Metapatroon > ontwerper > methodoloog
[Metapatroon] is nu eenmaal niet slechts ander […] gereedschap, maar betreft een andere kijk op stelselmatigheid van informatie.
in: aantekening 15.1
The right modeling paradigm keeps the modeler concentrating on the relationship between reality and her/his (conceptual) representative information model.
in: Metapattern as context orientation: meeting Odell's challenge of object orientation
Zodra er sprake is van een stelsel, moeten op z’n minst ontwerpers inzien dat informatievraagstukken vooral kwalitatief andere methoden vergen.
in: Integratiemethode voor informatiestelsel
De informatiekunde is nogal een achterlijke discipline. Daarmee bedoel ik dat informatiekundigen met gangbare theorie en praktijk onvoldoende bijdragen leveren aan een open informatiesamenleving.
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Wie Metapatroon in eerste aanleg als stelseltaal beschouwt in de beperkte zin van modelleernotatie, zeg ook maar als een nogal elementair middel, moet het doel blijven beseffen dat het dient.
in: Bauhaus in de informatiemaatschappij
[D]e architect heeft geen principes om vanuit te vertrekken. [Z/hij] moet er juist mee áánkomen! Iedere keer weer.
Methoden gelden […] als […] gereedschap. Als de ontwerper daarmee geen voortgang boekt, kent hij doorgaans vuistregels om te zoeken naar een ‘opening’ op weg naar een oplossing. Anders moet de ontwerper zelfs die bedenken …
in: Modellering werkgeversbegrip
Als schot voor de boeg, zo'n eerste ontwerpprincipe is wat mij betreft dat de grens open is. Je moet dan wel een methode hebben die zulke openheid kan behe(e)r(s)en. Naar mijn idee is dàt het onmisbare (conceptuele) gereedschap van de informatiekundig ontwerper.
[E]en wezenlijk aspect van ontwerpen is […] vorming van regels die openstaan voor productieve overtredingen. Zo blijft ontwerp(en) dynamisch, wat natuurlijk onmisbaar is in/voor de veranderlijke wereld, enzovoort. Nota bene, meestal (altijd?) bevat juist zo’n vermeende overtreding de kiem van aanpassing. Voor dialectiek geldt een heuse paradigmawissel als, tja, paradigmatisch.
Vele ontwerpers veronderstellen in hun zgn naïef realisme weliswaar zo'n absolute, eenduidig kenbare werkelijkheid, maar naar die opvatting is geen uitgebreid literatuuronderzoek meer nodig om haar als achterhaald te bestempelen. […] Ik acht het subjectieve kenvermogen van de ontwerper maatgevend.
De ontwerper moet het accent […] op het wàt van zijn modellen leggen, niet op het hoé ofwel op zijn methode. Als informatiekunde al een wetenschap is, is het tov de ontwerpende activiteit in elk geval bij uitstek een zgn hulpwetenschap.
Voorzover dat, zeg maar, reële verschillen zijn, moeten we ze bij wijze van spreken zelfs helpen versterken. Zulke erkenning (lees ook: mensen gewoon serieus nemen) bevordert immers van de weeromstuit bereidheid om nodeloze verschillen te elimineren.
Daarentegen is mijn insteek, dat we op de reële schaal vrijwel zeker nog niet weten wat het probleem is. […] In plaats van vertrekpunt is de probleemstelling uitkomst.
Informatieverkeer op open schaal vergt een wisseling van ontwerpparadigma.
in: De ene ruimte voor informatieverkeer
In de horizon à la metapatroon komt het inzicht tot uitdrukking dat je je door zulke regressie niet gek moet laten maken. Stelsel of niet, èrgens moet je een grens trekken.
Gelet op het meervoud ook dáárvan verdient zelfs nog verdere verbijzondering als subjectief-situationele werkelijkheid voorkeur. Daar hoort (dan) onlosmakelijk bij, dwz volgens subjectief-situationeel perspectief, dat over objectieve werkelijkheid geen ... objectieve uitspraak (meer) mogelijk is. Heel praktisch is dàt precies de werkelijkheid waarvan de informatiekundig ontwerper principieel moet uitgaan voor reële betekenissenvariëteit in informatieverkeer. Het is de opgave om voorzieningen te ontwerpen die maakbaar via beheersbaar tot en met vervangbaar zijn ter facilitering van variëteit[.]
in: Literatuurtip voor informatiekundig ontwerpers
Wat de ontwerper bereid is om op voorhand te aanvaarden als principes voor ontwerpen-als-activiteit, heeft […] hoogstens het karakter van een anti-principe.
in: Bedoelt u soms constructieprincipes?!
De onvermijdelijke horizon is precies de ‘reden’ dat met een syllogisme altijd enig gevoel van tautologie gepaard gaat. Maar moet dat een onrustig gevoel blijven?
in: Stelselmatige syllogistiek met Metapatroon
Indien van toepassing is analyse voor de ontwerper een middel voor synthese als doel.
Pas zodra [de informatiekundig ontwerper] zich bewust raakt van informatieverkéér, dus met allerlei deelnemers voor allerlei situaties, kan z/hij dienovereenkomstige betekenissenvariëteit erkennen.
in: Andere informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen
Volgens dat axiomatische schema is informatiemodellering reflexief. De informatiemodelleur dient zich bewust te zijn van haar/zijn interventie, die zonodig eveneens uit het model moet blijken.
in: Andere informatiekundige opgaven, dus andere opleidingen
Erkenning èn toepassing van betekenisrelativiteit is conditio sine qua non voor de informatiekundig ontwerper die verantwoord haar/zijn werk doet.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Informatiekundigen en zgn materiedeskundigen kunnen onderling in eindeloze misverstanden verzeild raken (met voorspelbare mislukking van ‘projecten’ van dien), doordat de ene de concreetheid of juist de abstractie van de ander niet begrijpt. Het is de verantwoordelijkheid van de informatiekundige om daarover helderheid te scheppen. Z/hij moet het schakelen vóórdoen, waardoor de diverse materiedeskundige met het informatiekundig ontwerpen kunnen meespelen.
De moderne non-informatiekundige kiest […] bijna exclusief het
dwaalspoor van irrelevant formalisme.
Let wel, ik ben geen tegenstander van formalisme. Ik ben er juist
helemaal vóór, maar pas wanneer we eraan toe zijn, het formalisme in
kwestie passende variëteit heeft en dàn nota bene louter voor wat zich
er werkelijk voor leent.
in: De bedoeling met informatiekunde
Ik noem zulke ontleding echter niet natuurlijk, maar in methodisch opzicht juist de kritieke kunstgreep. […] En modelleren volgens recursieve relativiteit van Metapatroon draagt kenmerken van zowel ontleding als samenstelling.
in: Ander metaconcept, enzovoort
Zodra die, zeg ook maar, metasemantiek tevens context helpt ‘omvatten, ’ en dat is precies wat Metapatroon biedt, stelt variëteit de modelleur niet langer voor een onoplosbare, zelfs als raadselachtig ervaren puzzel.
in: Ander metaconcept, enzovoort
Of een bepaald geval al dan niet past, moet reeds in het ontwerpstadium nagegaan zijn. […] Zodra een conceptuele toets uitwijst dat een relevant geval niet rigoureus blijkt te passen, schiet het (ontwerp)model dùs tekort en verdient dienovereenkomstig wijziging. […] Het overslaan van conceptuele toetsing op basis van representatieve casuïstiek veroorzaakt verspilling, indien pas veel later wordt ontdekt dat ‘het’ niet past.
Wie concreet een conceptuele toets verricht, moet daarvoor 1. een
conceptueel model en 2. een gevalsbeschrijving (lees ook: casus)
beschikbaar hebben. De toets beoogt het geval in kwestie te
hèrschrijven volgens het model.
[… C]onceptuele toetsing […] is een secuur karwei dat de
nodige deskundigheid vergt. De bijdrage die zowat iedereen wel degelijk
kan leveren betreft casuïstiek, ofwel het aanwijzen van
‘gevallen’ die moéten passen.
Zo’n model heet conceptueel vanwege veralgemenisering tot begrippen. En een begrip wordt geacht te corresponderen met een klasse, ook wel type, van objectexemplaren. Kenmerkend voor een gevalsbeschrijving zijn juist zulke exemplaren. Wat er moet passen, zijn dus de gevalsexemplaren volgens de modeltypen. Hoe lukt dat methodisch?
De vraag is dan, of er zoiets als een wat nadere methode is die ze kan helpen tijdens verkenning van variëteitsopties.
in: Platoonse bewegingsleer voor ontwerpers
Volgens logisch atomisme met eerste-orde logica als uitdrukkings- èn redeneermiddel zou conceptuele (her)modellering aan een ‘logische machine’ kunnen worden overgelaten (want daarvoor geldt concept-is-inhoud gelijk aan absoluut geldige vorm). Dat is echter zelfs gevaarlijke onzin volgens zgn subjectief situationisme; ook èn vooral ontwerp(en) is en blijft mensen‘werk. ’
Voor de ontwerper heeft inzicht in “structurele variëteit” m.i. voorrang, dus het gebruik van stelseltaal[. …] De evenzo onmisbare uitdrukking(en) in publiekstaal zijn daarvan afgeleid, inderdaad, zeg ook maar vertaling(en). Wat mij betreft vormt besef van verwarring het signaal dat je kennelijk aan een verhaal in publiekstaal nog niet toe bent. Er valt langs dat spoor pas steekhoudend (genoeg) vaart te maken, nadat stelselmatige verwarring opgelost is.
[De vraag naar] wat iets als teken … betekent […] moet […] altijd maar weer luiden naar daadwerkelijk gedrag.
in: Motief en norm
Eigenlijk ben ik — dus — louter òmgekeerd bezig, dwz om voorzien van dàt referentiekader verwantschap met ànder werk te duiden resp. te tonen hoe dergelijk eerder werk weliswaar relevante, nogmaals, aanzetten biedt, maar stelselmatig nog tekortschiet … en zo door naar de gevolgtrekking dat het omvattender paradigma alleszins redelijk is.
Please note that, as a first departure, domains as also W3C still
views them could be juxtaposed as phenomena in the sense of
Bohr’s complementarity (more general, in the sense of
situationism), subsequently optimizing the order of variety (which can
done be gradually). It is an example of where Metapattern might come
in. However, without the proper philosophical orientation, Metapattern,
too, is completely useless.
As long as we don’t change paradigm, we are stopped dead. And
changing paradigm is of course exactly what Bohr did. He abstained from
‘attacking’ the obstacle that everybody still believed that
needed to be overcome.
in: note 53.8
The what- and how-approach may be coordinated through contextualism. Perhaps one day someone may think of another, better way, but for now I don’t know of any alternative. For a what- and a how-view can each (and together) only be applied without contradiction for a particular situation, and with the situation dimensioned so as to secure precision. I wouldn’t know what comes first. And I don’t believe it matters all that much. In interpretation it is ongoing.
in: note 53.13
Het adagium luidt dat je met een goede aanloop ook pas goed kunt springen èn, daar gaat het uiteraard om, neerkomen waar je wilt. Anders lukt dat zelfs nooit. […] Er is ‘kortom’ een stelselmatig model nodig om relevante betekenis precies te kunnen aanwijzen, en waar zulke informatie dus vandaan moet komen.
Ik laat me leiden door behoefte aan — wat ik meen te verstaan onder — stelselmatigheid met bijbehorende noodzaak tot veralgemenisering (waardoor specifiek gedrag volgt uit waarden van dienovereenkomstige variabelen). Daardoor vallen inderdaad allerlei vermeende verschillen prompt … wèg. Om te beginnen is dat natuurlijk — nogal — wat moeilijker, maar als het goed is per saldo véél eenvoudiger.
in: aantekening 58.2
Tja, om te beginnen moet de vráág dus eenduidig genoeg gesteld zijn. Dat vergt specificatie van de relevant geachte situatie, dwz — toevoeging van — nodig en voldoende context. Dat maakt eenduidig antwoord — pas — mogelijk.
Hoe dan ook betreft [deskundig gebruik van Metapatroon] ordering van verschillende gedragingen van eenzèlfde ob- c.q. subject. Methodisch maken verschillende situaties voor een ob-/subject dienovereenkomstige verschillen. Inderdaad, dat komt erop neer dat per ob-/subject zijn gedrag een … functie van situatie is.
Iemand met een wiskundige instelling zoekt juist andersom [of] allerlei inderdaad reële verschillen wellicht herleidbaar [zijn] tot dezèlfde, vooruit, wetmatigheid[.] Is er zoiets als een functie te bedenken, waarmee verschillende waarde(n) van de variabele(n) in kwestie dienovereenkomstig verschillende uitkomsten verklaren?.
De metawaarde (Engels: metavalue) operationaliseert tevens wat de ontwerper voor haar/zijn verantwoording neemt. Vervolgens verkrijgen feitelijke waarden geldigheid volgens verbijzonderingen van/voor gedragingen door deelnemers aan verkeer in hun dienovereenkomstig nadere hoedanigheden. Dàt is de methodische leidraad[.]
Er is geen deugdelijke analyse mogelijk ànders dan volgens — het ontwerp van — een model.
Graag getuig ik van mijn enthousiasme voor driedelingen. Ik zie er een beproefde manier in om aan — stagnatie door — atomisme te ontsnappen. Hoe verhouden twee ‘dingen’ zich tot elkaar zolang ze feitelijk ònafhankelijk van elkaar gelden? De begripsmatige òmkering betreft de veronderstelling van àfhankelijkheid. Als noemer daarvoor stel ik gedrag voor. Terwijl uitgaande van twee ‘dingen’ hun relatie een derde ‘ding’ wordt, staat vanuit afhankelijkheid juist die relatie voorop en vòlgt pas wat erdoor is verbonden.
Ook en vooral een informatiekundig ontwerper moet rekening houden met meervoud. Met informatie gaat het verschillen van betekenis èn samenhang ertussen. Ontwerpdisciplines gericht op andere voorzieningen zijn allang vertrouwd met — aandacht voor — zulke meervoudigheid, enzovoort. Ik probeer nog steeds van die, zeg maar, ontwerphouding ook informatiekundig te overtuigen door m.i. treffende tekstpassages aan (vak)literatuur in kwestie te ontlenen.
Please view the ennead as a construction kit for children. You are supplied with nine types of building block, and you have whatever amount you want of blocks available of each type. For how blocks of different types may be, and may not be, connected the ennead serves as instruction manual. In fact, in practice you are limited to using building blocks from the ennead’s sign dimension. For you can only imagine corresponding structures along both the fact/behavior and the interpretant dimension (which cannot be grasped directly, as is generally accepted post-Kant). And that leaves you constructing, i.e., modelling, with … Metapattern.
in: note 56.24
Onvermijdelijk neemt variëteit van maatschappelijk verkeer toe. Zolang we daarvan volgens relevante criteria meer voor- dan nadelen verkrijgen, heet dat beschaving. Variëteit groeit echter niet […] door verfijning volgens alsmaar méér losse gebeurtenissen inclusief eventuele incidentele regels ervoor. Daarentegen volgt verbijzondering van maatschappelijke verhoudingen een patroon. Kortom, die structuur van variëteit is duurzaam (en ook nog eens redelijk overzichtelijk voor wie er enige moeite voor neemt). Ofwel, er zit systeem in. Voor wie dat herkent, is digitalisering uiteraard géén probleem, integendeel.
Nota bene, er is géén tegenstrijdigheid tussen eindige structuur en òneindige mogelijkheden voor aldus samenhangende exemplaren. Zo is er het — wiskundige — functiebegrip. Stel, even eenvoudig, de functie heeft één variabele. De fùnctie is precies bepaald, zeg f(x)=3x. Het waardenbereik voor x is echter òneindig (evenals in dit voorbeeld de uitkomsten). Digitalisering moet neerkomen op programmering van zoiets als het equivalent van een — structuurvàste — functie, en die telt inderdaad wat meer variabelen, maar in aantal toch redelijk beperkt. Dan kan je mèt zo’n functie vervòlgens doen wat je maar wilt. Natuurlijk is de samenleving daadwerkelijk nooit oneindig gevarieerd. Je moet wèl een hulpmiddel hebben om steeds zo nauwkeurig mogelijk te kiezen uit mógelijkheden (die praktisch wèl oneindig gevarieerd zijn). Dan is en blijft één hulpmiddel ook genoeg. Wie wiskundig ongeletterd is, kan er niet bij dat reeds een betrekkelijk simpele functie (lees hier dus ook: structuur) oneindige variëteit van mogelijkheden faciliteert.
Als wiskundig beschouw ik de houding om dóór verschijnselen heen te proberen te begrijpen wat ze wellicht structureel gemeenschappelijk hebben. Dat is èxtra voordelig met digitale technologieën, want dan volstaat één (structuur)functie met afhankelijk van concrete waarden voor variabele(n) dienovereenkomstig verschillende … verschijnselen. Het is niet zo handig om voor èlke optelsom een apàrt programma te schrijven enzovoort. Maar dat structuurbeginsel laat zich voor van alles en nog wat vestigen.
Voor zgn empirisch onderzoek heb je aan gedrag pas wat concreets (terwijl óók waarneming onvermijdelijk onder invloed staat van waartoe de waarnemer gemotiveerd is, enzovoort).
Wat [eraan] ontbreekt, wat de opsteller ervan dus mist, is oriëntatie. Nee, dat is ook niet waar. Z/hij oriënteert zich echter bijna volledig op zichzèlf. De enige richtingsaanwijzing die dat oplevert, komt altijd bij zichzèlf uit. Misschien is dat wel de bedoeling. Maar daar heeft niemand erbuiten iets aan. […] De redelijke opvatting van oriëntatie is gericht-zijn op, van-dienst-zijn voor, relevant-zijn-volgens e.d. iets ànders. […] Daar heb je dus situationele gedragsverbijzondering weer[. …] Dit betreft de grondhouding voor ontwerp(en). Die blijkt moeilijk op te brengen, en daarom blijft het alom mis gaan vanwege zèlfgerichtheid.
Wat mij betreft gaat het met waarneming om een verschijnsel, en met een verschijnsel om gedrag (lees ook: eigenschapswaarde) dat resulteert uit samenloop van object en situatie. Ofwel, de waarnemer leidt van een verschijnsel àf wat object en situatie als, zeg maar, samenstellende delen zijn. De waarneming van … niets lijkt mij verschijnselmatig zeker géén uitzondering.
Je moet mbt stelselmatig bereik van informatieverkeer […] — willen — begrijpen waarom de gangbare methode niet — meer — werkt èn aan de nieuwe methode kunnen herkennen waarom die wèl voldoet voor de feitelijke modelleeropgave.
Liefst zie ik dat vooraf de keuze valt om het eens ànders te doen, dus volgens methodische erkenning van reële betekenissenvariëteit-in-samenhang.
Maar niet alleen zowel grondstof als product van rechtspraak laat zich volgens dezèlfde structuur gelden (verkeerssituatie met deelnemers in resp. hoedanigheden). Ook — verloop van — rechtspraak is uiteraard een maatschappelijk-verkeersituatie (of verzameling van zulke situaties). Ofwel, de structuur van de beschrijving van zowel grondstof als product gaat tevens op voor het voor- en beschrijven van wat er tijdens (!) rechtspraak gebeurt. Zelfs drie vliegen in één klap! En, nota bene, meer spreekwoordelijke vliegen zijn er ook niet, klaar.
Oppervlakkig gezien lijkt het inderdaad tegenstrijdig om enerzijds op de noodzaak van verbijzondering te wijzen, anderzijds te pleiten voor structurele synthese. Nadere beschouwing leert, dat het optimaal complementaire aspecten in één model betreft. Zo kunnen exemplaren van het ene actorbegrip in recursieve verhouding worden verbijzonderd, dus vanaf allerruimst tot allernauwst verondersteld bereik. Het is dus minder de modelleertechniek die telt dan de (be)denkmethode: situationisme.
Op stelselschaal is een modelleermethode niet zoiets als een recept en het conceptuele model het onwrikbare resultaat. Informatiekundig modelleren vergt voortdurende overweging van (populair gezegd: reflectie op) de activiteit inclusief methode. […] Wie […] niet van kritiek enzovoort gediend is, ontzegt prompt zowel zichzèlf als overige betrokkenen — en op stelselschaal is hun aantal gauw groot, zo niet opnieuw grenzeloos — opbouwende bijdragen.
Again, I am just trying to demonstrate that the answer always (!) lies in necessary and sufficient differentiation (and that is what Metapattern methodically supports). A great many of false starts awaits us before we might say that we have adequately solved this large-scale modeling puzzle. However, without trials and errors there is no way to discover what might actually work for such intriguing variety.
in: note 71.24
The more abstract, as types go, model […] avoids all that (but you have to use your imagination more to understand it; and at least for now especially refrain from objections of a technological, that is, software-engineering, nature).
in: note 71.36
Actually, the idea of so-called contextual differentiation is to
make unambiguous structuring of data/information practically possible
regardless of scale. So, by using properly Metapattern-modeled
information resources, there are no unstructured data left to
transform.
Of course, there will always be unstructured data. What you could to
with Metapattern is to model a target structure.
in: note 71.40
Daarom stel ik, sterk vereenvoudig(en)d, dat informatie een beschrijving van objectgedrag biedt (en als object kan ook gelden wat met een andere bedoeling subject heet). Omdat objectgedrag verschilt van situatie tot situatie, en van een zgn subject is dat inzicht sociaal-psychologisch allang algemeen aanvaard, moet de beschrijving van de situatie in kwestie ònderdeel zijn van informatie. Die situationele beschrijving is het contextaandeel in de informatie, dus samen met de objectbeschrijving (semiotisch: signatuur). Elke unieke combinatie (!) van een signatuur en een context verschaft aldus een definitie. Wat als uniek geldt, heet ook wel authentiek. Een definitie is dus niet zomaar “afhankelijk van de context,” maar omvàt de desbetreffende context als ònlosmakelijk onderdeel ervan. [… O]m op thans reële stelselschaal met betekenissenvariëteit van dien de relevante verschillen van betekenissen zowel eenduidig van elkaar te onderscheiden als van samenhang te voorzien, is zulke stelselmatige explicitering van contexten onontbeerlijk. […] Een bekwame informatiekundig ontwerper helpt erin te voorzien dat voor èlke betekenis — zoals het formalistisch heet — nodig en voldoende context opgenomen is in daarvoor bruikbare informatie.
Het belangrijkste kwaliteitscriterium voor informatie is daarentegen
[…] nodige en voldoende duidelijkheid over het referentiekader
van/voor die informatie. Dat is precies de reden om context zelfs als
integraal ònderdeel van informatie te laten gelden. Pas inclusief
context is informatie immers daadwerkelijk voor evenwichtige
verhoudingen verantwoord bruikbaar als grondstof.
Wat voorstanders van de simplistische praktijk van data-als-grondstof
feitelijk willen opleggen, is hùn referentiekader (dat ònvermeld kan
blijven, omdat, herstel, opdat het gebruik er op voorhand op is c.q.
wordt ingericht). […] Netzomin als data objectief zijn, zijn
alsnog geëxpliciteerde referentiekaders ervoor objectief (want dat zijn
eveneens … data). […] Dat roept de vraag op naar het
referentiekader van een … referentiekader, enzovoort. Omdat een
absoluut geldig antwoord — dus — niet bestaat, […]
moet er pràktisch een grens voor zulke herhaling worden getrokken. Dat
gebeurt voor verstokte positivisten paradoxaal resp. ònbegrijpelijk, te
weten waar reële betekenisverschillen dankzij hun contexten duidelijk
genoeg zijn uitgedrukt voor deelnemers aan informatieverkeer. In een
betekenissenmodel à la Metapatroon dient de horizon daarvoor; in het
geval dat de daaronder uitgedrukte contexten alsnog tekort schieten
voor eenduidige betekenissen met zowel verschil als samenhang ertussen
van dien, is hermodellering aan de orde. De aanleiding hoeft overigens
geen eerdere ontwerpfout te zijn; de werkelijkheid verandert stellig op
onvoorziene manieren en daaraan moet een model dan worden
aangepast.
Het maakt niet uit wáár je met informatiemodellering begint. Vanwege principiële erkenning van samenhang kom je geheid van het één op het ànder, enzovoort.
Het betreft gewoon allang gevestigde systeemleer, met stelsel dan als een woord voor systeem dat praktisch onmogelijk valt te begrenzen[.]
Dankzij bedoelde structuurherhaling zijn dezèlfde voorzieningen geldig door-de-schalen-heen met daardoor tegelijk samenhang ertùssen. Dat is uiteraard de enige manier om voorzieningen pràktisch bruikbaar te krijgen.
in: Maatschappelijk informatieverkeer en gegevensbescherming
Een passende aanduiding voor de crux van die scheiding is
postcoördinatie. Als methode houdt postcoördinatie in, dat ietsen
worden geregistreerd volgens — waarden van — kenmerken die
relevant kùnnen zijn voor rapportages waaraan behoefte kàn — gaan
— bestaan. Een vuistregel voor volledigheid van relevante
kenmerken biedt de verzameling zgn topische vragen; daar doen
‘we’ het sinds mensenheugenis mee en ontdekking van een
nieuwe topische vraag zou iets bijzonders zijn. Een andere vuistregel
is dat voor registratie slechts ietsen in aanmerking komen die verder
niet ontleedbaar zijn, herstel, waarvan ‘we’ ons verdere
ontleding niet zinvol kunnen voorstellen (en die regel geldt onder de
noemer van normaalvormen voor de ordening van informatie in een zgn
relationele database).
Wie — klopt, ook weer — iets wil weten over de verhouding
e.d. tussen aldus elementair verklaarde ietsen, moet daarvoor terecht
kunnen bij de geregistreerde kenmerkwaarden. Zo’n rapportage als
vervulling van een bepaalde informatiebehoefte gebeurt tov registratie
telkens achteràf. Daar komt dus het voorvoegsel post vandaan. En het
betreft een overzicht als samenstelling van elementen, kortom
coördinatie. Bijelkaar: postcoördinatie.
Postcoördinatie is daardoor optimaal flexibel, maar heeft ook een
prijs. Want het opstellen van een rapportage kost tèlkens moeite.
Daarvoor moeten immers kenmerken op waarden worden geselecteerd,
enzovoort. (Een informatierotonde is dus óók een hulpmiddel voor
postcoördinatie, zelfs zo algemeen mogelijk van opzet.) Vanaf een wat
grotere verzameling ietsen en/of vanaf een wat grotere verzameling
kenmerken ervan vergt dat van (een) mens(en) voor èlke rapportage
steeds maar weer véél werk, met kans op het maken van fouten. Nota
bene, dàt is — impliciet gebleven — de reden waarom
vervulling van de als belangrijkst ervaren informatiebehoefte ertoe
geleid heeft dat registratie tegelijk (!) is gaan voorzien in
rapportage. Daarmee raakt flexibiliteit echter ondermijnd. Terwijl
daarmee de belangrijkste rapportage zelfs onmiddellijk leverbaar is,
kosten alle overige rapportages echter veel méér werk (als ze überhaupt
nog opgesteld kùnnen worden).
Een bekend voorbeeld […] betreft leeftijd. Iemand krijgt het
vaakst de vraag gesteld hoe oud z/hij is. Nog ervan afgezien dat de
waarde ervan elk jaar zou moeten worden gewijzigd, is het onverstandig
om van een persoon de leeftijd te registreren. Dankzij eenmalige
registratie van haar/zijn geboortedatum en -jaar is daarmee een
samenstellend element voor talloze rapportages beschikbaar.
Met digitale hulpmiddelen is de menselijke beperking voor het opstellen
van rapportages volgens postcoördinatie pràktisch komen te vervallen.
Denk ook aan zgn zoekmachines. Geef een reeks willekeurige trefwoorden
op; voor ‘onze’ ervaring vrijwel onmiddellijk verschijnt
— het begin van — de resultatenlijst. […] Voor een
mens is dat telkens veel … werk om zo’n overzicht uit
dergelijke, zeg maar, bronregisters samen te stellen. Een
computerprogramma draait er zijn … hand niet voor om.
Van de beschikbaarheid van digitale hulpmiddelen mag aldus een
herschikking worden verwacht voor wat als optimale verhouding telt
tussen registratie en rapportage in de richting van postcoördinatie.
[… E]r [ligt] een afweging aan ten grondslag […] om de
taken die mensen moet vervullen optimaal beheersbaar te krijgen en
houden. Nogmaals, met nieuwe hulpmiddelen kan dat optimum — heel
— ergens ànders liggen! Voor rapportages à la postcoördinatie
door digitale hulpmiddelen volstaat een véél beperktere registratie
(maar die moet uiteraard stelselmatig wèl op postcoördinatie afgestemd
zijn).
Zolang principieel ònbegrepen is waarvoor digitalisering de impuls kan
bieden, maw scheiding van registratie en rapportage, blijft het
onvermijdelijk wemelen van allang achterhaalde boekingsgangen, nodeloos
maatwerk, enzovoort.
In informatiekundig opzicht zijn betekenisverschillen relevant c.q.
dwingend. Maar daardoor blijkt óók wanneer (lees concreter: voor welke
voorzieningen) zulke verschillen er juist niet toe doen. Dat is
bijvoorbeeld het geval met een optelling. Of het nu om appels òf om
peren gaat, voor wat de som van aantallen appels òf peren betreft is
een ènkele voorziening voor optellen geldig.
Een informatiekundige stelt allereerst vàst, ja, appels en peren, dat
klinkt inderdaad naar verschillen. Vervòlgens stelt hij echter de
vraag: Is echter ook verschillend wat ermee gebeurt, zoals optellen van
aantallen ervan? Een leek komt aan die vraag niet toe, en schept domweg
chaos door àlles door-en-door verschillend te beschouwen, er
bijbehorend aparte voorzieningen voor te — laten — treffen,
enzovoort, enzovoort. Steeds meer ingeschakelde mensen werken elkaar
feitelijk alsmaar sterker tégen, omdat ze verharden in elk hùn nodeloze
verschilspoor. Daartussen is nooit meer nodige samenhang gevestigd te
krijgen (en voor detacheringsbureaus is dat de kip met goederen
eieren). De tragiek is dat de nota bene reële verschillen, te weten die
tussen betekenissen, volkomen veronachtzaamd blijven. Dat is
stelselmatig een ramp.
Ooit opgeleid als wiskundige heb ik er géén moeite mee om een
òmgekeerde benadering te proberen. Welke verschillen laten zich
opmerken? Oh, kan àlles verschillen … Door welke factoren zijn
zij als het ware samengesteld? Hmm, er speelt véél meer dan woorden.
Laat zich regel- c.q. wetmatigheid in die samenstelling ontwerpen? Om
variëteit met grootschaliger bereik te kunnen combineren moeten —
wat aangenomen zijn als — de samenstellende elementen navenant
kleinschaliger zijn. Nee, dat is géén paradox, maar een methodologische
vuistregel, dus vooral heel praktisch. Zodoende geldt, bijvoorbeeld,
cultuur niet (!) zozeer als factor, maar eventueel veeleer als
resultante. En dat is nogal een … verschil. […]
Wat een verzoeker bij een geadresseerde als bekend veronderstelt om hem
tot inschikkelijkheid te bewegen, hoeft hij niet — meer —
in het teken in kwestie op te nemen. Door wat beide deelnemers ooit
inclusief zgn enscenering e.d. leerden om tekenverkeer later
doelmatig(er) te kunnen ondernemen, kan wellicht cultuur heten. En elke
gedraging kan op haar beurt bijdragen aan cultuurverandering. En
wanneer subjecten elkaar niet — willen — begrijpen, maw
niet handelen overeenkomstig het desbetreffende verzoek, moet er dus
wel een cultuurverschil zijn. […]
In enneadische termen zou ik zeggen dat zo’n verschil kan blijken
indien het subject niet als vanzelf, vooruit, niet ònbewust reageert op
een teken. Het ontwikkelen van een noodzakelijkerwijs eigen motief
ervoor kost kennelijk moeite; ook — en vooral? — om ergens
per saldo voordelen van in te gaan zien, is nog niet zo eenvoudig.
{…]
Lees multisubjectief-situationeel voor multicultureel. Maar moet
infrastructuur juist niet zo uniform mogelijk zijn, bij uitstek
gestandaardiseerd? Ja en nee. Als middel wèl, maar het doel ermee is
facilitering van — ontplooiing van — opbouwende variëteit.
Het verkeersmiddel moet berekend zijn op dat doel, anders is het géén
infrastructuur (maar een rigide maatregel).
Wat aldus met informatie als vergaand immateriële voorziening lukt, is uiteraard moeilijker, zo niet onmogelijk, te realiseren met wat vergaand materieel is en blijft.
Althans, daarvoor bestaan voor digitale voorzieningen voor
informatieverkeer eigenlijk géén beperkingen. Met voorzieningen die het
van hun, zeg maar, materialiteit moeten hebben ligt dat anders. Stel
dat het met hetzèlfde object mogelijk moet zijn om op land te rijden,
over water te varen èn in de lucht te vliegen. Zulke vervoermiddelen
zijn er wel, maar functioneren nergens optimaal.
Dat laat zich voor informatievoorziening resp. -verkeer principieel
anders oplossen. En wel met abstractie (lees ook:
veralgemenisering).
Voor abstractie moet een bereik gekozen zijn. Tja, zolang dat bereik
niet duidelijk is, doet je als ontwerper hoe dan ook niets verkeerd om
ermee dan maar op àlles te mikken. Nou ja, voorzover je je dáárvan
(een) voorstelling(en) kunt maken.
Abstractie kost eigenlijk niets. Je moet het wel kùnnen, en dat is
wiskundig aan ontwerpen in de zin van modelleren. Over principe
gesproken, dat is nogal eenvoudig. Als je rekening wilt houden met
onvoorziene omstandigheden, moet je omstandigheden (lees ook: situatie)
als variabele in het model opnemen. Volgens een waarde van die
variabele voor een bepáálde situatie werken
voorzieningen-volgens-dat-model dan dienovereenkomstig aangepast. Dit
is Metapatroon in een notendop.
Situaties kunnen worden onderscheiden zoals het heet
door-de-schalen-heen. Die aanduiding is vooral bekend voor de zgn
gebouwde omgeving (inclusief fysieke infrastructuur). Met alsmaar
ruimer bereik zijn schalen dan die van een kamer, een gebouw, een stad,
een regio en de aarde. Zoals met de verschillende
weerstandsmodaliteiten (land, water en lucht) gelden ook
‘op’ die verschillende ruimtelijke schalen
dienovereenkomstig verschillende voorzieningen als optimaal, zij het
dat ze tevens optimaal verband ertùssen moeten vertonen. (Bijvoorbeeld
land ligt naast water, maar een stad ligt in een regio.)
Vergeleken daarmee kan immaterieel gerichte abstractie afwijken. Voor
de gebouwde omgeving gaat het om een opeenvolging van schaalbereiken,
met per bereik daarvoor kenmerkende — structuur van —
problemen & oplossingen. De aanduiding door-de-schalen-heen wil
zeggen èlk bereik daarbij niet volledig op zichzèlf staat; wat volgens
het ene bereik werkt, geldt voorwaardelijk voor de overige bereiken, en
omgekeerd.
Dankzij kundige abstractie vervallen structuurverschillen van
schaalbereik tot schaalbereik. Daardoor zijn voor digitalisering
— structuur van — problemen & oplossingen als het ware
door-de-schalen-één. Wat voorziet in dekking van àlle (!)
schaalverschillen is dan, nog zo’n wiskundig modelbegrip,
recursiviteit (en het verbijzonderingsbeginsel volgens Metapatroon is
inderdaad recursief toepasbaar).
Het ene (ontwerp)model voor informatievoorziening/-verkeer dat door
abstractie resulteert, is nauwelijks ingewikkelder dat het model voor
een apart probleempje. Maar met het ene abstracte(re) model is de
oplossing wel in één keer klaar voor allerlei probleempjes.
Wie zich naar aparte probleempjes blijft richten, is echter gedwongen
tot steeds een ‘nieuw’ model — en zo door naar
programmatuur — voor wat zich als vòlgend probleempje aandient.
En daartùssen bestaat géén samenhang. Alsmaar groeiende fragmentering
is allang zelfs het grotere probleem, en structureel ònoplosbaar zonder
voorzieningen die, nogmaals, door-de-schalen-één werken.
Over verdamping van behoeften aan zgn maatwerk, over besparingen op
ontwikkeling en onderhoud van programmatuur e.d. heb ik het hier niet
eens.
Omdat voorzieningen op abstraheringsgrondslag willekeurig(er) bruikbaar
zijn, kunnen beslissingen over operationele inzet verder zonder
overwegingen over digitalisering worden gemaakt. ‘Het’
werkt immers overal, dus óók en zeker waar er om allerlei redenen de
meest dringende aanleiding voor geldt. En omdat samenhang door de
grondslag geborgd is, kan eventuele uitbreiding van operationeel
gebruik in elk geval wat digitalisering betreft probleemloos volgen,
enzovoort.
Klopt, het zijn zulke andere redenen, en gelukkig maar, waarom
uitbreiding stopt vèr voordat die allesomvattend is. Maar dankzij die
ontwerporiëntatie klopt het toch maar mooi voor het feitelijke bereik
van informatieverkeer waarover eigen verantwoordelijkheid strekt.
Vlotter en goedkoper kan naar mijn idee niet.
Neem een object, bijvoorbeeld een koffiemok. Als iemand die mok naar je hoofd gooit en het is raak, dan doet dat pijn. Zeg ook maar dat die mok ècht is. Iets ànders is dat er informatie over die mok kan zijn. En informatie kan variëren van een vàstgesteld serienummer tot aannames voor de wildste (gedrag)simulaties. Klopt, de uitkomst van (een) bepaalde simulatie(s) kan worden benut om ‘iets’ met de èchte mok te doen, enzovoort. Hoe dan ook is het flauwekul om de informatie-over-de-mok als de ene tweelinghelft te beschouwen met de èchte mok als de andere tweelinghelft.
Vaak is [een ambachtsvrouw resp. —man] dankzij onbewust
geraakte bekwaamheid gereedschap onlosmakelijk met gebruiksmethode
ervan gaan associëren. (Want) zodra een — bepaald —
gereedschap ontbreekt, of beschadigd is, valt de dienovereenkomstige
methode — vrijwel — ònmogelijk toe te passen. Bijvoorbeeld,
voor het indraaien van een schroef heb je een deugdelijke
schroevendraaier nodig; met een zaag kom je voor die opgave inderdaad
niet ver. Voor het bouwen van een kastje moet een meubelmaker daarom
kunnen beschikken over een verzameling passend gereedschap. Wat
zo’n ambachtsvrouw of —man daarbij echter weleens vergeet,
is over hoeveel kennis z/hij wel degelijk opgedaan heeft om vervòlgens
pas methode praktisch gelijk aan gereedschap te — kunnen —
veronderstellen (en ernaar te handelen).
Een programmeur is naar mijn idee doorgaans ook een ambachtsvrouw of
—man. De kwaliteit van het resultaat van haar/zijn werk,
programmatuur, dus, is daarom eveneens sterk gebaat bij kwalitatief
hoogwaardig gereedschap.
Voor het ontwerp(en) van een kastje, maar dus ook van digitale
voorzieningen voor informatieverkeer, werkt het daarentegen eerder
averechts om ontwerpmethode als het ware te vereenzelvigen met
gereedschap. Het enige (!) gereedschap dat telt, dient beschrijving vàn
het ontwerp (en die beschrijving heet dan overigens meestal óók
ontwerp). Nu is Metapatroon een ontwerpmethode. Klopt, voor ontwerpers.
Een (beschrijvings)gereedschap voor ontwerpers moet er natuurlijk
verband mee houden, maar moet principieel als iets ànders opgevat zijn.
[…]
[Veranderingen, althans succesvolle, raken prompt belemmerd door] voor
het beschrijvingsgereedschap dat optimaal past bij
Metapatroon-als-ontwerpmethode een criterium [te] hante[ren] dat
weliswaar voor ambachtelijk gereedschap uiterst zinvol is, maar voor
ontwerp(en) de valse schijn van beheersing wekt. [Het is uiteraard]
prima als [er] terechte redenen [zijn] om een ontwerpmethode, dus ook
Metapatroon, niet te gebruiken. Maar [wie] een ontwerpmethode zoals
Metapatroon afwijst, omdat [z/hij een beschikbaar
beschrijvingsgereedschap niet “handig” vindt, vergis[t
zich] categorisch (zoals dat filosofisch heet).
[… Wie] het eigenlijk alleen maar over gereedschap lijkt te
willen hebben, probeer ik […] te verduidelijken dat wat voor de
ontwerpmethode Metapatroon als extern gereedschap in aanmerking komt
‘slechts’ beschrijvingsgereedschap kan zijn. En met het
denkvermogen van de ontwerper dus als, zeg maar, intern gereedschap is
het beschrijvingsgereedschap als factor voor ontwerpkwaliteit volkomen
òndergeschikt.
Wat mij betreft schetst de semiotische enneade in elk geval informatiekundig, ofwel als grondslag voor een stelselmatig geschikte modelleermethode zoals Metapatroon, in nodig en voldoende detail de terugkerende elementen van gedragsdynamiek.
Ook wie met Metapatroon betekenissenordening modelleert, abstraheert. Met een model typeert de ontwerper ervan betekenissen. Het gaat er daarbij echter principieel om daadwerkelijke betekenissen te faciliteren. Zeg ook maar dat een type doorgaat voor een variabele (abstract) waaraan verschillende waarden (èlk concreet) kunnen worden toegekend. De crux van Metapatroon is en blijft erkenning van concrete samenhang (!) tussen netzo concrete verschillen (!).
Door de opvatting ervan ruim genoeg te kiezen vormt gebruik(en) altijd en alleen het criterium voor de kwaliteit van wàt gebruikt wordt. In hoeverre ‘iets’ bruikbaar is, kan echter verschillen naar de combinatie van gebruiker (lees ook: subject) en omstandigheden (lees ook: situatie). Ofwel, kwaliteit (lees ook: waarde) is contingent.
De vergissing zit ‘m in het idee dat de uitweg ligt in precies de tegenovergestelde richting. Maar het is niet zo, dat kaders radicaal kunnen/moeten vervallen. Wat ‘we’ moeten vergeten, is het idee van een algeméén geldig kader. Het passende bereik per kader is een situatie. Rara, hoe hangen die kader(tje)s samen? Dàt vergt eveneens een … kader, maar tegelijk ook weer niet. Daarvoor komt — het begrip — nul van pas, te weten iets dat … niets voorstelt.
in: note 77.51
Dat risico bestaat met Metapatroon als informatiekundige modelleer- annex ontwerpmethode overigens niet, omdat de op variëteit bemeten axioma’s de verabsolutering van een ènkel resultaat helpen vermijden (mits een bekwame ontwerper ermee werkt).
in: note 77.109
Dankzij de nul-identiteit kan echter de uitleg van Metapatroon
althans gedeeltelijk alweer beknopter. Dat lukt door te stellen dat de
beschrijvingen van de verschillende situationele gedragingen per
ob-/subject samenhangen door de ene en daarvoor juist volkomen
gedragsloze nul-identiteit van het ob-/subject in kwestie. Hoe dat dan
met recursieve betrekkelijkheid zit, blijft toelichting vergen.
Is dat niet veel te moeilijk voor een willekeurige informatiekundig
ontwerper? Wat mij betreft kan je dat anders zien. Ja, het is zeker
niet iedereen gegeven om dat grondig te begrijpen èn praktisch
bruikbare voorzieningen te ontwerpen. Maar van stelselmatig bekwame
ontwerpers zijn er maar weinig nodig. En helemaal zònder zulke
ontwerpers kunnen we beheerste omgang met variëteit helaas blijven
vergeten.
De informatiekundig ontwerper bereikt […] gedifferentieerde ordening methodisch volgens contextuele verbijzondering.
Over orde gesproken, een opdrachtgever kan er ook moeite mee hebben, dat de ontwerper vergaand willekeurig lijkt te werken, ofwel procesmatig géén strakke methode volgt. […] Dat is echter onvermijdelijk met een opgave die — nog — vergaand open is. […] Uiteraard blijft de opgave om een daadwèrkelijke ordening te ontwerpen. En vooralsnog gaan er pogingen aan vooraf om het stelselbereik door (overheids)opdrachtgevers aanvaard te krijgen als noodzakelijkerwijs pràktisch bereik voor betekenissenordening. […] Wie dat ervaart als òngewenste kritiek ipv opbouwend advies meent kennelijk dat de opgave resp. het probleem allang duidelijk genoeg is en schakelt vervolgens, als zij dat al niet meteen gedaan heeft, een technicus — die zich wellicht architect noemt — in voor de uitvoering.
in: aantekening 82.7
Daarentegen vindt een ontwerper het juist gewoon en daarmee het opperste van redelijkheid om te erkennen dat problemen zich niet uitputtend laten beschrijven waaruit als het ware logisch dè oplossing volgt. In maatschappelijk verkeer treffen deelnemers elkaar immers met hun respectievelijke gedragingen. Duidingen van gedragingen inclusief voorzieningen voor afstemming ertussen moeten nu eenmaal onvolledig blijven en gaan — mede daarom — gepaard met waardeoordelen. Dat laat zich niet eenduidig bestemmen. […] Dat neemt niet weg dat er ‘verkeersregels’ nodig zijn met gedragsnormering van dien. Zulke regels kùnnen — weleens? — niet passen en/of worden overtreden. Daarom omvat de (im)materiële infrastructuur onder overheidsbestuur o.a. — voorzieningen voor — rechtspraak voor uiterste geschillenbeslechting.
Zo zie je maar weer dat stelselmatige oriëntatie ànders is.
Een appel is inderdaad iets ànders dan een peer, of een ei,
enzovoort, maar wie exemplaren zelfs door elkaar slechts wil optellen
doet er juist verstandig aan voor die handeling vooral géén verschil
ertussen te veronderstellen. Over context gesproken, het is immers
altijd maar waartoe veralgemenisering of verbijzondering dient. Zolang
het bij optellen blijft, kortom, is dezèlfde optelprocedure goed voor
van alles en nog wat.
Vergelijkbaar of niet, :-) zo laten zich overdrachtelijk allerlei
vliegen in één klap vangen (eufemisme voor: doden) volgens
stelselmatige differentiatie van situationele hoedanigheden. Nou ja,
naar mijn idee dan, te weten van het samenhangend opstellen van wet- en
regelgeving tot en met relevante criteria voor ontsluiting ervan. Voor
samenhangend overzicht volgens willekeurig (!) verschillende van zulke
hoedanigheden, wat een informatiebehoefte betreft die karakteristiek
voor — uitvoering van — overheidstaken is. En autorisatie
is wat gebruik van digitale hulpmiddelen betreft uiteraard niets ànders
dan wederom regelgeving; ook daarvoor komen we dus niet heen om
bedoelde stelselmatige differentiatie. En ga zo maar door …
[Ik pleit ervoor] enneadisch subjectief situationisme voor vanaf wat stelselmatiger bemeten ontwerpopgaven te benutten. Daarvoor kan ik als informatiekundig ontwerper wijzen op de verspreiding van digitale technologieën die nopen tot consequente verkeersoriëntatie.
Dat zijn vormen als — mogelijke — tekens of, beter gezegd, met voor subjecten de mogelijkheid er tekens aan te ontlenen. De opgave van de ontwerper van wat dan ook is daarom een tekenpotentieel te bieden dat strookt met zoals verkeersdeelnemers hun gedragsaandelen volgens evenwichtige verhoudingen kunnen — gaan — waarderen. […] Wat mij betreft bestaan daarvoor wel degelijk structuurregels. […] Om voor gedragsbepaling relevant te zijn, moet ‘iets’ enneadisch àls teken samengesteld zijn uit signatuur, context en intext. Ontwerp(en) betreft echter niet — de mogelijkheid van — een ènkel teken. Variëteit is gediend met betrekkelijkheid van elementen van tekenstructuur. Verwevenheid is karakteristiek voor betekenissenmodellen opgesteld met Metapatroon.
Een informatiekundig ontwerper moet voor voorzieningen voor informatieverkeer, dwz ter facilitering van allerlei verhoudingen tussen allerlei verkeersdeelnemers, nota bene principieel rekenen met betekenissenvariëteit.
Stel dat je — meent dat je — een optelling moet doen met 152 en 73 als concrete getallen. Het van-buiten-naar-binnen idee is dat je allereerst een algemene methode probeert te vinden — en die is er al — voor het oplossen van een optelling van wat op die manier willekeurige getallen kunnen zijn. Vervolgens toets je die methode. Voldoet ‘ie óók voor wat je als concrete opgave hebt? Zo ja, dan kan je èxtra gerustgesteld zijn. Want je bent er meteen mee klaar, indien zich àndere optellingen aandienen. En ga er maar van uit, dat je aanvankelijk een véél te beperkt idee hebt. Wat met veralgemenisering een omweg lijkt, biedt al gauw de kortste èn duurzaamste route.
[D]e averechts vooropgezette beperking tot telkens een domein [is] meteen al in strijd met stelselmatigheid[.]
in: aantekening 85.2
Ik laat hier overigens maar in het midden dat het ontbreekt aan enig criterium voor wat als een domein kan gelden. (Dat is stelselmatig redelijkerwijs ook helemaal niet te geven.)
[D]e nadruk op veranderlijkheid van betekenissen onder de noemer van mode bevestigt dat een àndere taal- resp. tekenopvatting passender is, een opvatting op de maat van de voortdurend (!) verschillende gevallen van gedragingenafstemming [… waarvoor] èlk teken gedragsmatig ‘naar omstandigheden’ zowel enerzijds voortgebracht als anderzijds gewaardeerd is. Wie, zoals eigenlijk iedereen in zgn dagelijkse omgang, daarbij niet bewust raakt van context als onlosmakelijk onderdeel van een teken, hoort en ziet taal ten onrechte beperkt tot woorden. Het is door de combinatie met wisselende context dat ‘taal’ als woordenverzameling verhoudingsgewijs inderdaad weinig veranderingen behoeft te ondergaan; hetzèlfde woord voorzien van een àndere context kan, en zal doorgaans, prompt leiden tot een àndere betekenis, enzovoort. De mogelijkheden middels context zijn praktisch oneindig …
Er kan dus alleen maar erger afbreuk aan onvermijdelijk betrekkelijke betrekkelijkheid worden gedaan door afgeleide opvattingen volgens de betrekkelijkheid die daardoor ontstaat voor netzo abusievelijk absoluut geldig te houden.
“[A]bstracties” [mogen] altijd slechts middel […]
zijn. Ze kunnen hèlpen om allerlei concrete verschijnselen op dezèlfde
manier te begrijpen, ermee om te gaan, enzovoort. Altijd handig,
nietwaar? [… N]ogmaals, ze zijn géén doel op zichzelf. En van wie
er desondanks in blijft ‘hangen,’ vraag ik mij of z/hij
zèlf begrijpt wat z/hij ermee aan het doen is. […]
Ik benadruk dat vòlhouden volgens “abstracties” èxtra kan
lonen. Zo heb ik nogal abstract een semiotisch schema opgesteld om pas
achteràf te kunnen vaststellen hoe omvangrijk de verzameling wel niet
is van daadwerkelijke tekenverschijnselen die er allemaal alweer
begrijpelijk(er), nou ja, dat vind ik dan, mee kunnen worden geduid. Ik
bedoel óók maar, dat tòch praktijk vroeg of laat wèrkelijk telt.
Tekenvariëteit moet … natuurlijk stroken met gedragingenvariëteit.
[M]aar waartoe dient kennis? Ik zou zeggen dat juist een antropoloog beseft dat kennis geen doel op zichzelf is, maar een middel voor gedragsbepaling van de mens als een individu (lees ook: subject). Dus, wat geldt als … gedragsideaal? Dat verschilt m.i. van situatie tot situatie, vandaar subjectief situationisme. Daarmee strookt natuurlijk variëteit van betekenissen, nota bene van tekens waarvan telkens een zgn term slechts ònderdeel van kan zijn (maar ik loop vooruit op wat ik voor informatiekunde stelselmatig deugdelijk enz. voorstel als “een methodische richtlijn”).
Een “methodische richtlijn” voor evenwichtige verhoudingen kan nergens anders op mikken dan erkenning van — dynamiek van — verschillen met samenhang ertùssen (en praktisch voor “conceptualiseren” is er Metapatroon als stelselmatig bemeten modelleermethode/-taal).
Metapatroon [kent] als recursief beginsel contextuele intextverbijzondering van signaturen. Wie zich daarin niet wil verdiepen, en dat kan ik me óók voorstellen, kan maar beter zsm een stelselmatig bedreven informatiekundig ontwerper — laten — inschakelen. Wie niet oppast, blijft ict-ers aan het werk zetten met doorgaans belemmerende voorkeur[, … m]aar als middel (!) voor eenduidigheid volstaat een ènkele term niet. Met — soms — een term resp. woord als signatuur moet er voor eenduidigheid van een concreet teken ipv een “abstrakte formulering” altijd een expliciete context bij, klaar.
Dè oplossing is er natuurlijk ook niet, omdat èlke verhouding resp. situatie weer ànders kan zijn, enzovoort.
Verschillende van zulke vermoedens zijn met de enneade verenigd volgens een nòg weer ruimer veronderstelde samenhang, nou ja, dat vind … ik. Of ik daarvan iemand ànders heb kunnen overtuigen, vooral om er informatiekundig gevolg aan te geven door voor stelselmatige opgaven Metapatroon als modelleermethode te benutten?
Wat ik als vergissingen opper, kennen verband. Dus ook hun oplossingen: Het open bereik van infrastructuur vergt een dito open informatiebegrip.
Ik lijd er stellig ook aan, zoiets als vooringenomenheid inclusief beperking volgens een idee dat ik heb van een vak èn van hoe ik dat meen te kunnen/moeten beoefenen. In mijn geval is dat vak informatiekundig ontwerpen. Daarvoor ga ik ervan uit dat informatie middel is voor afstemming van gedragingen. Omgang (lees ook: verkeer) kent verschillende deelnemers met dienovereenkomstig — vaak sterk — verschillende motieven resp. belangen. Wat naar mijn idee daarom voor een bruikbaar informatie- annex tekenbegrip principieel (!) telt, zijn zowel betekenisverschillen als samenhang ertussen. Voor — beoefening van — allerlei andere vakken is dat wellicht een nodeloos of zelfs averechts idee. Ik zou allang niet meer niet weten wèlke vakken dat — kunnen — zijn, maar wie weet. In, zeg maar, omgekeerde richting stel ik echter telkens maar weer vast dat informatie- annex tekenbegrippen zoals ze voor andere vakken doorgaans geldig zijn, tekort schieten voor wat ik houd voor stelselmatig verantwoorde informatiekunde.
Hoezo een probleem? Wat al dan niet als zodanig telt, kan en zal verschillen tussen wie allemaal bij een situatie betrokken zijn, raken e.d. En wie in verloop van tijd geldt als hetzèlfde subject, kan er achtereenvolgens verschillende opvattingen op na houden. Nota bene, daar loopt de opgave doorheen van wat wanneer als situatie telt.
Wiskunde is, algemeen opgevat zoals Brouwer m.i. voorstelt, weetkunde. En een grondslag omvat voor een passend “taalgebouw” tevens een beschrijvings- annex tekenbeginsel. Volgens de semiotische enneade resp. Metapatroon is dat beginsel opzettelijk zgn stelselmatig bemeten. Ik wil maar zeggen, ook — en vooral? — wie Metapatroon gebruikt, ’doet‘ dus aan wiskunde.
Op stelselschaal tellen kwalitatief andere verhoudingen. Dat heet schaaleffect.
[Er] heerst […] een ernstige misvatting over wat de aanduiding
met principe of zelfs basisprincipe verdient. [Meestal gaat] het
[…] over eisen, wensen e.d. En dan nog … Vooruit, nodig
allerlei mensen uit om aan te geven hoe zij iets graag willen hebben.
De één zegt, nou, ik wil dat ik er dit mee kan, en dat, en ik moet er
natuurlijk geen werk aan hebben, en het mag ook niets kosten, en, eh,
… De ànder zegt … En zo gaat dat door.
Nee, dat lukt nooit allemaal. Maar ònafhankelijk van elkaar zijn zelfs
zulke eisen, wensen e.d. ook weer niet. Dat zijn per persoon in èlk
geval niet wat z/hij verklaart wat z/hij wil. Z/hij vindt ze bijelkaar
immers zèlf alleszins redelijk.
Wanneer niet aan àlle geopperde eisen, wensen e.d., laat staan van
iederéén, kan worden voldaan, moeten ze tegen elkaar worden afgewogen.
Dat vergt o.a. criteria. Onder andere? Dat vergt vooral inschakeling
van een bekwame ontwerper. Digitalisering? Schakel in een zo vroeg
mogelijk stadium een informatiekundig ontwerper in. Nee, dat is géén
ict-er. En wanneer expliciete criteria vooralsnog ontbreken, of wat
ervoor moet doorgaan blijkt een zooitje, geeft die ontwerper voorrang
aan passende explicitering ervan.
Bedoelde afwegingscriteria worden ook wel … principes genoemd.
Het ontwerp(en) van nodige en voldoende — aantal —
samenhangende (!) principes is zelfs de grootste, want moeilijkste
kunst.
Noem een principe anders een axioma. Ze mogen op z’n minst niet
met elkaar in tegenspraak zijn. Dat is echter iets ànders dan
onafhankelijk van elkaar. En dankzij samenhang ertussen helpen ze een
stelsel consistent vestigen, onderhouden enzovoort.
Kortom, als “principes” iets niet mogen “zijn,”
is het “onafhankelijk” van elkaar. Wie ze desondanks als
“onafhankelijk” aanbeveelt, maw er zo losjes over denkt,
maakt — ditmaal — van digitalisering een chaos.
Daarentegen moeten principes in de zin van axioma’s opzettelijk
juist volstrekt àfhankelijk van elkaar bedacht zijn. […] Indien
ze in gebruik ònverenigbaar blijken, tja, dan moet de praktijk
aanleiding zijn voor herontwerp van principes inclusief samenhang. Maar
principes zijn beslist géén bijeengeraapte aandachtspunten, dwz van
resp. voor elk wat wils.
Aan technologische kortzichtigheid gaat uiteraard van alles en nog wat mank. Ik denk dan meteen aan zgn digitalisering. […] Ook informatiekundig ontwerp(en) mikt op synthese, zeg maar — facilitering van — dynamiek van verschillen in samenhang. […] Wat een subject willekeurig als een object duidt, vertoont verschillend gedrag (lees ook: heeft verschillende eigenschappen) overeenkomstig de verschillende situaties waarin hij (lees ook: zij) zèlf-in-relatie-tot-dat-object-in-situatie verkeert[. …] Daarom kent Metapatroon als stelselmatige modelleermethode/-taal contextuele verbijzondering als — recursief — beginsel. En desondanks kan het subject in kwestie dergelijke verschillende gedragingen/eigenschappen als het ware door-de-situaties-heen aan hetzèlfde object — blijven — toekennen. Nee, ik heb geen idee hoe een subject erin slaagt. Ik heb aanvullend voor Metapatroon echter wel iets bedacht om uitdrukking aan — zulke — samenhang te geven. Dat lukt met de veronderstelling van de nul-identiteit per object.
Ingewikkelder is het ook weer niet. Als, zeg maar, ding-op-zichzelf kunnen er geen verschillen van worden aangegeven. Dat lukt wèl door een, eh, ding in verschillende situaties te zien verkeren. Een relevante situatie moet telkens expliciet worden uitgedrukt. Daarvoor dient context. […] Daar kùnnen — de meeste — ict-ers blijkbaar nog niet bij. Zij zijn gehecht — geraakt — aan het enkelvoud[, …] maar […] er doorgaans niet van bewust àls hun wereldbeeld. […] Dat maakt wijziging door henzèlf inderdaad moeilijk, zo niet onmogelijk. Daar kunnen slechts bestuurders helpen.
Ik redeneer vanuit gedragsverschillen. En volgens mij is het een betrekking (lees ook: verhouding) die ‘zich’ gedraagt. Op z’n algemeenst beschouw ik daarvoor principieel twee deelnemers. Dat is enerzijds een object. Uitgerust met cognitief vermogen noem ik zo’n object een subject. Anderzijds een situatie.
Of het werkt? Ach, voor simpele regels met effecten zònder
wisselwerking zou het kunnen. Maar daarvoor loont de moeite van
zo’n tussenstap weer niet. Vergeet het.
Als principieel bezwaar geldt, dat hoe zich niet strikt van wat laat
scheiden (en daarom is hoe volgens Metapatroon opzettelijk uiterst
minimalistisch gehouden om zo min mogelijk verstorend op stelselmatige
uitdrukking van wat te werken).
Dus, wie gedrag eenduidig wil beschrijven, moet rekenen met zowel de mens (lees algemeen: het object) in kwestie als de omgeving in kwestie. Het is voor een eenduidige gedragsopvatting niet de vermeende eenvoud van een mens, of van welk object dan ook, maar het daadwèrkelijke tweevoud van tèlkens zijn ‘ontmoeting’ met een situatie die telt.
Aan betrekkelijkheid is geen ontkomen. Zo meen ik doorgaans prima
uit te komen met situatie als verbijzonderingscriterium voor gedrag van
een ob- resp. subject dat erin verkeert. Daarbij bekommer ik me dus
maar niet om grenzen tùssen — zulke veronderstelde —
situaties. Nee, principieel kom ik niet verder door ook een grens als
situatie te beschouwen. Want …
… indien een gekozen verloop van situaties gedragsmatig geen m.i.
voldoende passende verklaring(en) toestaat, probeer ik slechts de
situationele indeling te wijzigen totdat bedoelde grenzen niet in de
weg zitten voor wat ik passend acht. Wat ik aanvankelijk als een grens
opvatte, verdient wellicht ruimere duiding als een gebied en zo door
als een situatie. Maar voor die ene grens komen daardoor zelfs twee
grenzen in de plaats …
De veronderstelling dat eenduidigheid van ob-/subjectgedrag beperkt is
tot een situatie, roept de vraag naar de aard van intersituationeel
gedrag op. Op z’n eenduidigs kan ik er dus geen gedrag
door-situaties-heen mee bedoelen. Passend bij genoemde veronderstelling
gaat het onder die noemer kennelijk om zoiets als overgangsgedrag dat
‘maakt’ dat het ob-/subject in kwestie de grens tussen de
eerdere en de latere situatie overschrijdt. En zulk gedrag houd ik dan
voor verwaarloosbaar. Anders had er een situatie voor moeten aannemen,
nietwaar? Mocht echter blijken dat ik me er aanvankelijk te gemakkelijk
van afge …maakt heb, doordat bij nader inzien de doorlopende
gedragsmatige verklaringen niet … passen, dan moet ik verder
sleutelen aan de situationele indeling.
Hoe dan ook blijven er grenzen die aan methode ontsnappen. Onderhevig
aan betrekkelijkheid kan een subject niet anders dan ze èrgens trekken.
Dat doe ik voldoende passend, wanneer de aldus gevestigde situationele
indeling strookt met het kennelijke doel waarvoor ik gedrag(ingen)
voldoende eenduidig verschillend (in samenhang) wil — kunnen
— duiden.
[E]en onderwerp [waarvoor] digitalisering zich sterk [leent,] is modulariteit. […] Modulariteit is […] zelfs kenmerkend voor de opzet van zgn stelselmatige voorzieningen (lees ook: infrastructuur). […] Nogmaals, daarvoor biedt juist digitalisering vergaande mogelijkheden doordat eenzèlfde module volgens verschillende zgn parameters —allerlei — verschillende, zeg maar, functies ook nog eens verschillend kan … uitvoeren.
in: aantekening 93.2
Terwijl van alles en nog wat architectuur heet, zie ik erkenning van een gedragafstemmingsgericht informatiebegrip nog niet doorbreken. […] Als methodisch beginsel van Metapatroon is [reeds] recursieve contextuele verbijzondering verondersteld[. …] Daarmee kunnen willekeurige … patronen van samenhangende betekenisverschillen opgezet, bijgehouden enzovoort worden[. …] In de zin van het vòlgen van wetmatigheden mikt [Metapatroon] inderdaad juist niet op iets nieuws, maar op herstel van aandacht voor bijbehorende verhoudingen. […] Met collectief [is] niet uniform[iteit bedoeld], maar de alsmaar ruimere schaal waarop voorzieningen moeten werken, dus juist ter facilitering van “astonishing diversity” waarop het “architectural principle” dan uiteraard wèl moet zijn berekend. […] Ik duid relevant open bereik kortweg als stelselmatig. [… H]et beginsel volgens welk architectuur — een — constructie als het ware verheft tot — bijdrage aan — harmonie kan […] ònveranderd blijven. Dat kàn ook niet … anders gelet op blijvende aansluiting op zgn wetmatigheden. […] Voor digitalisering acht ik — het open bereik van — het Internet exemplarisch voor [noodzakelijkerwijs] expliciete(re) maatregelen voor borging van … harmonie in de zin van stelselmatig eenduidige betekenissenordening.
in: aantekening 93.5
Indien het de vraag kàn zijn “wanneer en ten aanzien waarvan
[iets] geldt,” vergt dat explicitering van wat formeel heet de
nodige en voldoende voorwaarden die zulke variëteit beheersen. Voor het
begrip in kwestie vormen die voorwaarden dan de eraan ten grondslag
liggende begrippen. [Metapatroon biedt] daarvoor een methode. Elk nader
begrip resulteert uit tweeledige samenloop. Dat resultaat kan
‘meedoen’ aan samenloop om een nòg weer nader begrip te
vestigen, enzovoort. Zo kan je dóórgaan met verschil maken, totdat je
vèrder verschil geen zin vindt hebben (en eraan voorafgaande begrippen
nog te grof). […]
Wellicht beheers je die getraptheid van begripsverbijzondering volgens
twee samenstellende begrippen nog niet als methodisch modelleerbeginsel
met/voor open bereik. Dat heeft mij ook even gekost.
Het blijft vaag wat paradigma zoal — niet — kan beduiden. Als je op een ei wil uitkomen, moet je ook weer niet te ingewikkeld doen. Verzin bij je uitkomst dan maar het passende … vertrekpunt. Doen we ooit iets anders? [… En v]erklaar [zonodig] een ei ‘gewoon’ tot een kip voor verdere … eieren.
Daarom probeer ik […] slechts het ordeningsbeginsel alweer wat
verder te verduidelijken. (Want) als je dàt beheerst, ben je meteen vèr
gevorderd variëteit volgens verwevenheid lezen en schrijven.
Kan je zgn gedragingen willekeurig “opdelen.” Ja. Dat
gebeurt echter niet, zoals een begrip onder de noemer van een homogene
hiërarchie wèl toestaat, dat gebeurt dus nota bene niet door van een
bepaalde gedraging uit te gaan en daarvan als het ware in één moeite
door (lees ook: direct) deelgedragingen te benoemen om dat eventueel
voor zo’n deelgedraging te herhalen, enzovoort. Nogmaals, nee, op
die manier niet! Opdeling gebeurt, zeg maar, indirect (en blijkt géén
… opdeling in de zin van alsmaar minder-van-hetzèlfde; in
omgekeerde richting blijkt er evenmin zoiets als gedragsmatige
samenvoeging aan de … orde).
Ik geef een voorbeeld, uitgaande van twee begrippen. Dat zijn, ik
verzin maar even iets, persoon en openbaar-bestuursorgaan. Daar is als
persoon Jansen weer. En een exemplaar van openbaar-bestuursorgaan is
Nederland. Er kunnen verschillende soorten relaties zijn tussen Jansen
(als een persoon) en Nederland (als een openbaar-bestuursorgaan). Ik
houd het voor dit voorbeeld op staatsburger(schap). Volgens verhouding
(lees ook: samenloop) tussen Jansen als object en Nederland als
situatie komt het aldus tot Jansen-als-Nederlands-staatsburger als zgn
situationeel object. Onder die noemer kan je de gedragingen, niet
zozeer opdelen, maar veeleer opnemen die je precies met dàt, eh, bereik
eenduidig geldig acht. Dat lijkt mij — beperkt tot dit voorbeeld
— het begrip om als ‘eigenschap’ o.a. Jansens bezit
van een paspoort aan te hangen. Waarom daar? Omdat ik dergelijk bezit
als eigenschap annex gedraging voor dàt begrip als … òndeelbaar
vind gelden. Want zou je het als kenmerk van Jansen-als-persoon willen
duiden, dan kan je Jansens eventuele bezit van paspoorten — nog
— niet eenduidig bestemmen; er zijn immers verschillende staten
met dienovereenkomstig verschillende staatsburgerschappen —
hoewel nogal wat zgn politieke leiders hun verantwoordelijkheid voor
welzijn van burgers, zachtjes uitgedrukt, minder serieus lijken te
nemen — onder de noemer van waarvan een paspoort verkrijgbaar is
(tja, of juist niet).
Als openbaar-bestuursorgaan beschouw ik Nederland als opdeelbaar (zoals
Nederland overigens in menig opzicht van openbaar bestuur onderdeel van
de Europese Unie is). Klopt, homogene hiërarchie. Neem de gemeente
Delft als exemplaar van een kleinschaliger openbaar-bestuursorgaan.
Daar gaan we relationeel weer. Voor dit voorbeeld beperk ik me tot
Jansen-als-ingezetene-van-Delft. Dàt is een noemer om weer àndere
eigenschappen/gedragingen eenduidig ‘onder te
brengen.’
Nota bene, de gedragingen van een persoon die je identificeert als
zijnde-ingezetene-van-een-gemeente betreffen — althans volgens
dit voorbeeld — géén gedeelte van hoe je aanwijst dat een persoon
zich gedraagt als zijnde-staatsburger-van-een-land. Ofwel, het is géén
opdeling. De m.i. passende aanduiding heb jij je overigens zelfs ook al
laten ontvallen: verwevenheid.
Je kunt in allerlei richtingen … voortborduren. Zo kan je van het
paspoort waarop een persoon als staatsburger recht heeft in het geval
van Jansen aangeven dat de gemeente Delft de afgifte-instantie is van
het exemplaar waarover hij beschikt.
Voor een ingezetene van Delft met een andere nationaliteit is de
‘invulling’ uiteraard anders. Haar/zijn paspoort heeft
z/hij bijvoorbeeld van het in Nederland gevestigde consulaat van
‘haar/zijn’ land verkregen.
Ik besef dat het wennen is aan het idee dat ontleding niet gebeurt
onder de noemer van gedrag, maar onder de noemer van de voorwaarde voor
precisie van bereik voor eenduidige gedragsbepaling. Als voorwaarde
geldt samenloop van object en situatie. Nog niet precies genoeg voor
wat je als relevant gedrag beschouwt? Ontleed/verbijzonder situationele
objecten àls object resp. situatie tòt situationele objecten verder
(recursiviteit), totdat je eenduidigheid mbt wat je relevant gedrag
acht, hebt … bereikt. Besef je op een dwaalspoor te zitten?
Herzie je voorwaarden, probeer het opnieuw, maar dus — wat
— ànders. Je bent — voorlopig — klaar als je het
opgestelde model van verwevenheid passend acht.
Aan het vertrek is vaak nog ònduidelijk wat de relevante aankomst
is. Als je wil vermijden dat je onderweg telkens terug naar àf moet
omdat volgens èlke koers die je voor a.s. voorzieningen ingezet hebt
gemis aan “schaalbaarheid” blijkt, helpt slechts om ze
vanàf vertrek principieel als — onderdeel van —
infrastructuur te beschouwen. Voor besef van — uitgaan van als
mikken op — gedragsmatige variëteit die ook en vooral digitale
infrastructuur voor informatieverkeer moet faciliteren verwijs ik hier
naar de zgn politieke filosofie van Isaiah Berlin (1909-1997).
Nee, een opdrachtgever hoeft dus niets van zgn digitale technologieën
te weten. Z/hij moet, zeg maar, variëteitsvoorzieningen eisen. De
ingeschakelde informatiekundig ontwerper moet verduidelijken hoe eraan
wordt voldaan en (programmatuur)ontwikkelaars voeren dat ontwerp dan
uit. Voor ingewikkelder opgaven verdient zgn iteratieve aanpak (nee,
niets nieuws, maar in modern jargon: agile) de voorkeur. Een nadere
ontwerpslag wordt met de opdrachtgever overlegd, gevolgd door een
nadere ontwikkelslag, enzovoort.
Maar de infrastructurele oriëntatie geldt, nota bene, vanaf het
allereerste begin van de werkzaamheden. [… D]at [is] verantwoord,
verstandig e.d. [… Hoewel h]et […] aantrekkelijk [lijkt] om
zgn problemen […] van aparte oplossingen te voorzien[, is] de
veronderstelling van apartheid […] voor problemen ònhoudbaar. De
valse illusie van volgehouden apartheid is immers precies wat
(op)schaalbaarheid belemmert. Maar hoe vallen wederzijdse
afhankelijkheden dan uit, welke verdeling volgens zulke verhoudingen
ervaren deelnemers eraan als evenwichtig, werkbaar e.d.? Wie als
opdrachtgever verantwoordelijk is voor infrastructurele voorzieningen
weegt daarvoor belangen van deelnemers aan maatschappelijk verkeer af,
opdat zij door gebruik van die middelen tot afstemming ervan —
kunnen — komen. De informatiekundig ontwerper behoedt de ijdele
opdrachtgever voor overhaaste keuzes volgens technologische verleiding.
Met voorrang helpt de op haar/zijn beurt verantwoorde ontwerper de
opdrachtgever(s) hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te
beseffen[. …] Ontkenning van noodzakelijke over- en afwegingen
gaat abusievelijk voor “slagkracht” door, met voorspelbaar
averechts effect. […]
Met Metapatroon bestaat er intussen in elk geval een techniek annex
methode om verschillend veronderstelde betekenissen tevens samenhangend
te ordenen. Dat hèlpt over-/afwegingen, zelfs sterk, maar maakt ze
uiteraard allesbehalve overbodig. Een … probleem is echter dat
nogal wat opdrachtgevers in orde(ning) geloven volgens —
bevordering van — duurzame uniformiteit (feitelijk: apartheid)
ipv veranderlijke pluriformiteit.
[Het is niets nieuws om] op betekenismatige differentiatie aan te dringen. [Mijn bijdrage is dan] een formele methode voor relativering, dwz om relevante betekenisverschillen tevens te ordenen, zeg ook maar ze in één moeite door van samenhang te voorzien. [Metapatroon biedt] methodische borging van — voorwaarden voor — zulk(e) ordening resp. overzicht. [Van wat gangbaar als teken telt, en dat noem ik signatuur als ònderdeel van een ruimer opgevat teken, valt] géén algemeen geldige betekenis […]te duiden. Daarentegen hangt wat als relevante betekenis ervan telt, er telkens maar van af … […] De veronderstelling van absoluut geldig bereik van ònveranderlijkheid is ‘nu eenmaal’ onhoudbaar[. …] Daarom blijven bepaalde gedragingen annex eigenschappen van ‘iets,’ noem het maar een object, volgens Metapatroon bepèrkt tot een bepaalde situatie. Daarbij valt nader te … bepalen wat geldt als zo’n object resp. zo’n situatie. Als verschijnsel waarover gedragsmatig — pas — eenduidige verklaring van/over mogelijk is, telt aldus een zgn situationeel object. De tweeledige samenstelling laat zich herhalen. Dankzij zulke recursiviteit dekt Metapatroon willekeurige verwevenheid.
[O]pletten[, zeg je]. Maar waarop, dan? Als het zo is, dat niemand
dat kan weten, althans nòg niet, en wanneer zekerheid erover pas valt
te verkrijgen als het te laat is, kan het verspilling van kostbare tijd
zijn ons exclusief te wijden aan inventarisatie enzovoort van
verschijnselen die redelijk evenwichtige verhoudingen dreigen te
ondermijnen.
Ik stel daarom voor dat we ons in eerste aanleg niet — zozeer
— bekommeren om waarvoor we op onze hoede moeten zijn, maar
— veeleer — op de manier hoe we dat optimaal kùnnen zijn.
Want mijn idee is dat wij met gangbaar geraakte manieren juist
ontwrichtende verschijnselen weleens zouden kunnen missen. Tja, dan
kunnen we er ook niets aan veranderen.
Dus hamer ik op beoordeling van verschijnselen als principieel
verhoudingsgewijs. Een verhouding telt verschillende deelnemers in
verschillende hoedanigheden. Zij hebben dienovereenkomstig
verschillende belangen. […] Zo kom ik erop nadruk te leggen op
onze omgang met elkáár: maatschappelijk verkeer.
Hoe stemmen deelnemers hun verhoudingsgewijs respectievelijke
gedragsaandelen af? Dat doen ze met … gedragsaandelen. Elke
gedraging door de één die (de) ander(en) àls teken kan opvatten, komt
daarvoor in aanmerking.
Overigens dient een teken niet uitsluitend als middel dat de één
gebruikt voor gedragingenafstemming met een ànder. Z/hij doet dat ook
— en vaak vooral — ter ‘afstemming’ met
haar-/hemzèlf, te weten ‘tijdens’ cognitieve voorbereiding,
zeg ook maar even intern, van — zoiets als — externe
handelingen (zoals een teken bestemd voor een ànder voortbrengen). Hoe
dan ook beschouw ik intra- en intersubjectieve gedragingenafstemming
(lees ook: verstandhouding) structureel gelijk.
Nota bene, een teken dient geen ànder doel dan zulke afstemming. Anders
gesteld, èlk teken is een verzoek tot inschikkelijkheid (Engels: every
sign is a request for compliance).
Bedoel ik werkelijk, èlk teken? Ja. Ik heb nog geen teken kunnen
bedenken waarvoor dat niet opgaat. Jij?
Volgens die (veronder)stelling deelt de één ‘met zoveel
woorden’ aan de ànder mee wat z/hij van haar/hem wil, waartoe
z/hij haar/hem probeert te bewegen[.]
[Met] zgn Application Programming Interface (API) gaat [het] om
koppeling tussen geprogrammeerde ‘dingen.’ Een mens doet er
— nog — niet aan mee. Het ene digitale ding stelt via
zo’n koppeling zoiets als een vraag aan een ander digitaal ding,
waarna dat andere ding aldus gekoppeld het ene ding bijbehorend
antwoord geeft. De èxtra koppeling is bedoeld om vraag resp. antwoord
te kunnen beperken tot wat functioneel telt. Zeg ook maar dat de
feitelijke wèrking van het andere ding er voor het ene ding niet toe
doet. Het ene ding kan met zo’n vraag strikt mikken op wàt het
— als antwoord — beschikbaar wil krijgen.
Nee, niets nieuws.
Maar vóórdat je aan zo’n koppeling begint, althans, als je er
uiteindelijk als mens voor àlle duidelijkheid wat aan wilt hebben, moet
je dus èxtra precies weten of het andere ding op aldus
gestandaardiseerde aanvraag levert wat betekenis betreft, dus niet
alleen vòrm, maar ook en vooral, zeg maar, inhoud, voldoet aan waar het
ene ding mee verder kan. En dat moet èxtra precies, omdat digitale
dingen niet uitgerust zijn met het vermogen om een contextuele
meerduidigheidsknoop verantwoord (lees ook: het minst ònverantwoord)
dóór te hakken.
Of je een interface een API noemt, of niet, niemand mag er oplossing
van verwachten, zolang het probleem betekenismatig niet gròndig bekend
is. [Vaak] ontbreekt dat inzicht. Erger nog, niemand ziet er blijkbaar
zelfs maar enig … probleem in.
Wie het noodzakelijke betekenissenoverzicht opgesteld heeft, kan dan
nog belemmerd blijven door het idee van aparte
vraag-antwoordcombinaties, en voor èlke combinatie een API —
laten — ontwikkelen. Met veel, en alsmaar méér van zulke
combinaties is het oude wildgroei in nieuwe zakken. […]
Dankzij betekenismatig overzicht kan je — pas — verdeling
in digitale dingen serieus heroverwegen. Volgens een gewijzigde
indeling kunnen sommige vragen niet langer aan de orde zijn, àndere
vragen juist weer wèl. Bepaal allereerst eventuele herverdeling in
overleg met iedereen die relevante ‘dingen’ beheert.
Belangenstrijd, inderdaad. Daarna zijn — alsnog — benodigde
koppelingen aan de beurt.
Eén en steeds dezèlfde koppeling, ach, waarom niet een API genoemd, kan
op allerlei vraag-antwoordcombinaties worden bemeten door tevens te
voorzien in parameters voor betekenisbepaling. Ze heten vaak
metainformatie. Zo blijft idealiter dan één, immers algemeen bruikbare,
API over (mits in eenduidigheid van contextuele verbijzondering
voorzien is). Klopt, dan is het betekenissenoverzicht vóórafgaand niet
nodig, want zo’n koppeling kan willekeurige verdeling over dingen
van digitale verwerking aan. Je kunt daarmee bedoelde verdeling
gaandeweg optimaliseren (wat uiteraard vooral veranderkundig helpt om
helaas onvermijdelijke weerstand van belanghebbenden te …
managen).
Er is echter nog alom meteen weerstand tegen voorrang voor
betekenismatige oriëntatie.
[Zulke] beperking van aandacht is […] begrijpelijk voor
fysieke voorzieningen die er immers in allerlei soorten en maten zijn.
Over zoiets als inhoud valt dan onmogelijk iets algemeen bruik- en
houdbaars te beweren. Maar het is natuurlijk niet zo dat èlke
moeilijkheid herleidbaar is tot — oplossing onder de noemer van
— (project)management. Vergeet dus vooral ontwerpers niet. Vanaf
wat ingewikkelder opgaven blijkt dat toch nog een ànder en onmisbaar
vak[, …] een vak dat de ontwerper in kwestie verantwoord beoefent
door o.a. dat onderscheid tussen ex- en intern nota bene niet te
veronderstellen. De ontwerper wisselt synthetische analyse af met
analytische synthese.
Omdat èlke digitalisering àltijd informatie betreft, kan en daarom moet
daarvoor wèl algemeen geldig op informatie worden ingegaan als, zeg
maar, onderwerp van — nota bene faciliterende —
beheer(sings)structuur. Ik herhaal dat welke manier dan ook van
projectmanagement/-organisatie faalt, indien voor de beoogde
voorzieningen de feitelijke — dynamiek van — belangen- met
bijbehorende betekenissenvariëteit veronachtzaamd gebleven is. [Voor]
ontwerp van stelselmatige betekenissenordening […] leent zich
Metapatroon opzettelijk als modelleermethode[. …] Maar wanneer de
voorwaarde van explicitering van betekenisverschillen-in-samenhang
ònvervuld blijft, valt er nooit tegenaan te managen resp. organiseren.
Dat geldt natuurlijk voor èlke verandering. Volgens ondeugdelijk
ontwerp, zoals zich dat voor ingewikkelder opgaven doorgaans inderdaad
gaandeweg ontwikkelt, pakken aldus vergeefse pogingen eindeloos
averechts uit.
Er valt àlles vóór modulariteit te zeggen. En nòg meer voor zgn parameterisering, waardoor het aantal modulen minimaal is en blijft. Daarvoor is de insteek volgens verwerking echter ongeschikt. Ordening van informatie èn verkeer van opslag naar verwerking resp. verwerking naar opslag laat zich daarentegen vergaand algemeen opvatten en bijgevolg -zetten.
in: aantekening 97.4
[B]eheers[ing] lukt eenvoudiger, of pas, door het als het ware
òpleggen van een systeem. Dat komt neer op — veronderstelling van
— mogelijke elementen, mogelijke relaties ertussen èn regels ter
bepaling — inclusief belemmering — van daadwerkelijke
relaties tussen daadwerkelijke elementen. […]
Wie aan èlk(e) syste(e)m(atiek) — soorten — elementen,
— soorten — relaties en relat(iv)eringsregels herkent, kan
syste(e)m(atiek) als onderwerp van ontwerp(en) gaan waarderen. Hoewel
het als zodanig vaak onbewust raakt, heeft een systeem een doel. Er is
behoefte om gedragingen te coördineren, dwz samenhangend te
behe(ers)en.
Wanneer èlke gebeurtenis — en wàt dan als zodanig geldt, laat ik
maar zitten — als apàrt soort element verondersteld wordt, zijn
zowel relaties als regels zelfs uitgesloten. En vanwege hun apartheid
valt er van de gebeurtenis niets te leren voor (een) volgende
gebeurtenis(sen). Zo’n syste(e)m(atiek) draagt aan beheersing dus
niets bij.
Met nadruk nog steeds op elementen kan er onderscheid gemaakt zijn
tussen soort en exemplaren per soort. Daar komt de zgn ideeënleer op
neer. Er komt een ènkele soort relatie bij, die ook meteen de enige
regel is, te weten tussen telkens een idee (lees ook: vorm, wezen) en
‘zijn’ exemplaren. Wie orde verwart met — vestiging
en handhaving van — strikte hiërarchie, kiest hier gauw voor als
onwrikbaar dogma.
Als de zeggenschap over het systeemdoel, zeg maar, democratischer
… geregeld raakt, verandert uiteraard méé wat àls systeem past.
En hoe sterker erkenning geldt van samenleving als dynamisch, des te
ònlogischer is het om (soorten) elementen als vàst te
veronderstellen.
Algemeen geldt als ontwerpleidraad dat àndere veronderstellingen
omtrent (soorten) elementen gepaard moeten (!) gaan met àndere
veronderstellingen omtrent (soorten) relaties resp. regels, zoals
àndere veronderstellingen omtrent (soorten) relaties …
enzovoort.
Er is géén vàststaand doel. Sommige systemen die ooit ontworpen zijn,
worden nog steeds intensief gebruikt. Als ze voldoen, prima.
[… E]r zijn [allerlei] systemen bedacht. En wie zich verplicht
waant tot gehoorzaamheid aan een ‘bepaald’ systeem, vindt
[iets] dat er niet aan voldoet [gauw … niets].
Op dergelijke beperking is overigens algeméén — de grens volgens
— logica gebaseerd. Metapatroon verruimt logica tot wat ik
stelsellogica noem. Dat lukt met de veronderstelling van doorgetrokken
relativiteit. Een relatie tussen elementen kan op haar beurt àls een
element gelden, en omgekeerd een element àls een relatie. Dat is
voorwaarde voor systematische herhaling, ook wel recursiviteit genoemd.
Want àls element laat het zich vèrder … relateren, enzovoort, en
omgekeerd geldt een relatie als samen(s)telling van elementen. Door de
regel van herhalingsmogelijkheid van zùlke betrekkelijkheid betreft de
regel voor samenloopgrondslag van (een) gedrag(ing) àltijd een
betrekking tussen twee elementen, dus met het ene àls object en het
andere àls situatie. Daarmee laat zich […] ordelijk beschrijven
wat geacht wordt afwisselend, als het ware situationeel verweven, te
bestaan.
Wat volgens mij moet tellen, is eenduidigheid van gedragsbepaling. Met object als actor geldt situatie als factor. Met een samenloop resulterend in ànder gedrag, moet zowel object als situatie ànders ‘zijn’ dan gedrag annex samenloop waarmee wordt vergeleken. Het betreft dus o.a. niet een veranderde situatie, maar tèlkens een àndere situatie. Die veronderstelling is nota bene een van de voorwaarden voor methodische dekking van variëteit.
De werkelijkheid kan als verweven worden opgevat in de zin van alsmaar wisselende verhoudingen met alsmaar wisselende deelnemers in alsmaar wisselende hoedanigheden. Maar èlk individu kan op enig moment worden verondersteld te verkeren ‘in’ een bepaalde verhouding (lees ook: omstandigheden, situatie) ‘in’ een bepaalde hoedanigheid. Voor zijn passende gedragsaandeel helpt informatie niet die hem als het ware gevangen houdt in de ervaring van ondoordringbare verwevenheid (door hem daar nog eens èxtra op te wijzen). Daarentegen moet iemand aan informatie de bevestiging — kunnen — herkennen van de geldigheid van zijn verhoudingsgewijze hoedanigheid. […] Borging van gebruikswaarden vergt ontleding van verwevenheid tot — zicht op — meervoud. Het aantal zgn opties is bij voorkeur, zoals het heet, open.