij
Wat natuurlijk grootste lof verdient, is dat Aristoteles als reëel ervaren verschillen productief probeert te maken voor geordende kennis. Hij lijkt echter gehandicapt door zijn veronderstelling dat metafysica objectiverend moet zijn. Daardoor ziet hij zich genoodzaakt èxtra verschillen toe te voegen, die samenhang frustreren.
With a heritage[,] dating back at least to fourth century thinkers and reinforced from the seventeenth century on, semiotics abstracts from IT.
in: Semiotics of identity management
Generic technical solutions have of course been developed and made available as infrastructure. Being an informational infrastructure, however, it should include provisions for conceptual variety. Metapattern, as a method for information modeling, supplies the perspective from which to recognize how requisite variety for the conceptual aspect of information is still lacking from current informational infrastructure. Metapattern also allows to recognize work from earlier epochs, i.e. when the practical problems of managing informational interconnectivity were unheard of.
Metapatroon verleent […] aan [verbijzondering volgens context (en tijd)] een uitdrukkingsvorm die geschikt is voor facilitering van informatieverkeer door digitale informatie- en communicatietechnologieën. Die behoefte is recent, wat verklaart waarom Plato tot en met Schaff een dergelijke stap niet voorstelden. De allerbelangrijkste stappen zetten talloze denkers echter wel degelijk; die leiden naar realistische kijk op taal.
in: Semantische kans door financiële crisis?
[De] verwijzing naar Herder wil […] zeggen, dat wij hiermee helemaal geen originele ideeën opperen. Wat allang gemeengoed is in allerlei vakgebieden, moeten we eindelijk maar eens operationaliseren voor stelselmatige informatievoorziening met digitale techniek.
Buchler vestigde zijn metafysica van natuurlijke complexen op [he]t door-en-door relationele idee. En precies daarom [is] zijn aanzet (ook) relevant voor civiele informatiekunde.
Zo ontwikkelde de Amerikaanse filosoof Justus Buchler pakweg vijftig jaar geleden een metafysica (nb! lees óók: ontologie, maar daar algemeen in de betekenis van basisstructuur van wereldbeeld) van zgn natural complexes. Daarmee wijst ook Buchler op reële variëteit.
Contrary to what Buchler states, […] it [is] possible to map the variety exemplified by natural complexes at their multiplicity of ordinal locations. In fact, that is precisely the method required for the information variety at Internet scale (where all information sets may be interconnected, raising the problem of controlling differential meanings).
in: On metapattern and other themes in information management
[V]anuit verruiming van variëteit met de semiotische enneade is, nogmaals, wat Aristoteles aanwijst, overweegt enz. doorgaans ronduit intrigerend.
Dat zag Schopenhauer dus al aardig, te weten met zijn drie oorzaaktypen.
Welby deserves lasting recognition as a pioneer in information management by her insistence, more than anything else, on a method for variety control in expression.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
Mannoury always returns to include foundation in design as his principle of graduality demands.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
So-called meaning varies from both individual participant to individual participant and situation to situation. That's why I refer to my theory as subjective situationism. Only after I had made it explicit for myself could I apparently recognize that it wasn't really 'my theory' in a completely original sense, after all, but that such a principle had been thought out and even — if not all that clearly — articulated earlier. Perhaps, all that I have added is an even more radical emphasis. And through an extended formalism of so-called semiosis, the ennead, I hope to make it productive for information science. Anyway, I now recognize significs as an earlier 'version' of what I call subjective situationism.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 1
Zo origineel [is] nadruk op verschil als basiscategorie niet. Zie bijvoorbeeld ook geschriften van Bateson en Derrida.
in: aantekening 21.2
Dat radicale standpunt heeft Schopenhauer. Inderdaad, ook een steen heeft een wil, zoals hij dat algemeen uitdrukt. Dat lijkt een merkwaardig vertrekpunt, maar verschaft een vruchtbare abstractie. Ik ken iemand die dan zegt, ja, maar dat zei Spinoza ook al. Daar heet het conatus. Prima.
Wittgenstein komt via family resemblances ondermeer op diversiteit van language games. Dat zijn bij hem echter nog onderling strikt gescheiden taalspelen, terwijl op stelselschaal juist onderling gedetailleerde relaties ertussen moeten (kunnen) bestaan. […] Maar goed, Wittgenstein had (nog) niet de praktische opgave van zo'n stelselmatig ontwerp van infrastructuur voor informatieverkeer (al was het maar, omdat er de informatietechnologie nog niet voor bestond ...).
[Wie] Plato […] leest, kan […] leren dat in zo’n aanvankelijke vraag vaak het verlangen naar absolute vastigheid tot uitdrukking komt. Dat ontmaskert Socrates steevast als een illusie en in wat hij aldus als open ruimte schept suggereert hij samenhangende verschillen. Dat heeft alles weg van ... contextuele verbijzondering, zij het dat het formalisme ontbreekt voor, praktisch onmisbaar in/voor de huidige informatiemaatschappij, stelselmatige variëteitbeheersing. […] Socrates lijkt duidelijkheid voortdurend te ontwijken. Die socratische, zeg ook maar, afstandelijkheid is echter schijn. Maar wie [eigen] behoefte aan absoluut geldige waarheid voor ... absoluut houdt, kan er niets mee. […] Juist Socrates komt met zijn, nota bene, methode daadwerkelijk nog het verst met verduidelijking, omdat hij betekenis zoveel mogelijk lokaliseert. Er resulteert pèr betekenis de geringste afstand. En dàt vormt noodzakelijke voorwaarde voor verhoudingen die zo evenwichtig mogelijk zijn. Maar ook over die verzameling verbijzonderde betekenissen weigert hij èlke uitspraak over volledigheid. Je weet het met de veranderlijke werkelijkheid gewoon nooit uitputtend, is zijn devies: wees zo open mogelijk over/voor verbijzonderingen, als je tenminste realistisch wilt zijn.
Mannoury […] acknowledges necessary and sufficient differences, prominently figuring speaker and hearer and also distinguishing between circumstances in which they find themselves.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
Wie Gropius leest en dan nòg niet snapt dat het óók anders moet met informatiekundig ontwerp en (dus) opleiding tot dito ontwerper, wil het volgens mij domweg niet begrijpen.
in: Bauhaus in de informatiemaatschappij
Metapatroon is wetenschapsfilosofisch gezien vooralsnog niet normaal, maar radicaal.
in: Publieks- en stelseltaal in wetgeving: Wat is het geval?
Denk niet dat wij de eersten zijn die zo’n communicatieprobleem hebben. Om te beginnen is de term probleem eigenlijk alweer verkeerd. Want als er geen oplossing is? Zo ontdekte ik […] hoe ooit Plato worstelde met een en/en-boodschap … en het tenslotte maar opgaf. Die boodschap is echter onverminderd actueel.
Kritiek op de aanname van de essentie van een begrip is er van oudsher. De filosoof Wittgenstein illustreerde de afwezigheid met familiegelijkenissen. Hij stelde dat èlk familielid wel iets wegheeft enkele àndere familieleden. Er zijn echter geen ‘trekken’ die àlle familieleden delen. Hoe groter de familie, des te groter is ook de kans dat essentie zich als illusie manifesteert.
in: Uit het moeras van stam- en basisgegevens
Filosofen, taalkundigen, sociaal psychologen enzovoort hebben èn verspreiden allang het inzicht dat een begripsbetekenis ònmogelijk absoluut geldig valt te bepalen. Metapatroon biedt nu een passende methode voor digitaal faciliteren van informatieverkeer op welke schaal dan ook.
Origineel? Hoe langer ik erop studeer, des te sterker besef ik op welke traditie(s) subjectief situationisme zowel aansluit … als ervan verschilt. Plato, Schopenhauer, Peirce, Wittgenstein, noem maar op.
Schopenhauer biedt tevens een korte uitleg van het syllogisme. Met een aangename schok herkende ik daarin nauwe verwantschap met de grondslagen van de methode die ik ontwikkelde voor stelselmatige informatiemodellering, Metapatroon.
in: Stelselmatige syllogistiek met Metapatroon
Maar het is ‘natuurlijk’ nog slechts een kwestie van tijd, dat context aanvaard raakt als onlosmakelijk onderdeel van teken ter borging van eenduidigheid op stelselschaal en aldus beheersbaar informatieverkeer faciliteert. Er bestaat echter een hoge, voor leden van de huidige generatie meestal zelfs onneembare drempel, indien achterhaalde aannames klakkeloos toegepast blijven. Wie nog aan een verouderd paradigma ‘hangt,’ herkent er echter geen drempel in, maar zoiets als een beschermende damwand die juist beslist intact moet blijven en daarom met ‘kracht’ moet worden verdedigd. Over context gesproken, wat telt als veilig verschilt kennelijk nog principieel.
in: Metapatroon met rijkere vormwetten voor conceptueel modelleren op stelselschaal
Situational differentiation of behavior certainly is not an original idea. The decisive contribution through Metapattern, though, is making the concepts of situation, object, and behavior relative.
in: Open conceptual modeling with Metapattern
Van Vogt ontleende zijn thema [voor de verhalencyclus Nul-A] aan het werk van Alfred Korzybski. En metapatroon vertoont verwantschap met wat Korzybski general semantics noemt (zoals ik al enthousiast aangewezen had in Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism). Oh ja, Korzybski wordt door de gevestigde academische orde nog altijd voor gek versleten. En Mannoury raakte in vergetelheid[.]
Wie toegerust is met Metapatroon inclusief enneadische grondslagen kan eerder werk op twee manieren lezen. De eerste betreft onderzoek naar verschillen en overeenkomsten met Metapatroon. Dat helpt om Metapatroon te plaatsen volgens een traditie. Zo raakt tegelijk duidelijk dat Metapatroon blijkbaar ècht een kwalitatief vèrdere stap inhoudt. Daarop kies ik werken ter bestudering uit, dwz op vermoeden van verwantschap. En ik heb (dus) nog altijd niets ontdekt, waaruit blijkt dat Metapatroon reeds onder een andere naam bestond. De tweede manier omvat verklaring van c.q. kritiek op zulk werk. Het extra variëteitspotentieel van Metapatroon faciliteert analyse. Daardoor valt aan te wijzen, vaak zelfs vlot, waar(om) synthese destijds nog haperde.
Zonder de mogelijkheid van onmiddellijkheid is waarneming (lees ook: meting) van iets altijd bemiddeld. Wat als middel geldt, heet in die drieledige relatie een teken.
in: Speciale relativiteitstheorie als semiotisering van de natuurkunde
Want platoons filosoferen, op z’n grotallegorisch, is … ontwerpen. En òmgekeerd is ontwerpen vergaand … filosoferen. Kortom, wat Plato beweert over filosofen, gaat tevens op voor ontwerpers.
in: Platoonse bewegingsleer voor ontwerpers
Is light both wave-like and particle-like? Rather than continuing to try to reconcile such differences in order to arrive at a single explanation, Niels Bohr suggested a change of perspective. What we cannot change, he argued, is that light appears as either wave-like or particle-like. That is, a single, universally valid explanation simply is an illusion, period. With so-called complementarity, ambiguity dissolves; what it ‘is’ that we ‘see’ have become matters of different, mutually exclusive phenomena.
in: Metapattern for complementarity modeling
What neither Dewey nor Bohr seems to have spent efforts on, is developing a formal method from the principle, let alone developing a language for applying such a method. In hindsight, this is what Metapattern provides.
in: Metapattern for complementarity modeling
Voorlopig blijf ik echter getroffen, steeds opnieuw wanneer ik ‘werk’ lees waarin ik meen te herkennen dat de schrijver ervan ‘werkt’ aan de (levens)opgave van opbouwende (verkeers)verhoudingen. Zeg ook maar, samenhangende verschillen. Hoe ik daar dan op mijn beurt iets over schrijf, heeft m.i. qua opzet doorgaans iets weg van een variant op Platoonse dialogen. Met citaten probeer ik een gesprek voor te stellen. De indruk ontstaat hopelijk dat vooral de aangehaalde schrijver het onderwerp van gesprek koos. Op die manier hoort de lezer het dan inderdaad zelfs primair van een ànder, en wie weet luistert z/hij dan alweer iets aandachtiger.
Subjectief situationisme — waarvan de aanzet m.i. duidelijk te herkennen is in het werk van John Dewey — kan dan gelden als veralgemenisering van complementariteit à la [Niels] Bohr.
[D]e psychologische annex filosofische theorie van James […] laat […] zich met terugwerkende kracht prachtig positioneren als misschien wel de verst gevorderde vóórloper van de enneadische semiotiek van het subjectief situationisme.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Wat grondslagen betreft die ik voor Metapatroon geldig heb willen maken, heb ik inderdaad vooral herontdekt. De zgn semiotische enneade zou er echter niet zijn zonder een cruciale toevoeging met stelselmatige implicaties.
Kritiek van kunstenaars, en van kunstcritici in hun gevolg, op een overgeleverd objectbegrip inclusief –voorstelling kan m.i. helpen om gangbare theorie & praktijk van informatiemodellering als inmiddels achterhaald te herkennen. Door alternatieve objectvoorstellingen maken zij opmerkzaam op nieuwe wegen voor informatiekundig ontwerp enzovoort.
in: Mooi meegenomen
Waarmee ik kennelijk wèl redelijk origineel handel, is dat ikzèlf nog het meest mijn best doe om verwantschap vast te stellen resp. te documenteren van mijn werk met dan van eerdere auteurs. Dat moet dan ook helpen om ooit een evenwichtig curriculum voor — de opleiding tot — informatiekundig ontwerper te … ontwerpen. De kans dat ik daaraan zèlf toekom, lijkt mij overigens alsmaar kleiner te raken. Nou ja, zolang de ingrediënten houdbaar zijn …
Schopenhauer (1788-1860) already took the world for will, and — as I would say, not representation as the translation into English of the German word Vorstellung, but — sign. Combining Schopenhauer’s orientation with Peirce’s (1839-1914) on triadic semiosis, I have also developed what Pepper no doubt would have called a world hypothesis: subjective situationism. Its metamodel is the semiotic ennead[.]
in: Contextualism means selectivity
En een m.i. vergaand passende verkeersopvatting is precies wat Glastra van Loon al presenteert èn uitvoerig van grondslagen voorziet. Kort in mijn woorden samengevat, elke handeling is een verkeershandeling; een norm helpt subjecten bij afstemming van handelingen. In het bijzonder op het subjectieve kenvermogen gaat Glastra van Loon daarom in. Volgens mij kan en moet dat voor werkende infrastructuur echter nòg stelselmatiger.
in: Motief en norm
Burke heeft zichzèlf nooit als semioticus geafficheerd, maar vanwege zijn methodische referentiekader (lees ook: oriëntatie, paradigma e.d.) vind ik die aanduiding zelfs bij uitstek toepasselijk.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Volgens de enneade zijn o.a. situatie en context principieel afwijkend geduid. Wat […] Bronislaw Malinowski (1884-1942) “context of situation” noemt, vergt dus ontleding. Behorend tot een tekenconfiguratie is context aan de orde, terwijl als feit beschouwd ‘sprake’ is van situatie. [Door o]nvoldoende erkenning van semiotische dimensies plùs geleding per dimensie [schiet passende variëteit principieel tekort.]
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Zo lees ikzelf me suf om te kunnen afdingen op het pioniersgehalte van mijn werk. Als het met de oorspronkelijkheid ervan ‘meevalt,’ hoop ik door verwijzing op alweer wat minder weerstand tegen ideeën waarvan ik bijgevolg slechts de boodschapper ben. Feitelijk verzoek ik de lezer immers niet mij, maar iemand ànders te volgen.
Zoals je weet, probeer ik op mijn oorspronkelijkheid af te dingen met een zoektocht naar eerdere publicaties. Daarmee hoop ik productieve grondslagen voor informatiekunde praktisch te propageren. Wie weet lukt het met verwijzingen dat ooit iemand ze serieus neemt, enzovoort.
Bedenk ajb dat slechts de wisseling van paradigma een belemmering vormt (over situationeel gesproken, gelet op je vertreksituatie). Bohr was natuurlijk niet gek. Hij deed die moeite van theoretische herordening — en haalde zich er langdurige en felle twist met vakgenoten mee op z’n hals, zo leuk is dat allemaal niet — voor per saldo eenvoudiger, steekhoudender verklaringen en voorspellingen. Die eenvoud enz. is echter pas bereikt door de àndere theorie.
Wat belangrijk meespeelt, is dat ik bekendheid hoop te vergroten met auteurs van wie hun werk met terugwerkende kracht kan gelden als aanzetten tot — stelselmatige — informatiekundige ontwerpleer. Zo probeer ik hun werk èn reputatie retorisch te benutten voor mijn pogingen om aandacht te verkrijgen voor vernieuwde informatiekunde door de implicatie dat van alles en nog wat ik daarvoor opbreng helemaal zo … nieuw niet is.
Intussen blijft de achterlijkheid van huidige informatiekunde me verbazen. Afgaande op de bronnen die ik her en der opduik zijn er toch signalen genoeg geweest voor — de noodzaak van — paradigmawissel, maar nee. Tja, wie er domweg geen kennis van neemt, weet nooit beter.
There is no behavior except situational (as Dewey already argued).
in: note 53.14
I find it most gratifying to discover how my ideas concur with previous work in other fields. For the less original my work appears, perhaps, one day, such concurrence is recognised as an argument for change. And where in fact I succeed in bridging previously separate fields or disciplines, I hope to make some contribution to whatever other field I’ve investigated for basic agreement.
in: note 53.42
Wat deed Niels Bohr (1885-1962) met wat hij als Gordiaanse knoop was gaan beseffen? Hij hakte ’m door. Zo ontstonden prompt twee verschillende delen. Wat ze — nog — gemeen hebben, en dat is zelfs het enige, is dat ze voorheen samen op die knoop … leken. Eenmaal doorgehakt, blijken ze zich per onderdeel naar desbetreffende omstandigheden karakteristiek te gedragen. Zo vindt Bohr licht-als-golf het ene verschijnsel, en licht-als-deeltje het àndere verschijnsel. Die verschijnselen zijn principieel niet tot elkaar herleidbaar. Daarentegen zijn ze, nota bene, complementair.
in: Met complementariteit uit de knoop
[I]nmiddels herken ik subjectief situationisme zoals ik het semiotisch voorstel, als veralgemenisering van Bohrs complementariteitsbeginsel.
in: Verkeersthema
De oplossing van Charles Peirce (1839-1914) is in menig opzicht omgekeerd aan die Husserl. Peirce moddert niet verder met dualisme, of zoekt het in monisme, maar vestigt principiële drievoudigheid. Hij plaatst teken als bemiddelend element tussen object (ding) en interpretant (geestesding). Daardoor krijgt psychologie het karakter van zgn semiosis. Zijn triadische schema heb ik tot een enneade uitgebreid voor operationalisering van variëteit. De drievoudigheid à la Peirce blijft behouden, maar zijn oorspronkelijke drie elementen zijn nu evenzovele dimensies met èlk drie elementen.
in: Onvooringenomenheid is geen optie
De opvatting dat C.S. Peirce (1839-1914) een triadisch beeld van semiosis propageert, klopt m.i. niet. Hij betrekt er nadrukkelijk ook grond bij, zonder echter verband met de drie, zeg maar, bekende elementen te differentiëren. In mijn uitwerking heb ik allereerst grond drieledig gedifferentieerd. Voor dynamiek van semiosis voorzie ik de aldus veronderstelde elementenparen vervolgens ook weer èlk van een schakelelement. Het resultaat is een enneade.
Het gaat mij er met dit opstel om Buytendijk te scharen onder wie ik variëteitspioniers noem, dwz mensen wier werk actueel is voor opgaven van ontwerp enz. van infrastructurele voorzieningen voor informatieverkeer[.]
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Ik volg de opvatting van Arthur Schopenhauer […] die ook in tekens een oorzaaksoort ziet. En het is Peirce’s begrip semiosis dat teken als een onlosmakelijk element opneemt in cycli van oorzaak en gevolg (vervolgens omvat de enneade teken als dimensie, met drie nadere elementen). […] Dat verschilt kwalitatief van grondslagen voor fysica en cybernetica met botsingen resp. impulsen. Van botsing naar teken neemt het aandeel in veroorzaking àf; er zijn volgens verwikkelder dynamiek in toenemende mate àndere factoren van belang (die dan met hetzelfde recht oorzaken kunnen heten) .
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Wel kom ik her en der belangrijke aanwijzingen over variëteit tegen, zoals ook in het werk van Engels, maar steeds zònder adequaat beginsel voor samenhang van verschillen. Omgekeerd laat dergelijk werk zich m.i. begrijpelijker lezen — en zowel alweer beter waarderen als gericht voorzien van opbouwende kritiek — dankzij methodische interpretatie volgens Metapatroon.
in: aantekening 54.9
Het is doorgaans eenvoudig genoeg, nou ja, dat is zo met subjectief situationisme als referentiekader, om te herkennen waar de auteur in kwestie een verkeerd spoor kiest. […] Klopt, zodra iemand vervòlgens een kader bedenkt, en documenteert, dat alweer toepasselijker is voor — verklaring enz. — van reële variëteit, laten zich tekortkomingen van subjectief situationisme (pas) verhoudingsgewijs simpel duiden. Zo’n rijker kader ken ik echter niet. Ik doe het maar met wat ik weet …
[I]n elk geval heb ik Metapatroon voor de zoveelste keer voorzien van positionering tov wat — al dan niet — vooraf ging.
Zijn maatschappelijk, dus omvattender, kader verklaart waarom zijn werk […] tevens relevant is, en zo mogelijk zelfs actueler dan ooit, voor — verbetering van — andere onderwerpen van overheidszorg, zoals m.i. tevens infrastructuur voor informatieverkeer behoort te zijn.
In zijn late werk is dergelijke objectiviteit niet langer zijn mikpunt, maar vervangt hij dat door subjectiviteit als vertrekpunt. Dat verleent zijn theorie uiteraard een opener karakter, want nu moet hij nog maar zien waar hij ermee uitkomt. In plaats van dat Husserl helemaal teruggaat naar àf, belast hij zijn nieuwe onderneming [echter] met de kroonjuwelen van zijn eerdere werk; hij verwacht kennelijk dat een gewijzigde zetting ervoor productief is. […] Het blijft hem om het wezen gaan, zij het dat een duiding van wat het inhoudt natuurlijk alsmaar vager klinkt (omdat hij terdege beseft onmogelijk aan relativiteit te kunnen ontsnappen). Hij probeert een probleem vooralsnog naar de achtergrond te drukken, terwijl ik zou zeggen dat een reëel probleem juist onmiddellijk op de voorgrond moet staan. Of Peirce dat bewust deed met de filosofische strijd tussen realisme en idealisme weet ik niet, maar met het tekenbegrip legde hij er een (verbindings)knoop tussen. Dat blijkt reuze handig, vandaar dat Peirce doorgaat voor pragmaticus. Wittgenstein geldt als voorbeeld van iemand die voor later werk radicaal brak met eerder werk; blijkbaar had hij in de gaten hoe grondig ànders het was.
Met elf stellingen schrijft [Karl Marx] een uiterst kort commentaar [dat] intussen verrassend toepasselijk [is] als noodzakelijke kritiek op wat voor zgn conceptueel modelleren gangbaar geraakt is. […] Marx mikt opbouwend op een andere duiding van, zoals hij het noemt, materialisme. Kenmerkend daarvoor, zo blijkt in één moeite door uit het aangehaalde gedeelte van zijn eerste stelling, is de individuele handelingsoriëntatie. Ik zou zeggen, subjectief pragmatisme. [… I]emand dènkt als doener. Dat gebeurt [tevens] principieel situationeel, nota bene inclusief haar/zijn zèlfbeeld.
in: Neomarxistische pragmatiek voor informatieverkeerskunde
Een één of ànder variëteitsperspectief laat zich zelfs sinds gedocumenteerde filosofie herkennen. Bijvoorbeeld, wat kan Heraclitus ànders bedoeld hebben met de overgeleverde uitspraak dat alles stroomt resp. niemand voor de tweede keer in dezèlfde rivier kan stappen?
in: In alle staten
Meteen bij de eerste zin van de eerste stelling herkende ik prompt dat Marx precies wijst op het gebrek waaraan tegenwoordig ook conceptueel modelleren, informatieanalyse, of hoe je het ook maar wilt noemen, op de schaal van reële betekenissenvariëteit principieel mank gaat. Om minstens in dàt opzicht op actualiteit van Marx te wijzen v[i]nd ik alvast enige moeite waard[. …] Zo vaak zal er niet naar Marx verwezen zijn voor informatie(verkeers)kunde.
[O]mdat M[arx] & E[ngels] gedrag toerekenen aan een individu, zeg maar subjectief, onder omstandigheden, zeg maar situationeel, herken ik hun theorie als subjectief situationisme.
Met een dia-enneadisch schema kan elk zgn school nauwkeurig worden gepositioneerd, en verschillende scholen onderling vergeleken. [… Zo is er] het tweeledige (basis)schema van De Saussure die aan een teken onderscheidt een … teken en een betekenis. Opzettelijk schrijf ik het verwarrend op. Dat komt mede door vertaling. De Saussure was franstalig. Uitgaand van een signe linguistique maakte hij onderscheid tussen signifiant en signifié. In het engels: sign, met signifier en signified. Wat mij betreft zijn de aparte aanduidingen signifiant (frans) en signifier (engels) overbodig. Er is een teken, dat als zodanig onlosmakelijk verbonden geacht moet zijn met betekenis; anders is het domweg géén teken. En omgekeerd hoort er bij een betekenis als zodanig onlosmakelijk een teken, klaar.
George Steiner […] verklaart o.a. logisch-wiskundige aanpak op z’n atomistisch contraproductief. Die kritiek acht ik tevens voor tot dusver gangbare informatiekunde toepasselijk.
Voor mij blijft het allemaal gewoon … logisch, zij het anders. Dat noem ik ook wel stelselmatig. De verdere opening dankzij gewijzigde axioma’s is de toewijzing aan een bepaalde situatie. Als gedrag — van een subject — niet volgens de ene situatie past, is dat gedrag niet fout. Kennelijk geldt een andere situatie. Daarop komt onder de noemer van complementariteit ook de opvatting van Niels Bohr neer.
Ik probeer het nog maar eens met een vergelijking. Ditmaal wijs ik op kubisme. Zoals met elke vergelijking, gaat het niet alleen om overeenkomsten. Onvermijdelijk zijn er tevens verschillen — anders zou het om hetzèlfde gaan, nietwaar? — en die zijn meestal zeker zo verhelderend.
Ik houd het erop, dat Zinoviev als het ware nog vóór de drempel stond van een expliciet systeemontwerp. Ofwel, hij meende te weten wat hij zocht, maar als systeem ontging het hem.
Dit komt m.i. op hetzelfde neer als wat Niels Bohr oppert als het complementariteitsbeginsel […]. Een bepaalde samenloop ìs een verschijnsel (lees ook: fenomeen).
Ik bracht semiotiek avant la lettre van A. Schopenhauer — hoezo, wil en voorstelling? — in verband met Peirce’s basisidee van semiosis (en met een modelleermethode die ik eerder op basis van contextuele verbijzondering had ontwikkeld: Metapatroon).
Wie mij vanwege die taalopvatting subiet voor gek wil verklaren, en Metapatroon voor faliekante onzin houden, moet toch even oppassen … (Want) ik heb ooit ontdekt, dat L.E.J. Brouwer (1881-1966) feitelijk allang hetzelfde van taal vond. En Brouwer geldt niet alleen als één van de belangrijkste wiskundigen; over taal dacht hij na en mee als lid van de Signifische Kring (maar dat principiële idee had hij overigens al eerder).
De eenvoud van iets ingewikkelds is nu eenmaal niet zó eenvoudig, en al helemaal niet om zo’n begrip verder te kunnen uitleggen. Het is alweer minder ingewikkeld, wanneer het eerder bedacht blijkt. Zo van, neem het dan tenminste van iemand ànders aan.
Volgens de enneade geldt feitelijk dat een subject (ook: object) zich principieel situationeel gedraagt. Dus, andere samenloop van subject en situatie: ànder gedrag. Dat vergt cognitief een corresponderende c.q. initiërende verbijzonderingsop-/aanzet; een begrip staat niet lòs, maar is netzo principieel gemotiveerd. En een teken moet dienovereenkomstig geleed worden opgevat, dwz als configuratie van signatuur en context. Aan het rizoom à la Deleuze voegt de grondslag van enneadische semiosis toe, dat structuurverandering het beginsel volgt van situationele gedragingen resp. motivationele begrippen.
Russell Ackoff [noemt] zo’n aanpak: geïdealiseerd ontwerp. Hij wijst erop, dat wat voor een belemmering doorgaat vaak verdwijnt dankzij kwalitatief àndere opzet. Zijn aanbeveling luidt daarom om ons pas over — eventuele — voorwaarden e.d. druk te maken voor wat reeds een veelbelovend ontwerp(voorstel) lijkt.
If anything, when talking about Peirce, I would say that all I have done is emphasizing his work as even more relevant by most careful extension.
in: note 56.8
I can only confirm the genius of Peirce. I feel we do him most honour, not by short-sightedly guarding his legacy, but by critically developing his productive ideas, acknowledging his ‘ground’ work.
in: note 56.17
Oh ja, de semiotische enneade geeft uitdrukking aan subjectief situationisme als wereldbeeld. […] Het idee van subjectief situationisme was ook helemaal niet nieuw meer; voorzover ik kan nagaan, en blijf onderzoeken, geef ik onder die noemer ‘slechts’ duidelijker uitdrukking aan c.q. kan ik werkzamer samenvatten wat sinds jaar en dag her en der geopperd is en wordt.
Eigenlijk is het zelfs merkwaardig, dat Peirce als zelfverkondigd pragmaticus nooit tot de (veronder)stelling gekomen is, […] dat subjecten die tekens uitwisselen, daarmee elkaars gedrag proberen te beïnvloeden. Voor zoiets dat ik maar even ontologische semiotiek noem, doe ik dat wèl. [… D]ie stelling [heb ik] als volgt uitgedrukt: Every sign is a request for compliance (Nederlands: Èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid).
Volgens de enneade geldt elk concept (lees dus ook: begrip) gemotiveerd. Volgens een ànder motief is een begrip … ànders. Die beperking van theorie (h)erkennen veel zgn wetenschappers niet of nauwelijks. Volgens mij heeft Niels Bohr dat met het complementariteitsbeginsel overigens wèl in de gaten[.]
Wat Charles S. Peirce voor triadische elementen plus grond van semiosis veronderstelt, laat ik onverminderd gelden voor de enneadische elementen. Zij zijn ònlosmakelijk tot enneadisch stelsel verbonden.
Reeds Goethe blijkt, met zoveel woorden, pragmatisme te belijden. En tot zijn gedrag komt een mens door ervaring van gebrek. Zeg algemener ook maar behoefte aan verandering, waaraan het betrokken subject met gedrag zijn bijdrage levert. In de semiotische enneade komt dat tot uitdrukking met — het element — motief. De betrekking van het subject geldt principieel een — ervaren — situatie. Zo’n situatie verschaft noodzaak c.q. gelegenheid tot gedrag.
[M]ij [is] eigenlijk niemand bekend […] die eerder dan Goethe zo’n overtuigend pleidooi voor stelselmatige benadering heeft gehouden (en daarin, tja, vrijwel alom onbegrepen bleef), maar [ik] haast […] me vervolgens om Plato te vermelden.
in: aantekening 61.3
Als ik probeer te verklaren wat de cruciale ingrediënten zijn van de semiotische enneade als vòlgende theoretische cocktail, noem ik steeds Peirce’s triade-plus-grond, Schopenhauers wil-als-grond èn Metapatroon. Ik meen echter óók dat het mij lukte om er zo’n krachtig mengsel van te maken dankzij […] nòg grondigere oriëntatie volgens evolutieleer.
Met zoveel woorden wijst Darwin op samenloop van subject en situatie voor bijbehorend verbijzonderd gedrag.
Bohrs idee van complementariteit betreft — een natuurkundig geval van — situationele verbijzondering. Je zou de enneade dus ook kunnen opvatten als voortzetting volgens een idee van Bohr (ipv Peirce).
Met voorrang wijs ik […] op [Peirce’s] kenmerkende positionering van — een — teken, te weten als onlosmakelijk bemiddelend tussen enerzijds object, anderzijds interpretant. Dàt heb ik voor de enneade overgenomen, zij het dat teken daarin geen enkel element is, maar één van de drie dimensies met elk drie elementen, allemaal net zo onlosmakelijk met elkaar verbonden als Peirce aangeeft voor de triadische elementen[.]
Naar de strekking van Robert Musils — nota bene, karakteristiek onvoltooide — roman Der Mann ohne Eigenschaften typeer ik Metapatroon (engels: Metapattern) ook wel als (modelleer)taal annex -methode zonder eigenschappen.
[Ernst Mach] stelt […] onmiskenbaar een relativistische kennisleer voor, en bestrijdt dus zgn essentialisme […]. Mach (1838-1916) is echter nog niet op het idee gekomen van samenhang tussen aldus opgevatte verschillen. En verder dan een simpele, overwegend impliciete, tekenleer gaat ook Mach nog niet. Dat neemt niet weg, dat hij óók van informatiekundige ontwerpleer op/voor stelselschaal als pionier mag gelden. Zijn besef van variëteit reikt immers reeds ver, is kwalitatief van àndere, ruimer bemeten orde dan wat de nog onverminderd heersende traditie van logisch atomisme averechts bepaalt.
Tja, het is nu eenmaal zo dat wat ònlogisch is, onmogelijk volgens diezèlfde logica … logisch samenhangend valt uit te drukken. Juist Zinovjev, nota bene een internationaal bekend logicus, was zich daarvan bewust. Het minst ònlogisch is het dan om de tegenstrijdigheid tot uitdrukking te laten komen. Kortom, Zinovjev schetst absurditeit.
Kan ik Kant dus bijschrijven als variëteitspionier. Want ik herken er de grondslag in die ik voor zgn subjectief situationisme laat gelden, en wat ook het basisidee is van de modelleermethode/-taal Metapatroon. Elk gedrag van een object is situationeel. Van situatie tot situatie verandert objectgedrag.
Kant […] beseft […] terdege waarom een paradigmawissel moeilijk is, en al helemaal als het om erkenning van betrekkelijkheid gaat.
Zoals Peirce stelt, bemiddelt teken tussen object en interpretant. Voor de enneade is dat triadische beginsel dus strikt gehandhaafd. Nogmaals, de uitbreiding betreft geleding van Peirce’s drie elementen tot evenzovele dimensies/momenten met èlk drie elementen, bij elkaar dus negen. Wat Peirce voorts aangeeft, is dynamiek via teken.
Volgens [Alexander I.] Herzen heeft ontwikkeling (lees ook: verandering) géén vooropgezet, vàst doel (of uitgangspunt om vanuit verval naartoe terùg te keren); optimaal zijn wederzijds redelijke verhoudingen inclusief vermogen tot vèrdere veranderingen voor behoud van wat óók veranderlijk telkens geldt als onderlinge redelijkheid. [… Wat een doel betreft] gaat het […] dus niet om een — statisch — object, maar om een dynamische omgangs- c.q. verkeersmethode. Pas deze duiding maakt begrijpelijk [wàt] consequent [is:] feitelijk vallen [middelen] samen met […] doel […]. [Dat is helaas ònbegrijpelijk] voor wie het doel middelen heiligt. […] Mensen blijven de vergissing begaan, dat ze een onwrikbaar gedacht objectdoel kiezen èn dat radicale middelen geoorloofd, zo niet noodzakelijk zijn, om zo’n doel te bereiken. Daarmee zitten ze tweevoudig mis, vaak met desastreuze gevolgen (maar vooral ten koste van àndere mensen, zo handig zijn ze meestal ook wel weer). Voor evenwichtig advies zijn ze doof.
[R]egarding — my use of the term — ennead, how I arrived at it is rather down-to-earth. Peirce mentions a triad. As the Greek word indicates, it involves three elements. Actually, including ground — recognition of which is already clearly present with Aristotle — the Peircean count of elements in semiosis stands at four. I subsequently extended his triad-plus-ground to a configuration of nine elements (and that is how I left it). Turning to the Greek language for a name, too, there it is, ennead.
in: note 56.25
Charles S. Peirce heeft wat mij betreft met zijn idee dat een teken een bemiddelende functie heeft, echter juist de nadruk op zulke schakelingen gelegd. Daartoe heb ik zijn semiotische triade-plus-grond tot een enneade uitgebreid. Daarin zijn de drie triadische elementen van Peirce veranderd tot evenzovele dimensies met elk drie elementen. Aan de orde is cyclische dynamiek volgens, inderdaad, “switch-overs” van de ene naar de volgende dimensie, enzovoort; daarom noem ik die dimensies ook wel momenten.
Met een bruikbaardere theorie komt Plato overigens nog niet; ‘zijn’ Socrates is vooral goed in ontmaskering van absolute zekerheden. Voor zover ik ben nagegaan, levert Charles S. Peirce met een stèlsel, aldus onderling ònlosmakelijke, axiomatische elementen pas een draagkrachtig structuurbeginsel (maar herkent dat zèlf m.i. nog onvoldoende; anders had ik de zgn enneade als uitbreiding van zijn triade-plus-grond niet hoeven te bedenken). De crux is hoe dan ook dat het met een teken niet (!) òphoudt bij waartoe het te dènken geeft, maar dat zoiets als het cognitieve moment zoiets als het plan verschaft voor het gedragsmoment, enzovoort. Gregory Bateson heeft wat later de verweven dynamiek met een aforisme uitgedrukt: “Information is a difference that makes a difference.”
Hoe dan ook is m.i. niet de vraag wie Prometheus [door Carry van Bruggen] nòg leest, maar wie dat àl doet. Het nogal archaïsch aandoende taalgebruik schrikt helaas af van de door-en-door actuele inhoud.
in: aantekening 68.4
Dat heeft ook John Dewey als logica benadrukt.
Overigens schetst Glastra van Loon […] ook al zoiets als een tekenleer, maar die vind ik subjectief noch situationeel genoeg ter verklaring resp. ontwerp van stelselmatige variëteit. De oplossingsrichting die hij eerder schetst, past daarvoor ruwweg echter wèl.
Voor de volledigheid geef ik hier een idee van Charles Peirce weer, dat m.i. nog wel òngewijzigd geldig is. Cognitief vermogen ‘werkt’ eveneens structureel via tekens. Als ik het simplistisch uitdruk, zo communiceert A ook met zichzelf. Ik voeg eraan toe, […] dat cognitie als intrasubjectieve communicatie aldus een eerder stadium van evolutionaire ontwikkeling is dan het vermogen tot intersubjectieve communicatie (lees ook: informatie- resp. tekenverkeer).
[O]riëntatie op de zgn complementariteitstheorie zoals geopperd door Niels Bohr [kan helpen ter verduidelijking van] subjectief situationisme inclusief Metapatroon.
Ook Brouwers opvatting strookt m.i. met relativistische objectgerichtheid.
Sterker nog, de structurele gelijkenis op z’n enneadisch brengt achtereenvolgens onherroepelijk uniek verschillende exemplaren voort. Dat “ritme” van semiosis bestaat (!) aldus uit de afwisseling van enneadische structuurdimensies annex -momenten, van interpretatie naar gedrag, en terug, telkens bemiddeld door teken[. …] Die dynamiek van bemiddeling heeft Charles S. Peirce reeds triadisch met evenzovele elementen voorgesteld, en die onlosmakelijke drie-eenheid is voor de enneade met dienovereenkomstige dimensies/momenten behouden[.]
Geniaal aan Peirce vind ik dat hij […] variëteit niet [verklaart] door méér indeling(en) van hetzèlfde, maar … relativeert. Zo maakt hij de relativeringsslag om, hier even populair uitgedrukt, iets-dat-bestaat (object) niet onmiddellijk te willen laten samenhang met iets-dat-gedacht-is (interpretant). Hij veronderstelt teken als bemiddelend element (lees ook: factor) ertussen. Dat ònlosmakelijk triadische verband relativeert hij verder met zgn grond als verbijzonderingsfactor. Daarom verwijs ik naar Peirce’s model van semiosis als triade-plus-grond. Peirce heeft grond echter niet eenduidig opgenomen in zijn model van de onlosmakelijkheid die semiosis kenmerkt. […] Enfin, wat ik onuitgewerkt vond aan Peirce’s model van triade-plus-grond, was aanleiding voor verdergaand (meta)modelontwerp met de enneade als resultaat. […] Volgens telkens hetzèlfde enneadische verband volgt een subject de ene cyclus van semiosis op de andere, enzovoort. Tekenend (!) voor de dynamiek is het element focus. Met wijziging van focus verandert alles ‘als het ware’ mee tot het volgende motivationele begrip en zo door naar dienovereenkomstig gedrag, en zo door naar dienovereenkomstige — en als zodanig, want ook waarnemen is gedrag, eveneens volgens een motivationeel begrip — (teken)waarneming, en zo door naar …
Wat helpt is de veronderstelling van een meerdimensionaal kader; dat heb ik aan Peirce ontleend en tot zgn semiotische enneade uitgebreid.
Van Schopenhauer heb ik het nut van algemeenst denkbare wilsbegrip geleerd. Hij schrijft ook over zgn grond. Toen ik diezelfde term wat later ook bij Peirce las, hielp dat stellig om van Peirce’s triade-plus-grond allereerst een hexade te maken door èlk van zijn triadische ‘punten’ van een dienovereenkomstige grond te voorzien en die hexade vervolgens uit te breiden tot een enneade door de drieledige tekenconfiguratie à la Metapatroon door te trekken naar de overige dimensies/momenten (interpretant en gedrag). Op die manier toont de enneade dynamiek van variëteit.
Voor de zgn moderne natuurkunde is het de kleinmatigheid — nee, geen verschrijving — van kwantumverschijnselen die tot heroverweging van paradigma noopt; de vraag luidt hoe het ene verschijnsel begrijpelijker valt te krijgen. Voor de (post)moderne informatiekunde telt de grootschaligheid van het verkeersbereik met informatie de aanleiding. De leidende vraag betreft juist een veelheid van verschijnselen: Hoe kunnen stelselmatig optredende betekenisverschillen van elkaar worden onderscheiden met tegelijk evenzo reële samenhang ertussen? Zo beschouwd vind ik het voorstel van Niels Bohr (1885-1965) baanbrekend. Hij wijst de veronderstelling àf dat het om één verschijnsel gaat. Uitgaande van iets, kan het blijkbaar ònmogelijk zowel deeltje als golfbeweging zijn. Bohr hakt de knoop dóór. Afhankelijk van de (meet)omstandigheden is zo’n iets kenbaar hetzij als deeltje, hetzij als golfbeweging. Dat is met zoveel woorden reeds situationisme als grondslag. Bohr beperkt zich echter tot wat er volgens hem valt te verklaren; zijn complementariteitstheorie telt daarom slechts twee — met mijn aanduiding — samenlopen. Die beperking is echter nergens voor nodig, integendeel.
The three enneadic dimensions are derived from Peirce’s triadic elements. He must have struggled with the choice between — the philosophies — of realism (simplified: about objects) versus idealism (simplified: about concepts or, as Peirce called those, interpretants). His stroke of genius, I find, was to decline to choose. What he did was to mount an element mediating. He put sign between object and interpretant. All I have done, really, is to suggest corresponding structures for each of the Peircean triadic elements. Doing so, I believe I have taken Peirce’s qualification with ground more seriously than he himself did. At the time, there was of course no problem that needed to be solved by moving beyond taking one grounded whatever at a time. […] Anyway, I credit Peirce for founding a semiotics allowing us to manoeuver between the otherwise irreconcilable opposites of realism and idealism. We can, and should, move on, though.
in: note 71.10
What Metapattern from its principle of contextualized disjunction (!) does not assist a modeler with, is setting up a conceptual structure that might be used for — logical — inferences. […] Anyway, I believe it cannot be done, period. It is not how language functions, let alone separate nouns. Ludwig Wittgenstein was already on to this by arguing that, as he called them, family resemblances are such that no property is shared by all family members.
in: note 71.21
Daarentegen beschouw ik de complementariteitstheorie eveneens als principieel dialectisch (en laat zich ob- annex subjectief situationisme als veralgemenisering van Bohrs grondslag duiden). Zoals Bohr m.i. van een verschijnsel uitgaat, [doe] ik d[at van] gedrag(ing).
in: aantekening 72.7
Nota bene, volgens situationisme is […] meervoud van verschillende (!) objectgedragingen juist normaal. En met een apart benoemd scharnier is de tweeledigheid van dialectiek echter verondersteld als … drieledig. Tevens drieledig is het idee van Charles Peirce om — ik noem die basistheorieën hier — materialisme en idealisme niet als tegenstelling te beschouwen, maar te laten samenhangen. Daarvoor plaatst Peirce semiotiek (lees ook: tekenleer) er, precies, tùssen; volgens zijn triadische schema van zgn semiosis bemiddelt een teken tussen een object en een interpretant.
in: aantekening 72.7
[O]nder de noemer van zijn tweede raadgeving voor verstandig leven, bijelkaar zijn het er driehonderd, stelt Gracián dat “de dwaas faalt door zich te gedragen zonder acht te slaan op zijn omstandigheden.” Hij erkent, kortom, situationele verbijzondering als gedragsbeginsel. Daaruit volgt voor facilitering stelselmatig informatieverkeer nu eenmaal contextuele verbijzondering als modelleerbeginsel. Precies, volgens dat beginsel werkt Metapatroon als stelselmatige modelleermethode. Neem het dan in elk geval van Gracián aan!
Nogmaals, het is zelfs de uitdrukkelijke veronderstelling van Peirce dat een teken ‘slechts’ dient als bemiddelend element.
De ideeën van Cusa vind ik óók verrassend toepasselijk voor hedendaagse informatiekunde. Daarvoor is immers — de noodzaak tot — stelselmatigheid kenmerkend. Zeg ook maar dat het daarbij gaat om, overdrachtelijk uitgedrukt, een open ruimte. Een gesloten model ervan is daarom vals, maar zònder model lukt het nòg minder om onze gedragingen middels informatieverkeer alsmaar vèrder gedigitaliseerd adequaat enz. te faciliteren. Daarvoor past Cusa’s motto van geleerde onwetendheid[. …] Terwijl met voorheen apàrte informatiesystemen de illusie van absolute kennis vaak zelfs versterkt raakte, moet dat idee als domweg ònhoudbaar worden verlaten door de doordringende mogelijkheid van digitale verkeersfacilitering.
[E]r [valt] wat mij betreft aan betekenissenvariëteit niets te aanvaarden, maar wèl te veronderstellen. Volgens mij is dat ook precies wat Musil gedaan heeft.
in: aantekening 74.6
Ik herhaal graag mijn aanwijzing om voor de reële schaal van [problemen] een oplossingsrichting te kiezen die minstens (!) dienovereenkomstig geschaald is, in ‘ons’ maatschappelijk geval door-en-door stelselmatig dus. Daar komt immers, ooit opgesteld door W. Ross Ashby, de Wet van passende variëteit (Engels: Law of Requisite Variety) op neer. Bekender met vergelijkbare strekking is het nog eerdere citaat van Albert Einstein: “We can not solve our problems with the same level of thinking that created them.”
Ook zonder context als verbijzonderingsfactor tot onderdeel van een teken te verklaren, ontkent Van Cusa de mogelijkheid van absoluut geldige kennis met bijbehorende absoluut geldige beschrijving ervan.
Door erkenning van situatie als gedragsfactor kunnen verschillende gedragingen worden toegeschreven aan telkens de samenloop van een ob-/subject met een situatie. Daar komt overigens ook het complementariteitsbeginsel op neer dat Niels Bohr voorstelde om de verklaringsimpasse mbt quantumverschijnselen te doorbreken.
Voor verklaring van cognitie komen we altijd op gedrag uit, vice
versa. Aan dergelijke wisselwerking moet Charles S. Peirce gedacht
hebben onder de noemers van interpretant en object. Onmiddellijk
daartùssen blijft wisselwerking echter moeilijk pràktisch voorstelbaar
(en Peirce was pragmaticus :-). Daarom voegde hij teken (Engels: sign)
toe als bemiddelend element. Voilà, de semiotische triade.
Peirce — in navolging van Aristoteles? — voegde echter nòg
een element annex begrip toe. Dat is grond. Hoewel die cruciale
uitbreiding doorgaans helaas veronachtzaamd raakt, telt zijn
basisschema dus wel degelijk triade plùs grond. […]
[Ik] heb […] alsnog gedaan waaraan Peirce kennelijk niet is
toegekomen. Zijn ene grondbegrip heb ik als het ware verdeeld. Tja,
eerder opgeleid als ingenieur ben ik geneigd te kiezen voor wat hoe dan
ook werkt. Filosofie? Dat zal wel. De drie elementen zijn daardoor èlk
voorzien van bijbehorende grond. Dat levert drie paren in een
bemiddelende opzet op. En omdat wisselwerking immers gedijt bij een
scharnier, wijzigde ik èlk van die paren — ook weer — in
een gescharnierde trits. Het resultaat omvat aldus géén drie-plus-één,
ook géén zes, maar negen elementen, een enneade.
Wat Šípek als semiotiek voorstelt, komt van wat ik tot dusver heb bestudeerd nota bene het dichtst bij wat ik versta onder subjectief situationisme op z’n enneadisch.
in: aantekening 76.9
Peirce [wijst] grond aan […] als differentiële factor (en de enneade is het resultaat van drieledige … differentiatie van die factor, dwz een grond voor èlk van de drie elementen die Peirce voor semiosis op de triadische … voorgrond plaatst; grond van objectgedrag is aldus een situatie, van signatuurintext een context resp. van focusbegrip een motief).
in: aantekening 76.9
[V]erschillen [kunnen] in werkelijkheid pas […] gedijen door betrekkingen. Aldus verschaft Lao Zi een ethische aanwijzing, die ook en vooral, en altijd, ontwerpers dienen te volgen. […] Omdat objectieve noch absolute duiding mogelijk is van wat een subject noodzakelijkerwijs àls ob-/subjecten opvat, moeten vooral modelleurs hun verantwoordelijkheid beseffen. […]Ik kan niet anders zeggen dan dat zijn raad onverminderd actueel is, dwz nu wij voor ons informatieverkeer volgens dynamiek van verschillen aangesloten en aldus -gewezen zijn op resp. gebruik maken van wat feitelijk één digitale infrastructuur is.
De werkelijkheid kennen, te weten de … èchte, zou abstractie vergen. Zo geredeneerd levert het àllerabstractste begrip — pas — de wèrkelijke kennis (van de werkelijkheid en aldus antwoord op de vraag naar de verhouding van veelheid met éénheid). [ …] Daarentegen houdt Berkeley het erop, dat hoe een mens leeft ònlosmakelijk haar/zijn werkelijkheid … is. En wanneer een mens abstraheert, doet z/hij dat òm te leven. Kortom, èlk weten is gewoon weten of, wellicht duidelijker — maar aldus pleonastisch — uitgedrukt, leef- resp. verkeersweten.
En zó ingewikkeld is het achteràf bekeken ook weer niet. Zoiets als ingrediënten heb ik immers beslist niet zèlf bedacht. In termen van mijn cognitief vermogen als een mengbeker is — wat ik begreep als — het idee van de wil als grondbegrip (Arthur Schopenhauer) een reactie aangegaan met — wat ik begreep als — het idee van onlosmakelijke tekenbemiddeling volgens een grond (Charles Peirce). […] Het is eigenlijk vooral merkwaardig dat Peirce die synthese nog gemist heeft.
[A]an Charles S. Peirce [schrijf ik] de m.i. beslissende aanname toe om taal(gebruik) niet volgens een — wat ik nu kan noemen — “scheidslijn” te duiden, maar nota bene àls verbindingspunt. Hij stelt dat een teken bemiddelt tussen enerzijds een object, anderzijds een interpretant. Hij houdt rekening met variëteit door de suggestie van grond als differentiërende factor. Omdat het mij onduidelijk bleef, hoe Peirce grond in verhouding ziet tot teken, object en/of interpretant, veronderstelde ik voor àlledrie een dienovereenkomstige grond. Altijd goed, nietwaar? Zo […] pluste ik er voor dynamiek (!) van variëteit respectievelijke scharnieren bij, voilà, semiotische enneade.
in: note 77.22
Vergaand intuïtief wijst Ter Braak beweringen àf waarvan iemand
algemene geldigheid eist. Zoals Socrates oppert, zijn er altijd wel
omstandigheden (lees ook: situaties) te bedenken waarvoor het beweerde
juist niet opgaat. Ofwel, de principiële mogelijkheid van kritiek is
niets nieuws. […] Alsmaar vooruit volgens méér kritiek helpt
echter niet. Allereerst, nou ja, dat vind ik dus, moeten
‘we’ terùg naar kwalitatief andere veronderstellingen
(zoals erkenning van beperking).
Dat — pas — daarmee een principiële mogelijkheid van
opbouwende bijdragen gepaard gaat, blijft doorgaans veronachtzaamd.
Want het negatieve oordeel is evenmin … algemeen geldig. Nota
bene bepèrkt tot de passende situatie verdient een bewering een
positief oordeel. Aangezien situaties van gedraging tot gedraging
veranderen, en mede erdóór, wijzigt de oordeelsverhouding.
in: note 77.40
Gedrag resulteert m.i. telkens uit samenloop van subject met — zijn voorstelling van — situatie, enzovoort. Ter beoordeling van de mogelijkheden een situatie te verànderen, dient het subject in kwestie van situatie tot situatie dus Seneca’s raad te volgen […]. Zo kan, over verandering gesproken, het subject van o.a. zijn gedrag in de ene geleerd hebben voor gedrag in c.q. naar een andere situatie, enzovoort. Ook dàt zegt Seneca met zoveel woorden dus al.
in: note 77.43
Indien Musil als het ware via de literatuur zoiets als een rijkere wetenschapsopvatting heeft willen ontdekken, kan ik verklaren waarom hij daarin niet kòn slagen. Hij blijft maar gedragsbeschrijvingen wijden volgens wat ik beperk zie tot telkens een situationele identiteit van een subject. De mogelijkheden daarvoor zijn inderdaad onuitputtelijk. Maar op die manier blijft uiteraard, zeg maar, ònbereikbaar wat er eventueel aan systeem in valt aan te brengen. Wie weet hoopte Musil zo’n systematiek gaandeweg te ontdekken. Dat ligt echter niet ergens klaar, maar moet een subject dus máken. Het gaat er daarbij niet om of wáár is wat als systematiek (lees ook: methode) ontworpen is, maar of het per saldo wèrkt voor het relevante bereik.
in: note 77.51
Daarentegen stel ik voor om niet van “dingen” uit te
gaan, maar van verschijnselen. Daarin ligt dus de veronderstelling van
een subject besloten, maw het ene ‘iets’ dat
‘iets’ ànders ervaart àls verschijnsel. En voor het subject
in kwestie betreft een verschijnsel het momentaan gedrag van een object
in een situatie.
Het opdoen van ervaringen dient (!) voor het subject op zijn beurt
situationeel bepaald resp. gemikt gedrag, enzovoort. Zie [de enneade]
voor een schematische voorstelling van bedoelde dynamiek onder de
noemer van subjectief situationisme. Als ingrediënten voor deze
synthese ben ik mij bewust van het wilsbegrip van Arthur Schopenhauer
(1788-1860) en het tekenbegrip van Charles Peirce (1839-1914); de
formalisering van voorwaarde(n) voor variëteit ontleende ik aan mijn
eigen werk resulterend in Metapatroon als methode voor —
modellering van — willekeurige betekenissenordening.
in: note 77.96
[Ter] (h)erkenning van de grondslag (lees ook: axioma’s,
paradigma) […] voor [Metapatroon] vond [ik] het
‘logisch’ om […] onderzoek te doen naar tekenleer
(lees ook: semiotiek). In werk van Charles Peirce ontdekte ik het teken
als bemiddelingselement tùssen de, zeg maar, klassieke
grondslagelementen — zoals Peirce ze noemt — object en
interpretant. Daarmee vervangt hij een tweeledig door een drieledig
verklaringsschema. Het is één schema, en dat is er monistisch aan. Maar
daarbinnen is voor een subject dus géén dualisme aan de orde, maar
semiotiek volgens drie elementen annex momenten. Door Peirce’s
begrip van grond als het ware te vermenigvuldigen volgens zijn
‘eigen’ drie elementen — wat ik dan weer
‘logisch’ vond gelet op vooral het grondbegrip van Arthur
Schopenhauer èn gelet op wat ik reeds als verbijzonderingsbeginsel voor
Metapatroon had opgesteld — veranderen de drie elementen in drie
dimensies met èlk twee elementen. Vervolgens voegde ik per dimensie een
… bemiddelingselement toe, resulterend in drie dimensies annex
momenten met èlk drie elementen: enneade. Vergeleken met Peirce’s
opvatting van teken als bemiddelingselementen is een teken op z’n
enneadisch dus een bemiddelingsdimensie en telt daarvoor drie
elementen: context, signatuur en intext. […]
Ofwel, subjectief situationisme is een en al betrekkelijkheid. Zo
verstrekkend als met de enneade heb ik betrekkelijkheid elders nog niet
uitgedrukt gezien. Maar òmgekeerd vind ik de enneade vaak geschikt om
andere voorstellen voor grondslag te duiden.
in: note 77.102
Zo veronderstelt [Ludwig] Feuerbach […] dat filosofie ook gewoon wetenschap is, wetenschap ook gewoon kennis is en kennis principieel werkelijkheid betreft.
Het principiële verschillenschema van Feuerbach is weliswaar zeker
in formele zin beperkter dan wat ik als enneade voorstel. Maar wat het
praktische, zeg ook maar, metabeginsel betreft, heb ik dus niets nieuws
bedacht. [—]
De verwantschap van de enneade met de principiële aanname door
Feuerbach is de inherente betrekkelijkheid. Als ònderdelen van de
grondslag zijn de veronderstelde elementen, zoals Peirce het voor zijn
schema uitdrukt, ònlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo is het volgens
Feuerbach dus onzinnig om van een subject te spreken zònder een object
erbij te betrekken, en omgekeerd. Vergelijkbaar vind ik dat er altijd
negen elementen ‘tegelijk’ aan de orde zijn.
Wat Feuerbach veronderstelt met slechts twee elementen, nogmaals, sub-
en object, is door dat geringste meervoud prompt van een àndere orde
dan een ènkelvoudig beginsel. [—]
Graag wijs ik vooral aan wat Feuerbach oppert over nut en noodzaak van
een samenhangende verschillenduiding. [—]
Wat Feuerbach aan — het verloop van — de tijd toeschrijft,
lukt alweer nader bepaald met nul-identiteit als gedragsloos
verbindingspunt[. —]
Wat Feuerbach als zinnelijkheid duidt, en daarmee bedoelt hij volgens
mij zoiets als vermogen om indrukken ‘van buiten’ te
ondergaan, beschouw ik ruimer als — met excuus voor het woord
— gedragelijkheid. [—] Let wel, wat hij met absoluut wil
zeggen, is … betrekkelijk. Hoewel Feuerbach gedrag niet in
wisselwerking betrekt, terwijl dat m.i. is waarom dynamiek
‘draait,’ klinkt hij ronduit pragmatisch[. —]
De ‘absolute’ betrekkelijkheid beschouwt Feuerbach nog niet
wat ecologisch is gaan heten. Nogmaals, hij is humanist in de zin van
voorrang nemen voor intermenselijke verhoudingen. [—] Onder
ecologische noemer komt de nadruk zelfs te liggen op verhoudingen
tussen òngelijksoortige ob- en subjecten. [—]
Een subject ‘ziet’ echter zowel meer als minder dan wat
Feuerbach aangeeft. Een subject ziet telkens méér dan een ènkel object,
te weten een situatie. Maar daarin ziet dat subject juist minder dan
zo’n object-als-geheel; zijn zicht is immers beperkt tot het
objectgedrag overeenkomstig de omvattende situatie. Hoewel Feuerbach
dus lang niet toekomst aan negen principiële verklaringselementen,
wijst hij met zoveel woorden nogmaals op de ònlosmakelijkheid van de
beide elementen die hij wèl veronderstelt[. —]
Feuerbach blijft erop hameren dat het eerste beginsel praktisch niet
ènkelvoudig kan worden genomen. [—] Feuerbach weet eraan te
ontkomen, zo’n nodeloos beperkend beginsel.
in: aantekening 79.1
Dat beweert overigens Nicolaas van Cusa (1401-1464) al, die eraan toevoegt dat zo’n beginsel daarom nutteloos is voor bruikbare kennis die immers — het maken van — onderscheid vergt.
in: aantekening 79.1
Schopenhauer [wijst] erop [—] dat de methode om begrippen te
ordenen gekenmerkt moet zijn door — omgang met — spanning
tussen veralgemenisering en detaillering. Aldus past èlk begrip
optimaal op, zeg maar, het scherp van de snede. Dat is althans mijn
vergelijking als uitleg van waarvoor Willem van Ockham (1288-1347)
overdrachtelijk pleit als — gebruik van — een scheermes.
Volgens Schopenhauer moet met dat scheermes ook en vooral nodig onder
handen worden genomen wat geldt als de hoofdstelling over kennis[.
—] Over veralgemenisering gesproken, mijn idee … is dat een
begrip met voorrang met gedrag kan resp. moet worden geassocieerd. En
uitgaande van een gedraging is er … kennelijk enerzijds
iets-dat-zich-gedraagt, anderzijds een situatie waarin
dat-iets-met-die-gedraging … past. Ik noem dat ob- dan wel
subjectief situationisme. Als kenmerkend verschil tussen object en
subject beschouw ik dat een subject over vermogen beschikt om
‘actief’ aandeel aan een gedraging te leveren. Daarvoor
moet een subject situaties mbt voor hèm relevante verschillen kunnen
duiden, maw mede over een kenvermogen beschikken. En daardoor staat een
subject met en door zijn kennis als het (on)ware alweer op grotere
afstand op zgn werkelijkheid. Dat vergt een beginselelement ertùssen,
zoals Charles Peirce (1839-1914) met teken doet.
De veralgemenisering onder de noemer van situationisme biedt tegelijk
de grondslag voor willekeurige detaillering. Want de verhouding van wat
als ob-/subject en wat als situatie telt, laat zich herhalen:
recursiviteit.
in: aantekening 79.6
Overigens geeft Schopenhauer [—] dus eerder dan Feuerbach de ònlosmakelijkheid van subject en object aan.
in: aantekening 79.6
Zoals Naess diepe ecologie voorstelt, meen ik later van alweer preciezere (!) grondslag voorzien te hebben onder de noemer van subjectief situationisme met de semiotische enneade als schematische illustratie. […] Ik bedoel maar, wie de principiële veronderstellingen van Naess al redelijk vindt, zou er al helemaal niet omheen kunnen voor stelselmatige opgaven van digitale facilitering van informatieverkeer Metapatroon als methode voor stelselmatige (!) betekenissenordening te benutten.
Zelfs meer in de buurt komt Naess m.i. van wat ik als nul-identiteit van een ob-/subject veronderstel. […] Zo’n ‘puur’ verwijs- annex verdwijnpunt per ob/-subject noem ik dus zijn nul-identiteit.
Overigens heb ik wel allang door dat talloze mensen op allerlei manieren redelijk vergaand een theorieënverzameling geopperd hebben die ik heb samengesteld met subjectief situationisme, enneadische semiotiek en stelselmatige modelleermethode. Wat ik met terùgwerkende kracht als ingrediënten ervan kan aanwijzen, tref ik nu ook weer in Naess’ werk aan. Maar precies dezèlfde synthese met zo’n ruim methodisch bereik heb ik echter tot dusver elders nog niet ontdekt.
Wat Heisenberg oppert als onzekerheidsrelatie/-beginsel is nu net de
onvermijdelijke onzekerheid die volgt uit verabsolutering en navenant
essentialisme. Het maakt daarbij dus niets uit op welke schaal
‘iets’ als object geldt. Zònder de omstandigheden in
aanmerking te nemen — en voldoende te kennen — ontbreekt
domweg een voorwaarde voor zekerheid. Wat Bohr daarom doet, is om voor
een oordeel omstandigheden mee te laten wegen. Omdat Heisenberg het
natuurkundig over zgn quantumverschijnselen heeft, wijst hij slechts
twee relevante, eh, variabelen aan die in absolute zin onderling
ònbeslisbaar zijn. Nogmaals, Bohr stelt daarom voor om te relativeren.
Hij onderscheid dienovereenkomstig twee — soorten van —
omstandigheden (lees ook: meetopstellingen). Hij neemt ze onderling
verschillend. Ze zijn, met àndere woorden, onderling complementair.
Zodra de omstandigheden maar duidelijk genoeg zijn, voilà, verdwijnt de
onzekerheid volledig. […]
Voor zover ik heb kunnen nagaan, beseft Bohr dat complementariteit als
beginsel (!) niet tot verklaring van quantumverschijnselen beperkt
hoeft te zijn. Hij is echter nooit, althans niet aantoonbaar, tot
veralgemenisering gekomen.
Oh ja, Bohr heeft in elk geval voor quantumverschijnselen scherp door
dat hij een expliciete relativering onderneemt. Tot zijn onaangename
verrassing wil Einstein echter he-le-maal niets van het
complementariteitsbeginsel weten. Bohr rekent op Einsteins steun. Want,
zo neemt hij aan, vooral Einstein propageert toch relativiteit? Over
contexten gesproken, blijkbaar verstaat Einstein er voor zijn theorie
iets ànders onder. Zij hebben er intensieve gesprekken aan gewijd, maar
zijn van mening blijven verschillen. Voor opgaven van
betekenissenordening vind ik op mijn beurt dus dat Bohr met zijn
relativiteitsbegrip op de goede weg was. Zo zijn er talloze denkers
waarvan het werk duidelijke sporen toont om tot een verklaringskader
voor variëteit te komen. [… G]a […] ajb eens na wat Plato
schrijft, enzovoort.
Ik kan Peirce helemaal verkeerd hebben begrepen, maar ik meende te
ontdekken dat hij op z’n filosofisch realisme en idealisme niet
beschouwt als elkaar uitsluitende grondslagen. Hij betrekt ze op
elkaar. Dat doet hij pràktisch met een beroep op begrippen die hij
ervoor symbool doet staan. Dat is object voor realisme, en interpretant
voor idealisme. […] Peirce [ziet] àf van het veronderstellen van
een directe betrekking tussen object en interpretant. Hij laat ze
‘als het ware’ nog zoveel mogelijk voor wat ze …
waren door toevoeging van teken als bemiddelend begrip. Daarbij beseft
hij in navolging van Aristoteles dat er een, ik noem het maar,
verbijzonderingsfactor aan de orde is. Het verband volgens object,
teken en interpretant ‘hangt er maar vanaf’ of, anders
gezegd, varieert naar waarop het staat. Dat noemt — ook —
hij: grond.
Wellicht heeft iemand anders dat eerder dan Peirce verzonnen, maar voor
zover ik tot dusver heb kunnen nagaan is hij de eerste die ontologie,
semiotiek en epistemologie principieel op elkaar betrekt. Omdat ik voor
Metapatroon reeds een drieledigheid bedacht had, te weten de tweeledige
samenloop met het eenledige resultaat ervan, was het voor mij een
kwestie van combineren. Hoezo, grond? Elk teken heeft een grond, en
volgens Metapatroon is dat — zijn — context als ònderdeel
ervan. Zo kwam ik erop om tevens zowel voor object met situatie als op
z’n Gestalt-psychologischs voor voorgrond-interpretant (latere
aanduiding: begrip) met achtergrond-interpretant (latere aanduiding:
motief) respectievelijk verbijzonderde ‘gronden’ te
veronderstellen. En zoals Peirce zoiets als een scharnier monteerde
tùssen de oorspronkelijk tegenovergestelde begrippen om ze daarentegen
ònlosmakelijk op elkaar te betrekken en aldus door elkaar te laten
constitueren, was mij zo’n schakel-voor-flexibiliteit als
ingenieur bekend. Die ‘maatregel’ had ik vergaand lòs voor
Metapatroon al getroffen en herhaalde die opzet daarom per tweetal
object-situatie en begrip-motief. Het resultaat is de enneade.
Metapatroon was dus instrumenteel voor het bedenken van de enneade. Het
verbijzonderingsbeginsel stond model voor één van de Peirceaanse
dimensies/momenten; ik nam die indeling voor beide andere
dimensies/momenten over, klaar. Omgekeerd, met inmiddels de enneade
beschikbaar, laat zich Metapatroon nòg weer anders uitleggen, dwz
ingebed in een raamwerk dat ontologie, semiotiek en epistemologie
verbindend omvat. Dankzij de uitbreiding tot enneade heb ik hun
wederkerige constitueringen van een ruwe structuur voorzien.
Maar is dat niet veel te moeilijk voor een willekeurige adviseur
iv-strategie en —beleid? Opnieuw stel ik voor om dat anders te
zien. Hoe valt ànders dan volgens een nodig en voldoende ruime
grondslag een werkzame voorstel(ling) te ontwikkelen voor opbouwende
bijdragen aan maatschappelijke opgaven met hun kenmerkende
verwevenheid? En zoveel beleidsadviseurs zijn daar heus niet voor
nodig, mits ze verwevenheid stelselmatig hebben leren duiden.
Bohr [heeft] de overdrachtelijke knoop doorgehakt […] met de complementariteitstheorie, en […] Metapatroon […] strookt [ermee] door dat op z’n allerruimst […] te nemen.
Wat ongerijmdheden betreft, neem de stelling van Charles Peirce dat het verband tussen de elementen van ‘zijn’ semiotische triade ònlosmakelijk is. Ofwel, zij helpen principieel (!) elkaars betekenis vormen. Dat valt dus niet te rijmen met wat óók Peirce als categorieën voorstelt onder de noemers van, ik herhaal hier zijn Engelse termen ervoor, Firstness, Secondness en Thirdness. Die ònlosmakelijkheid komt immers neer op Thirdness. En vanwege die ònlosmakelijkheid valt er voor speculaties over Firstness, Secondness of over wat dan ook ònmogelijk aan Thirdness te ontkomen. Probeer dat dan ook niet! Integendeel, duid juist àlles volgens de als principieel veronderstelde verschillen-in-samenhang. Oh ja, gebruik daarvoor dan ajb de enneade :-) .
Dat geldt overigens ook voor zgn objecten, dwz wat ‘zich gedraagt’ zònder invloed door ‘eigen’ aanpassings- c.q. verandervermogen. Wat mij betreft nodeloos beperkt tot quantumverschijnselen heeft Niels Bohr ter verklaring enz. de complementariteitstheorie bedacht.
Een idee is m.i. een gedragsbepaling. Het lijkt mij echter
onmogelijk de antecedenten van enig idee redelijk —
respectievelijk — precies te traceren. Maar voor wat ik
subjectief situationisme noem, erken ik als ingrediënten vooral 1. mijn
eerdere, eh, idee van recursieve contextuele verbijzondering voor
Metapatroon (Engels: Metapattern) als methode voor stelselmatige
modellering van betekenissenvariëteit en 2. wat ik meende te begrijpen
van het idee van de wil zoals Arthur Schopenhauer (1788-1860)
voorstelt. Toen ik later bestudeerde 3. hoe onder de noemer van
semiosis, zeg ook maar tekenleer, Charles S. Peirce (1839-1914) teken
principieel opvat als bemiddelend tussen interpretant en object met een
grond op de … achtergrond, herkende ik de omvattender samenhang[.
…]
Sindsdien heb ik in vele andere geschriften van andere schrijvers
ideeën geopperd gezien, die aldus achteraf beschouwd eveneens als
ingrediënten van subjectief situationisme kunnen tellen. Waar ik ze
aantref, doe ik er eveneens verslag van. […] Het gaat mij er niet
om de schijn van subjectief situationisme als oorspronkelijk idee te
wekken. Met wat ik opspoor dat eveneens ertoe hàd kunnen leiden,
vermindert uiteraard ‘mijn’ aandeel in oorspronkelijkheid.
Daarentegen probeer ik dat idee telkens verder te versterken door
uitbreiding van de verzameling antecedenten.
Die evolutionaire opvatting had ik zèlf met zoveel woorden ook bereikt, maar bij nader inzien blijkt Schiller mij wederom vóór te zijn geweest. Wie zichzèlf een unieke levensloop toedicht en daarmee zichzèlf als uniek subject erkent, moet dat ook andere subjecten kunnen gunnen.
Zoals vele zgn ict-ers vooralsnog digitaliseringsopgaven opvatten, heeft m.i. nogal wat weg van wat als filosofische richting idealisme heet. Daarom acht ik de kritiek van Søren Kierkegaard (1813-1855) op dat idealisme tegenwoordig toepasselijk op de overheersende manier waarop digitalisering nog steeds — niet — gebeurt. […] Kierkegaard … zèlf praktiseert veelvoud opzettelijk door voor teksten volgens verschillende perspectieven dienovereenkomstig verschillende schrijversnamen te kiezen. Wat mij betreft bestaat er zelfs principieel géén “wezen” (en vandaar de aanname van nul-identiteit, ofwel iets met vèrder helemaal niets). Er is daarom evenmin ‘iets’ dat kan worden òpgelost. Daarentegen is een subject op enig moment zijn (lees ook: haar) verwerkte geschiedenis volgens alsmaar samenloop met situaties. […] Maar mijn opvatting is tòch anders [dan die van Kierkegaard]. Een subject — maar dat geldt ook voor een verondersteld object — is nooit, zeg maar, teruggeworpen op ‘zijn’ nul-identiteit. Zo’n nul-identiteit ‘is’ zo … iets als een kunstgreep, dwz een aanname die een samenhangende duiding van verschillende (!) gedragingen van het ob-/subject in kwestie toestaat. Elke vòlgende gedraging komt nota bene niet (!) ‘uit’ de nul-identiteit, want àls nul-identiteit … is er … niets. Op enig moment … is een ob-/subject ‘zijn’ spoor van gedragingen dat als zodanig een vòlgende gedraging mede bepaalt, enzovoort. De nul-identiteit van een ob-/subject is de volledige abstractie van zijn eigenschappen annex gedragingen. Dus, zodra een ob-/subject redelijkerwijs valt te veronderstellen, zijn blijkbaar reeds eigenschappen/gedragingen aan de orde en aldus mede bepalend voor vòlgende eigenschappen/gedragingen. Wanneer iemand in staat geraakt is om zich af te vragen of z/hij wellicht niets is, zou besef van haar/zijn ervaringenspoor van situationele samenlopen tot ontkennend antwoord moeten leiden.</ p>
in: aantekening 83.4
Wat mij betreft levert Charles Peirce (1839-1914) de beslissende aanzet met een meerledig beginsel waarvan de elementen — dus — ònlosmakelijk samenhangen. Hij stelt een drieledig schema voor, eigenlijk vierledig inclusief wat hij als grond opvoert. Dat heb ik uitgebreid tot een negenledig schema (Grieks: enneade […]). Op z’n enneadisch laat zich — wat ik ook wel noem — een stelsellogica vestigen. Metapatroon is als modelleermethode door het beginsel van recursieve verbijzondering volgens ob-/subjectief-situationele samenloop bemeten op ordening van samenhangende verschillen.
in: aantekening 83.9
Voor m.i. steekhoudende kritiek op dictatoriale vernauwing van semantiek door traditionele formele logica daarvoor als norm te volgen verwijs :-) ik zelfs graag naar werk van Ferdinand C.S. Schiller (1864-1937). Huh?! Wat heeft dat nu voor zin? Kijk maar.
Charles Peirce wijst erop, dat tekens zgn bemiddelend ook — en vooral — kenmerkend zijn voor semiosis (lees ook: cognitief gedrag, dwz intrasubjectief).
[O]nder de noemer van subjectief situationisme [zie ik er] geen reductie in […]. Integendeel, er bestaat geen wezenlijk enkelvoud in absolute zin, maar gedragsmatig meervoud volgens betrekking (lees ook: samenloop) tussen enerzijds ob- dan wel subject, anderzijds situatie; zowel betrokken ob-/subject, als betrokken situatie verandert door hun samenloop met bijbehorend gedrag, wat leidt tot gewijzigde voorwaarde voor eropvolgende betrekkingen/samenlopen, enzovoort. […] Maar o.a. evenmin Niels Bohr heeft zijn zgn complementariteitstheorie veralgemeniseerd tot een betrekkingen- annex relativiteitstheorie. Mijn idee is in elk geval dat we met een consequent situationisme met kennisvorming, klopt, inclusief zgn wetenschappelijke, wederom enige tijd ‘vooruit’ kunnen.
Robert Musil […] probeert van analyse van vermeende
tegenstelling tot synthese te raken, [… maar o]ok hij toont
volgens mij nog te veel eerbied voor overgeleverde apartheidsbegrippen
en komt er dus niet aan toe om ze, zeg maar, klein genoeg te beschouwen
waardoor praktisch onontkoombaar raakt om ze principieel elkáár te
laten bepalen.
Ondanks mijn omkering van ontwerpbenadering voor zo’n
veronderstelling, ben ik met de enneade uiteraard evenmin geslaagd. Dat
kàn immers niet, althans niet volledig. Ik meen echter wel degelijk een
praktisch bruikbare methode voor te stellen die verschillen helpt
erkennen ipv ontkennen en om zulke verschillen voor willekeurig bereik
als verweven eenduidig te ordenen.
[Schiller] vat individu op als exemplaar volgens een soort ob-/subjecten, terwijl voor mij alweer vèrder gedifferentieerd telkens de combinatie van een ob-/subjectexemplaar èn een situatie-exemplaar als individu(eel) telt.
Nicolaas van Cusa [doet] nuchter d[…] over de ònmogelijkheid om als zodanig over àlles te spreken. Want èlke manier die daarvoor beschikbaar is, doet er nota bene principieel inbreuk op. Doe dáárvoor dus maar geen moeite … En erken, aldus Cusanus verder, dat èlke uitdrukking vanwege die inbreuk speculatief is; die kan immers nooit helemáál kloppen.
Hoe dan ook onder de noemer van informatie geldt m.i. algeméén het belang, herstel, de noodzaak van erkenning van zowel betekenisverschillen als samenhang ertùssen. En inderdaad dáárvoor heb ik ooit gewezen op Erasmus’ werk[.]
[M]et de relatie tussen “waarnemer en omgeving” als principiële veronderstelling moet het teken niet uit het verklaringskader worden verwijderd, maar er juist ònderdeel van zijn. Nogmaals, dat heeft Peirce wat mij betreft als theoretische doorbraak voor praktijk ooit … begrepen met zijn zgn semiotische triade. Dat bemiddelingsbeginsel onder de noemer van (het) teken heb ik met de enneade gehandhaafd.
Socrates [bepleit] feitelijk een pluriforme samenleving […].
Als slechts het één-als-àlles absoluut geldt, wat mij … redelijk lijkt, dan moet elk één-als-deel worden erkend als betrekkelijk met verschillende … vermoedelijke opvattingen erover van dien. Maar, over vermoedens gesproken, dat zei Nicolaas van Cusa, ook Cusanus genoemd, toch al met zoveel … woorden in de vijftiende eeuw?! Anderen hebben dat stellig eveneens beweerd.
Nog weer enkele jaren later komt Niels Bohr (1885-1962) op het idee
dat een waarnemer zich in twee verschillende, disjuncte — soorten
— situaties tot een licht- annex stralingsbron kan verhouden. Dat
vergt dienovereenkomstig twee theorieën, licht àls golf resp. licht àls
deeltje. Zo beschouwd voert Bohr met zijn zgn complementariteitstheorie
— als zoiets als een metatheorie — de mate van relativiteit
dus op. Einstein heeft die uitbreiding van het relativiteitsbegrip niet
aanvaard.
Onder de noemer van ob- resp. subjectief situationisme laat ik niet
twee, maar willekeurige variëteit van situaties gelden. Die variëteit
is ook zgn open, want door samenloop van enerzijds een ob-/subject,
anderzijds een situatie veranderen ze allebei, enzovoort.
In een situatie ontmoet het subject als zèlf een ànder. Z/hij moet
louter zichzèlf niet als de maat nemen voor duiding van die ànder, maar
wèl ter vergelijking voor een oordeel en daarop gebaseerd gedrag. Dat
behoren ‘we’ ook zonder grondige kennis van natuurkundige
relativiteits- en complementariteitstheorie te — kunnen en willen
— begrijpen. Maar ik vind het wel nuttig om de relativiteit te
weten waarderen van óók het relativiteitsbegrip.
Zo beschouw ik ob-/subjectief situationisme toch vooral pràktisch. Wat
lukt ermee alweer beter? Daarvoor komen ‘we’ m.i.
principieel (!) niet om verhoudingen in soorten en maten, willekeurige
variëteit, dus, heen.
[O]verigens [hebben] ook biologen moeten wennen aan — consequente erkenning van — gedragingenvariëteit.
Wat ik aan het werk van Charles Peirce ontleende, is de verruiming van twee naar drie dimensies/momenten met vervolgens de enneade als schema dat ik nog weer pragmatischer bedoel. De elk drieledige configuratie van de drie enneadische dimensies/momenten “vallen [niet] over elkaar heen,” maar hun onlosmakelijkheid meen ik wèl door veronderstelling van correspondenties gevestigd te hebben volgens drie, zeg maar, laterale drietallen (a. motief, context en situatie, b. focus, signatuur en identiteit en c. begrip, intext en gedrag). Peirce positioneert het teken als bemiddelend en dàt idee heb ik voor de enneade als uitbreiding van zijn triade met èxtra nadruk op relativistische dynamiek overgenomen.
Over ordening gesproken, […] ik [duid] gedrag tweeledig
[…]. Een verschijnsel opgevat als een gedraging (lees ook:
vertoon van eigenschap) beschouw ik als uitkomst van een samenloop.
Verklaring vergt aldus ontleding. Ik veronderstel principieel twee, zeg
maar, factoren. De ene factor geldt als object, de andere als situatie.
Over (on)vermogen gesproken, een object dat ‘zijn’
gedragsaandeel ‘kiest’ enz. met cognitief vermogen, noem ik
dan — nader — een subject.
Zo origineel is deze aanname overigens niet. De zgn
complementariteitstheorie van de natuurkundige Niels Bohr komt al neer
op objectief situationisme, zij het dat hij daarmee het aantal
samenlopen nog beperkt en als dienovereenkomstige uitkomsten slechts
deeltjes- òf golfgedrag overweegt. Wat doorgaat voor
geesteswetenschappen laten zich integreren volgens subjectief
situationisme.
Wat ik geniaal aan Charles Peirce vind, is zijn idee om teken
èxpliciet als bemiddelend, eh, verschijnsel te beschouwen. Axiomatisch
plaatst hij teken tussen — zoals hij ze noemt — enerzijds
interpretant, anderzijds object. Ik zou zeggen dat interpretant
‘behoort’ tot — de veronderstelling van — een
subject. Ik bedoel dus een subject in de zin van … iets met
cognitief vermogen dat het subject in kwestie naar aanleiding van een
teken een interpretant oplevert.
Dat idee van Peirce heb ik daarom aangepast. Als bemiddelend
verschijnsel blijft een teken. Maar dat bemiddelt m.i. tussen
subjecten. Objecten zijn niet verdwenen, maar daarvan
‘denkt’ elk subject het zijne (lees ook: hare) en verwijst
enz. er zonodig naar al naar gelang van (lees ook: overeenkomstig met)
de situatie zoals z/hij die relevant acht voor gedragingenafstemming
met (een) ander(e) subject(en) inclusief zichzèlf.
Nee, aan het logica-idee van Wittgenstein hebben we niets. Ja, zijn taalspel-idee wijst op besef van variëteit, maar verder dan anekdote als methode komt Wittgenstein er niet mee. Dat schiet nog steeds tekort voor kritisch-opbouwende omgang, praktisch dus, met zgn stelselmatige opgaven met hun dynamiek van verweven gedragsgevallen.
in: aantekening 89.8
Wittgenstein[s …] vergaand impliciete metatheorie [is] weliswaar situationistisch, maar nog niet sùbjectief-situationistisch. Verder zit een beperkt taal- annex tekenbegrip hem in de weg.
in: aantekening 89.8
Brouwer gebruikt de termen “essentieel” en “toevallig” aldus … betrekkelijk. Ik drijf dat onder de noemer van situationele verbijzondering zodanig op de spits dat “essentieel” een splitsing van betekenis krijgt. Algemeen geldig blijft — er — niets als betekenis over, en situationeel geldig betekent essentieel hetzelfde als toevallig (lees ook: gevallig, samenlopig).
Charles S. Peirce heeft dat eerder betrekkelijk voorgesteld. Zijn aanduiding […] is semiosis. Dat … kent een cyclisch verloop volgens … momenten. […] Ik heb voor dergelijke, zoals Peirce het noemt, onlosmakelijkheid een enneadisch schema opgesteld […] als uitbreiding van zijn semiotische triade plus — m.i. nog ongedifferentieerd — grondbegrip. Die uitbreiding is een formele neerslag van subjectief situationisme.
W. Ross Ashby publiceerde zijn Wet van passende variëteit in 1955. Hoe luidt zijn les? Willen ’we‘ sturen in de zin van — inclusief veranderingen enigszins — beheersen? Het stuurmiddel moet daarvoor dan zijn uitgerust met variëteit die strookt met (lees dus: past bij) de variëteit van wordt beoogd ermee te sturen. Anders heerst onvermogen.
Dat interesseert mij dan weer. Want ik maak de veronderstelling van situationisme als algemeen geldig. Wat ik van complementariteit volgens Bohrs idee meen te begrijpen, beschouw ik als situationisme volgens bepaalde beperkingen. […] Mijn idee is dat Bohr met zijn idee van complementariteit juist in synthese geslaagd is. Klopt, via analyse. Bohr heft tegenstelling òp door verschillende verschijnselen met verschillende, zoals ik ze noem, situaties te associëren. Daarmee raakt Bohr m.i. ook niet [verwijderd] van eenduidige begrijpelijkheid, maar borgt voortzetting van begrijpelijkheid door de eis van absolute geldigheid te verlaten en de beperking van telkens situationele geldigheid te volgen. Wie desondanks als het ware door-de-situaties-heen wil blijven redeneren, stuit onvermijdelijk op onzekerheid resp. onbepaaldheid zoals Werner Heisenberg […] eveneens voor kwantummechanica formuleerde.
Het a priori omvattender (basis)begrip voor situationisme heb ik
afgekeken van Charles Peirce (1839-1914). Peirce veronderstelt semiosis
drieledig, eh, inclusief wat hij grond noemt vierledig. Ik heb dat tot
een negenledige aanname uitgebreid […]. Het is echter reeds
Peirce die taal(gebruik) niet als iets bijkomends beschouwt, maar
principieel als ònderdeel van cycli opvat die behalve dat tekenmoment
tevens de momenten van interpretatie en gedrag omvatten. Toegegeven, ik
smokkel wat door gedrag ipv object te vermelden. Maar Peirce is bekend
als een grondlegger van zgn pragmatisme, nietwaar?
Voor wat Heidegger In-der-Welt-sein noemt, vul ik dan een bepaald
— en als zodanig per geval uniek — gedragsmoment in. Ofwel,
een verschijnsel. Daar zie ik eveneens een samenloop in, maar algemener
van een object met een situatie. Een object heeft immers geen algemeen
geldige eigenschappen resp. waarden ervan. Die — kunnen —
wisselen al naar gelang de omstandigheden. En een object dat niet
louter passief aandeel heeft in ‘zijn’ samenloop, maar er
àctief aan deelneemt, heet dan een subject. Daarvoor beschikt een
subject o.a. over cognitief vermogen inclusief variabele motivatie
(lees ook: intentionaliteit). […]
Een subject verkeert als het ware op enige afstand van wat het àls
situatie ervaart. Daar zit voor die ervaring immers altijd (!) een
teken tùssen als uitdrukking van samenloop (met aldus wederzijdse
aandelen aan tekenvorming). Middels een teken ‘leert’ een
subject over ‘zijn’ situatie en kan mede daarop zijn
samenlopige gedragsaandeel afstemmen, enzovoort.
Voorzien van cognitief vermogen èn navenant uitdrukkingsvermogen kan
een subject àls gedragsaandeel leveren wat voor een ànder subject
— maar à la Peirce ook en vooral het subject in kwestie zèlf
— als teken bedoeld is. Waarom doet een subject die moeite? Mijn
ook verder samenlopige veronderstelling luidt dat èlk teken een verzoek
tot inschikkelijkheid is. Het ene subject probeert volgens wat het naar
zijn idee (lees ook: bedoeling, motief) voor afgestemd houdt een ander
subject resp. zichzèlf ermee tot gedrag te bewegen.
Vergeleken met Heideggers idee van In-der-Welt-sein vind ik mijn idee
van situationisme eenvoudiger en daardoor algemener geldig. Beschouw
iets dat òpvalt als een verschijnsel. Beschouw dàt als een samenloop
van een object en een situatie met elk een kenmerkend gedragsaandeel
eraan. Als een object op enige manier àctief aandeel heeft, gaat het
kennelijk — eveneens — om een subject.
En vergeleken met Heideggers taal- resp. tekenopvatting houd ik er via
Peirce een àfwijkende opvatting op na. ‘Van’ een subject
gaat èlk gedragsmoment gepaard met zowel een interpretatie- als een
tekenmoment. Wat voor taal doorgaat, dwz met zgn woorden en zo, past
kennelijk — als onderdeel ervan — voor bepaalde verzoeken
tot inschikkelijkheid, maar voor andere juist niet. Er is en blijft van
een teken … sprake. En omdat een subject van zijn momentane
gesitueerdheid op z’n enneadisch ontleed een dienovereenkomstig
momentaan motivationeel begrip heeft, valt er niet aan absoluut geldige
waarheid te … denken. Als criterium telt afstemming van
wederzijdse gedragingen. Er zijn verschillende deelnemers. Daardoor
zijn er verschillende gedragingen en zo door naar, vooruit,
verschillende waarheden. […] Ach, wie aan de term is gehecht,
neem daarom voor waarheid, heel praktisch, momentane afstemming ipv
absolute overeenstemming als richtlijn.
in: aantekening 91.2
Onder de noemer van semiosis geeft Peirce de aanzet voor drieledig onderscheid van relevante dimensies. Met uitbreiding van zijn triade-plus-grond tot een enneade zijn er uiteraard enkele termen bijgekomen.
Charles S. Peirce neemt van Kant erkenning over van het principiële
onvermogen om kennis van een ding-in-zichzèlf te verkrijgen. Daarop
legt Peirce nogeens èxtra nadruk door het tweeledige onderscheid dat
Kant maakt te vervangen door een drieledig onderscheid. De ervaring àls
verschijnsel verloopt via een teken. Zoals Peirce het uitdrukt, een
teken bemiddelt tussen object (lees ook: verondersteld
ding-in-zichzèlf) en interpretant (lees: ervaring annex begrip van
subject in kwestie). Eenzèlfde teken kan leiden tot verschillende
betekenissen; Peirce’s aanduiding voor de differentiële factor is
grond, zoals Aristoteles al verschillen duidt. Ook Arthur Schopenhauer
breidt Kants grondslag uit. Hij plaatst voorstelling in dienst van wil
(lees ook: motief, interesse e.d.).
Op mijn beurt heb ik een nog wat uitgebreidere grondslag ontworpen. Dat
laat zich als amalgaam herkennen van de veronderstellingen van Kant,
Schopenhauer en Peirce. Het resultaat is de enneade. Met een negenledig
basisschema, ook nogeens voorzien van recursiviteit, laat zich …
natuurlijk grotere variëteit eenduidig verklaren, enzovoort.
Van de fenomenologie zoals voorgesteld door Edmund Husserl meende ik te begrijpen dat hij pleit voor meervoud van beschouwingen van een … ding, opdat ‘zichtbaar’ raakt wat er ònveranderlijk aan … is. Dat is als eenheid dan ‘zijn’ wezen. [… Maar] Husserl vraagt zich [eveneens] af, of een ding wellicht veeleer een open wezen heeft, afhankelijk van verloop van subject en situatie. Ja, daarmee ben ik het grondig eens. Maar ook Husserl lijkt zijn … wezenlijke twijfel nog niet tot altijd maar vooralsnog veronderstelde zekerheid te hebben kunnen — durven? — maken voor ook praktisch bruikbare leidraad voor samenhangende(r) omgang met verschillen.
Wat Ronald D. Laing […], een psychiater, beweert is dat
ervaringen verhoudingsgewijs gelden en dat ze aldus verhoudingsgewijze
gedragingen opleveren, enzovoort.
Mee eens. Ik noem dat subjectief situationisme. In navolging van
Charles S. Peirce veronderstel ik teken structureel als zoiets als een
schakel tùssen wat Laing houdt voor ervaring (Peirce: interpretant) en
gedrag (Peirce: object). Een referentiekader met meer elementen, mits
potentieel ‘veelzeggend’ gerangschikt en het moeten er
uiteraard ook niet te veel worden, kan helpen om grotere variëteit van
verschijnselen alweer begrijpelijker te duiden. Daarvoor heb ik
Peirce’s schema uitgebreid tot negen onlosmakelijk samenhangende
elementen, ofwel een enneade.
Een subject stelt zich in op een situatie. Dat doet z/hij dus vanuit
een … instelling (lees ook: houding). Hoewel zo’n
instelling resultante is van ervaringen, noemt Laing wat op enig moment
aldus subjectief geldt telkens met enkelvoud ervaring. Vòlgens die
ervaring, en dat is dan mijn uiterst ruwe voorstelling, laat het
subject in kwestie zoiets als een tekensjabloon gelden voor een teken.
Dat waardeert het subject — daardoor — als feit (Peirce:
object) en leidt mede tot haar/zijn vòlgende ervaring, te weten voor de
omgang met — nota bene, wat z/hij principieel ervaart — als
een feit. Dat is wat doorgaans (een) gedrag(ing) heet. Als het subject
daarna het gevolg van haar/zijn gedragsaandeel onderzoekt, doet z/hij
dat … natuurlijk eveneens vòlgens een instelling/ervaring. Zo
verloopt samenhang (!) tussen ervaring en gedrag, met tèlkens teken
ertussen, cyclisch.
Aan Peirce ontleen ik dat de cyclus op hoofdlijn drie
dimensies/momenten telt. In het verlengde daarvan veronderstel ik drie
elementen voor èlk(e) dimensie/moment. Dat zijn bijelkaar dus negen
elementen, ziedaar een enneade.
O.a. het instellen van een … instelling is natuurlijk óók gedrag.
Zo verloopt gedrag door-de-cyclus-heen. Daarom moet de ene
cyclusdimensie die gedrag heet, nader worden gekwalificeerd. Ik bedoel
er zoiets als verdaadwerkelijking van een — eraan voorafgaand
opgesteld — voornemen mee. Maar als de volledige cyclus van
gedrag, zeg maar, doordrongen is, rijst de vraag of, en zo ja, in
hoeverre, zulke samenhang recursief, eh, bestaat. Ik heb geen idee.
Hier, en overigens ook verder, :-) houd ik het daarom op die
suggestie.
Met weglating van wat m.i. niet rijmt in zijn verhandeling, kan ik
hier in de gauwigheid wel een verklaring geven waardoor Spinoza daar
als een voorloper van mijn … idee kan gelden. Dan beweer ik dat
hij verstandsideeën beperkt tot natuurwetten. Zo’n wet geldt
volgens hem algemeen. Over, zeg maar, dingen valt zó algemeen echter
niets te … verstaan, beweer ik voorts als Spinoza’s, hmm,
ik noem het toch ook maar, idee. Ofwel, dingideeën kùnnen volgens mijn
vertekening — of valt het mee? — van zijn … idee geen
deel van — het — verstand uitmaken. Nogmaals, dat is aan
wetsideeën voorbehouden. Dingideeën zijn ficties resp. onware ideeën en
telt Spinoza als zodanig tot verbeelding ipv verstand.
Of ik Spinoza’s … idee(ën) verantwoord samenvat? Het zal
wel niet, [… m]aar nu kan ik verder zèlf beweren dat algemene
geldigheid van natuurwetten niet … bestaat. In de zin van wetten
van/voor objectgedrag zijn ze geldig met een bepaald bereik. Situatie,
dus. Over principiële betrekkelijkheid heb ik dan wèl een … vàst
idee. Terwijl, nota bene ten opzichte van de eerste zgn orde van
dingenvariëteit, Spinoza het voor “verbetering van het
verstand” zoekt in houvast volgens een idee van de tweede orde,
zijn wetsidee, dus, wijs ik erop dat volgens die tweede orde nog steeds
variëteit heerst. Daarom stel ik een idee van de dèrde orde voor. Als
veronderstelling dient dàt — pas — als vàst idee. Ach, noem
het ook maar de metawet.
Ik herhaal hoe moeilijk het is om van veronderstelling(en) te wisselen,
al helemaal als het als het ware een sprong naar een omvattender orde
vergt. Het advies dat Spinoza geeft, is desondanks wijs. Onverminderd
actueel stelt hij met zoveel woorden dat verstand slechts door gebruik
verandert. Wie er beter gebruik van probeert te maken, maakt kans op
verbetering ervan.
Wie geen sprong waagt, komt er nooit.
Aristoteles zèlf is m.i. allang zgn niet-Aristoteliaans. Hij
veronderstelt principiële (!) meerwaardigheid[. …] Wat reeds
volgens Aristoteles allereerst telt, is méérvoud van opzichten,
hoedanigheden e.d.
Mijn opvatting verschilt van die van Aristoteles in zoverre dat ik een
“attribute” niet toeschrijf aan een object, maar nader aan
een-object-in-omstandigheden. Lees voor omstandigheden ook situatie.
Zeg daarom ook maar dat een situatie de hoedanigheid bepaalt van een
objecteigenschap. Een object kan in allerlei verschillende situaties
— komen te — verkeren. Zo’n eigenschap kan een
dienovereenkomstig aantal verschillende, eh, waarden aannemen. Wat
eenzèlfde object lijkt te zijn en blijven, verschilt wat zijn
eigenschappen annex waarden betreft … daadwerkelijk van situatie
tot situatie. En over wat tegenwoordig subjecten heten, heb ik het tot
dusver nog niet eens …
Wat voor logica doorgaat, miskent reeds voor objecten dergelijke
situationele spreiding van eigenschappen/waarden. Het onderscheid
volgens hoedanigheden dat Aristoteles zèlf aangeeft, raakt vergeten. En
omdat een eigenschap niet langer variabel ‘bestaat,’ dwz al
naar gelang van situatie, verschuift het waardebegrip naar de
kwantitatief gereduceerde tweeledigheid van wèl of niet bestaan ervan.
Daarmee gaat het kwalitatieve meervoud volgens hoedanigheden
verloren.
Op het spoor van op z’n minst objectief situationisme zit de
natuurkundige Niels Bohr (1885-1962) met zijn
complementariteitstheorie. Wie licht als ‘object’ opvat,
kan verklaringen ervoor slechts laten rijmen volgens evenzoveel
verschillende, zeg maar, samenlopen. Licht in de ene
waarnemingsopstelling laat zich als deeltjes duiden, in de andere als
golfbeweging. Water, bijvoorbeeld, heeft de ‘waarde’ van
ijs in een vriessituatie, damp in een kooksituatie en vloeistof in een
situatie ertussenin. Ga zo maar door. Het is telkens maar wat àls
object wordt aangenomen en daardoor geldt als — mogelijke —
situaties waarin het kan verkeren met dienovereenkomstig situationeel
verbijzonderde eigenschappen van dien.
Precies, wie doen zulke aannames, enzovoort? Dat zijn, zoals ze
tegenwoordig heten, subjecten. Daarvoor beschikt een subject o.a. over
zgn cognitief vermogen. Mede door zulk vermogen is een subject in staat
actief gedragsaandeel aan situationele samenloop te leveren. Per
gedragscyclus, nota bene voor àlles wat als zijn gedragsaandeel kan
worden opgevat, stelt het subject in kwestie daarvoor zoiets als een
plan op, voert dan plan uit en gaat na wat de uitvoering oplevert. In
zo’n plan is dan zowel opgenomen wat een doel kan heten als welke
middelen ervoor nodig zijn en hoe ze benut gaan worden. In zulke
… klassieke termen vergt doel — vooral — een motief
en middelen — vooral nader — denkwerk. Hoe dat
‘in’ het cognitief vermogen van een subject werkt? Ik heb
geen idee.
in: aantekening 92.4
Mijn idee kan ik verduidelijken met verwijzing naar wat bekend staat als de semiotische triade van Charles S. Peirce (1839-1914). Zoals een m.i. cruciaal deel van een bewering door Aristoteles kennelijk aan oplettendheid is ontsnapt, lijkt hetzelfde te zijn gebeurd met een vergelijkbaar (!) gedeelte van Peirce’s bewering waarmee hij zijn idee van een teken aangeeft. […] De factor die een bepaald verschil als het ware maakt, noemt Peirce […] grond. Ofwel, andere grond, andere hoedanigheid. Maar inclusief (!) grond wijst Peirce feitelijk op méér dan teken, object en interpretant als constituerende elementen. Antwoord op de vraag hoe grond zich verhoudt ten … opzichte van die drie elementen kon ik in zijn werk echter niet vinden. Daarom heb ik er maar zelf iets op verzonnen. Wat mij betreft geldt er een … grond voor èlk van die drie elementen. Dat levert dus zes elementen op, drie paren. Vervolgens voorzag ik èlk van die paren van een schakelelement (zoals Peirce, briljant idee, teken als bemiddelingselement tùssen object en interpretant plaatst). Enfin, alles bijelkaar kwam ik zodoende op negen elementen uit, een enneade. Daarin is motief de ‘grond’ van begrip (Peirce: interpretant), situatie de ‘grond’ van ob-/subjectgedrag en context de ‘grond’ van tekenintext. De cyclische momenten/dimensies zoals Peirce ze als elementen triadisch, dat wèl, veronderstelt heb ik òngewijzigd gehandhaafd. Maar dankzij èxpliciete ‘gronden’ laat zich met Metapatroon meerwaardigheid volgens interdependente dynamiek eenduidig uitdrukken. En de veronderstelde structurele correspondenties tussen de — op z’n Peirce’s dus nog steeds drie — enneadische momenten/dimensies leveren een m.i. vergaand dekkende … logica op, precies, één theorie.
in: aantekening 92.4
Wat mij betreft heeft Charles S. Peirce (1839-1914) daarvoor de beslissende ingeving door teken als bemiddeling element te positioneren tùssen enerzijds interpretant (idealisme), anderzijds object (realisme, materialisme). […] Of Peirce zich zèlf zo grondig … bewust is van zijn doorbraak, mag overigens betwijfeld worden. Hoe dan ook heb ik dat idee van Peirce vermengd met het wilsbegrip van Arthur Schopenhauer (1788-1860) en mijn stelselmatig bedoelde informatiekundige modelleermethode Metapatroon. Dat levert als theorie subjectief situationisme op met de zgn semiotische enneade als basisschema.
Ik wijs erop dat àltijd wel sòmmige mensen gepleit hebben voor erkenning van ‘eigen’ betrekkelijkheid volgens verhoudingen met wisselwerking tussen afhankelijkheden van dien.
Peirce kept more or less deaf to Welby’s proposal for her semiotics-called-significs, falling back as it were on, and limiting himself to, explaining his take on logic (which I find isn’t even triadic, let alone enneadic as grounding a logic of interdependence, with the latter a direction I find […] Welby anticipated but Peirce missed). Do you agree that assuming interdependence makes truth an increasingly elusive concept? Why, from a more radically developed pragmatic-inspired-by-semiotics perspective, still bother?
in: note 80.5
Stirner himself already comes up with what you now aptly call “a stirnerist theory of interdependence.” […] I would say that Stirner himself makes it easy being misunderstood and subsequently neglected, both then and now, by readers otherwise preoccupied. […] Immediately emphasizing the Einzige, [… only] further on […], through Verkehr, he introduces reciprocity, indeed, interdependence. I favour introducing concepts in the reverse order. There is Verkehr. There are instances of Verkehr. An instance is when and where subjects are participants, each participant making a uniquely (!) ‘instantaneous’ behavioural contribution. Such an instance, from one to the next, and so on, should be qualified as Verkehr because participants mutually affect each other‘s behaviour. They do so with one participant exhibiting behaviour for the other to take as a sign, vice versa: sign exchange. Actually, […] every sign is a request for compliance. No exceptions! But what about, for example, assertions? Well, why make a so-called assertion? You tell me about some state of affairs because (!) you want me to behave accordingly, period. Please note that the idea of sign as a means for coordinating participants‘ behaviours includes all organisms (also read: subjects). In fact, how a subject reacts to/acts upon an environment (also read: situation) without another subject ‘in sight,’ follows the same principle of Verkehr. Well, that is how I ‘see’ it. If you need convincing, please consider how you communicate with, well, anybody, including any pets you may ‘have,’ not forgetting to consider how they communicate with you, among each other, and so on. And how do you orient yourself getting from A to B? You are expected to comply with traffic signs all the … way. What about the origin of language? It coincides with the origin of life. No, I don‘t have any further ideas on that. [However], I would like to emphasize how it reflects Stirner‘s idea of Verkehr between Einzigen. Each Einzige is a participant. The one who addresses his/her sign to the other(s) aims at ‘owning’ a particular behavioural contribution from the other(s). And (each one of) the other(s), by interpreting what s/he experiences as a sign against his/her (previously) ‘own(ed)’ motives et cetera, tries in turn to ‘own’ what the one contributes. From such reciprocity, I would call it dialectic in a dialogic sense. More suited for making sense of, and somehow trying to cope with, an accelerating information age, whatever that may be, recognizing every, repeat, every sign as a request for compliance amounts to rephrasing Stirner‘s ‘assertion’ about “the unique and its property.” It is only (dia)logical, I find, that Stirner‘s Verkehrstheorie, indeed, “a stirnerist theory of interdependence,” should both include and be derived from a theory of — the aspect of — Zeichenverkehr. And it is not, I find, too, that “perhaps we need” such a theory. We certainly do, ever more importantly. Now equipped with the artificial concept of nil-identity it comes ready with an encompassing method (also read: logic) for continuing to make sense et cetera of — developments of, including ill-directed designs for — the so-called information society. [W]hen starting from Verkehr, of course, a theory can only be “a relational theory of reality.” What I have taken from Charles S. Peirce is an augmented view. He offers an escape from choosing between either realism or idealism by having sign mediate between object and interpretant, thereby allowing for triadic … interdependence. It follows that ontology, rather than excluding, includes from such principles both epistemology and semiotics, as epistemology includes both …, and so on. As far as I have been able to establish, however, Pierce himself has not followed up on what I consider to be his paradigm-shifting proposal. [… W]hile maintaining Peirce‘s basic threefold division (replacing the twofold opposition), I extended each of his elements into three elements, thus arriving at an enneadic rather than a triadic scheme for semiosis. The ‘middle’ element of what enneadically are now three moments/dimensions with each three elements, provides for a corresponding nil-identity holding, so to speak, dynamics together.
in: note 71.1
Zo’n synthese van realisme en idealisme associeer ik met het […] werk van Charles S. Peirce (1839-1914). Peirce betrekt ze op elkaar, en verder, volgens semiotiek door zijn idee dat een teken bemiddelt tussen object en interpretant. Voor informatiekundig stelselmatige opzet [is] wat Peirce als teken tussenvoegt [in] ‘mijn’ semiotische enneade ipv Peirce’s triade van enkel element […] uitgebreid tot tekendimensie annex -moment met drie elementen. Peirce mist daarvoor wat Ortega y Gasset met om-standigheid opneemt als differentiële factor.
in: aantekening 94.5
Maar waarom zouden mensen hun zgn oriëntatie moeten wijzigen? Volgens mijn … oriëntatie kunnen gewijzigde omstandigheden daarvoor aanleiding zijn. Wat ik subjectief situationisme noem blijkt [José] Ortega y Gasset allang te hebben aangenomen, ofschoon ik verhoudingen zowel meervoudig als variabel veronderstel.
in: aantekening 94.6
In zoverre wijst Einstein niet zozeer op dat beginsel van betrekkelijkheid, maar ‘gebruikt’ het slechts, zònder erkenning ervan àls filosofisch beginsel, door de ene overgeleverde grondslag door een andere te vervangen met voor sommige verschijnselen groter verklarings- resp. voorspellingspotentieel. Aan wat hij als àndere grondslag kiest, is dan vervòlgens inderdaad tevens betrekkelijk door nadruk ermee op die verschijnselen als veranderlijke verhoudingen. Maar wanneer Niels Bohr als complementariteitstheorie […] voor zgn quantumverschijnselen eveneens een … relativiteitstheorie oppert, gaat Einstein er tot Bohrs verbazing en teleurstelling niet in mee.
Menno ter Braak […] ging beseffen hoe ‘machtig’ valse (!) ontkenning van betrekkelijkheden is.
Iederéén kan niet ànders dan onzeker zijn, zoals Socrates leert.
Daar knapt èlke wetenschap(per) van op, maar doe het dan van meet af aan samenhangend, dus meteen volgens zoiets als stelselmatig bemeten grondslag. De baanbrekende aanzet daarvoor acht ik afkomstig van Peirce, met zijn idee van teken als bemiddelingsfactor.
in: aantekening 96.2
Volgens wat ik àls subject opvat, kan ik wat als geesteswetenschappen bekend staan, en het is blijkbaar [Wilhelm] Dilthey geweest die ze gaat onderscheiden van zgn natuurwetenschappen, ook subjectwetenschappen noemen. Als grondslag stel ik de semiotische enneade voor. Daarmee blijft het drieledig verband gehandhaafd dat Peirce aanneemt, zij het dat èlk van zijn drie elementen tot een dimensie annex moment is uitgebreid met op zijn beurt drie elementen. […] Zowel Dilthey als Peirce ontgaan echter mogelijkheden door verdere verbijzondering van grondslagelementen. Evenmin gaan ze ervan uit dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, maw àltijd gedragingenafstemming dient[.]
[D]e … betekenis van teken als (be)middel(ing) […] is Peirce naar mijn indruk overigens vervolgens ook zèlf ontgaan. Enkelvoudig opgevat heeft Peirce een classificatie van tekens opgesteld. […] Maar ik vind […] die classificatie verwarrend. Mijn idee, nogmaals, is dat èlk teken, dus juist zònder onderscheid, een verzoek tot inschikkelijkheid is. Vooral àllerjongste kinderen — en huisdieren — blinken zelfs nog uit in ònverhulde uitdrukking, zoals iedereen weet die voor ze zorgt.
Mijn idee is nog steeds dat [Robert Musil] zoekt naar zoiets als eenheid achter verschillen. Hij zou spoedig beseffen er — opgeleid — als ingenieur niet verder mee te kunnen komen. Musil gaat — daarom? — onderwijs in psychologie en filosofie volgen, sluit zelfs met een academische promotie af, maar kennelijk ook daardoor blijven hem verschillen opvallen zònder — aanzet tot — synthese.
Over achteraf gesproken, situationisme zoals ik dat met Metapatroon van een formele modelleermethode heb voorzien, kent m.i. in o.a. Heisenberg een voorloper. Dat zie ik zo. Als medewerker van Niels Bohr […] komt hij op het idee dat voor quantumverschijnselen onbepaaldheid (ook bekend als: onzekerheid) geldt. Mijn reconstructie is dat Bohr beseft dat nodige en voldoende beperking van omstandigheden zorgt voor — de mogelijkheid van — bepaaldheid. Daar komt zijn complementariteitsbeginsel op neer. Wel beschouwd vind ik dat reeds een situationistische veronderstelling.
Dat van gezichtspunt, telkens weer, dus alsmaar wisselend, meen ik
wellicht nog … grondiger dan Hamann te begrijpen, herstel, over
grondslag gesproken, te veronderstellen. Mijn aanduiding ervoor is
subjectief situationisme.
Nee, ik geloof evenmin waarheid te kunnen ontdekken, nee, geen absoluut
geldige waarheid, laat staan die ontdekt te hèbben, Ik herken wèl een,
overdrachtelijk gesproken, knoop inclusief het punt om voor het
doorhakken ervan op te mikken. Volgens mij meent Hamann dat hij een
principiële ònmogelijkheid aanwijst, waar verder dus niets aan te doen
is. Voor hem rechtvaardigt dat bijbehorend ònlosmakelijke
twijfel.
Met het aanwijzen èn doorhakken van die knoop verdwijnt die twijfel.
Onvermijdelijk doemt echter de volgende op[. …] De principiële
beperking zit ‘m […]in de betrekkelijkheid van o.a. wat het
cognitief vermogen is gaan heten[.]
[D]at [is] uiteraard pas achteraf herkenbaar is als de suggestie van zoiets als een onzekerheidsrelatie zoals, later dus, verondersteld door Werner Heisenberg: over zgn quantumverschijnselen is algemeen geldige kennis ònmogelijk. Vervolgens beseft Niels Bohr dat de eis van algemene (lees ook: absolute) geldigheid àls een onontwarbare knoop moet worden opgevat. Bohr hakt ‘m door. Hij vervangt de eis van algemene door de beperking tot specifieke geldigheid. Er moet expliciet met “bepaalde omstandigheden” rekening gehouden worden. Voor waarneming van quantumverschijnselen stelt hij elkaar uitsluitende omstandigheden (lees ook: situaties) voor. In de ene situatie verschijnen zgn quanta als golven, in de andere als deeltjes, ziedaar Bohrs complementariteitsbeginsel.
Weliswaar wist ik oppervlakkig, en dat is niet veranderd, van Heisenbergs onzekerheidsrelatie en Bohrs complementariteitsbeginsel, toen ik de semiotische enneade bedacht als alweer, hmm, algemener geldig referentiekader (want het kàn algemener geldig zijn, omdàt willekeurige verschillen er - tegelijk samenhangend — mee aanwijsbaar enzovoort zijn). Maar ik kan me niet herinneren dat hùn ideeën mij ertoe hebben gebracht. Dat waren wèl enkele ideeën van Arthur Schopenhauer en Charles S. Peirce. Dankzij Peirce en zijn semiotische triade kon ik wat ik eerder formaliseerde als contextuele verbijzondering als beginsel voor stelselmatig eenduidige modellering van betekenisverschillen-in-samenhang volgens zijn opvatting van teken als bemiddelingselement in een ruimer formeel verband plaatsen. Schopenhauers wilsbegrip hielp om het drieledige verband (triade) volgens Peirce plus, zoals Aristoteles overigens al deed, zijn verwijzing naar grond als differentiële factor m.i. consequenter te formaliseren door uitbreiding tot een negenledig verband (enneade). En het is dan die enneade die tot de veronderstelling leidt dat de, zeg maar, differentiële factor of, beter gezegd, de factor voor differentiële kennis in ònlosmakelijke wisselwerking met teken èn gedrag altijd samengesteld is. Wat daarvoor telkens telt, is niet ‘alleen’ situatie, maar zowel subject als situatie.
Hamanns kritiek op het, doorgaans als vanzelfsprekend aangenomen en vooral daardoor zo hardnekkig bestendig, simplistisch verband tussen woord, begrip en ding is thans zo mogelijk èxtra relevant. Digitale technologieën staan immers facilitering van gevarieerd informatieverkeer toe. Er bestaat domweg geen vooropgezette afbakening waarbinnen de illusie van absoluut geldige betekenis van een atomistisch teken valt te handhaven[.]
[M]et zoveel woorden pleit Ter Braak vóór, precies, diversiteit, pluralisme. Hij doet dat naar mijn — huidige — idee echter nogal radicaal als individualist. Ofwel, het gaat hem om erkenning van verschillen. Zo ja, dat is er dan elitair, conservatief e.d. aan. Zulke liberalen doen alsof verhoudingen er niet toe … doen, of anders dat er toch niets aan te … doen valt. Wat individueel heet, ‘staat’ echter niet op zichzèlf, maar verkeert telkens in een situatie (met zo’n situatie als, zeg maar, vertegenwoordiger van samenhang). Levensvatbare diversiteit is, kortom, sociaal. Dat … doen conservatieve liberalen graag àf als progressief. Ten onrechte, sociaal is normaal.