Metapatroon > interdisciplinaire grondslagen > cognitieve psychologie
Omtrent maatschappelijke vraagstukken bestaat geen objectieve waarheid. De […] variëteit […] wortelt in mensen met hun verschillende, ook nogeens wisselende motieven en zodoende rationaliteiten als steeds subjectief-situationele waar(he)den.
in: Ecologische ontwerpdynamiek van rechten en plichten
[W]ezenlijke subjectiviteit omvat weliswaar empathie, maar per definitie geen totale verplaatsing. De situationele ervaring ben je helemaal zelf.
in: Aantekeningen over semiotiek
Het is allereerst belangrijk te waarderen dat geen mens zich met zijn onmiddellijke gedrag bewust is van betekenisvariatie.
in: Integratiemethode voor informatiestelsel
Betekenisontwerp is maatwerk per handeling.
De oriëntatie op tekens vergt behandeling van motivationele oorzaken en effecten.
in: Verjonging
Je kunt motief ook als interesse lezen. Verder vind ikzelf dat
motief mooi associeert met emotie. Dus, dankzij onlosmakelijkheid
blijkt ook emotie wezenlijk voor/in semiosis. […]
Opnieuw met een beroep op onlosmakelijkheid valt […] simpel te
veronderstellen dat wat een mens altijd als rationeel opvat, zeg maar
begrippen/concepten op zichzèlf, nooit bestáát. Begrippen rusten steeds
op motief enz.
Identity management occurs in relationships. Actors engage in interaction from their respective motives.
in: Semiotics of identity management
[A]t least according to the semiotic ennead, what we are calling context/signature/intext, just as we do situation/identity/behavior, are 'all in a man's imagination,' that is, his interpretation (motive/focus/concept).
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Metapattern makes no such claims about all of reality. Its structural definitions are limited to how people perceive their world, so what is defined “only” refers to a model of information objects and their relationships. All Metapattern assumes about objects and how they relate to the world is that it’s as if the information set is the world’s representation—or at least, that it represents a relevant part of the world.
in: Metapattern as context orientation: meeting Odell's challenge of object orientation
[H]oe komt iemand ‘gewoon’ op de relevante betekenis uit? Dat lukt omdat zo’n teken nooit geïsoleerd staat, maar altijd in een zetting verschijnt. Precies, dat is de context.
in: Integratiemethode voor informatiestelsel
[Z]odra je met semiosis van doen hebt, bestaat contextònafhankelijkheid niet, punt.
Zonder expliciete context kan interpretatie twijfelachtig uitvallen.
in: Stelselmatige semantiek door Suwinet
Formally, when a sign is — potentially — ambiguous for a user at the scale of ‘her’ system, contexts need to be made systematically explicit within that very information system, too.
in: note 23.1
Mentioning motives is a first hint at the difficulties of maintaining a single focus.
Karakteristiek voor aandacht [is] focus. Een bepáálde focus verbindt een motief en een concept. Op hun beurt staan focus met gemotiveerd concept, via signatuur met contextuele intext, voor identiteit met situationeel gedrag. Als toestand is aandacht dat gehele complex, of zo je wilt, configuratie. Als beweging [is] aandacht vooral toespitsing op een focus, met vervolgens daaraan vàst dus onvermijdelijk die andere elementen.
It is in the nature of semiosis that you never encounter the same sign twice. Every application of the ennead changes the cognitive mass from which it is brought to bear the next time around.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
The ennead is a sophisticated metamodel for connectionism. On the basis of the formal articulation of perspective, a classification of intelligence, mind, etc. may be erected. At the one extreme is an actor whose motive, focus and concept remain fixed. Only values of the concept(s) can change. This is the proverbial thermostat. At the other end of the spectrum is an actor who is able to change perspective completely, i.e. including his uppermost motives. Findings in evolutionary psychology are straightforward: man’s perspective is nowhere near perfectly plastic.
in: Metapattern for converging knowledge management with artificial intelligence
[A] subject exhibits a phenomenological faculty when (s)he experiences the world as related objects. Other names for such a faculty are mind, intellect, cognition.
In the human perspective (that is, in reality) objects never appear fully self-contained but always, as Gestalt psychology has shown, as a foreground against a background. Metapattern starts with the recognition of this double movement in the single act of human understanding.
in: Metapattern as context orientation: meeting Odell's challenge of object orientation
A phenomenon, then, is an experience from a particular behavioral perspective. It is the perspective that controls the experience of object-for-subject.
[T]he ennead 'operates' individually, that is, an assumption for variety is semiosis as an integrated aspect of personal existence, contributing to, if not constituting, experience's subjective nature.
in: Victoria Welby's significs meets the semiotic ennead
I've condensed punctuated shifts to occur from focus to focus. […] Motive and concept are dynamically 'created' from a particular focus. As associations change, so may motives and concepts change over time even when 'triggered' from a focus that itself has so far remained unchanged. What I want to say is that the mind is not a repository of stable, static thoughts. There is at most a dynamic stability, resulting from focal reinforcement.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
Uit het paradigma van het subjectief situationisme volgt dat gedeelde betekenis eenvoudig niet bestaat. […] Voortdurend zetten alleen eigen motieven individuele personen tot beweging aan en zij zijn daarom in de grond van de zaak verschillend. Als betekenissen voortkomen uit beweegredenen dan zijn betekenissen ook volstrekt individueel (en situationeel).
in: Een nieuw raamwerk voor informatiebegrippen
Abstracting from (human) language, the semiotic ennead helps to recognize that cognition essentially involves a behavioral function. Language use should comply with such a functional explanation, not the other way around.
in: Semiotic connectionism in artificial intelligence
Hoe groter de motivationele ‘afstand’ tussen actoren (nog) is, des te uitgebreider het teken moet zijn voor geslaagde interoperabiliteit.
in: Semantiek, interoperabiliteit en infrastructuur
The experience of a signature or a point of view is a focus.
in: Metapattern: information modeling as enneadic dynamics
Zo heet één van de elementen in de enneade 'motive.' Voor mij is dat daar synoniem met emotie, interesse, wil. Langs die dimensie van de interpretatie in de enneade is het dan een bepaalde focus die schakelt tussen een motief en een concept. Voilá, het verband is eindelijk eenduidig gelegd (nota bene, dat is voorwaarde voor operationalisering met digitale technologie). Zo emotioneel is elk concept dus, en zo conceptueel elke emotie; het zijn variaties op het — opgerekte — thema van cognitie.
in: Aantekeningen over semiotiek
[F]ocus is both where the tension between figure (concept) and ground (motive) occurs and where their tension is resolved.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
What is assumed to be inside cognition, are motive and concept revolving around focus. Then, a belief that is acted upon is a motivated concept. However, the same may be said about a desire. Or an intention. Belief, desire and intention are not atomic concepts. Their dynamics can only be recognized from the vantage point of an irreducible model.
in: Semiotic connectionism in artificial intelligence
The plane of focus-identity-signature is critical for semiosis-as-dynamics, i.e. movement of/in the cognitive mass. I would say that semiotic life entails that any 'node' may become focus etc. and that from any node any other node can be reached. Now, that's the principle. For a sound theory of cognition, it 'only' remains to work out the constraints. :-)
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
We are performing at the level of semiosis, with the irreducible subjectivity it entails, period. We cannot 'do' semiosis outside ... semiosis. Call it the semiotic imperative.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
[S]emiosis is dynamisch. Ik meen dienovereenkomstig dat ons
cognitief vermogen kan ‘spelen’ met wat — volgens het
enneadische model — geldt als bezetting van de elementen. Als
model is de triade, door gebrek aan dimensies met èlk drie elementen,
daarvoor nog lang niet zo suggestief. Wat suggereert de rijkere
enneade?
Allereerst zijn elementen in strikt hiërarchisch opzicht relatief.
Daarmee bedoel ik dat focus naar ‘boven’ kan opschuiven. De
nieuwe focus ‘kent’ aldus een ruimer motief èn navenante
begrippen. In omgekeerde richting kan focus afdalen. Dat betekent een
detaileerdere uitdrukking van motief, wat overeenkomt met
verbijzondering; dienovereenkomstig zijn de bijbehorende begrippen
versmald.
Het lijkt me verder aannemelijk dat focus ook, zeg maar, lateraal kan
verspringen (of hoe dat ook gaat). Dit roept overigens bij mij de vraag
op of semiosis louter enkelsporig verloopt. Of is er op enig moment
altijd (eventueel?) sprake van semioses, meervoud dus? Ikzelf vind de
aanname van méérsporigheid redelijk. Maar ja, hoe verloopt eventuele
invloed vanuit het ene spoor op een ander?
Tenslotte kan dergelijke dynamiek van focus suggereren dat semiosis
enige ontsnapping biedt aan de irrationele dwang van rationaliteit. Of
blijft het alweer bij de schijn van ontsnapping? Ik denk aan de
mogelijkheid van, zeg maar, positiewisseling. Wat de ene semiosis als
een begrip ontwikkelde, kan dan door een volgende semiosis als een
motief ingezet worden …
[E]r zijn netzoveel specifieke programma's als knooppunten die als focus kunnen functioneren. En mijn idee van de plasticiteit van — zeker niet alleen de menselijke — cognitive mass is dat potentieel elk neuron — of kan het zelfs verder gedifferentieerd? — voor focus-dienst geactiveerd kan worden. Dat zijn inderdaad nogal wat programma's.
De trits context-signatuur-intext is altijd enkelvoudig in het gebruik, zeg maar in een bepaalde cyclus van semiosis. De crux is het samenspel van drie elementen, zodat je een scharnier hebt voor de verplaatsing naar de eventuele volgende cyclus.
De semiosis van verschillende actoren in hun communicatieve interactie valt niet tot één enkel, dóórlopend verband te reduceren. Daar zit altijd het teken tussen (waarbij het tevens nogal kan verschillen wat de ene actor als voortgebracht teken 'bedoelt' en de andere actor als opgevat teken 'begrijpt').
Dergelijke verschillen zie ik niet als paradoxaal, maar als 'gewoon' dankzij dat methodisch strikte onderscheid tussen voortbrenger en waarnemer van een teken. Het betreft louter nog een paradox vanuit het perspectief dat er een overkoepelende taligheid is waarin gemeenschappelijke betekenis (wat dat ook is) als het 'ware' vastligt voor alle deelnemers aan communicatie.
in: aantekening 19.3
Het is natuurlijk wel zo dat ervaringen in, planningen voor enzovoort allerlei andere situaties mede van invloed zijn op feitelijk gedrag in die ene situatie. Althans, dat lijkt mij geldig voor menselijk gedrag, omdat een mens via enneadische semiosis tot bepaald gedrag komt. Inderdaad, ik denk dat onlosmakelijk met die gedragsbepaling op basis van concept de situatiebepaling op basis van motief samenhangt. Dus, situatie is voor motiefgedreven wezens niet zozeer iets statisch, maar eveneens steeds cognitief-emotioneel geconstrueerd.
in: aantekening 19.7
Human language is a late evolutionary development. Cognition is a much older phenomenon. Abstracting from (human) language, the semiotic ennead helps to recognize that cognition essentially involves a behavioral function. Language use should comply with such a functional explanation, not the other way around.
in: Semiotic connectionism in artificial intelligence
Voor kunstmatige intelligentie vind ik het beslist een reële eis, dat de kunstmatigheid zoveel mogelijk relatie houdt met de intelligentie (wat dat ook is) waarvan het blijkbaar de simulatie is.
Als je de triade en de enneade onderling vergelijkt, lokaliseert de enneade het mysterie alweer met (veel) grotere precisie inclusief (meer) dynamiekpotentieel. Daardoor kan het juist productiever werken. Zodra je beseft hoezeer cognitieve/mentale beweeglijkheid ertoe doet, ben je (dus) gemotiveerd te blijven oefenen.
Starting from situation, identity and behavior as elements, I outline a direction for artificial intelligence that might lead to a closer formal correspondence with natural intelligence.[
in: Semiotic connectionism in artificial intelligence
A discipline where I would like to see the semiotic ennead applied is cognitive science/evolutionary psychology. With any neural node potentially a 'focus,' and a mechanism for focal shifts, motivational annex conceptual variety 'naturally' follows.
in: Notes on Metapattern and enneadic semiosis, part 2
Waarmee we via een programma een digitale machine 'prikkelen' wil ik niet verwarren met menselijk gedrag waarbij motivatie meespeelt. Die machine 'beweegt' zich slechts in het cybernetisch vlak (met, inderdaad, de prikkel als kenmerkende oorzaaksoort), terwijl de mens een signifisch wezen is (met teken als kenmerkende oorzaaksoort).
in: Aantekeningen over semiotiek
Als bron van verwarring [geldt] het (waan)idee van zgn machine understanding […], zeg ook maar de droom van kunstmatige intelligentie, als ware dergelijke intelligentie vergelijkbaar met menselijke cognitie. Weliswaar is het doel met zgn expertsystemen alweer minder ambitieus, maar blijft parallelliteit van argumentatiewijzen uitgangspunt. Van weeromstuit gaan dergelijke nogal platte formalismen voor digitale verwerking bepalen wat als wèrkelijkheid kan tellen, dwz bestaanbaar is.
Balanced capacities for self-identity management are constituents of evolutionary fitness.
in: Semiotics of identity management
I also consider a change of mind as motivated behavior.
in: Mannoury's significs, or a philosophy of communal individualism
[B]etekenissenvariëteit [is] contraintuïtief […] voor iemand die zijn cognitief vermogen als het ware op de automatische piloot heeft staan. Dat vermogen ‘werkt’ naar zijn aard volgens één focus tegelijk. Die focus verzekert gerichte interpretatie. Het effect is perceptie (iets als teken) en conceptie (teken met specifieke betekenis). Dat is niet alleen volstrekt normaal. Volgens evolutionaire psychologie is er een plausibele verklaring voor. Dankzij de toegespitste betekenis ‘weet’ het organisme precies wat het ‘moet’ doen (of laten) in de situatie in kwestie. Kortom, betekenis is principieel géén doel op zichzelf, maar dient gedragsbepaling/-vorming: pragmatisme. Wie zich hiervan bewust is, kan pas herkennen dat hij voortdurend van focus wisselt. Ofwel, menselijke gedragingen zijn variabel. Daarin zit het evolutionaire verschil met semiosis.
in: In de hoop op informatiekundig beroepsperspectief
What the semiotic ennead aims to summarize is a theory of cognitive relativity. At some time, a particular node is focus, while at some other time it may contribute to constitute a motive or a concept. The ennead builds the case for — subjectively believing in — a corresponding objective reality, that is, structured as behavior of a situated object. Then, the task for Metapattern is to exhibit the intermediary signing, corresponding in structure to what has been assumed for both (subjective) cognition and (objective) reality.
in: Open conceptual modeling with Metapattern
What the ennead is trying to tell you, correction, what I am trying to tell you by suggesting the ennead is that any concept you have, develop, or whatever, is essentially motivated. Where it says ‘motive’ in the model you may also read; interest, emotion, desire, … That’s all cognition, too. And cognitively ‘connecting’ motive with concept is focus. It correlates with attention. At the ‘back’ of attention is always a motive … yielding a related concept.
in: note 47.17
Volgens het ruimere/rijkere kader van de semiotische enneade geldt een gedeelte van een teken als signatuur en een ander, veel groter gedeelte als context (plus een gedeelte als zgn intext). Uit hun verhouding (zoals ervaren) vòlgt (pas) of de spreker de signatuur in kwestie eventueel als een naam (of wat dan ook) bedoelt resp. of de hoorder 'm als zodanig opvat.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Slechts een signatuur, of het een woord, een zin, of wat dan ook is, is weliswaar nodig, maar (lang) niet voldoende voor betekenis in de inherent provisorische 'zin' van zowel geven als nemen.
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
(Een) context is 'iets' dat er moet zijn, maar als zodanig nooit 'scherp' waarneembaar is. Want zodra de focus wijzigt voor volledige scherpte, is 'het' geen context meer, maar signatuur (met dienovereenkomstig gewijzigde context, enzovoort). Dat staat bekend als figure/ground[.]
in: Wittgensteins onderzoekingen semiotisch onderzocht
Als je naar de semiotische enneade kijkt, vormt focus het middelste element langs de interpretatiedimensie. Daarmee bedoel ik (ook) een (meta)beeld op te roepen. Wie door een lens kijkt (en een andere manier van ‘kijken’ bestaat volgens mij zelfs niet), ziet dóór de lens … iets. Dat iets kan echter onmogelijk de kijker zèlf als-kijker-naar-dàt-iets-in-kwestie omvatten. Zodra je dat probeert, verandert subiet zowel iets, als de kijker ernaar. De term focus brengt m.i. tot uitdrukking dat je je op enig moment niet tegelijk aan beide kanten van een lens (overdrachtelijk: interpretatie) kunt bevinden. Maar als ik in een spiegel kijk? Tja, wat zie je dan? Volgens mij is dat vooral iemand die door lens kijkt …
Besef van context kost extra moeite. ‘Normaal’ gebeurt contextualisering als het ware automatisch, wat doelmatigheid van gedragsaanpassing natuurlijk sterk bevordert. Dat biedt zgn evolutionair voordeel [[…], maar verandert in een nadeel zodra gedrag niet langer past in omstandigheden (lees ook: situatie). Met situaties buiten bereik van zulke — ogenschijnlijk — onmiddellijke aanpassingen ontstaat vèrder evolutionair voordeel door het vermogen om óók situationele verschillen — als evenzovele contexten — te duiden.
in: Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen
De crux van motieven is nu juist dat ze variëren. Dat ze
gedragingenvariëteit faciliteren van het individu waaraan motieven zijn
toegerekend, met bepaald gedrag steeds situationeel afgestemd.
Concepten zijn dienovereenkomstige motivationeel verbijzonderd. En wie
feit als hetzèlfde opvat als concept op z’n motivationeel
verbijzonderds, moet de aanname verlaten van absolute geldigheid resp.
objectiviteit van feitelijkheid.
Het menselijk kenvermogen werkt inherent … vernetwerkt èn
vernetwerkend. Er bestaat géén onderscheid, integendeel, tussen 1. als
het ware objectieve inventarisatie (lees ook: analyse) van
kenniseenheden en 2. al dan niet subjectieve vestiging van samenhang
ertussen. Althans volgens subjectief situationisme is semiosis
door-en-door subjectief èn structureel.
in: Ander metaconcept, enzovoort
The semiotic ennead as a conceptual framework implies that in an absolute sense the goal of ?unambiguous communication? is illusory. In fact, a major reason for keeping a conceptual model, say, open, is that it is … conceptual, and therefore involves interpretation by an … interpreter (also read: subject). In order to limit ambiguity it may be necessary to include — reference — to particular subjects[, including variety of their motives,] in a model.
in: Metapattern for complementarity modeling
Voor optimalere samenleving zijn doorgaans juist verschillende gedragingen van ‘deelnemers’ gewenst resp. noodzakelijk. Ofwel, dat ‘past’ omdat ze er verschillende (!) objectiveringen op na houden. Voor een zgn praktijk zijn daarom verschillen zeker netzo kenmerkend als overeenkomst van objectbegrippen. Daarbij moet (een) praktijk, zeg ook maar (sub)cultuur, opgevat zijn als een sociologische verdichting, dwz een sterk verkorte aanduiding van onderling afhankelijke gedragingen ‘in’ allemaal subjectieve leefsituaties met relevante verschillen van dien. Als sociaal leefwezen ‘leert’ een mens omgang in/met verhoudingen. Dat gebeurt van meet af aan èn over en weer met verzoeken tot inschikkelijkheid, zodat het maar moeilijk opvalt hoe door-en-door subjectief — veranderlijke — objectiveringen zijn.
in: Kritiek op de mystiek van Foucaults veldwerk
Een motief is immers een verdwijnpunt voorbij de horizon. Door conceptualisering verplaatsen we de horizon — of hoe dat cognitief ook ‘werkt’ — in een poging het desbetreffende motief er binnen te laten vallen … waardoor het echter géén motief meer … is. Er speelt dus ook en vooral motiefverschuiving[.]
in: Met fenomenologische psychologie op informatiekundig gesprek
Van psychologie is pas sprake, indien objectgedrag motivationeel is (wat de reden vormt om zo’n object als subject aan te duiden) .
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Het lijkt met ieders ervaring te sporen dat, vooruit, op een bepaalde manier, onderscheid geldt tussen enerzijds haar- resp. hemzelf, anderzijds wat haar/hem omgeeft (lees ook: wat er verder is) .
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Doordat van cognitieve instrumentaliteit het aandeel van motief en focus vergaand verborgen blijft, heeft het er ten onrechte alles van weg dat een concept als het ware direct èn volledig strookt met ons omgevende werkelijkheid. Die schijn van onmiddellijkheid heeft voordeel waar het op (re)actiesnelheid aankomt. Nogmaals, we beseffen onze voortdurende aandachtwisselingen enzovoort niet; dat zou ook maar àfleiden van handelingskracht in een bepaalde situatie, te weten adequate (re)actie hier-en-nu. Zo beschouwd zijn we evolutionair voorbestemd om de grondslag van onze gedragsvariëteit slecht te begrijpen, of zelfs te ontkennen.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Wat de enneade toevoegt, is corresponderende speculatie over de structuur van “the outer world,” met tekenstructuur als bindmiddel. Een concept betreft — het feit van — objectgedrag. Dat kan slechts gedrag zijn van een object in een situatie.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Volgens de enneade […] gaat het met verschillende concepten om dito verschillende gesitueerde objecten, die eventueel hetzelfde — netzo gedachte — nul-object delen. Die verschillen zijn het gevolg van […] verschillende interesses (lees: motieven) .
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Mijn idee is dat we zowel signatuur als context waarnemen, allebei met passende scherpte door de ene focus. Voor context is een scherpte passend die voor een signatuur wazig is. Inderdaad, dat is óók weer een kwestie van … context. Aldus draagt de mate van scherpte bij om iets als signatuur resp. context te ordenen.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
[Dat] is gewoon hoe cognitie werkt. De oneindigheid zit ’m (dus) primair in motieven.
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Het brein zit zo in elkaar, dat een individu ongemerkt snel van gedachte kan wisselen omwille van zijn gedragsaanpassingen. Een uiteraard véél te simplistische voorstelling die ik daarvan heb, is dat een complete interpretatie […] geconfigureerd is als trits van motief-focus-concept. Voor focus is één punt toereikend. Daaraan hangt enerzijds een deelverzameling voor motief; die bestaat uit meerdere punten, onderling verbonden. Anderzijds hangt aan focus nog zo’n deelverzameling, in dat geval voor concept en eveneens gematerialiseerd door onderling verbonden punten. Elk punt van zowel motief als concept kan de cognitieve rol van focus overnemen, resulterend in bijbehorend motief èn concept voor dàt punt in de hoedanigheid van focus[.]
in: William James als voorbeeldige randfiguur
Zo moest Stirner overwegend filosofisch redeneren. Inmiddels is empirische kennis over, bijvoorbeeld, cognitieve psychologie beschikbaar. Wie dergelijk bewijs serieus neemt, klopt, uiteraard als enkeling, deelt prompt zèlf het inzicht dat Stirner biedt.
in: Herpositionering van staat tot Stirneriaanse infrastructuurvereniging
Die hindernis verdwijnt naar mijn idee simpelweg door te erkennen dat zowel object als subject principieel bemiddeld verschijnen, ofwel met een teken. Verder dan (de) veronderstelling van correspondentie kùnnen we qua kenobject èn ?subject daarom nooit komen, punt. De enneade formaliseert zo’n veronderstelling. Daarin correspondeert motief met situatie, bemiddelend tot uitdrukking komend in context. Zoiets als ònmiddellijke kennis enz. van motief of situatie valt nu eenmaal niet te … kennen.
in: Signifische onlosmakelijkheid met passende formalisme(n)
The semiotic ennead’s irreducible elements imply that what is ‘really’ nested occurs in interpretation through the mutually relative elements of motive, focus, and concept (and expressed with signs along context and signature). Nestings therefore differ from one subject to the next, as developed from their different experiences.
in: Invitation to contextualism
A particular motive is such a both constraining and guiding factor, it ‘means’ looking for a corresponding context, mediating a corresponding situation (which is unknowable directly). Of how semiosis proceeds, I only strongly suspect that traditional computational models are way off. I suppose that in semiosis some behavioral threshold is reached when subsequent configurations of motive-focus-concept no longer diverge (whatever the criteria). As the correspondence relationships of the ennead suggest, the particular concept-in-motive determines the execution of behavior-in-situation. Monitoring behavior through signature-in-context then becomes part of the next indeterminacy, and so on.
in: Invitation to contextualism
Wat hebben we aan onbenullige opleiders? Wat is erop tegen als de juf en de meester in de onderbouw op z’n minst op hoofdlijnen van cognitieve dynamiek volgens [William] James kennen, en daarmee didactisch/pedagogisch aan de slag gaan? Sterker nog, (pas) als zij dàt ‘goed’ kunnen, volgt de rest natuurlijk niet vanzelf, maar wel véél gemakkelijker. En feitelijk is die cognitieve theorie helemaal niet moeilijk om te begrijpen, integendeel, want iedereen kan er haar/eigen ervaringen op toetsen. Mits je er open voor staat … Tja, daar noem ik wat. De meeste mensen durven pas ergens voor open te staan, zodra ze daarvoor èxpliciet de ruimte wordt geboden … en met overgenormeerd onderwijs is dat helaas niet aan de orde.
Maar het cognitief vermogen dient niet uitsluitend reductie. Het vestigt tegelijk samenhang. Die helpt om met accumulerende ervaring (lees ook: leren) te bewegen van ontmoeting naar ontmoeting.
[B]ehavior is irreducibly related to all of the ennead’s other elements, including motive. That is, behavior is motivated. And motive is behavioral. I therefore agree with Pepper to attribute critical importance to “the purposive act” which I consider equivalent with an instance of motivated behavior.
in: Contextualism means selectivity
In terms of semiosis, there is no identity across dimensions. Semiosis is … process. Correspondence indicates qualitative transfers from and to motivational control.
in: Contextualism means selectivity
Ook tegenwoordig koesteren de meeste mensen dat naïeve taalbegrip (en netzo onbewust logisch atomisme als wereldbeeld). Er is echter altijd zoiets als een tekencomplex aan de orde. Bijvoorbeeld, wat een apart woord lijkt, staat onlosmakelijk in (een) context. Dat ene woord, of welk specifiek opgemerkt teken dan ook, biedt slechts het momentane aandachtspunt … waardoor het als context ervaren tekenaandeel feitelijk leidt tot betekenis. Zo verkrijgt b volgens a een àndere betekenis dan b volgens c, enzovoort. Daar is helemaal niets mysterieus aan. We moeten gewoon consequent in termen van context … denken.
in: Wat is reële variëteit ook alweer?
Juist door wil onder de noemer van motief — als je dat omgekeerd wilt vind ik het ook prima, want principieel is er (dus) géén verschil — als een onlosmakelijk element van semiosis te beschouwen is desbetreffende oorzakelijkheid aannemelijk resp. aangenomen.
in: Motief en norm
[Leren] kàn nooit anders dan door ontwikkeling van een eigen gemotiveerd concept dat mede interpretatie behelst van wat de één achter het teken van de ànder veronderstelt als gemotiveerd concept. Dat niemand zich daarvan bewust kan zijn, is weer iets anders.
in: Motief en norm
Met het interpretatie-element focus suggereer ik een visuele analogie. Dankzij focus ziet een kijker een — ander — onderwerp scherp, maar àls kijker ziet hij zichzelf juist … niet. Hij bevindt zich immers aan de ene kant van de focus. Voor het onderwerp in kwestie moet het bijbehorende motief daarom een vermoeden enz. blijven. Door de poging dat motief op zijn beurt als onderwerp ‘in beeld’ te krijgen is het … géén motief meer, maar alweer een ander onderwerp … volgens een dienovereenkomstig ander motief. Het heeft dus helemaal geen zin om hoop te vestigen op een, zeg maar, afocale positie waaruit het subject zichzelf als subject inclusief zijn motieven als motieven kan doorzien. De crux van het subject is zijn varifocus, en daar houdt het op (maar is natuurlijk heel wat) .
in: Motief en norm
Door een veranderlijk motief geldt (de) werkelijkheid steeds slechts gedeeltelijk relevant: situatie.
in: Motief en norm
Om de omgang van het subject met veranderlijke variëteit te verklaren, acht ik juist nadere structurering “onmisbaar.” Elke focus vertegenwoordigt dan een “functionele eenheid” die verder bestaat uit motief en concept, alles bijelkaar een gemotiveerd concept. Op grond van de enneade als axiomatisch schema is zo’n eenheid dus wèl “herleidbaar” in de zin van ontleedbaar c.q. samengesteld, maar inderdaad als eenheid nooit in totaliteit “kenbaar.” Dat laatste komt doordat motief zich ‘als het ware’ verstopt achter focus.
in: Motief en norm
In de zin van amotivationeel sluit ik dat […] uit, want amotivationeel bestáát niet zodra teken als oorzaaksoort in het geding is. Elk concept is [via focus] gehouden aan ‘zijn’ motief, vice versa. In elk geval willekeurig denkbaar vind ik wèl positionering als knooppunt in weefsel van en voor interdependentie.
in: Motief en norm
Wie het mij vraagt, leren heeft toch ècht àlles met motivatie te maken. Want leren is o.a. selecteren. Waaròm het ene wel en het andere niet? Kortom, passende focus. Zonder leervermogen geen, nota bene, verànderlijk aanpassingsvermogen.
in: Motief en norm
[C]ommunicatie […] luistert [nauw]. Het is allereerst steeds maar weer de vraag of bepaald situationeel gedrag ook wordt opgevat als signatuur in context. (Ook) aan een teken is op voorhand niets objectief. Meteen wat telt als teken, is gemotiveerd. Daarbij is de verhouding tussen signatuur en context een kwestie van focus.
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Met focus enz. gaat niet alleen selectief gedrag gepaard, maar tevens wisseling ervan. Daaruit bestaat m.i. het zgn evolutionaire voordeel. Een cognitief organisme zoekt als het ware variëteit[.]
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
Zulk onvermijdelijk tekort van het teken heb ik in de enneade op de spits gedreven met het element focus. Ervóór kan een begrip kenbaar zijn, maar eràchter blijft het bijbehorend motief principieel ònkenbaar. […] Om kenbaar te raken, is een àndere focus nodig waardoor ‘het’ de plaats van concept verkrijgt, … maar als zodanig is het dan géén motief meer. Die enneadische logica is inderdaad wennen[.]
in: Burke’s tonelistieke semiotiek
The relativism that is implied by the triplet of
cognitive/interpretative elements (motive, focus, and concept) might
explain “novelty” as (re)configuration. A simple model
would start from a bunch of loose units. They may be turned into nodes
through (inter)connections. Now, activate a particular node as focus.
From that alone, some nodes will ‘be’ (a) motive and yet
some other nodes (a) concept. Change the focal node, and another
triplet of motive-focus-concept results. When the same unit is
activated as focal node at some time later, a different triplet may,
and most surely will, result on account of other nodes added or removed
and/or (inter)connections changed, and so on …
Please note that with such a “mechanism,” the
“cognitive mass” as Peirce call it, is not like a
digital computer, i.e. processing information. It just changes —
active — state. What happens is integral to what it is (which may
be taken as analogous to how an … analog computer
‘operates’). It would also explain parallelism, i.e.
several such states spread over the cognitive mass active
simultaneously, one for controlling breathing, another for …, et
cetera.
in: note 53.13
An evolutionary advantage lies in adaptability. When an organism can change its behavior, there is a survival premium. At the low end of adaptability, an organism selects from preset, fixed behaviors (including recognizing situational difference from a preset, fixed variety). Much more adaptable, of course, is an organism that can learn to differentiate situations and perform behavior accordingly. Where does a subject come in? An organism may avoid many risks when it can simulate a situation including both its very own behavior and that of other objects and subjects. Variable is what count as objects (including subjects) and situations, and therefore situationally partial objects with their behaviors. The objectivity of object gets lost.
in: Analytic philosophy for synthesis from early education on
Als methode is overigens niemand ooit klaar met complementariteit. ‘Natuurlijk’ niet, want cognitief vermogen wèrkt nu eenmaal volgens dat beginsel (wat ik […] onder noemers zoals enneadische semiotiek en evolutionaire psychologie benadruk).
in: Met complementariteit uit de knoop
Een teken betreft een karakteristieke oorzaaksoort. De spreker (ook: maker van gebaren, schrijver) mikt ermee op gemotiveerd concept van de aangesproken hoorder (ook: toeschouwer, lezer) en — pas — zo door naar gedrag-door-geadresseerde als gevolg. Want ervaring op zijn beurt van een teken houdt tevens semiosis door de hoorder in, met eigen — wisselingen van — motief enz.
Wie weet heb ik zelfs nòg minder boodschap aan een begrip van bewustzijn. Hoe dan ook, helemaal niets gaat ònveranderd over van het ene naar het andere moment van semiosis, en zo door. Een gemotiveerd concept betreft de voorbereiding tot een situationele gedraging. In zeldzame gevallen lukt —achteraf — enige bewustwòrding ervan, wat dan weer ònbewust semiosis vergt.
In termen van kiezen, vooruit, is het volgens de enneade de ene systeemtoestand die de andere kiest. Een gemotiveerd concept bepaalt mede wat als extern resp. intern signatuur-in-context mede bijdraagt aan gewijzigd gemotiveerd concept, enzovoort. Dat gaat dus onlosmakelijk gepaard met verandering van motief.
De enneade wijst met zijn dimensies op, zeg maar, momenten. Dat werkt slechts incrementeel, in de zin dat het volgende moment pas weer aan de orde is ná het vorige, voor en door elke doorgang weer ànders. Dat is semiosis en (intra)subjectief heet dat psychisch. Door het onvermijdelijk subjectieve aandeel is semiosis principieel niet herhaalbaar.
Een concept is strikt subjectief, terwijl conceptvorming semiosis vergt. Semiosis is intrasubjectieve communicatie. Met het passende gemotiveerde concept kan intersubjectieve communicatie via een teken als het ware inbreken, met verdere conceptvorming tot gevolg. Aldus draagt externe communicatie bij, zijn sociale betrekkingen nodig voor, ontwikkelende subjectiviteit, vice versa.
Ik zou zeggen dat een gemotiveerd concept voor het subject in kwestie zèlf juist wèl zekerheid voor — uitvoering van — gedrag biedt. En daarvoor richt het subject zich naar wat hij ervaart als situatie.
Met focus als enneadisch element heerst een verdeling over voor- en achtergrond, dwz concept en motief. Zodra een motief echter geconceptualiseerd raakt, is het … geen motief meer.
in: Semiotische bewegingsleer voor maatschappelijk informatieverkeer
Volgens de enneade is er een middelpunt per dimensie. Zo ‘vormt’ focus het interpretatieve middelpunt, of beter gezegd het scharnier tussen motief en concept. Als zodanig is het … leeg. […] In dit geval focus als middelpunt annex scharnier faciliteert de onlosmakelijke gemotiveerdheid van een — aldus bijbehorend — concept. En het is het … middel voor dynamiek; het kleinste samenstellende deel van motief òf concept kan dienen als vòlgende focus voor gemotiveerd concept, enzovoort.
in: Metapatroon als enkelvoudig stelselpatroon
De cognitieve objectvorming kent m.i. […] twee trappen ipv de ene volgens klassieke intentionaliteit. Tijdens als het ware de eerste trap is intentionele verzameling aan de orde, maar dus niet voor een geheel object, maar voor bepaald gedrag ervan. Door — ervaring van — overlappingen betreft een gemotiveerd concept, zie enneade, een situationeel object met aldus eenduidig — gedacht — gedrag. Met zoiets als de tweede trap gaat het juist niet om overlappingen, overeenkomsten enzovoort, maar om verschillen. Het ene situationele object is dáárom het andere niet, omdàt er géén overeenkomst in hun gedragingen geldt. Voor wat ze als deelobjecten desondanks tot één object kan verbinden, blijft slechts een gedragsloze voorziening over: nul-identiteit. Pas volgens de zowat tegenovergestelde ‘werking’ tijdens beide trappen is een alweer minder knullige verklaring mogelijk van cognitieve variëteit, enzovoort. Herpositionering plus relativering van intentionaliteit opent een nieuwe zienswijze[.]
in: aantekening 54.9
Voor stelselmatige duiding resp. facilitering van variëteit helpt principieel onderscheid — en samenhang — tussen situatie, context en motief. Enneadisch is context een element langs de tekendimensie. Dat wil zeggen dat een subject van elk teken — vooral — context ervaart; pas in unieke combinatie met context verkrijgt een signatuur eenduidige interpretatie (als gemotiveerd concept).
in: In alle staten
[Over] kenvermogen […] valt zònder dat vermogen ònmogelijk iets te weten. Langs de enneadische dimensie van interpretant laat zich dat ‘beeldend’ met focus verklaren. Motief verschaft perspectief; via bepaalde focus is bijbehorend begrip ‘zichtbaar.’ In die opstelling is motief juist niet zichtbaar. Daar wordt als zodanig niet naar gekeken; ten opzichte (!) van zijn bijbehorend concept is motief als het ware de (be)kijker. […] Om motief in beeld te krijgen, moet er als een begrip naar gekeken worden. Tja, dan is het géén motief meer, maar een begrip volgens een ànder motief.
Nogmaals, met een teken mikt de één op gedrag door de ànder. […] Met een verzoek tot inschikkelijkheid probeert de één de ànder te overtuigen, zodat die ànder eigen redenen (lees ook: motief) krijgt. […] De uitdrukking gebeurt met context, en daarvoor bedienen we ons niet zozeer van woorden, zinnen enzovoort, maar verzorgen we veeleer enscenering zoals plaats van handeling, kleding e.d. Om dat allemaal als onderdeel van een verzoek tot inschikkelijkheid te duiden, of we het ermee eens zijn c.q. ons ernaar gedragen of niet, vergt zoals gezegd uitgebreide opvoeding en —leiding (die vanwege veranderlijke — ervaringen van — situaties nooit stopt). […] Dat laat zich volgens evolutionaire psychologie toespitsen. Voor gedifferentieerd gedrag moet een organisme relevante situaties — kunnen — onderscheiden. Daarvoor beschikt het over motieven. Het vermogen tot gedifferentieerd gedrag moet echter gepaard gaan met het vermogen gedrag te wijzigen: semiosis. Tot eigen gedrag kan voor een organisme beïnvloeding van gedrag door een ànder organisme gaan behoren. Middels een teken veronderstelt het bij de ànder eveneens motivationeel georiënteerd gedrag. Van zijn eigen motief geeft de één doorgaans doelmatig uitdrukking, te weten voor zover het dient om bij de ànder een netzo eigen motief op te wekken met het door de één verlangde gedrag als gevolg. Ook voor het feitelijke gedrag waarop de één mikt bij de ànder geldt dat er bij die ànder een motief aan ten grondslag ligt.
Mijn opvatting luidt dat àltijd sprake is van voor- en achtergrond. Zònder achtergrond laat zich geen voorgrond herkennen, vice versa. Signatuur is wat we als voorgrond duiden, context een bijbehorende achtergrond. Samen resulteert daaruit interpretatie: gemotiveerd concept. […] Daarentegen bestaat “letterlijke betekenis” überhaupt niet. Begrip is principieel een kwestie van duiding van een teken als samenloop van signatuur en context. De flexibiliteit van taal komt voort uit oneindige combinatiemogelijkheden; dezelfde signatuur kan met verschillende contexten steeds een navenant verschillende betekenis gegeven zijn. Daarbij bestaat tevens verschilt tussen wat de spreker ermee bedoelt resp. de hoorder ervan begrijpt. […] Dat valt met nodige en voldoende precisie te ontleden volgens (dia-)enneadische semiosis […] als expliciet begrippen- resp. referentiekader.
Een individu kent focus op de werkelijkheid per gemotiveerd concept. Een concept betreft re- dan wel pro-actief interpretatie van situationeel objectgedrag inclusief het aandeel van het individu annex subject zelf. […] Het enneadische element focus helpt om gemotiveerd concept zelfs tegenstrijdig met bewustzijn te beschouwen. Als achtergrond is een motief principieel géén interpretatieve vóórgrond, ofwel concept. Een individu kan zich hoogstens‘bewust’zijn van het conceptaandeel. Zodra een individu probeert om de achtergrond naar de voorgrond te trekken, verdwijnt het àls achtergrond (en geldt een gewijzigd motief).
Met cognitief vermogen neemt althans het momentane aandeel van een object in gedragsbepaling toe. Gewoonlijk heet een object dan subject. [… W]at een subject interpreteert als situaties blijft variëren.
Ik zou zeggen dat de onvermijdelijk persoonlijke kenactiviteit tegenstrijdig is met — de eis van — algemene, absolute geldigheid. En wat mij betreft is er situationeel aan subjectiviteit, dat semiosis nooit totaal willekeurig is; het gaat steeds om samenloop van subject met — wat hij ervaart als — situatie. Netzomin is dat totaal passief. Er is tegelijkertijd objectief aan, dat het subject onmogelijk zichzèlf als zodanig kan kennen, dwz als subject. Wat een subject noodzakelijkerwijs als ànder kent, is object. […] Daarom houd ik het op subjectief situationisme.
Er bestaat volgens mij helemaal geen passie voor kennis als doel. Daarentegen is kennis onlosmakelijk gedragsmiddel van een individu. Daarom zijn passies, ik noem ze motieven, strikt individueel. Zeg ook maar subjectief. Een motief is een cognitief middel voor subjectieve gedragssituering. Altijd is een verbijzonderend, vooruit, opzicht aan de orde. Ja, kennis àls motief blijft principieel […] stilzwijgend. Zoals beeldend uitgedrukt met de semiotische enneade, daarvoor zit motief nu eenmaal aan de‘verkeerde’kant van focus. Nota bene, een situatie bestaat niet objectief, maar‘is’wat een subject als zodanig ervaart.
Sterker nog, [objectgedrag] verschilt voor hetzèlfde subject in resp. voor verschillende situaties resp. tijd(stipp)en, vandaar subjectief situationisme. Volgens mij is het teken als verwijzing naar een object op z’n minst niet primair. Een teken, nota bene inclusief context, leidt tot een interpretant — enneadisch: concept, inclusief motief — en dàt betreft pas ervaring van situationeel objectgedrag. Wat geldt als situatie, raakt bestemd door/als motief. […] Zo’n doel is volgens mij steeds een subjectief motief. Er is pas een algemene tekenleer mogelijk volgens nodige en voldoende verbijzondering van elementen.
Semiosis betreft overigens niet slechts — variëteit van — menselijk gedrag; kenmerkend voor wat ik veel algemener als een subject beschouw is cognitieve en aldus situationeel verbijzonderde gedragsbepaling.
Wat mij betreft verschaft enneadische semiotiek een — nieuwe? — kijk op zgn subject met zijn — cognitieve dynamiek voor — semiosis voor variabel vermogen tot variabel gedrag.
[W]at […] ‘iets’ tot een subject maakt, is nu net dat het zich altijd situationeel gedraagt. Daarmee correspondeert zijn veranderlijk motief. De cruciale factor voor — extra? — plasticiteit van subjectief gedrag(svermogen) zit ’m in het dito vermogen tot aanleren van nadere motieven, enzovoort. Hoe dan ook is het voor een subject ònmogelijk om asituationeel te handelen. Wat telt als situatie, is echter altijd zijn interpretatie bij wijze van motief. Die momentane interpretatie is meestal grotendeels bepaald door zijn eerdere ervaringen. Het subject kan daardoor gauw, zeg maar, externe ontwikkelingen missen. Wat daaruit als zijn gedrag volgt, past dan niet meer. Dat kan zowel voor- als nadelig uitpakken.
De maker van welk teken dan ook, dus óók van wat eventueel een kunstwerk heet, beoordeelt het effect ermee als verzoek tot inschikkelijkheid. Al naar gelang van haar/zijn ervaring èn zijn — mede daardoor — ontwikkelende interpretatie van zgn werkelijkheid, past z/hij een vòlgend teken aan, enzovoort. Op die manier is o.a. wat kunst heet, natuurlijk altijd al contextueel geweest. Naar de aard van wat als subject geldt, kàn het niet anders, nooit[. …] (Want) als betekenis èrgens aan onderhevig is, dan is het wel aan het subject dat een teken voortbrengt resp. interpreteert. In semiosis draait altijd cognitieve geschiedenis van het subject in kwestie mee. […] Een tekengebruiker toont zichzelf met het teken dat z/hij gebruikt, dat kàn zelfs niet anders, omdat èlk teken dat z/hij maakt resp. interpreteert haar/zijn verzoek tot inschikkelijkheid betreft, dwz met haar/zijn motief in kwestie[.]
[O]mstandigheden zijn niet gegeven, zeg ook maar objectief, maar resultaat van interpretatie als zodanig: een motief van een subject.
[Dat] zijn voor elk subject dan zijn gemotiveerde concepten die leiden tot zijn dienovereenkomstig verbijzonderde gedragingen. Daarvan/-mee is zijn bedoeling eventueel dat ze als teken worden opgevat. Als dat zo is, mikt A erop dat B er mede een context van ondervindt die hem een situatie suggereert als motief voor (weder)gedrag waarmee B het feitelijke verzoek door A vervult. Dat gaat A na door gedrag van B als reactie op zijn verzoek èn teken te beschouwen. Zo wisselen A en B voortdurend van rol: dia-enneadische dynamiek.
W(ant w)at relevant is, verschilt ‘nu eenmaal’ per subject èn — door haar/hem als zodanig ervaren — situatie. Tja, ook ontkenning van zulk verschil gebeurt ‘natuurlijk’ subjectief-situationeel.
[D]e feitelijke bijdrage van context aan interpretatie (lees ook: ervaring van betekenis) [wordt] steeds méér […] benut. Daardoor lijkt de betekenis willekeurig van wat in een concreet teken de signatuur is. Een bepaald woord kan van alles en nog wat betekenen, te weten afhankelijk van de … context. Die betekeniswillekeur van signaturen is reeds door De Saussure benoemd, maar nog niet van verklaring voorzien omdat hij geen enneadisch basisschema oid kent.
Er lijkt tegenstrijdigheid aan de orde. Hoe valt zelfstandigheid met betrekkelijkheid te rijmen? Dat lukt inderdaad nooit door beide begrippen apart te blijven veronderstellen. Daarentegen ga ik uit van — ervaring van — bepaald gedrag. Nota bene, dat verklaar ik pas vervòlgens als samenloop van subject en situatie, met het onderscheid daartussen ‘redelijk’ willekeurig. Zó bedoel ik subjectief situationisme; de aanduiding betrekkelijke zelfstandigheid heeft voor mij dezelfde betekenis. […] Dankzij Metapatroon is dat ook en vooral pràktisch, en analyse verweven met synthese.
Ik vermijd de term bewustzijn liever, en geef de voorkeur aan cognitief vermogen. Zulk vermogen associeer ik met een individu, zeg ook maar subject[. …] Een subject bepaalt grotendeels zelfs ònbewust zijn gedrag ermee. […] In de enneade is de afwisseling van momenten noodgedwongen statisch afgebeeld met evenzovele dimensies. Gedrag is een element langs de feitelijke dimensie. Alle overige elementen van de enneade zijn er onlosmakelijk mee verbonden. Daarvan behoort motief als element tot de dimensie van cognitie (lees ook: interpretatie). Met — de positionering van — dàt element heb ik een knoop doorgehakt[. …] Hierbij plaats ik wel het voorbehoud, dat een motief als zodanig ònkenbaar is. Dat lukt — pas — qua begrip (lees ook: concept) volgens, zie enneade, ànder motief[. …] Enfin, indien erkenning van teleologie onontkoombaar is, kunnen we er niet omheen draaien in een structuurmodel van gedragsdynamiek, hoe beperkt zo’n model verder ook moet blijven.
[A]ls teken is een signatuur per definitie ònvolledig, netzoals een context dat is. Daarentegen bestaat een volledig teken altijd uit een configuratie van signatuur èn context, zeg figuur èn grond à la Gestalt-psychologie.
Wat uniciteit betreft is het volgens mij zelfs òmgekeerd. Een menselijk individu is ook maar een organisme, dwz ieder voor zich (lees ook: individueel) uitgerust met cognitief vermogen voor gedragsaanpassing aan wisselende situaties. Individuele dynamiek van semiosis ‘maakt’ èlk individu … uniek.
Een organisme annex subject is evolutionair op overleving enz. van genen toegerust met aanpassingsvermogen. Het is daarvoor in staat om enerzijds — verandering van — situatie te herkennen, anderzijds — verandering van — situatie na te streven, enzovoort. De cognitieve activiteit die ermee gepaard gaat, noem ik semiosis. Die aanduiding heb ik ontleend aan het semiotische werk van Charles S. Peirce. Terwijl Peirce voor semiosis feitelijk vier onlosmakelijke elementen aanwijst — dwz triade plus grond — veronderstel ik er negen: semiotische enneade. Een van die elementen is motief.
[D]e éénheid in kwestie [is] niet de enige bron van verbijzonderde (gedrags)delen. De andere, netzo noodzakelijke, factor is steeds de desbetreffende situatie. Voorzien van cognitief vermogen gaat het met een subject als éénheid nog vèrder om haar ervaring van — een — situatie, waarbij die ervaring ook weer subjectief-situationeel is.
in: aantekening 61.5
De veronderstelling dat èlk teken een verzoek tot inschikkelijkheid is, geldt door-en-door interactioneel (zowel intra- als intersubjectief). Het is dus zeker niet alleen, dat de verzoeker elk teken dat z/hij voortbrengt zo bedoelt. Netzo noodzakelijkerwijs is voor een subject iets dat z/hij als teken opvat óók altijd een verzoek, maar dan niet door haar/hem gedáán, maar daarentegen om aan te voldoen. In hoeverre het geadresseerde — kan ook zijn; wie zich als geadresseerde beschouwt — er met haar/zijn eropvolgende gedrag al dan niet daadwèrkelijk aan voldoet, resulteert natuurlijk uit ‘eigen’ semiosis inclusief motivering. Dit verklaart o.a. — werking van — leervermogen (dus ook wat er vaak gebrekkig aan is).
Een grondig probleem met allerlei taaltheorieën vind ik, dat ze impliciet uitgaan van een alwetende spreker. Volgens mij moet de principiële vraag juist zijn, hoe het kan dat een aanvankelijk vergaand ònwetend subject mede door taal- annex tekengebruik een alsmaar rijker gedragsrepertoire leert, ofwel zich aanpast aan steeds gedifferentieerder ervaren situaties resp. zulke situaties helpt ontstaan.
[Iedereen] heeft zo zijn eigen motieven. [… Dus], èlke interpretatie door een ànder subject begint met een motief vàn dat andere subject. En verder geldt, althans volgens de enneade, dat een subject enig motief nooit als zodanig kan conceptualiseren (omdat daarvoor dan weer een ànder motief telt, enzovoort).
Volgens de enneade maakt motief ònlosmakelijk onderdeel uit van interpretatie annex gedragsbepaling. Om te beginnen bepaalt emotie (lees hier ook: motief) dus wat een subject ervaart als situatie. Naar zijn aard ontgaat ons, zeg maar, besef van motief c.q. emotionele invloed. Daarom kost het een subject zelfs de allerminste moeite om te doen alsof (subjectief-)situationele variëteit niet eens bestaat[.]
Met semiosis op z’n enneadisch opgevat is er zelfs niets moderns aan; langs structureel corresponderende dimensies geldt betrekkelijkheid principieel voor een subject, dwz iets dat voor gedragsverbijzondering beschikt over cognitief vermogen (en aldus iemand is) .
Een situatie kan slechts door een subject begrepen zijn, en altijd met zichzèlf inbegrepen. Dat bedoel ik met samenloop van subject en situatie tot situationeel subject voor praktische gedragsverbijzondering.
Ik vind het echter tè simplistisch om de zgn interpretatiedimensies als ònveranderlijk te beschouwen. Het is daarentegen aannemelijk dat ze van zèlfinterpretatie tot zèlfinterpretatie veranderen. De nul-identiteit blijft als kunstgreep voor continuïteit resp. samenhang daarbij juist òngewijzigd. Maar ook — en vooral? — de opeenvolging van meerdimensionale structuur ‘kent’ tijd(sverloop).
Hoe o.a. context past resp. werkt in dynamiek van aangepast gedrag, toont een dia-enneadische schets [… en] suggereert de enneade alweer véél duidelijker wat al dan niet valt te begrijpen.
in: aantekening 64.3
Karakteristiek voor een subject acht ik cognitief vermogen. Evolutionair is een subject daarmee toegerust voor aanpassing van zichzelf aan situatie(s) en/of situatie(s) aan zichzelf.
[O]p z’n enneadisch is bewustzijn naar zijn aard conceptueel; motief blijft begripsmatig ‘daarentegen’ principieel uitgesloten (omdat, gescheiden door focus, een motief als het ware de achterkant van een begrip/concept is).
De oplossing vergt explicitering van context. Wat abusievelijk geldt als ‘waarneembaar teken’ is volgens de enneade slechts een signatuur als ònderdeel ervan. Als ònlosmakelijk onderdeel van een teken nemen wij altijd óók een context waar, maar daarvan is een subject zich doorgaans van dagelijkse gedragsituatie tot gedragsituatie niet of nauwelijks (lees ook: nòg minder) bewust.
in: aantekening 65.4
Met situationele verbijzondering probeert een subject steeds voldoende eenduidigheid te veronderstellen voor dienovereenkomstig gericht gedrag, enzovoort. Voor zover een subject een situatie nog paradoxaal ervaart, is z/hij in verbijzondering kennelijk nog ònvoldoende geslaagd resp. ermee gevorderd.
Of het ene subject daarin met zijn teken slaagt, dwz het oproepen van door hem beoogd gedrag door de ander, is altijd maar de … vraag. Het andere subject heeft resp. ontwikkelt als zodanig (!) immers zo zijn eigen motieven, met gedragingen van dien.
Volgens de enneade heeft elk subject echter altijd ‘zelf’ een gemotiveerd begrip (hoezeer dat ook onvermijdelijk historisch bepaald is, dwz resulterend uit voorafgaande samenlopen van het subject in kwestie met situaties). Het doel met een teken is van het ene subject niet dat het andere subject datzèlfde gemotiveerde begrip verkrijgt. Dat is zelfs onmogelijk. Wat de één wil, is immers dat de ànder als reactie op zijn teken doét wat de één wil (en de één zèlf wil dat dus juist … niet doen). Daar komt zeker referentie bij kijken, maar niet zo intersubjectief gedeeld[. …] Wat mij betreft refereert het ene subject aan iets resp. iemand, omdat hij wil dat de ander het/hem — mede — betrekt in het inschikkelijke gedrag waarom hij de ander verzoekt (en waartoe een teken als middel onontbeerlijk is). Als zodanig probeert de één de ander erover te laten denken. De ander moet er echter ook weer zèlf een gemotiveerd begrip van vormen. Ik herhaal, dat is juist ànders dan gemotiveerd begrip van de één vanwege de verschillen tussen hun gedragingen (iemand ànders iets laten doen ipv dat zèlf doen).
En daarbij vind ik ook nog eens het antropologisch perspectief te beperkt. Dezèlfde formalisering, logica, of hoe relevànte modellering ook aangeduid is, geldt voor gedragingen die aan zgn subjecten toegeschreven worden. De situationele ‘aanpassing’ door een subject volgt steeds zijn eigen motief als element in/van enneadische dynamiek. Subjectief is gemotiveerd gedrag. Gedrag(sbepaling) via cognitief vermogen ‘doen’ niet alleen mensen. Daarom gebruik ik de algemener bedoelde term subject.
Volgens de semiotische enneade resp. subjectief situationisme acht ik een situatie niet objectief gekend, maar subjectief als motief (waarbij context op z’n Peirceaans functioneert bemiddelend als dienovereenkomstig onderdeel van een teken).
In enneadische termen betreft een gemotiveerd begrip annex concept in zijn actualiteit zoiets als het plan van een subject — als zodanig voorzien van zgn cognitief vermogen, dwz in staat tot cycli van triadische dynamiek met resp. dimensies/momenten van gedrag, teken en interpretatie — om met gedrag vanuit de ene naar een andere situatie te komen. Meestal ‘gebeuren’ die cycli volledig zònder bewustzijn ervan, laat staan a priori gedrag.
Imagine a — brain as a neural — network. A particular focus, as an enneadic element, is the node currently being directionally active (whatever that means). As a result of the direction of activity, some connected nodes act as motive, and some most probably other nodes as concept. As a configuration, or state of interpretation: a motivated concept. A different interpretative state already occurs when the same node is active in a directionally different manner. It should even be obvious that yet another configuration/state results when another node has become directionally active, and so on.
in: note 56.24
[F]ocus implies a motivated concept, that is, no concept is self-contained; it is always determined, accompanied, et cetera, by a motive. In other words, every concept is a perspectival concept.
in: note 56.26
Algemenere grondslagen dan subjectief situationisme en enneadische semiotiek kan ik niet bedenken; daar past Metapatroon als methode voor stelselmatige modellering bij. Let wel, de enneade is geen (meta)model vàn het brein, maar mikt op hoofdlijn ruimer, dwz … situeert cognitief vermogen in dynamiek van gedrag als samenloop van subject en situatie. […V] oor relevante grondslagen [is er] geen ontkomen […] aan betrekkelijke waardering van cognitief vermogen.
in: aantekening 67.9
Ik vind denken een middel, volgens dia-enneadische dynamiek is het steeds via teken gedrag door gedrag voor gedrag.
[O]ver subjectief situationisme gesproken, het is altijd maar wat een subject wìl begrijpen.
De aanduiding “contrast” vind ik dus niet geschikt om verschil(len) tussen “dingen” te duiden, maar wel toepasselijk voor wat als verschillen samenloopt tot bepaald gedrag, dwz ob-/subject en situatie. Dergelijk verschil betreft wat de gestaltpsychologie opvat als figuur tegen achtergrond. Aldus zijn er twee soorten van verschil. Op elk tijdstip telt voor gedrag het “contrast” tussen een ob-/subject en een situatie; met zijn cognitief vermogen kan een subject van zulk verschil er maar één tegelijk bevatten, zoals geschematiseerd met de semiotische enneade waarvan focus het maatgevende element vormt voor begripswisselingen (voor een subject gericht op zijn gedragswisselingen). Het verschil waarop [men] m.i. {doorgaans] doelt, betreft de in de tijd opeenvolgende, vooruit, contrasteringen. Daarbij kan het gaan om veranderd situationeel gedrag van hetzèlfde — zoals ervaren — ob-/subject of om situationeel gedrag van wat als een ander ob-/subject wordt ervaren.
in: aantekening 68.4
Ik zie dat zelfs radicaal. Als evolutionaire ontwikkeling staat cognitief vermogen van een — individueel — subject in dienst van zijn gedragsaanpassing. Dat vermogen omvat leervermogen. Daardoor is het aanpassingsvermogen variabel. De situaties waarin een subject passend gedrag vertoont, zijn hem niet op voorhand en vàst — erfelijk — opgelegd. Hij (lees overal ook: zij) kan met tot dusver onbekende situaties gedragsmatig vertrouwd raken, en zo door naar zèlf situaties duiden, ook en vooral als doel om ze met zijn gedrag als middel te verwerkelijken, enzovoort. Het is onloochenbaar dat een subject, zeg maar, aangeboren gedragsvariëteit kent. Maar om — ontwikkeling van — subjectief cognitief vermogen begrijpelijk(er) te krijgen, vind ik de veronderstelling vruchtbaarder om àlle werking ervan dynamisch te beschouwen. Wat daarvoor onvermijdelijk als beginvoorwaarden moeten gelden, betreft dat het ‘aangeboren’ aandeel. Op die manier is cognitief vermogen onderhevig aan één (meta)systematiek. Hieruit volgt volgens mij de netzo consequente aanname dat het brein als ‘orgaan’ van cognitief vermogen volledig plastisch is. Ofwel, op voorhand noch vast is enig aandeel aan cognitief vermogen in een subjectief-individueel brein gelokaliseerd. Ook dàt klopt ‘natuurlijk’ niet helemaal; wat eventueel wèl eenduidig en duurzaam lokaliseerbaar is, moeten echter voor zgn beperkingen (Engels: constraints) doorgaan op de theorie van breinplasticiteit.
Peirce […] durft betrekkelijkheid — wat tegenwoordig heet — interdisciplinair op te rekken. Op z’n triadisch, en als zodanig ònlosmakelijk, beschouwt hij een object principieel in verband met een interpretant met ter bemiddeling daartussen altijd een teken. Omdat ik niet begrijp hoe hij — wat hij aanduidt als — grond met die triade laat stroken, heb ik er een enneade van gemaakt, maar nota bene netzo ònlosmakelijk. Ofwel, op zichzèlf betekenen de termen voor de elementen langs de interpretantdimensie van de enneade niets. Voor èlk enneadisch element gaat het steeds om het verband met de overige acht elementen. Preciezer lukt niet. En op die manier biedt de enneadische interpretantdimensie juist géén kaart waarop gedragsmodellen oid op een vaste plaats verschijnen. Integendeel, de aanname is dat gedragsmodellen zowel subject als veranderlijk zijn; daarom is het idee van een vaste breinpositie al helemaal verkeerd. […] Nota bene, wat de enneade ‘verduidelijkt,’ is dat althans ik als opsteller ervan géén idee heb van de overgang tussen de ermee veronderstelde dimensies annex momenten.
Een concrete behoefte is ‘natuurlijk’ hetzelfde als een concreet motief, en zo zijn er meer synoniemen zoals wens, wil, bedoeling.
Ik herken geen hiërarchie in gedragsvormen. De beperking tot mens en zijn gedrag acht ik evenmin zinvol. Wie zijn gedrag mede bepaalt met cognitief vermogen noem ik een subject, en cognitie verloopt volgens semiosis (waarvoor ik een enneadisch schema voorstel).
Wat mij betreft qua structuur alweer minder geheimzinnig, ik merk het voor alle duidelijkheid toch opnieuw op, zit het aanpassingskarakter van gedrag ’m erin dat, nogmaals, motief onlosmakelijk onderdeel van gedachte (lees ook: interpretant) is met veranderlijkheid van dien.
Over wat ik samenloop noem, valt overigens nog van alles te zeggen. Het lijkt erop, dat een subject op voorhand allerlei objecten en situaties kent. Vooruit, hij kent allemaal ietsen die hij kan opvatten als object en/of situatie. Een kwestie van combineren, nietwaar? Voilà, samenloop. Nee. Volgens mij is het eerder zo, dat een subject volgens zoiets als cognitief beginsel telkens een, vooruit, ervaringsgeheel tot interpretatie verwerkt met als structuur iets-op-de-voorgrond en iets-op-de-achtergrond. Door die, zeg ook maar, ontleding zijn object en situatie als het ware àfgeleid ipv dat het subject ervan uitgaat (zoals de aanduiding samenloop dan ten onrechte suggereert). Voor vòlgende ervaring c.q. interpretatie tellen eerdere afleidingen mee. Er treedt begripsmatige verdichting op. Tegen de tijd dat een subject kan nadenken over zijn eigen nadenken, gelooft hij over begrippen van objecten en situaties te beschikken die dan tot nader begrip kunnen samenlopen. Maar ontogenetisch, dwz voor de ontwikkeling van — het cognitief vermogen van — een individueel subject, is het m.i. dus andersom. Zoals Immanuel Kant (1724-1804) veronderstelt dat een subject slechts betekenis kan opdoen volgens ruimte en tijd als structuurbeginselen, gelden m.i. figuur (lees ook: voorgrond) en achtergrond zo principieel. Nota bene, dit is allerminst een bewijs dat de werkelijkheid figuur- resp. objectgericht ‘is,’ maar de veronderstelling dat een subject zich de werkelijkheid — wat dat en hoe die ook ‘is’ — niet anders kan voorstellen.
Aan subjectief situationisme is nu eenmaal … onlosmakelijk subjectief, dat wat onlosmakelijk situationeel aan gedrag is mede bepaald is door cognitief vermogen van het subject in kwestie.
Volgens de enneade bestaat een begrip daarom nooit op zichzèlf, maar geldt altijd volgens een bepaald motief. Ook motieven zijn er subjectief in meervoud. […] Een motief betreft als interpretatief element een situationele gedragsoriëntatie van een subject. Enneadisch heb ik tùssen motief en bijbehorend begrip een focus … gedacht. Door zo’n focus is een begrip, overdrachtelijk gesproken, zichtbaar en tegelijk blijft motief juist ònzichtbaar. […] Een subject kan haar/zijn motief proberen te … begrijpen, maar dus nooit àls motief. Want als begrip is het géén motief meer[, maw een] begripsmatig onvermijdelijke, zeg maar, dode hoek tijdens het doen[.]
Enneadisch gezien omvat de cognitieve dimensie (interpretant) een volitief element (motief). Ook motivatie vind ik dus typisch c.q. integraal cognitief.
Ik veronderstel een ènkele manier van denken resp. denkfaculteit. Daarvoor heb ik modelmatige aanzet die Charles Peirce (1839-1914) voor semiosis geeft m.i. consequent(er) doorgezet. Van zijn triadische schema plus een verwijzing naar zgn grond maakte ik een enneade[. …] Als voorbereiding van — ander — gedrag is denken m.i. principieel praktisch; wie de aanduiding als theorie niet wil missen, zou het pleonasme praktisch denken kunnen opvatten als theoretisch gedrag.
[N]aar mijn idee kent èlke gedraging van een individu (lees ook: subject) een motief (en wat bewustzijn al dan niet is, is in elk geval iets ànders).
Met de term interpretant ontleend aan hoe Charles S. Peirce (1839-1914) semiosis duidt, beschouw ik een interpretant als configuratie van motief en begrip door focus. Met focus bedoel ik o.a. dat slechts wat erdóór bekeken wordt ook zichtbaar is, terwijl de kijker juist als zodanig ònzichtbaar blijft.
Volgens Metapatroon betekent een horizon de modelgrens. En het scharnierelement volgens het moment van gedragsbepaling (Peirce: interpretant) heb ik focus genoemd, inderdaad omdàt van een begrip het onlosmakelijk bijbehorend motief als zodanig ònbegrijpelijk is.
Nog speculatiever zijn mijn ideeën over wisseling van het ene motivationele begrip naar het andere, en bijgevolg van het ene situationele gedrag naar het andere. […] De variatie lijkt mij gedreven door verspringing van focus, dwz van het cognitieve scharnierelement (en dat geldt voor open gedragsrepertoire). Uit àndere focus resulteert een bijbehorend ander motivationeel begrip. […] Het organisme staat telkens voor de opgave van — het voortbrengen van — gedrag.
Tja, het leven, zeg het maar. Is dat niet veel te abstract aangezet? Ik houd het op levensloop. Daarvoor kan ik mij als samenhang voorstellen dat ervaringen van voorbije situationele gedragingen mede bepalend inclusief motiverend zijn voor de aanstaande situationele gedraging, enzovoort.
Volgens mij bestaat er slechts één “vorm van denken,” en zoals Peirce die universeel triadisch voorstelt, doe ik dat enneadisch. De variëteit zit ‘m aldus niet in allerlei vormen van denken, maar in variabele samenstelling per gedachte (volgens Peirce: interpretant) op haar beurt als moment van … bestaan. Zonder uiterlijk vertoon van gedrag lijkt de andere gedachte van de ene te komen, maar dat betreft natuurlijk óók gedrag met “resultaten” van dien.
Een subject beschikt over cognitief vermogen, en volgens enneadische semiosis ligt aan elk begrip altijd en ònlosmakelijk via focus een motief ten grondslag. […] Een motief is aldus een constituerend element van gedragsbepaling; daadwerkelijk gedrag door een subject volgt daarom juist vooral uit wat z/hij … wìl. Nota bene, als zodanig is een motief géén begrip. Een subject kan er als zodanig dus ook géén begrip van verkrijgen. Dat kan machteloos voelen, maar het is niet anders, althans, volgens enneadische semiosis niet.
Voor aandacht staat focus als (draai)element. Dankzij de triadische differentiatie van grond wijst de enneade vooral op variëteit van gedrag in samenhang (!) met variëteit van cognitie, met ònlosmakelijk daartussen variëteit van teken. De situationele gedragsoriëntatie van een organisme wisselt met zijn motivationele begripsoriëntatie.
Maar tot welk gedrag dan ook komt zo’n ànder organisme op zijn beurt — pas, mits het daarvoor tijd gegund krijgt — door semiosis met eigen motivering van dien.
Ook intrasubjectief moet er tijdens zgn semiosis door èlk organisme ‘iets’ zijn resp. gebeuren tussen de ene en de daaropvòlgende denkgedraging, enzovoort (want de continuïteitshypothese verlangt ook daarvoor wisselwerking te veronderstellen).
Ik wil :-) juist met focus als cognitief scharnierelement aangeven, dat cognitie vergaand willekeurig kan verlopen. Met, zeg maar, verspringing — nogmaals, nee, waarom en hoe dat ‘werkt’ weet ik niet — van de ene naar een andere focus wijzigt immers de gehele configuratie inclusief motief en begrip, met gevolg voor gedrag, enzovoort.
Een oordeel is betrekkelijk. Het betreft immers gedrag dat een subject (lees hier ook: individu, persoon) geldig acht voor — wat hij op enig moment houdt voor — een situatie. Dat verschilt voor het subject in kwestie dus van situatie tot situatie. Ofwel, volgens de veronderstelling van verschillende subjecten en situaties bestaat zoiets als absoluut geldige waarheid niet. […] De veronderstelling van absoluut geldige waarheid is daarmee het vooropgezette vooroordeel om àndere oordelen als vooroordelen te duiden.
Vanuit (!) semiosis […] duidt een subject de werkelijkheid telkens actueel als een situatie met op de voorgrond ‘voorzien’ van een ob-/subject tegen die situationele achtergrond. Door vervolg van semiosis komt het subject tot een voornemen tot een gedraging en zo dóór tot een — poging tot — uitvoering van dat plan. En dàt leidt tot een vòlgende werkelijkheidsduiding, enzovoort.
in: aantekening 76.9
Als cognitief element telt de enneade motief. Daarmee oriënteert een subject haar gedragingen situationeel. Dat wèrkt via context.
in: aantekening 76.9
Volgens de enneade behoort begrip samen met motief en focus tot het denk- annex interpretatiemoment. De wijziging van context voor een bepaalde signatuur kan leiden tot andere interpretatie als corresponderende configuratie, vice versa.
[C]ognitief vermogen [dient] een subject principieel ter gedragsbepaling met […], zoals dus ontleend aan Peirce, telkens een teken ter bemiddeling van gedragsmoment met interpretatiemoment, vice versa.
Met subjectief situationisme veronderstel ik geen onderscheid tussen zgn rationeel en irrationeel. Daarentegen omvat èlke gedragsbepaling — zoiets als — een element dat als zodanig (!) nooit begripsmatig kenbaar is. Dat is motief. Volgens het enneadische schema van semiosis telt ook het cognitieve moment drie elementen. dat zijn focus, motief en begrip. De instelling voor focus biedt motief. Daardoor ‘zichtbaar’ raakt een dienovereenkomstig begrip. Ofwel, op dàt moment zijn onderhavig motief en focus niet ‘zichtbaar.’ Een subject kan proberen ze respectievelijk àls begrip ‘zichtbaar’ te krijgen, maar dat vergt ànder motief en focus, enzovoort.
in: note 77.51
Verwerkelijking ‘gebeurt’ met gedrag en, nogmaals,
gedrag verwerkelijkt samenloop van zèlf (lees dus ook: subject) en
situatie. In het geval van een subject, dwz ‘iets’ voorzien
van cognitief vermogen, en ik laat hier — nou ja, niet alleen
hier :-) — in het midden hoe dàt … wèrkt, leidt zulk
vermogen tot èxtra betrekkelijkheid, doordat ook weer niet zoiets als
de situatie zèlf … doorwerkt in gedrag, maar wat het subject in
kwestie als zodanig opvat (en dàt dient op z’n enneadisch als
motief).
Maar om aldus gedragsbepalend te … werken, moet het cognitief
vermogen toch beschikken over … eigenschappen? Zijn die soms niet
situationeel? Ja, volgens mij óók, enzovoort.
Enzovoort?! Er moet dus opnieuw een knoop worden doorgehakt ter
vermijding van oneindige regressie. Afhankelijk van wat geldt als
subject maak ik daarom onderscheid tussen eigenschappen 1. van en 2.
door cognitief vermogen. Voor het subject-als-geheel zijn het ad 1
mogelijkheidseigenschappen en ad 2 verwerkelijkte eigenschappen. Het
verband ertùssen ontgaat in elk geval mij vergaand. Ik merk wel op dat
op hùn beurt de verzamelde mogelijkheidseigenschappen wijzigen door
ervaring volgens verwerkelijkte eigenschappen: een doorgaand
(af)leerproces.
in: note 77.70
Aan dwang, vooruit, aan invloed door omstandigheden valt echter niet te ontsnappen. Maar juist dáárom verschaft kennis ervan c.q. het vermogen ernaar te handelen evolutionair voordeel.
in: note 77.70
Met aandacht ‘maakt’ een subject — ervaring van — een verschijnsel als situationeel bepaald ob- c.q. subjectgedrag nauwkeurig. De overige, zeg maar, werkelijkheid blijft daardoor (!) voor dat enneadische momentenverloop ònbepaald […]. Het is … precies zulke focus die het subject dus ‘zicht’ ontneemt op verderreikende veranderingen.
in: note 77.70
Om te beginnen zie ik geen noodzaak om zgn techniek tot mensen te beperken. Subjecten, dus. En als een subject beschouw ik ‘iets’ dat voor gedragsbepaling, maw voor “het [subjectief] vormen van de natuur,” beschikt over cognitief vermogen. Daaruit volgt dat èlk subject àltijd wetenschap bedrijft. Sterker nog, ook en vooral met cognitief vermogen als “gereedschap” is dat altijd, precies, technische wetenschap. Zo is het volstrekt logisch om op ethiek in het algemeenst uit te komen.
in: note 77.109
Ik verander de vraag: Waaròm heeft een subject o.a. een
geheugen?
Hoho, is die vraag niet netzo verkeerd, maar dan met verdinging van
subject? Nee, ik vind van niet. Dat komt, omdat ik allereerst subject
bij uitstek als betrekkelijk beschouw. En gedrag (!) geldt m.i. als
noemer van de werkelijkheid van die betrekkelijkheid. Dus, een subject
verkeert àltijd in een situatie; grof gezegd, dwz volgens voor
schematisering onvermijdelijk veronderstelde verschillen, resulteert
vòlgend gedrag uit samenloop van eerder subject en eerdere situatie;
dat leidt in één moeite door tot volgend subject en volgende situatie,
enzovoort.
Een subject beschikt over — enig — vermogen om aanleidingen
tot resp. uitkomsten door eerder gedrag te … onthouden. Tevens is
een subject in staat zich ’als het ware‘ voorstellingen
resp. -spellingen te maken van gedragsalternatieven. Nota bene, dat is
op zijn beurt óók gedrag, enzovoort. Daarvoor benut het subject wat het
onthouden hééft en daardoor raakt gewijzigd wàt het onthoudt,
enzovoort. Het klinkt paradoxaal dat een subject eveneens benut wat het
vergat. Vergeten is inderdaad zoiets als een gok. Wat niet langer
relevant is voor toekomstig gedrag, zit het maken van overwegingen
ervoor maar in de weg. Het is en blijft echter ònzeker, of het subject
nooit meer gaat verkeren in een situatie waarin juist zulke, zeg ook
maar, verdwenen informatie bruikbaar, nuttig e.d. had kunnen zijn.
Sterker nog, voor een subject dat zich gedraagt, is zijn motief zelfs onderdeel van zijn gedragsverklaring in de zin van zijn voornemen tòt het gedrag in kwestie. De enneade stelt echter een … verklaring voor, waarom als zodanig (!) een subject géén begrip kan hebben van een motief. Want motief en begrip zijn op hun enneadisch principieel verschillend. Een subject kan een motief proberen te, eh, verbegrippelijken, maar daarvoor geldt onvermijdelijk een ànder motief, enzovoort.
Daarentegen veronderstel ik dat een subject voor èlke gedraging een moment van interpretant … kent. Dus […] ’regelt‘ een willekeurig subject met kennis m.i. willekeurig welk gedrag. Altijd en overal betreft — inzet van zijn — kennis voor het subject […] samenloop met een situatie[; … d]ie modaliteit is ònveranderlijk enneadisch verweven. De uitkomst varieert deels volgens wat het subject in kwestie voorheen leerde en in verband daarmee deels welke situationele hoedanigheid hij passend acht voor zijn verdere gedrag, enzovoort.
Het enneadische element focus staat symbool voor aandacht met bijbehorende beperking.
in: aantekening 79.1
Wat Charles Peirce als triadisch element interpretant noemt, gebruik
ik als aanduiding van één van de drie enneadische dimensies/momenten
die èlk drie elementen tellen. Voor het interpretant-moment zijn dat de
elementen motief, focus en begrip.
In het Nederlands kan ik dat — gehele — moment begrip gaan
noemen (en de term interpretant laten vallen). Maar hoe heet voortaan
dan dat ene element ervan? Bepaling heeft wel wat. Of?
Ik blijf het — voorlopig? — toch maar houden zoals het is.
Hoe dan ook is motief — dan — géén … begrip. Zeg ook
maar dat de bepaling ervan :-) zich onttrekt aan uitputtende
begrijpelijkheid. Daar zit immers focus principieel tùssen als tèlkens
voorwaarde voor mogelijkheid door beperking. Als contragram gesteld: de
beperking van de mogelijkheid is de mogelijkheid van de
beperking.
Ofwel, wie probeert van een motief een begrip te maken, is het prompt
kwijt àls motief, enzovoort. Maar je kan blijkbaar wèl het latere
motief opbrengen om dat eerdere motief, al is het als begrip, te willen
kennen, nietwaar? Hmm. Ik meen van niet.
Maar onder leren versta ik dat een subject met zijn cognitief vermogen (vandaar sub- ipv object) komt te beschikken over — zoiets als — een patroon voor alweer aangepaster gedrag in een voor hem als relevant ervaren situatie, enzovoort. Hoe dat cognitief werkt, valt buiten het bereik van Metapatroon. Het — vermoeden over het — (leer)resultáát kan wèl weer volgens Metapatroon in stelselmatig verband worden uitgedrukt, enzovoort. Met een dia-enneadische opstelling […] heb ik op hoofdlijn proberen te schetsen dat cognitie gedrag dient (met ergens ‘onderweg’ aan- en afleerresultaten, de totstandkoming waarvan natuurlijk óók gedrag vergt). Wanneer dat idee van zulke doorgaande pragmatiek zelfs maar een beetje klopt, zou voor zgn kunstmatige intelligentie weleens vooral het gebrèk aan leervermogen op z’n subjectiefs kenmerkend kunnen zijn.
Een subject ‘verwerkt’ een teken met zijn cognitief vermogen èn dat vermogen verandert daardoor.
Een subject is principieel motivationeel. (On)redelijker kan niet.
[Volgens m]ijn opvatting van humor [weet e]en subject […] zich betrapt op het ene motivationele begrip, terwijl een ànder motivationeel begrip ‘kennelijk’ toepasselijk blijkt. Z/hij kàn erom lachen, wanneer z/hij geen risico loopt met begripswijziging; daarvoor ervaart z/hij de situatie als veilig genoeg, of gaat die dankzij begripswijzing — pas — als voldoende veilig ervaren met haar/zijn opluchting van dien. […] Met humor herstelt een subject — inzicht in — de ene beperking door een andere. Humor helpt leven volgens opeenvolging van verschillen. […] Dat zijn dus niet alleen verschillen tussen … verschillende subjecten, maar nota bene óók van het ene subject van — samenloop met — situatie tot situatie. […] Nogmaals, de enneade toont zulke samenhang. Als onlosmakelijk is daarin à la Charles Peirce het moment resp. de dimensie van het teken opgenomen.
Volgens de enneadische opstelling staat een motief echter niet buiten het denken, maar geldt met veranderlijkheid van dien juist ook en vooral als onlosmakelijk element van/voor dynamiek, cyclisch wisselend van onderdeel van aanzet tot onderdeel van uitkomst.
En als voorwaarde (!) voor eenduidige betekenis maakt context ònderdeel uit van een teken, samen met wat ik enneadisch onderscheid als de elementen signatuur en intext. Ik plaats voorts een kanttekening bij bewustzijn. In termen van voor- en achtergrond blijft de achtergrond doorgaans juist ònbewust gekend. Daarom is iemand zich van gedraging tot gedraging niet (!) bewust van zulke betekenisvolle afwisseling; begrip van een motief àls motief is enneadisch uitgesloten.
De situatie die een subject op enig moment ervaart, betreft dan inderdaad een object òf een subject dat zich … gedraagt. Vaak is dat overigens het subject zèlf. Hoe dan ook is dat kenobject resp. —subject géén tegenpool van het kennend subject. Als zodanig ‘werkt’ de omvattender situatie die het subject ervaart ter bepaling van haar/zijn gedrag waarmee z/hij zowel zichzèlf als die situatie wijzigt, enzovoort.
Dat probleem is prompt opgelost door — de vraag over — betrekkingen van — vooropgezet antwoord met — veronderstellingen te voorzien. Op z’n enneadisch betreft cognitief vermogen onlosmakelijk samenhang[. …] De drieledige cognitie geldt principieel een motivationeel begrip met een focus als ‘schakel’ ertussen. Het is op die manier opgevat dus niet zo, dat een begrip als resultaat van oordeelsvorming alsnog moet worden voorzien van een motief om er (gedrags)gevolg aan te geven. Daarentegen is èlk begrip zelfs principieel motivationeel, ofwel als het ware àls motivationeel begrip helemaal klaar voor uitvoering door een daadwèrkelijke gedraging.
Ik voeg er nadruk aan toe op gedrag-in-omgeving als doel van het veronderstelde subject in kwestie; dáárvoor is denken-als-gedrag een voorbereidend middel.
in: aantekening 83.9
Door “vergeten” verkeert een subject van moment tot moment in wat z/hij als alles ervaart. Het betreft feitelijk echter wisseling van situaties (met invloed van de ene samenloop van subject en situatie op beide, zeg maar, samenstellende delen voor een volgende samenloop, enzovoort). Dat “vergeten” maakt het daarom ook moeilijk om stelselmatig, ofwel door-de-situaties-heen, de noodzaak van explicitering van context — voor als het ware beschrijving van context — te beseffen.
[E]en begrip is mede afhankelijk van wie-er-begrijpt, ofwel het subject in kwestie. Voorts is een begrip op z’n enneadisch opgevat motivationeel, maw voorbereidend dient het momenteel-situationeel verbijzonderd gedrag door dàt subject (en als zodanig telt overigens zgn cognitie — daar is het weer — op zijn beurt natuurlijk eveneens àls gedrag).
Als kader, model e.d. valt er niet aan kunstmatigheid te ontkomen.
Volgens mijn enneadische theorie richt een subject haar gedrag, dwz wat
er zgn feitelijk gebeurt door haar aandeel in samenloop in/met een
situatie, naar een cognitief drieledige samenstelling (naar Charles
Peirce: interpretant) met als hoofdelementen: focus, motief en begrip.
Daarbij telt zowel motief en begrip op zijn beurt bijbehorende
deelelementen volgens respectievelijke configuraties.
Welnu, volgens enneadische dynamiek volgt via de momenten van teken en
feitelijk gedrag het moment van de ene interpretant op het andere,
enzovoort. Mijn hypothese luidt dat voor opeenvolging van
interpretantmomenten zònder schokeffect één van de deelelementen van de
eerdere interpretant optreedt als focus(element) van de latere. En met
hersenen als substraat van zulke interpretantconfiguraties is het
inderdaad, tja, logisch dat — het hoogstwaarschijnlijk is dat
— onderling nabije interpretanten worden, zeg maar, gefaciliteerd
door onderling nabije hersengebieden.
Natuurlijk zit er véél meer vast aan zulke configurationele dynamiek.
[…] Hoe dan ook is het ingewikkelder. Zo leidt plasticiteit van
hersenen ertoe, dat subjecten onderling verschillende ontwikkeling van
interpretantconfiguraties ‘beleven.’ Verband tùssen
daadwerkelijke interpretanten acht ik daarom slechts enigszins
algemener aanwijsbaar volgens de … beperking van enigszins
vergelijkbare ontwikkelingen van gedrag enzovoort. Wat zich van/voor
het ene subject op enig moment als nabije interpretant manifesteert,
hoeft — en zal vaak — van/voor een ander subject niet eens
in de buurt te komen. Bijvoorbeeld, bij wie nooit chocolade-ijs
geproefd heeft, kàn verband met politieke voorkeur zelfs niet bestaan.
[…] Als hypothese moet er een theorie zijn die aanwijst wèlke
combinaties relevant kùnnen zijn, en wèlke juist niet. Vooral om
zo’n theorie eventueel te weerleggen, moeten zùlke combinaties
proefondervindelijk onderzocht worden. Klopt, voldoet de theorie voor
resp. door dergelijk onderzoek niet, dan moet er blijkbaar een andere
theorie komen, enzovoort.
in: aantekening 84.2
Nogmaals, redelijkheid en — zoiets als — onredelijkheid maken samen (!) onderdeel uit van gedragshouding van moment tot moment. Wie het houdt op een ènkelvoudig principe, kan enig ander principe nooit serieus nemen.
Het is altijd maar weer wat een subject àls situatie opvat.
Wat is het nu? Volgens de enneade telt èlk motivationeel begrip een focus. Dat dient aandacht van “waarneming.” Er bestaat volgens de enneade géén òngefocust begrip, zoals er ook géén ònaandachtige waarneming bestaat. Het is veeleer de vraag hoe bewust iemand van — zijn — aandacht enzovoort is, zeg ook maar de vraag in hoeverre iemand aandacht aan zijn … aandacht kan schenken. Het is dus m.i. niet zo dat het “vermogen van de architectuur” ‘m principieel zit in verschil in aandachtcategorieën, maar wèl in situationele differentiatie en daardoor, met situatie immers als samenloopfactor, in aandeel in gedragsdifferentiatie.
[E]en gebouw [wordt] als ònderdeel van een situatie ervaren […] en in samenloop ‘stuit’ [het] op een subject met telkens een momentaan motief, enzovoort. De cyclische dynamiek verandert niet. Die geldt evolutionair-psychologisch allang. Zowel de bandbreedte als tempo van samenlopen kan toenemen en dat gevolg kan oorzaak van verdere toename zijn, enzovoort …
De naam, relativiteitstheorie, is mij te vaag.
Nu ben ik informatiekundig ontwerper. Het Griekse woord sèmeion
betekent … teken in het Nederlands, zeg ook maar informatie.
Ofwel, semiotiek is teken- en informatietheorie.
Wat Einstein beweert, naar mijn idee, dus, betreft waarneming (lees
ook: meting). Het is dus niet zo gek, dat vind ik althans, om zijn
theorie vooral als een tekentheorie te beschouwen. Zo heeft hij volgens
mij een theorie van vèrtekening voorgesteld. Noem die allereerst maar
eens vertekeningstheorie ipv relativiteitstheorie. […] Volgens
mij heeft Einstein niets anders gedaan dan ‘uitgaande’ van
een waarnemer ‘inkomende’ tekens met bepaalde
verschijnselen te associëren en op de vertekening ervan te wijzen
afhankelijk van de verhouding — nota bene, daar is de
relativiteit! — vàn de waarnemer mèt het verschijnsel elders in
kwestie (en de bijbehorende aard van het daarvan afkomstige
teken).
Er zijn ruwweg twee factoren die de mate van vertekening bepalen.
[…] Er is géén vertekening wanneer de waarde van beide factoren
nul is. Ofwel, het waargenomen verschijnsel verkeert, en blijft
verkeren, in onmiddellijke nabijheid van de waarnemer. Dat geldt
slechts voor de waarnemer, eh, zèlf. Dat is een illusie, omdat het
cognitief vermogen dat iemand àls waarnemer onvermijdelijk benut, zulke
onmiddellijkheid principieel belemmert. Daarom heeft Einstein zich niet
bekommert.
Als je je evolutionair oriënteert, herken je prompt de aanpassingen van
waarnemers aan vertekeningen. Een roofdier is niet zo suf om naar de
plaats te springen waar hij zijn prooi nù ziet. Hij springt naar waar
hij die prooi verwacht rekening houdend met — veranderingen van
— beide factoren. Dat gaat weleens mis, omdat op zijn beurt het
prooidier niet gek is. Anticiperen, heet dat. Als een tennisspeler zijn
racket pas optilt als de bal onmiddellijk dichtbij hem is, wint hij
uiteraard nooit.
Er is inderdaad een probleem met exacte bepaling van vertekening,
althans volgens de logica van oorzaak en gevolg. Als factoren
veroorzaken afstand en onderling snelheidsverschil vertekening. Maar
hoe kan je afstand vaststellen, of wat dan ook, indien vertekening je
daarbij hindert? Ofwel, het gevolg zit principieel verstopt in de
oorzaak. Dat heet een cirkelredenering, en is zelfs onvermijdelijk,
vandaar principieel.
[V]erklaring van vertekeningen […] is inderdaad reuze
praktisch, want zelfs alle verschijnselen neemt een subject vertekend
— voor — waar (wat dus vals is :-) nota bene vergeleken met
wat hijzèlf voor ònvertekend houdt. Voor bruikbaar begrip van
verschijnselen moet elke waarnemer resp. subject de onvermijdelijke
vertekening waarmee elk van zijn waarnemingen gepaard gaat, ‘als
het ware’ ongedaan maken. Daarvoor is ook Einsteins theorie, eh,
feitelijk bedoeld, maar dus slechts geschikt onder daarvoor idealiter
veronderstelde omstandigheden (lees ook: voorwaarden).
Kortom, je moet de diepzinnigheid van wat relativiteitstheorie heet
niet overdrijven. Als vergelijkingsmaat is en blijft de
onmiddellijkheidsillusie van de waarnemer absoluut geldig
verondersteld. Die maat verandert in elk geval volgens die theorie niet
(!) onder invloed van tekens. Het idee dat een verschijnsel op die
manier vertekend ‘overkomt,’ berust juist op de aanname dat
èlke waarnemer zich ter vergelijking kennelijk van dezelfde illusie
bedient.
Mijn idee van Einsteins beide relativiteitstheorieën is dan toch overwegend van een waarnemer die moet beseffen dat, op z’n Engels gezegd, what you see is not what you get.
Wat voor een subject, zeg maar, ontwikkelpotentieel biedt, hangt er maar van af. Slechts wat vooralsnog òngewoon verschijnt, kan dan tot verandering leiden.
De enneade wijst er op dat gedrag nooit (!) door louter begrip (lees hier dus ook: rede) geleid wordt; een begrip geldt altijd (!) volgens een motief.
Natuurlijk ‘kent’ een subject allerlei ervaringen, maar ik vind variëteit verklaarbaar met de veronderstelling van zijn ene cognitief vermogen dat ‘werkt’ op enneadische grondslag.
Die illusie heb ik niet. Daarvoor behoedt mij een ruimer bemeten grondslag. Zo meen ik alweer wat beter te … begrijpen waaròm “het heersende patroon” … heerst. Dat moet aan motieven liggen. En probeer die — nog — maar eens ànders gericht te krijgen (nota bene ook en vooral ‘eigen’ motieven). Om ze ‘in’ het cognitief vermogen af en toe uit te schakelen, of dan maar het cognitief vermogen helemaal, […] kàn domweg niet. […] Want hoe zou uitschakeling dan resulteren in een ànder, op evenwichtiger verhoudingen gericht motief met gedrag van dien? Vergeet het.
Ik maak géén onderscheid naar zoiets als kenvermogens, met de zgn
rede als één zo’n vermogen. Mijn idee is dat het ene cognitieve
vermogen gedrag door het subject in kwestie gericht voorbereid. Dat,
vooruit, plan noem ik met een term ontleend aan Charles Peirce
(1839-1914) een interpretant. Peirce beschouwt een interpretant als een
onlosmakelijk element van zgn semiosis, door hem voorgesteld als
drieledig verloop (triade) volgens wat hij aanvullend als grond oppert.
Ik heb — wat ik begrijp als — Peirce’s ene
grondbegrip verdeeld over zijn — andere — drie elementen.
Dat levert drie tweetallen op, die ik èlk heb voorzien van een
scharnierelement, ofwel bijelkaar drie drietallen, voilà, een enneade
[…]. Zo omvat eveneens een interpretant drie elementen. Dat zijn
motief en begrip, verbonden door focus. Er bestaat aldus géén begrip
zònder motief. Wie dè rede absolutistisch denkt, reduceert met verlies
van inzicht in verhoudingen van dien. Ik beweer overigens niet dat die
drieledige samenstelling van interpretant wèl … waar is. Ik vind
het in elk geval alweer minder onzinnig. En opgenomen in de omvattender
enneadische configuratie hoop ik er overgang van absolutistische
reductie naar alweer minder illusoir relativisme mee te benadrukken.
[…]
Ik herhaal dat dankzij de veronderstelling van interpretant als
samengesteld uit verschillende elementen — de veronderstelling
van — één kenvermogen volstaat[. …] Want wisselend in hun
onderlinge verhouding ‘maken’ de elementen …
verschillen.
Dat zie ik om te beginnen algemener, dwz subject. En ook een mens geldt als een subject. Vervolgens wijs ik het idee van verschillende sóórten levens af. Er bestaat daarom niet apàrt zoiets als “het morele leven.” Daarentegen telt èlke subjectgedraging m.i. een ethische … kant. Aan èlke gedragingen gaat als plan immers een interpretant vooraf met motief als één van de ònlosmakelijke elementen. Ik beschouw motivationeel en moreel als hetzelfde. […] Er is geen ontkomen aan politiek, dwz onderhoud van — voorwaarden voor — verhoudingen. Het reductionistische motief is echter hardnekkig.
Maar ik vind dat een groep niet denkt. Ik meen daarentegen dat een bepaald subject ook een groep (lees ook: àls eenling) als een situatie opvat, met bijbehorende opvattingen over zichzèlf als lid ervan èn haar/zijn verhoudingen met andere resp. leden.
Wat telt als, zeg ook maar, beginsel van cognitief vermogen?
Wanneer een resultaat van denken kortweg inhoud heet, vooruit, een
specifieke gedachte, wijst Brouwer er m.i. op dat èlke gedachte
ge-vorm-d is èn daarvoor een algeméén geldig vorm(ings)beginsel (lees
dus ook: grondslag) volgt.
Een voorwaarde voor zulke algemene(re) geldigheid is inderdaad dat
werkingsvorm zo onafhankelijk mogelijk van inhoudsresultaat …
gedacht moet zijn. Neem een hamer. Als een spijker ònderdeel is van dat
gereedschap, maar die spijker moet er nog wel even in geslagen worden,
is er blijkbaar allereerst een àndere hamer nodig om die ene hamer voor
gebruik geschikt te krijgen. Maar die andere hamer omvat dus eveneens
zèlf zo’n vooralsnog losse spijker, enzovoort. Dat heet oneindige
regressie. Ofwel, met zulke hamers komt niemand ooit eraan toe ergens
ànders een spijker in te slaan. Kortom, praktisch ònbruikbaar.
[…]
Dat is in absolute zin echter … òndenkbaar. Want aanduiding van
een vorm àls vorm vergt op haar beurt inhoud, enzovoort. Brouwer
onttrekt zich — bewust? — aan problematisering van zgn
oneindige regressie door “alle werking van het intellect”
gericht op “alle waarneming van verandering” te
veronderstellen. Verstandig, want praktisch, vind ik. Als er in
absolute zin een begin en/of een einde is, laat zich dergelijke
“kwaliteit” met “intellect” hoe dan ook niet
kennen. Daarom is het zinloos om er met een grondslag rekening mee te
houden. In resp. met gedachten valt aan betrekkelijkheid nu eenmaal
niet te ontkomen. Vanuit het oogpunt van evolutionaire psychologie is
juist de crux van cognitief vermogen dat het ermee toegeruste organisme
begrip heeft van zijn veranderlijke momentane betrekkelijkheid om zich
er dienovereenkomstig veranderlijk naar te kunnen gedragen. […
C]ognitief vermogen [i]s gedragsgericht[. …]
Ik haal er Metapatroon bij. Besef van altijd en alom slechts
betrekkelijke inhoud komt tot uitdrukking door — het trekken van
— een horizon. Een horizon is waar gedrag “continu”
waarneembaar is, maw niet “discreet” herkenbaar
verbijzonderd. Volgens Metapatroon volgt verbijzondering van
gedrag-als-inhoud de algemene … vorm van samenloop van enerzijds
object, anderzijds situatie. [… J]uist volgens die beperking laat
zich dat “samendenken” herhalen. De verbinding door
tweeledige samenloop kan op haar beurt dienen als eenheid […]
enzovoort!
Omdat een subject m.i. onlosmakelijk in — dynamiek van —
situationele samenlopen betrokken is, moet [betekenis] dus wel
’iets‘ samenlopigs zijn. […] Ik veronderstel dat
ruimer als situatie, waarbij het betrokken subject zijn gedragsaandeel
toespitst op afstemming van gedrag van wat hij ervaart als
object-in-situatie resp. ànder subject-in-situatie. […] Wat ik er
algemeen over zou zeggen, is dat een subject maar beter het
samenloopkarakter van zijn leven kan erkennen. Welke betekenis hij
concreter kan bedenken voor zijn leven, nota bene variërend van
samenloop tot samenloop, hangt tèlkens dan toch af van zijn
geschiedenis van samenlopen èn van zijn verwachtingen over toekomstige
samenlopen. […] Maar wat betekenis van moment tot moment …
betekent, kàn […] natuurlijk nie[mand uitputtend] aangeven, laat
staan voorschrijven [… gelet op] de veranderlijk situationele
(samen)loop. […] [D]e betrekkelijkheid door samenloop [vormt] de
grondslag […] van uniciteit. Ofwel, betekenis is uniek dóór
betrekkelijkheid. […] Maar betekenis willen toelichten uitgaande
van … betekenis, vestigt een cirkelredenering. […] Voor een
willekeurig subject moet het advies [daarom] nogal abstract
geformuleerd blijven. In mijn termen, besef als subject differentiële
samenlopigheid met situaties. Een daadwerkelijk subject kan daarvoor
houvast ontlenen — maar dat is dus altijd oppassen met
differentiële situaties — aan “ideals and values.”
Maar wèlke, dan? Over zelfs onvermijdelijke cirkelredenering gesproken,
ze moeten passen bij … zijn veranderende zèlf. […]
Een situatie, eh, zèlf heeft geen waarde. Een subject kan de unieke
betekenis van zijn samenloop met een situatie prompt — willen
— herleiden tot een z.i. algemener geldige betekenis, ofwel [tot
wat doorgaans als] een waarde [wordt] op[ge]vat. Tja, dat besef van
unieke betekenis blijft doorgaans belemmerd door andere …
waarden. {…]
Een subject be-vind-t zich in wat hij ervaart àls situatie. Voor zijn
gedragsaandeel in — mede daardoor — veranderende situatie
geef-t de situatie in kwestie — nogmaals, zoals door hem opgevat
— aanleiding tot betekenis, vorming waaraan het subject met zijn
motief richting geeft, een motief dat en daarmee de richting die
overigens kàn veranderen, enzovoort. Op haar beurt heeft cognitie aldus
een aandeel ont-dek-king èn een aandeel uit-vind-ing.
Een object met cognitief vermogen noem ik een subject. Dat vermogen heet ook wel intelligentie en dient het subject dat erover beschikt ter bepaling van gedragsaandeel in samenloop met kennelijk wisselende situaties (waardoor dat ook subject inclusief cognitief vermogen verandert, enzovoort). Volgens subjectief situationisme is … de aanduiding … interactieve intelligentie dus een pleonasme. Intelligentie ìs immers interactief. Niet-interactieve intelligentie bestaat niet.
Als cognitief, zeg maar, achtergrondelement geldt motief.
Volgens mijn enneadische opvatting strookt een teken met een momentaan dienovereenkomstig geconfigureerde interpretatie annex cognitie: focus, begrip en motief. Nogal simplistisch stel ik mij dat voor als belichaamd door een netwerk van neuronen. Indien èrgens samenstellende neuronen — falen, werkt dat — netwèrk als zodanig natuurlijk niet. Maar dan is het dus een vergissing om de, zeg ook maar, betekenis van wat zo’n geheel netwerk vergt slechts te associëren met wat als ònderdeel ervan weliswaar onmisbaar is, maar strikt apàrt nog niets — betekent.
Volgens mijn idee van subjectief situationisme resulteert gedrag telkens uit samenloop van een subject en een situatie. Door wisselwerking veranderen ze allebei, enzovoort. Dat geldt ook voor een zgn object. Als een subject beschouw ik dan een object dat voorzien van cognitief vermogen een àctief aandeel aan ‘zijn’ situationele samenloop kan (onder)nemen.
[C]ognitief vermogen dient niet primair werkelijkheidsafbeelding, maar situationeel passend gedragsaandeel. Daarvoor bieden modellen o.a. zgn afbeeldingen, zowel ‘van’ verleden als toekomst. [… Zo] ‘zegt’ zijn cognitief vermogen een subject wat het moet doen, en hoe, en wanneer. Daarvoor houdt dat vermogen o.a. rekening met wat er situationeel ervaren zoal … bestaat.
Een object dat zijn aandeel middellijk(er) levert, dat maw iets doet
volgens zeg ook maar eigen — overweging van — ervaring,
noem ik in dat geval een subject. Daartoe beschikt een subject over
cognitief inclusief waarnemingsvermogen.
Ik acht niet alleen een mens — als — een subject.
Als een subject een object met cognitief vermogen is, wàt kan een subject … kennen en zo door naar … kunnen? Dat is tèlkens een verschijnsel. En een verschijnsel is een configuratie. Dat ‘bestaat’ uit samenloop van wat het subject op dat moment onderscheidend verondersteld àls object en àls situatie. Zo … verschijnt wat een subject steeds als hetzèlfde object veronderstelt, verschillend in evenzoveel verschillende situaties. Er kan, zeg maar, door-de-situaties-heen onmogelijk op voorhand een (deel)verzameling objecteigenschappen worden aangenomen die situationeel ònafhankelijk geldt. Wat logisch slechts kan zijn verondersteld dat vàn een object van situatie tot situatie gelijk blijft, is … niets. Daarom verklaar ik dat een object een nul-identiteit heeft. Vooruit, dat kan voor ‘zijn’ wezen doorgaan, maar dat is dus opzettelijk een wezen van niets.
Wat ik zoal onder een besluit versta, is zoiets als een plan. En een plan is bedoeld voor uitvoering. Ofwel, àls er iets als “primordial” beoordeeld verdiend te worden, is het … natuurlijk het doel met een besluit. Een doel, zeg ook motief, bestaat niet op zichzèlf. Dat veronderstelt altijd — wie/wat ik noem — een subject. Het is haar/zijn op èlk moment onvermijdelijk situationele gedragsoriëntatie die èlk besluit van het subject in kwestie “the contingent character” verleent. Dat is echter géén … kwestie van reconstructie. Niet reconstructie, maar contingentie is principieel.
in: aantekening 92.3
Voor de zoveelste keer, doe de veronderstelling van een subject dat situationeel handelt. Veronderstel daarvoor dat zo’n situatie altijd het subject … zèlf telt èn vaak andere subjecten. Samenloop van een subject en een situatie ‘verandert’ ze allebei, enzovoort. […] Maar uitgaande van een ‘deelnemend’ subject past tegenstelling niet als haar/zijn ervaring resp. beoordeling van èlke situationele samenloop. Zulke, zeg ook maar, weerstand valt uiteraard wel het meeste op. Het subject raakt onder druk om haar/zijn gedragsaandeel ànders te richten. Dat ervaart z/hij echter niet als ‘het’ eens meezit.
in: aantekening 92.3
In termen van willen en denken houd ik het op zgn interdependentie. Dus, waar denken willen omvat, omvat willen denken, enzovoort. Over logisch gesproken, dat vergt … één theorie.
in: aantekening 92.4
Nee, met Metapatroon heb ik me totaal niet bekommerd om hoe cognitieve processen verlopen. Maar Peirce suggereert reeds dialectisch op te vatten dynamiek; een interpretant als resultaat van de ene cyclus dient voor de volgende cyclus als object, dwz oorsprong, enzovoort. Dat lijkt mij een […] realistische […] voorstelling van ‘verloop’ van cognitie (zoals Peirce dat overigens nog niet kon noemen). Want daarbij gaat het, zeker inmiddels enneadisch op z’n subjectief-situationistisch beschouwd, ‘voortdurend’ om verschillen-in-samenhang, zeg maar, kwalitatieve waarden, dus niet om daarvan hoogstens àfgeleide waarden zoals waar òf vals. Dat zgn tertium non datur is een schijnprobleem, de moeite van voorspelbaar vergeefse oplossing in desondanks verwante begrippen niet … waard.
in: aantekening 92.4
Ik vind, vooruit, zèlfreflectie (lees […] ook: zèlfbewustzijn) helemaal niet kenmerkend voor èlk denken in de zin van gedragsbepaling door een subject. Want meestal ‘weet’ een subject niet wàt z/hij doet resp. hoé z/hij dat doet. Dat ‘gebeurt’ pas, wanneer iets niet meteen lukt. Hoe een subject tèlkens op zo’n plan voor haar/zijn vòlgende gedraging komt? Ik heb geen idee. Maar ik zie er niets in om daar zoiets als rekenen algemeen geldig model voor te laten staan.
Nee, denken is altijd ingewikkelder. Op z’n enneadisch uitgedrukt begint, voor zover althans van een begin èrgens valt te spreken, een cyclus met de ene focus volgens een motivationeel begrip en eindigt met een andere focus met dáárbij behorend motivationeel begrip. Dat einde van de ene is het begin van de vòlgende cyclus, enzovoort. Het idee van zulke dynamiek heb ik eveneens ontleend aan Peirce’s duiding van semiosis.
Het is dus verstandig om dat in een model-van-denken tot uitdrukking te laten komen. En, nogmaals, Peirce … doet dat met toevoeging van teken als bemiddelend element. Daarmee ‘bestaat’ niet alleen onderscheid, maar tevens betrekking tussen object en interpretant.
Daartoe dient Metapatroon, […] maar zònder de pretentie van model-van-denken (dat desondanks eveneens van denken een m.i. alweer toepasselijker model biedt en wel vanwege de afleiding van de zgn enneade).
En omdat ieder subject leeft van situatie naar situatie, enzovoort, kàn z/hij zich praktisch onmogelijk tot een ènkele discipline beperken. Al naar gelang van de situatie in kwestie wisselt z/hij tevens van … discipline.
Zoiets als cognitief moment is m.i. onlosmakelijk onderdeel van gedragsmatige dynamiek. Daarvoor acht ik de semiotische enneade als het en(kel)e (meta)model algemeen geldig. Er zijn geen van elkaar afgescheiden kenvermogens. Daarentegen geldt door-en-door verwevenheid.
in: aantekening 94.7
Er ‘zijn’ objecten die voor — m.i. altijd dus principieel situationele — gedragsaandelen over cognitief vermogen beschikken. Ik noem ze subjecten. Uitgaande van subjectief situationisme bestempel ik pogingen om verlichting in de zin van opheffing van gesitueerdheid te bereiken op voorhand als vergeefs. Wat erop lijkt, kàn nooit iets anders … zijn dan wijziging van situatie, tja, met tijdelijkheid van dien.
[O]ok denken vind ik doen, ofwel het leveren van een gedragsaandeel. En wie ik als subject beschouw, richt tekens vaak — ook — vooral tot zichzelf.
Voor de enneade heb ik de veronderstelling gevolgd dat gedrag
gericht is. Daar hoort dan gerichte aandacht bij, enzovoort. Maar uit
aandacht voor het ene volgt dat het andere géén aandacht krijgt, niet
kàn krijgen. Wanneer desondanks ertùssen samenhang be- resp. ontstaat,
kan wellicht nadeel niet tijdig genoeg worden bestreden dan wel
voordeel niet benut worden. […]
Maar hoe dringt [verschil] door? Dat vergt natuurlijk óók altijd
… aandacht. Laat iemand dat van een schok afhangen? Of lukt het
aandacht op eigen initiatief (ver)ruim(mend) te variëren, te weten
actief op zoek naar overig eveneens relevante gebeurtenissen enzovoort?
Het blijft principieel overigens zo dat wat met wisseling van aandacht
‘oplost’ als het ene [door iets] ander[s] onvoorziene
problemen kan bezorgen resp. ongeziene kansen onbenut kan laten.
Dat is m.i. echter niet zoals subjectief cognitief vermogen … werkt. Een subject ervaart [werkelijkheid] selectief, en dàt is er … precies tèlkens situationeel aan.
in: aantekening 95.6
Als zodanig vind ik een motief géén theorie. Tot enig motief kunnen m.i. wel verwerkt zijn wat het desbetreffende subject eerder van resp. als theorieën geleerd en zodoende begrepen heeft.
in: aantekening 95.7
Volgens de enneade geldt situatie als grond op z’n feitelijks. Het is verwarrend dezelfde term voor het gezichtspunt van cognitie te benutten. Daarom ‘vertaal’ ik [grond daarvoor] als: begrijpen is gemotiveerd.
in: aantekening 95.7
Mijn idee is ànders. Wat voor waarneming doorgaat, moet
ònlosmakelijk tot zoiets als gedragscyclus worden gerekend die een zgn
subject — dus tèlkens — doorloopt (en wat hem àls subject
kenmerkt). Voor elke, zeg maar, doorgang verkeert het subject in een
situatie. Wie waarneemt enz. is daarom niet zoiets als hèt subject,
maar telkens het situationele subject. En voor de volgende doorgang is
zowel subject als veranderd. Dat gaat zo dóór.
Wàt een situationeel subject waarneemt enz. is daarom altijd een
situationeel object. Dat kàn op zijn beurt een situationeel subject
zijn. Dat lijkt mij overigens de crux van verantwoord deelnemen aan
verhoudingen, te weten eveneens de ànder(en) àls subject(en) erkennen.
Ik veronderstel dus dat, hoe een subject ervaart, hij dat altijd
situationeel verbijzonderd ‘doet.’ En wàt hij als zodanig
ervaart, is altijd een situationeel object. Ofwel, zoiets als
onmiddellijk ervaart hij object noch situatie. Laat staan dat hij ze
allebei zgn an sich kan kennen; denk verder aan Immanuel Kant
(1724-1804) die een Ding-an-sich voor ònkenbaar verklaart).
Vanuit de veronderstelling dat het object van waarneming enz. nader als
een situationeel object moet worden opgevat, […] blijft …
willekeurig wat in hun samenloop tot situationeel object, herkenbaar
aan — ervaring van — gedrag ervan, wordt àfgeleid als het
aandeel van object resp. als het aandeel van situatie.
Wat een situationeel subject ervaart àls situationeel object is, nota
bene, niet objectief, maar, inderdaad, subjectief-situationeel.
[… H]et ene subject ervaart van een ànder subject slechts —
resultaat van — gedragsaandeel. Het ene subject zal doorgaans
continuïteit van — bestaan van — het andere subject
veronderstellen. Om “een beeld te vormen van” van bedoeld
gedragsaandeel moet het ene subject dat aandeel daarom beschouwen als
aanpassing aan inclusief poging tot verandering van een situatie. In
wisselwerking stelt hij afleidingen op. Welke situatie kan het andere
subject momentaan hebben ervaren? Welke historische verzameling van
zijn ervaringen verklaart het gedragsaandeel onder invloed van de
momentaan ervaren situatie van het andere, evenzo momentane,
subject?
Ik meen wellicht zelfs nog principiëler, dat ‘zicht’ op cognitie als gedragsvoorbereidend … gedrag èlke cyclus beperkt is èn blijft. Het cognitief vermogen ‘werkt’ volgens mij volgens variabele focus, ja, dat is ook een metafoor. Dat biedt dus slechts zicht in de ene richting. Toegegeven, dat lijkt eveneens verdacht veel op verpersoonlijking. Er is netzo kennelijk iets àchter zo’n focus dat — erdoor — kijkt. Dat als zodanig (!) onkenbare noem ik motief als element van de zgn semiotische enneade. De enneade is inderdaad ook een structuurmodel, maar dus ànders.