Integratiemethode voor informatiestelsel

Pieter Wisse

De vangst met een stelselmatige ontwerpleer

De vis zou pas als allerlaatste ontdekken wat water is. Natuurlijk gedrag, suggereert dat sleetse gezegde, belemmert rationeel begrip. Ik geef er graag een wending aan. Zo leeft de mens in een informatiemaatschappij. Meestal gedragen u en ik ons dus ‘gewoon’ met informatie. Daarvoor hebben we geen wetenschappelijker informatiebegrip nodig. Integendeel, dat zit onze alledaagse gedragingen maar in de weg.

Voor onze externe gereedschappen voor informatievoorziening ligt dat anders, zeker nu zulke gereedschappen meer en meer verbonden raken door communicatietechnologie. Zodra er sprake is van een stelsel, moeten op z’n minst ontwerpers inzien dat informatievraagstukken vooral kwalitatief andere methoden vergen.

 

 

Optelsom: gescheiden taalspelen

Het is allereerst belangrijk te waarderen dat geen mens zich met zijn onmiddellijke gedrag bewust is van betekenisvariatie. Neem een alledaags Nederlands woord, bijvoorbeeld: blok. Het woordenboek dat ik raadpleegde, onderscheidt zomaar zestien betekenissen. Die opsomming is ook nog eens zeker niet uitputtend want, ik noem maar een voorbeeld, de toepassing in het volleybal staat er niet tussen.

De grote hoeveelheid betekenissen van één en hetzelfde woord of gebaar is blijkbaar geen probleem. Maar hoe komt iemand ‘gewoon’ op de relevante betekenis uit? Dat lukt omdat zo’n teken nooit geïsoleerd staat, maar altijd in een zetting verschijnt. Precies, dat is de context. De mens stuurt dankzij een bepaalde context razendsnel en met precisie aan op de passende betekenis van het ene woord, gebaar, beeld enzovoort. Dat gebeurt zo snel, dat we ons doorgaans van geen context bewust zijn. Het lijkt erop dat we slechts dat ene teken interpreteren, maar zo is het dus juist nooit. De natuurlijke modus van menselijke informatieverwerking is primair onbewuste duiding van context, met de aparte betekenis van een enkel samenstellend deel als het ware als het bewust ervaren sluitstuk.

Aristoteles hield zich reeds bezig met meerduidigheid. Wittgenstein associeerde een specifieke betekenis met wat hij een taalspel noemde. Volleybal is dan zo’n taalspel. Een praktijkgemeenschap (community of practice) heet dat tegenwoordig ook wel. Daarbinnen draagt het woord ‘blok’ een eenduidige betekenis.

Voor zover ik weet, deed Wittgenstein geen poging een theorie van samenhang tussen taalspelen te ontwerpen. Het lijkt erop dat hij op basis van de betekenisvariatie op woordniveau aannam dat taalspelen strikt náást elkaar bestaan, nota bene géén overlap vertonen. Ik zou hem daarmee tot filosoof van de klassieke toepassing van digitale informatietechnologie kunnen bestempelen. Met klassiek bedoel ik de periode vóór integratie(pogingen) met communicatietechnologie. De ene toepassing annex informatieverzameling staat nog compleet lòs van elke andere. De zgn. gebruiker bezorgt zichzelf dan de (om)schakeling van context door zijn keuze voor een bepaalde ‘toepassing.’

Het uitstapje naar Wittgenstein verklaart overigens glashelder waarom een populair integratierecept steevast averechts uitpakt. Stel dat allerlei toepassingen volgens de leer van de taalspelen gescheiden opgezet zijn, maar voortaan als een stelsel moeten functioneren. Daaronder verstaat menige organisatie, sector enzovoort dat informatie tussen toepassingen uitwisselbaar moet zijn. Geheid komt tijdens de voorbereidingen onverenigbaarheid aan het licht, want helemaal zonder enige reden waren die toepassingen ook weer niet gescheiden ontstaan. Nu vormde onverenigbaarheid van betekenissen voor Wittgenstein het uitgangspunt voor zijn begrip ‘taalspel.’ Hij zou verschillen ertussen nooit willen opheffen, want het bestáánsrecht van zulke verschillen is juist de clou. U moet het niet betreuren dat de ene medewerker iets anders onder een klant verstaat dan een andere medewerker. Mits de afwijkende betekenissen functioneel zijn in hun respectievelijke relaties met ‘de klant,’ behoort u ze zelfs toe te juichen. Het voordeel van samenwerking ligt soms in allemaal hetzelfde doen, dan weer in het leveren van gespecialiseerde bijdragen. Dat populaire integratierecept ontkent echter de waarde van betekenisvariatie. Er komt daarentegen de opdracht betekenis te standaardiseren. De oorspronkelijke taalspelen laten zich echter niet uniformeren zonder verlies van wat Bateson zo mooi zegt dat informatie is: a difference that makes a difference. Bezit u aandelen in een bedrijf dat als voorwaarde voor integratie absoluut gemeenschappelijke definities wil vaststellen? Probeer ze te verkopen, die aandelen! Wat de overheid betreft, ik ga er niet om emigreren als zij het valse integratierecept oppakt, maar het is zeker niet te veel gezegd dat respect en zelfs actieve steun voor betekenisvariatie mede haar raison d‘être vormt.

Maar namespaces dan? Het klopt dat een naamruimte bescherming biedt voor een verzameling termen met hun specifieke betekenis. Ik meen zelfs dat taalspel en naamruimte volstrekt synoniem zijn. Elke oorspronkelijke toepassing kan inderdaad als een aparte naamruimte gelden. De vraag is vervolgens wat het stelselkarakter is van de toepassingen/naamruimtes die met communicatietechnologie tot een netwerk zijn verenigd. Zo’n optelsom blijft ruwweg beperkt tot eenvoudiger toegang tot de uiteenlopende, onverminderd aparte informatieverzamelingen (wat overigens al voordeel kan opleveren, zoals het Internet met het wereldwijde web toont; tegelijk zijn rampen door onoordeelkundige standaardisatie tenminste vermeden).

 

 

Puntige context als integratiesleutel

Hoe kan het dan wel? Het helpt te beseffen dat Aristoteles en Wittgenstein niet voor de opgave stonden om, zoals wij nu, integratie voor een informatiestelsel te waarborgen. Daarom kon iemand als Wittgenstein onbekommerd de nadruk eenzijdig leggen op betekenisverschillen. Van de weeromstuit lijkt het er dus op dat het ene taalspel/naamruimte helemaal lòsstaat van ieder ander. Dat blijkt echter veel te simpel gedacht. Voor informatieve integratie is onafhankelijk taalspel/naamruimte als begrip te grof.

Wij moeten verbijzonderen naar de elementen die een rol spelen in een … taalspel. (Ook) in de informatiekunde heten ze tegenwoordig objecten. Zo is het duidelijk dat een bepaald object, neem uzelf gerust als voorbeeld, in allerlei taalspelen verschijnt. Het formele begrip dat de sociale psychologie hanteert is situatie. Het object in kwestie vertoont afwijkend gedrag van situatie tot situatie. Sterker nog, juist zulke gedragsvariatie ligt ten grondslag aan onderscheid naar situatie. Eigenlijk zet de term ‘naamruimte’ ons extra op het verkeerde spoor; een situatie is een gedragsruimte, waarbij de naam van het object onderdeel van zijn gedrag uitmaakt. Bent u daar nog? Ik probeer mijn verhaal zo eenvoudig mogelijk te houden, maar kan het ook niet helpen dat integratie tot succesvol informatiestelsel nu eenmaal een ingewikkeld vraagstuk is. Want anders zou het probleem zich niet zo hardnekkig manifesteren.

Ik doe dus mijn best. Over situaties is het toch alweer gemakkelijker te veronderstellen dat uw gedrag in de ene situatie relevant is voor hoe u zich in een andere situatie gedraagt. Kortom, op het niveau van objectgedrag staan situaties als het ware met elkaar in verbinding. Er is dus méér dan puur verschil. Het klinkt aanvankelijk gekunsteld, maar beschouw ‘beschikken-over-een-permanente-verblijfplaats’ eens als een situatie. Een andere situatie is dan bijvoorbeeld ‘krijgen-van-een-bekeuring-voor-te-hard-rijden.’ Is het niet duidelijk dat u over uw verblijfplaats blijft beschikken, terwijl u de bekeuring krijgt? Dat is het natuurlijk wel degelijk. Indien vanuit beide ‘situaties’ naar een bepaalde persoon verwezen staat, is het verband gevestigd. Voilá, integratie. Het stelsel zit helemaal consequent in elkaar, indien vooral ook ‘hebben-van-een-gewaarmerkte-persoonsidentiteit’ als een situatie geldt.

Waarin zo’n integratiemethode kwalitatief verschilt, is de expliciete modellering van situaties. In het informatiestelsel komen daarmee evenzovele contexten overeen. Elke context moet precies zo kleinschalig opgenomen zijn, dat bepaald objectgedrag ermee eenduidig vaststaat. Deze voorwaarde van puntige context geldt althans, wanneer het informatiestelsel met digitale technologie uitgevoerd wordt. In tegenstelling tot de mens, schakelt een geprogrammeerde computer nooit natuurlijk van de ene naar een andere betekenis van een teken.

Het voert voor dit korte bestek te ver het contextformalisme toe te lichten. Formeel onderscheid tussen situatie en context heb ik maar gelaten voor wat het is. Onder de noemer van metapatroon (Engels: metapattern), respectievelijk semiotische enneade heb ik daarover elders uitvoerig gepubliceerd. Verwarring met het rolbegrip in traditionele objectgerichtheid (OO) wil ik echter hier alvast vermijden. Inkapseling met OO houdt in dat het ene object alle rollen omvat. Contextgerichtheid zoals ik die voorstel, keert het object vrijwel binnenste buiten. Omdat relevant objectgedrag van context tot context aangevuld wordt, kan een informatiestelsel eenvoudiger per rol groeien, zich aanpassen enzovoort. Een object hoeft dus niet ‘opengemaakt’ te worden, als er iets verandert.

 

 

Uitsmijter

Hopelijk heb ik minstens één van twee aspecten van integratie tot informatiestelsel onmiskenbaar verduidelijkt. Het is volgens de eerste helft van deze tekst nogal eenvoudig voor integratie precies de verkeerde benadering te kiezen. U kunt die nu eveneens eenvoudig herkennen. Met slagwoorden als “gegevenswoordenboek” en “uniforme definities” raakt integratie zelfs onbereikbaar, want de ruimtes voor wezenlijke verschillen gaan verloren. Begin er nooit aan. Of stop er onmiddellijk mee als zo’n project, programma of wat dan ook al van start ging.

Het andere aspect betreft een aanpak die wèl werkt. Die kon ik met de tweede teksthelft slechts aanstippen, maar ik wil u niet onthouden dat integratie tot informatiestelsel gewoon moet kunnen lukken.

 

 

 

Dr ir Pieter Wisse is directeur van Information Dynamics bv te Voorburg. Hij publiceerde o.a. Metapattern: context and time in Information models (Addison-Wesley, 2001).

 

 

juli 2004, webeditie 2004 © Pieter Wisse