Metapatroon > ontwerper > doordenker
Er zijn informatiekundigen nodig die vanuit algemeen maatschappelijke stelselmatigheid werken.
in: Uitlijningsdnamiek voor […]
De methodische bouwstenen zijn eenvoudig genoeg, maar professionele hantering vergt ook voor contextuele verbijzondering vooral een passende instelling. Zoals gezegd, die moet stelselmatig zijn.
in: Modellering werkgeversbegrip
[H]oe kunt u met ontwikkeling van informatievoorziening verder? Dat lukt voortaan slechts dankzij samenhang door-de-schalen-heen.
in: Korte boodschap over semantische interoperabiliteit
[O]ntwerpen is niet achteraf vaststellen, zeg ook maar analyseren (opnieuw: in filosofische betekenis). Voor een stelselmatig ontwerp moet je verzinnen welke contexten je aanneemt enzovoort. Die vallen niet uit de lucht. Dat stelselmatig verzinnen is dus echt een vak. De basale vertaalbaarheid in formele zin helpt daar niet bij. Er bestaat geen mechanisch recept om resultaat van lokaal denken naar stelselmatig informatiemodel te converteren. Daarom moeten we nieuwe ontwerpers opleiden. Zij moeten met voorrang het wereldbeeld leren dat relevant is voor stelselmatigheid van informatievoorziening.
Even wennen: Contextuele verbijzondering vraagt vooral een andere instelling van de ontwerper/modelleur. Principieel verschuift de oriëntatie van apart informatiesysteem naar infrastructuur voor informatieverkeer. Dat tot en met internationale bereik heet stelselmatig.
in: Korte boodschap over semantische interoperabiliteit
Maar je moet […] zo intelligent willen zijn om die ontwikkeling van vernetwerking te begrijpen, zodra iemand de moeite neemt je die eens te verklaren.
Onderschatting van variëteit is altijd fataal. Wie denkt van een betrekkelijk simpel systeem een ingewikkelder systeem te kunnen maken, komt geheid bedrogen uit.
in: Aantekeningen over informatiekunde, deel 1
Informatievoorziening, wellicht — steeds minder! — uitzonderingen daargelaten, kan niet langer productief in isolement functioneren. Informatieverkeer doorkruist traditionele (organisatie)grenzen. Op z’n minst moet èlke professionele informatiekundige beschikken over de kennis volgens welke verbijzonderde voorzieningen voor informatiediensten (oorspronkelijk: toepassingen) optimaal aansluiten op, gebruik maken van e.d. infrastructuur voor informatieverkeer op maatschappelijke schaal. Voorts wordt civiele informatiekunde het vàk voor vele professionals; bedoelde infrastructuur is het resultaat van karakteristiek ontwerp, ontwikkeling, invoering, onderhoud en beheer.
[W]aarom moeten ‘we’ dat eigenlijk? Dat komt door de, neutraal gezegd, sterk veranderende middelen voor verstandhouding. Lees voor dergelijke mìddelen tegenwoordig concreet vooral: digitale informatie- en communicatietechnologie. Dekkende verbindbaarheid verschaft informatieverkeer bereikspotentieel met integraal maatschappelijke schaal. De grenzen van persoonlijk tot en met nationaal territorium raken in hoog tempo verder doordringbaar. Welke mogelijkheden zijn echter wenselijk, gelden per saldo als bevorderlijk voor deelnemers aan maatschappelijk verkeer? Omgekeerd, welke technologische ontwikkelingen stroken met de maatschappijvisie(s)? Hoe overzien (theorie) en beheersen (praktijk) we dat allemaal redelijk?
in: Civiele informatiekunde vergelijkenderwijs
Het is een misverstand […] dat opdrachtgevers in detail de stelselmatige oplossing moeten begrijpen. Natuurlijk, het is meegenomen als een opdrachtgever ertoe in staat is. Maar opdrachtgevers bestemmen vooral behoeften. Welke voorzieningen optimaal helpen om behoeften vervullen, vergt ontwerp.
[V]oor een stelselmatig bemeten model kom je er niet zo simpel vanaf, althans, een recht-toe-recht-aan oplossing heb ik nog niet ontdekt. Het opgeschaalde bereik vergt dat je de oorspronkelijk externe vooronderstelling eveneens in het model opneemt. (Pas) daardoor daagt besef dat het geen vooronderstelling in absolute zin betreft. De fictie die voor een aparte toepassing productief is, moet je opgeven.
Wat telt voor een ontwerper dan als architectuurprincipe? Een professionele ontwerper herkent prompt de valstrik door zo’n vraag. Want als er eventueel iets nieuws moet komen, mag iets ouds daarvoor natuurlijk nooit het onwrikbare kader (vóór)vormen.
in: Bedoelt u soms constructieprincipes?!
De professionele ontwerper helpt de opdrachtgever in eerste aanleg met verkenning van reële variëteit.
in: Opdrachtbeheersing volgens variëteitenanalyse
Dat moet een ontwerper kunnen, te weten wisselen van houding. Wat je dankzij je open opstelling allemaal verzamelde en synthetiseerde, moet je nù zo goed en zo kwaad als het lukt op een (analytisch) rijtje zien te krijgen. Sluit je àf om dat stap voor stap te doen. Naarmate dat beter (lees ook: minder slecht) lukt, heb je eerder weer een kans voor openheid, enzovoort.
[T]rek je zeker in eerste aanleg niets aan van eventuele beperkingen. Bedenk ‘gewoon’ hoe je ‘het’ optimaal wilt hebben. Vrijwel altijd valt het met beperkingen reuze mee, mits je duidelijk wéét wat je wilt.
Wanneer een opdrachtgever aanvankelijk een onderwerp noemt, beschouwt een professionele ontwerper (vooruit: architect) daarmee een systeem inclusief grens niet als bepááld. Zo’n onderwerp vormt daarentegen (eerste) aanknopingspunt voor grensverkenning. Wie dat overslaat, doet in professioneel, verantwoord opzicht niet aan architectuur, punt. Wat telt, nogmaals, zijn afhankelijkheden. Tussen verschijnselen die onderling sterke afhankelijkheid vertonen, werkt een grens averechts.
Vergaand betrekkingsvermogen acht ik karakteristiek voor een professionele ontwerper. Ik suggereer dit criterium, omdat het m.i. helpt om pleidooien te waarderen voor kritieke kwaliteit van ontwerpers, en bijgevolg van ontwerpen enzovoort tot en met daadwerkelijke voorzieningen.
in: Ontwerpbelang
Modeling for real variety implies that the modeler cannot stop at choosing and partitioning a single situated object (analysis). S/he has to integrate (synthesis) a host of such choices. The results of analysis must already be equipped for synthesis, with synthesis a test of proper analysis. That is, analysis and synthesis are not antithetical. Instead, they are … complementary. The modeler has to ‘constantly’ iterate her/his mode.
in: Metapattern for complementarity modeling
In het algemeen geldt uiteraard dat het model leidend is voor implementatie, niet andersom. Dat neemt niet weg, dat het model vrijwel altijd beter kan, of onverhoopt zelfs nog ronduit verkeerd is.
Als stelselmatig modelleren al een clou heeft, is het volgens mij dat er géén recept voor is. Je kunt het zo zien, dat ‘in’ Metapatroon opzettelijk geen ingrediënten zitten. Dat is zo gedaan om ze zoveel mogelijk ‘uit’ de ontwerper te laten komen in een samenhang die bij de opgave past. Dat verschilt trouwens niets van de optimale gereedschappen van de vakvrouw/-man in welke discipline dan ook. Daar heb je dus de reden dat opleiding tot verantwoorde professional altijd ruim tijd vergt.
in: aantekening 51.4
Als je klakkeloos afgaat op wat iemand beweert dat z/hij wil, mis je de doorgaans ònuitgesproken relativering. Met andere woorden, een behoefte is altijd situationeel. Wat elke behoeftesteller impliciet laat, moet de ontwerper expliciteren … en pas daardoor lukt het om allerlei verschillende behoeften (lees ook: betekenissenvariëteit) eenduidig geordend te krijgen èn te houden.
Een ontwerper beschouwt techniek nooit als doel, maar als een middel. Digitale technologieën zijn géén uitzondering. […] Ja, het ligt voor de hand om nieuwe mogelijkheden te benutten, noem ze maar technisch. Dat maakt echter het project niet overheersend technisch. Aan de — informatieruimtelijke — orde(ning) zijn voorzieningen voor maatschappelijk informatieverkeer, dus bijdragen aan infrastructuur. Dat vergt visie op maatschappelijk informatieverkeer, punt.
in: Voorsprong met informatieruimtelijke ordening
Ik zou zeggen dat situationele verbijzondering afhangt van het subjectief vermogen tot het voortbrengen van eenduidig gedrag via gemotiveerd concept. Dat kan ook het láten voortbrengen zijn, dwz met een teken als verzoek tot inschikkelijkheid. Het gaat dan om context voor het àndere subject.
Het is met wisselende ontwerpsituaties natuurlijk zo, anders zou het onjuist zijn om van verschillende situaties te spreken, dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie voor de toekomst bieden.
Het is een zowat onmogelijke opgave om variëteit erkend te krijgen als inrichtingsbeginsel. Dat komt omdat een mens — of welk organisme dan ook dankzij, indien van toepassing, cognitief vermogen — zijn omstandigheden onder, zeg maar, gewone … omstandigheden louter ènkelvoudig ervaart. Door focus — zie desbetreffend element van enneade — is gedrag specifiek gericht. Dat maakt de gedragskracht uit. Ook vòlgend gedrag is netzo gefocust, enzovoort. Per situatie is gedrag als het ware gelijk. De òngelijkheid van de ene naar de andere gedraging verloopt via — lege — samenhang; er correspondeert gedragsmatig niets mee. Nee, dat valt niet te bewijzen. (Maar) met die aanname blijken verschillen pas logisch(er) verenigbaar. Wie dat niet begrijpt omdat hij de argumenten ervoor mist, zoekt nog resp. valt iemand lastig met de vraag naar iets dat er niet is. Wie bang voor verschillen is, wil er niet eens naar beginnen te zoeken. Omdat focus suggestief uitsluit, waarbij een subject de situationeel noodzakelijkerwijs verschillende uitsluitingen niet of nauwelijks beseft, nauwelijks kàn beseffen, lijkt gelijkheid gauw en dus ten onrechte de regel. Maar die geldt — opnieuw tautologisch — slechts binnen de uiterst nauwe beperking van een — ervaren — situatie. Een specifieke situering komt neer op (aandachts)beperking en (be)dient voortbrenging van eenduidig gedrag. Voor die bepaalde momenten in semiosis bestaat geen ongelijkheid. Maar ja, […] zo’n regel [is] gelet op reële afwisseling van gedrag vals[. …] (Pas) zodra subjectief situationisme geldt als referentiekader is het precies àndersom.
in: In alle staten
Wanneer botte ontkenning van verschijnselen niet meer lukt, dwingen gebrekkige uitgangspunten tot de ene na de andere noodverklaring. Omdat samenhang daartussen ontbreekt, tja, is het vak in toenemende mate [‘moeilijk’]. De beoefenaren verzinnen van alles en nog wat voor oplossing van wat au fond ònoplosbare problemen zijn gemáákt. Daarin kunnen ze als specialisten uitblinken, bravo, maar ze zijn natuurlijk niet wijs. Want verder schiet niemand er iets mee op. De kleren die de keizer nooit geweven krijgt, veranderen hoogstens van schijnbare snit. Steriel, dus, hoewel zulke specialisten er een prachtige loopbaan en grote reputatie mee kunnen verdienen. Kennelijk zijn er andere mensen ontvankelijk voor hun verzoeken tot inschikkelijkheid …
Wie eenmaal een redelijk — lees ook: redelijk een — interdependent verklaringsschema beheerst, herkent prompt dat naïef atomisme daarin besloten ligt als sterk versimpeld geval[.]
in: Ken uw klassieken, moderne informatiekunde is anders!
Ik besef dat zo’n omgekeerde aanpak in eerste aanleg contraintuïtief is. Voor succes moet je immers, nogmaals, het idee loslaten van een ènkele, vaste basis. Wie durft? Je kunt op (een) productieve uitkomst(en) vertrouwen dankzij vakmanschap. Een vakman/-vrouw neemt talloze beslissingen pas gaandeweg, omdat de opgave nu eenmaal te ingewikkeld is om vooraf helemaal te plannen. Anders was er ook geen degelijke vakman/-vrouw nodig, nietwaar? En daarom is er sprake van een vàk. Omdat de grenzeloze schaal van informatieverkeer nieuw is, komen we niet om vernieuwing van informatiekunde heen: informatieverkeerskunde. Zonodig hoort er methodische vernieuwing bij. Tegenwoordig is overigens steeds meer het probleem dat vakmensen geen, zeg maar om te beginnen, ontwerpruimte krijgen. De ‘baas’ wil van meet af aan zekerheid. Die suggestie wordt dus ook gevoed door het idee van vaste bronnen. Mis! Dat leidt louter tot alsmaar méér schijnzekerheid, met nadelige gevolgen van dien. Populariteit van een idee zegt inderdaad nog niets over feitelijke bruikbaarheid.
Iemand is ontwerper naar haar aard wanneer zij opstandig is en blijft. Nee, àlles moet over, […] lukt niet en hoeft ook nooit. Steeds opnieuw: welke situaties zijn, bij voorkeur samenhangend, opbouwend relevant voor subjecten? .
Het is omslachtig om die bemiddelingsfactor voortdurend te expliciteren. Daarom versimpelen we dat doorgaans door, zeg ook maar naïef, over zulke gedragingen en begrippen te spreken alsòf ze objectief bestaan. Daar is meestal niets mis mee. Maar dat gaat natuurlijk wèl mis, en dan ook meteen niet zo zuinig, zodra het gaat om ontwerp van dezèlfde voorzieningen (lees: infrastructuur) ter facilitering van verschillende gedragingen. Die moeten, kortom, op variëteit berekend zijn.
Aan […] atomisme […] gaan echter o.a. tot dusver gangbare methoden voor conceptueel modelleren onverminderd mank. Het zijn au fond natuurlijk de gebruikers ervan die kortzichtig [zijn. …] Het is, nota bene, principieel onmogelijk om met zulke mensen c.q. methoden voorzieningen voor informatieverkeer te ontwerpen die op reële, dus ook nog eens veranderlijke, betekenissenvariëteit bemeten moeten zijn. Dat vergt toch ècht vanaf opdrachtgever via ontwerper tot en met een methode die, zoals met deskundige toepassing van Metapatroon gebeurt, opzettelijk mikken op duiding enz. van [reële variëteit.]
Een kritiek punt is uiteraard dat je vaak niet meteen weet, wàt je wilt. Hoé kom je daar dan achter?
in: aantekening 63.9
Maar wie let er dan op noodzakelijke samenhang ertussen? Die behoefte c.q. noodzaak ìs er toch óók, nietwaar? Tja, als jij als informatieanalist ook iets mag opmerken, die samenhang komt óók weer tot uitdrukking met … informatie. Dat vergt dus overkoepelende informatieanalyse of, beter gezegd, informatiekundig ontwerp. Op die schaal moet rekening gehouden zijn met ‘toepasselijke’ verschillen in betekenis.
Je kunt reële variëteit opvatten als de opgave om minstens twee vliegen met één klap te slaan. Daarvoor moet je verder kijken dan je neus lang is. Dat is weliswaar moeilijk, maar ànders ben je bij voorbaat zelfs al volstrekt kansloos (en maak je het jezelf slechts alsmaar nòg moeilijker).
Het begint met een opgave. Wat geldt als een probleem dan wel kans?
Wie ergens iets bijzonders in ziet, treft daarvoor een netzo unieke
maatregel, voorziening e.d. Klaar.
Maar stel dat je in vòlgende gevallen min of meer dezelfde opgave
herkent. Wanneer je voldoende zowel nieuwsgierig als lui bent, ga je je
ooit afvragen of ‘het’ niet handiger kan … Idealiter
kom je tot één gereedschap. De ‘gevallen’ die je ermee
‘behandelt’ zijn doorgaans echter niet volledig gelijk. Dat
ene gereedschap moet daarom berekend zijn op desbetreffende variëteit.
Ofwel, elk — soort — geval vergt een toegespitste
‘opstelling’ van dat gereedschap. Voor een
computerprogramma gebeurt dat met parameters, dwz gedragsbepalende
informatie.
Vergelijk het met een bouwdoos als speelgoed. Zo kan je een doosje
kopen met allemaal stukjes karton of plastic. Volg je de instructies,
dan plak je er een bepaald automodel mee bijelkaar. En alleen dàt model
is mogelijk. Zoiets als een doos met Lego-blokjes is alweer ànders. Je
kunt enkele voorbeelden ‘nabouwen,’ maar de
‘kracht’ ervan is uiteraard dat je er nogal willekeurig mee
aan de slag kunt.
in: aantekening 65.7
Een deugdelijk model moet berekend zijn op wat valt te bedenken als ingewikkeldste gevallen resp. verschijnselen. Andere theorie is ònpraktisch, ook ònverantwoordelijk enzovoort. Voor wat eenvoudiger is, geldt dat model dan ’als vanzelf.’
Als je ontwerp doortrekt naar ontwerpfilosofie, oeps, over subjectief situationisme gesproken, kom je natuurlijk helemáál niet om het ene individu-dat-(be)denkt in kwestie heen.
[Aan] het “denkbare” […] komt een denker te pas,
maw een subject. Wat voor een denker denkbaar is, betreft telkens wat
hij met zijn cognitief vermogen als het ware overgehouden heeft van
zijn eerdere situationele gedragingen inclusief zijn momentane motief
voor vòlgend situationele gedragingen. Vanwege die ‘eigen’
ervaringen resp. wat daarvan cognitief ‘beschikbaar’ is, zo
spreekt Charles Peirce van “cognitive mass,” is voor een
bepaald subject dus niet àlles denkbaar (maar verandert met het subject
in kwestie als zijn eigen vermogen annex beperking).
Daarbij is — ook — een “afzonderlijk ding” een
illusie, omdat altijd een configuratie met verschil van dien volgens
gedragsding op de voorgrond tegen omstandigheden (lees ook: situatie)
als achtergrond aan de orde is. Van Peirce nam ik de
onlosmakelijkheid-in-dynamiek van bemiddelend teken tussen object en
interpretant over. Via navenante differentiatie van wat hij nog slechts
algemeen als grond aangeeft, behield ik zijn triadische verhouding voor
wat ik tot enneade uitbreidde. Wat per enneadisch moment afzonderlijk
lijkt, te weten signatuur met intext, object met gedrag resp. focus met
concept, is steeds wat context, situatie resp. motief
“begrensd.” Dat is “een «half» ding” indien
half opgevat is als noodzakelijkerwijs gedeeltelijk, want voor een
subject evolutionair-psychologisch beperkt tot signatuurintext-in-
context, objectgedrag-in-situatie resp. focusconcept-in-motief.
in: aantekening 68.4
De pràktische opgave is om passende combinaties van waarden ervoor te bedenken, en dat hangt uiteraard van — ontwikkeling van — omstandigheden af. Tja, dàt vergt natuurlijk wel enige flexibiliteit van voorstellingsvermogen.
in: aantekening 69.4
Kwaliteit verbeteren, wie kan er tégen zijn? Iemand met een zgn socratische instelling dreigt de extrapolerende euforie prompt te dempen met de opmerking dat wat nadelig uitpakt uiteraard niet nòg nadeliger moet gaan uitpakken. In zo’n geval verdient verslechtering van kwaliteit de voorkeur, nietwaar?
Voor de stelselmatige ontwerpopgave mbt infrastructuur voor informatieverkeer zijn ontwerpers met dienovereenkomstig passende kennis en vaardigheden nodig.
Dat vind ik overigens nog — veel — te weinig. Uiteraard moet herhaling van fouten worden vermeden. Maar voor een (ver)nieuwe(nde) poging moet er een samenhangend idee bij van zowel (verander)doel als bijbehorende (verander)middelen: ontwerp.
On purpose I’ve tried to suggest a ridiculously generalized conceptual model. […] I am sure you want, and therefore should, move concepts and/or relationships around. Please do! At this stage, i.e., of conceptual modelling, I find the challenge is not at all technological (if ever). So, it doesn’t look much like work, not what most people consider real work, that is, because you are not seen to be busy building et cetera. However, what (meta)conceptual compactness remains valid after prolonged scrutiny — and it does take time for imagination to take effect; the back of our mind, whatever that is, is where imagination is most productive — provides exponential benefits. So-called constitutional relationships where some type is retyped into another type for — yet — another cycle of instances, and so on, help do the trick of recursion (which limits the model while expanding the possibilities it offers).
in: note 71.33
Without a tool supplying the false illusion of control and preferably even seamless relevance for programming, a conceptual modeler is forced to focus on … conceptual structure. Whatever tool should not distract or, even far worse, steer her or him.
in: note 71.40
Ik heb geleerd dat het allemaal om verschillen draait; de — poging tot — (h)erkenning van reële verschillen helpt om nodeloze verschillen te elimineren.
Zo’n betekenissenmodel is onmisbaar om te beoordelen of in hoeverre verwerking valt te abstraheren van betekenis in kwestie. Neem maar weer getallen als voorbeeld. Het maakt nogal wat uit of het de bedoeling is ze op te tellen òf te vermenigvuldigen.
Ik vind stelsel een woord dat zeker ivm ontwerp(en) slechts in enkelvoud past. […] Indien er van een stelsel inderdaad altijd maar één is, betreft een geïsoleerd functionerend stelsel een tegenstrijdigheid. Volgens (alles)omvattend bereik, dus voor wat ik onder hèt stelsel versta, functioneert feitelijk niets apart.[…] De toevoeging stelselmatig is echter nuttig, zolang pogingen tot ònstelselmatige verhoudingen aan de (wan)orde blijven[.]
Relevant voor informatiekundig ontwerp(ers) vind ik voorts de spanning tussen algemeen resp. bijzonder gerichte verklaringen. Ligt er een regel- annex wetmatigheid aan verschijnselen ten grondslag, of is elk verschijnsel uniek volgens haar eigen ontstaanswijze?
Infrastructuur voor informatieverkeer vergt van de ontwerpers zelfs multiperspectivistisch overzicht, te weten overeenkomstig de variëteit van deelnemers in hun wisselende nadere hoedanigheden al naar gelang de maatschappelijk-verkeerssituatie waarin/-voor zij hun informatie uitwisselen.
Het is een beginnersfout voor ontwerp(en) om variëteit van opzichten en daarmee verbonden verschillen te veronachtzamen. Op stelselschaal tellen nu eenmaal allerlei opzichten, en wat kortzichtig slechts — impliciet — voor één opzicht geschikt is, werkt voor àlle overige opzichten dus niet of zelfs averechts. Van telkens feitelijk maar mikken op een ènkel opzicht, wordt het ook nooit beter, integendeel.
Stelselmatige voorzieningen zijn slechts haalbaar door van meet af aan stelselmatig bereik te erkennen. En vooral, nota bene, positief te waarderen. Juist schaalverruiming tot open stelsel kan immers pas duidelijk èn aldus praktisch zicht enz. bieden op de beleidsmatig gewenste resp. noodzakelijke mogelijkheden (en eventuele beperkingen waarmee óók rekening gehouden moet worden).
Ik meen dat een kritische houding geholpen is met inzicht volgens de semiotische enneade (dat uiteraard óók weer, want als teken opgevat nu eenmaal ònvermijdelijk, een verzoek tot inschikkelijkheid is).
Let wel, dat was lang vóór — de ruime verspreiding van — het Internet(gebruik). Het loont m.i. om te beseffen wat de grondslag is van wat intussen dankzij zgn zoekmachines alom vanzelfsprekende gebruiksmogelijkheden geworden zijn. Dat beginsel hoeft — ook — voor financiële administratie niet anders te zijn, en moet het daarom vooral ook niet. Dat lukt door te onderzoeken wat er àchter de vanzelfsprekendheid ervan zit.
in: aantekening 75.2
[O]ok maatwerk staat niet op zichzèlf. Over maat(voering) gesproken,
wat werkelijk telt is het ruimere verband. Ofwel, maatwerk vormt
vooralsnog een aanleiding voor ruimer bemeten probleemanalyse (zoals
allerlei onderwerpen, thema’s e.d. als aanleiding kunnen gelden,
bijvoorbeeld gebruikskwaliteit van informatie).
Wat vormt dan een wèl verantwoorde afbakening? Daarvoor geeft maatwerk
als aanduiding een bruikbare aanwijzing. Wie een kledingstuk nodig
heeft, kan voor betrekkelijk weinig geld confectie aanschaffen òf voor
betrekkelijk veel geld dat ene stuk geheel op maat laten maken. Van
confectie kan de pasvorm echter … aanpassing behoeven. Dat heet
dan maatwerk. Het idee is dat confectie plùs enig maatwerk eraan per
saldo goedkoper (lees: minder duur) is dan, zeg maar, volledig
maatwerk.
Dit taalgebruik is tevens voor computerprogrammatuur gaan gelden. Een
programmatuurpakket gaat dan door voor confectie. Er is één
maat(voering) voor àlle gebruikers. Daardoor is het pakket per
gebruiker — meestal — minder duur dan volledig maatwerk zou
zijn. Indien het pakket in kwestie echter niet kan helpen voorzien alle
informatiebehoeften van daarvoor in aanmerking komende gebruikers èn
wanneer noodzakelijkerwijs wèl in zulke behoeften voorzien moet zijn,
zijn aanpassingen van de programmatuur nodig.
De ene maatwerkingreep als zo’n aanpassing is de andere niet. Het
kritieke punt is in hoeverre daarvoor de pakketprogrammatuur gewijzigd
moet worden. Zo ja, dan geldt de programmatuur prompt niet meer àls
pakket. Zo kan een vòlgende pakketversie niet zonder meer in gebruik
genomen worden; het maatwerk aan de pakketprogrammatuur moet als het
ware telkens herhaald worden (voor zover nog mogelijk gelet op
wijzigingen van het pakket). Het eenvoudigst is maatwerk als aparte
module; daardoor blijft de pakketprogrammatuur immers òngewijzigd met
behoud van integriteit àls pakket.
Zelfs wie de betrekkelijkheid van maatwerk beseft, dreigt de
belangrijkste insteek voor afbakening nog te veronachtzamen. Dat
betreft de informatiebehoeften. Zijn die eigenlijk wel grondig, dekkend
genoeg geïnventariseerd?
Daar kàn zelfs geen sprake van zijn, indien de keuze voor een
programmatuurpakket reeds bepaald is. Dat hoeft overigens geen
problemen te veroorzaken. Dat levert wellicht louter voordelen. Maar
daarvoor moet het pakket op voorhand bemeten zijn op relevante
informatiebehoeften.
Het gaat daarentegen mis, zodra het pakket daarvoor tekort schiet. Dan
is èn blijft (!) er geen ontkomen aan maatwerk.
in: aantekening 75.4
Graag maak ik nog enkele opmerkingen over waarom informatiekundig
ontwerpen toch ècht een vak is resp. over welke mogelijkheden en kansen
ònbenut blijven door zulk ontwerp(en) te veronachtzamen.
Of ik dat serieus bedoel, àlle registers aansluiten op één
informatierotonde, enzovoort? Ja en nee. Het is uiteraard een onzinnig
idee om het daadwerkelijk zo te doen. Maar informatiekundig voor een
optimaal ontwerp is er vooral niets zinniger dan om te doen
alsòf.
(Want) van zo’n idee gaat pas de stimulans uit om met àlles
rekening te houden. Nee, dat lukt dus nooit, àlles. Maar hoe vèrder je
kunt komen, ja, des groter is de kans dat de algemeenst bedachte
voorzieningen zowel voor vooralsnog ònverwachte omstandigheden als op
alweer ruimere schaal bruikbaar zijn.
Juist omdat, vooruit, het techniekje volgens Metapatroon — nog — nauwelijks iets voorstelt, heeft de modelleur annex informatiekundig ontwerper veel nieuwsgierigheid nodig over hoe de werkelijkheid … wèrkt.
Vooral voor stelselmatige betekenissenordening is het voornaamste gereedschap van de modelleur/ontwerper haar/zijn dankzij relevante opleiding en eerdere ontwerpbezigheden ontwikkelde denkvermogen. Het ontwerpresultaat is een model. Daarvoor is tekengereedschap inderdaad onmisbaar, dat geldt al voor potlood en papier. Ik zou zeggen dat je een model volgens Metapatroon — vervolgens — met een willekeurig tekenprogramma kunt afwerken. Daarvoor zijn de vormen inclusief relaties ertussen van de modelleertaal opzettelijk (!) immers eenvoudig genoeg. Wat jij daaraan wellicht nog ònhandig vindt, helpt naar mijn overtuiging een ontwerper als onvermijdelijke bewerkelijkheid om wàt z/hij modelleert pas verantwoord enzovoort te ervaren. Ik zie dus geen behoefte aan ànder, speciaal voor modellering met Metapatroon bestemd tekengereedschap. Maar iedereen die geld heeft en dat eraan wil besteden, is uiteraard vrij om dat te doen.
Voor de opgave van facilitering van informatieverkeer is het wèl zo, dat rekening gehouden moet zijn met willekeurige betekenissen volgens hun verschillen èn samenhang. Vooral ter facilitering van informatieverkeer in en voor een zgn open samenleving moet infrastructuur dienovereenkomstig ervoor open staan[. …] Dat maakt abstrahering als voorwaarde voor nodige en voldoende concretisering zelfs cruciaal.
Het belangrijkste punt waarop ik graag wijs, is in algemene termen dat — de keuze voor — een middel niet aan — de bepaling van — een doel vooraf mag gaan. Of zo’n middel al dan niet geschikt is, hangt immers af van het gestelde doel.
in: note 77.73
Zo kreeg ik […] het idee hoe betekenissen voor willekeurig bereik van afstemming van gedragingen eenduidig kunnen worden geordend. Enkele jaren later gaf ik aan die stelselmatige modelleermethode de naam Metapatroon.
in: note 77.83
Ja, het is kenmerkend voor een bekwame ontwerper dat z/hij de middel-doel verhouding helpt doorlopen tòt wat verantwoord als doel kan gelden.
Maar [… i]s dat niet veel te simplistisch? Zijn voor een precieze bepaling van een … bepaling in de zin van toewijzing van rechten en plichten aan resp. deelnemers volgens èlk een situationele hoedanigheid doorgaans niet meerdere “stukje[s] tekst” … relevant?
De vergelijking moet uiteraard niet tot risico’s beperkt blijven. Wat zijn eventueel andere nadelen, en welke voordelen staan er tegenover?
Waarom is het zo moeilijk om tot mislukking gedoemde digitalisering te vermijden? Retoriek van o.a. digitaal ecosysteem ten spijt blijven (overheids)organisaties voorzieningen treffen alsof het verkeer dat ze ermee bedoelen te faciliteren, volledig binnen de ‘eigen’ organisatie verloopt. Dat was stellig een verstandige aanname, zolang er geen technologieën geschikt waren voor vlot, betrouwbaar e.d. verkeer op ruimere schaal. Noem het maar het tijdperk van aparte digitale toepassingen. Inmiddels is dat veranderd. Wat vroeger praktisch zelfs onmogelijk was, moet thans ‘gewoon’ als regel worden gevolgd. Met facilitering van (informatie)verkeer over de grenzen van de ‘eigen’ organisatie is in één moeite door zulk verkeer geregeld dat erbinnen blijft. Dat vergt expliciete relativering van ‘eigen’ organisatie, sector e.d.
in: aantekening 79.9
Het simplisme van de tweedeling volgens vraag en aanbod kan je ook
herkennen aan de tweedeling volgens probleem en oplossing. Voor een
nieuw probleem kan de bestaande oplossing echter weleens niet voldoen,
nietwaar? Dat vergt met voorrang … problematisering.
Nee, daar is géén tijd voor, luidt meestal het bezwaar van
baas-onder-druk (en daarom feitelijk géén baas). Alsof het met
mislukking op mislukking sneller gaat.
Schakel iemand in die overzicht heeft over oplossingsmogelijkheden,
maar niet vàst zit aan dè oplossing die tot dusver dienst doet. Z/hij
moet ervoor open staan dat er voor een alweer beter als nieuw begrepen
probleem ook een nieuwe oplossing nodig is.
Dat vàst zitten ‘gebeurt’ vaak ònbewust. Daarom is het
èxtra moeilijk beweging te krijgen in heersende opvattingen over
enerzijds hèt probleem, anderzijds dè oplossing. Die opvattingen raken
onderling pas beweeglijk door ‘iets’ ertùssen. Van twee
naar drie.
Zeg maar het maken zèlf doet de ambachtsman — véél — beter, maar de ontwerper bedènkt wellicht wat er met dezèlfde technologie nog meer en/of ànders kan.
in: aantekening 82.7
[V]oor wat ik schetste als systeem-in-verandering geldt uiteraard dat het idee is om — allereerst in gedachten, vandaar ontwerpen - de bestaande beheertoestand àls systeem juist los te laten. Kan het wellicht ànders? Of moet het zelfs ànders? Optimale verkenning is gebaat bij openheid. Zeg ook maar dat het systeem-in-verandering aanvankelijk géén systeem is. Zulke structurele ònveranderlijkheid is — pas — de uitkomst van verandering vanuit opzettelijk anarchistisch (denk)begin. Aanvankelijke openheid bevordert de noodzakelijke sluiting annex systematisering tot de vòlgende beheertoestand. Dat is slechts een paradox voor wie zich louter beheer kan voorstellen (en onvermijdelijk door verandering wordt verrast).
[D]e opdrachtgever weet in dat stadium niet nog niet precies wat hij (lees ook: zij) wil, maar kan wèl van alles en nog wat noemen dat hij belangrijk vindt. Voor de ontwerper is dat spannend. Want ook en vooral hij (lees eveneens ook: zij) kan uiteraard nog niet weten wat de opdrachtgever wil; allereerst moet de ontwerper […] daarom rustig proberen om de geopperde aandachtspunten van een verband te voorzien waarin de opdrachtgever voor hem herkenbaar genoeg geordend geduid kan zien wat hij wil, en als het even kan zelfs méér, dwz waaraan de opdrachtgever eerder nog niet — zo duidelijk — had gedacht maar wat hem prima past.
[Voor stelsel- resp. dwangmatig minimalisme [verdienen] juist zo ruim mogelijk (!) behoeftestellingen e.d. aandacht […]. En daarvoor moeten ze worden uitgesproken, dus bedankt ervoor, als zowel ‘opdracht-’ als ‘ontwerpbijdragen.’ Daarom blijf ik ernaar vragen … Denk ajb niet overhaast dat ‘iets’ er wel … niets mee te maken zal hebben.
Als je wil demystificeren moet je met wat abusievelijk als een aparte naam bekend geraakt is, juist niet (!) iets daadwèrkelijk aparts associëren. Dat [gebeurt] dus wèl met resp. voor kunstmatige intelligentie (lees ook: AI, als afkorting van de Engelse aanduiding artificial intelligence).
Een voorwaarde voor opmerken is aandacht. Met altijd gerichte
aandacht (lees ook: focus) met voorafgaande (!) beperking van dien is
vooringenomenheid dus onvermijdelijk voor wat iemand als opgemerkt in
verdere gedachten kàn opnemen. […] De ene vooringenomenheid, noem
het ook maar tunnelvisie, is echter de andere niet. Hoe dan ook is de
opgave niet om van — een — tunnelvisie àf te komen, want
dat lukt principieel dus nooit, maar wèl hoe een (tunnel)visie die
kennelijk niet — meer — werkt valt te vervangen die één die
— vooralsnog — gunstigere uitkomsten belooft voor daaraan
ontleende gedragingen. Zo raken criteria relevant. Wie huldigt een
bepaalde visie, en waaraan meet z/hij af wat als gunstig(er) telt?
Klopt, per saldo voordeliger voor háár resp. hèm. En dáárvoor is daarom
nog principiëler van belang hoe iemand zichzèlf … ziet. Enigszins
paradoxaal uitgedrukt, ben ik autonoom in betrekkelijkheid (lees: moet
de wereld veranderen zoals ik wil, terwijl ik ònveranderd mijzèlf
blijf, punt) of betrekkelijk in betrekkelijkheid (lees: ik ben in
veranderlijke verwevenheid onlosmakelijk en daarmee netzo veranderlijk
ònderdeel van de wereld, enzovoort)? […]
Omdat er principieel […] géén ontsnapping aan vooringenomenheid
mogelijk is, kan iemand tegen een oproep tot wijziging van
veronderstellingen inbrengen dat ook daaraan veronderstellingen ten
grondslag liggen. Maar het is uiteraard een drogreden, dat er daardoor
géén verschil bestaat tùssen hypothesen en bijgevolg wisseling van
“hypothese” onnodig, verspilde moeite e.d. is.
[…]
Nogmaals, erkenning van de onmogelijkheid om vrij van vooringenomenheid
te zijn mag echter géén reden zijn om dan maar onwrikbaar aan eigen
vooringenomenheid vast te houden. […]
Maar waaròm komen sommige mensen soms dan tòch op een ànder idee? Zij
beseffen voor hun gedragingen telkens zoiets als een plan (lees: ter
voorbereiding van uitvoering geldig idee) te volgen. Wanneer de
uitkomst niet met het plan ervoor gaat stroken, en dat zo blijft, zijn
sommige mensen — in elk geval eerder dan vele andere mensen
— kennelijk geneigd om te overwegen dat mislukking weleens aan
hun plan kan liggen. Zij proberen daarom eens een ànder idee resp.
plan, maar dat moeten ze daarvoor wèl eerst bedenken …
Het is natuurlijk onzin dat ontkenning tot zekerheid leidt. Als voorwaarde voor dynamiek van “bijzondere gevallen” geldt — aanvaarding van — ‘bepaalde’ ònzekerheid. Dat is voor informatiekunde dus niet anders dan voor psychoanalyse, zoals de enneade als omvattende axiomatiek aangeeft.
Ik hoop òngelijk te hebben, maar — juist? — aan de hand van Jip en Janneke meen ik erop uit te komen, helaas, dat het nog niet zo eenvoudig is om eenvoudiger te verklaren hoe informatie(voorziening) stelselmatig passend moet zijn opgezet. Dat mag echter niet … betekenen pogingen maar te staken.
Omdat we voor situationele gedragsbepaling echter vergaand ònbewust van moment tot moment ‘als het ware’ schakelen, ontgaan verschillen ertùssen ons netzo vergaand. Dat voedt de illusie van op z’n minst een ònveranderlijk ob-/subjectgedeelte, ofwel zijn wezen. Daarin kunnen we ons alsmaar sterker in vastbijten, wat die illusie natuurlijk niet minder vals maakt, integendeel.
De instelling van een ontwerper verschilt als het goed is van die van een beheerder. […] Een ontwerper is [ook] géén ontwikkelaar, en een ontwikkelaar is géén ontwerper.
Wat o.a. voor beheer reuze praktisch klinkt, hoeft het voor ontwerp niet te zijn, integendeel. Hoezo moeilijk? Het lijkt aantrekkelijk om, eh, eenvoudig te beginnen. Maar wanneer de opgave vervolgens toch ingewikkelder blijkt, past het eenvoudig — en daarvoor apart — gedachte middel domweg niet. Wie de daadwerkelijke complexiteit niet begrijpt of zelfs weigert te begrijpen, probeert zulke eenvoudige middelen alsnog tot samenhang te dwingen. Dàt is pas moeilijk, volslagen ònpraktisch. En, erger nog, dat gaat alsmaar verder mis (nog afgezien van vaak aanzienlijke verspilling van tijd en geld). De enige manier die kans van slagen heeft, is helemaal opnieuw beginnen en wèl van meet af aan rekening houdend met waarop-het-moet-uitkomen. Tja, als die ruime oriëntatie, dwz zelfs principieel van stelselmatigheid uitgaand, vroeg of laat onvermijdelijk is, begin er ajb zo vroeg mogelijk mee, wel zo verstandig. Meer praktisch resp. minder moeilijk is een illusie.
En het als vanzelfsprekend geldige atomisme reduceert semantiek in één moeite door tot syntax. Daardoor raakt (programmatuur)ontwikkeling weliswaar eenvoudiger (zoals ict-ers dat graag als logisch voorstellen), maar zijn de resultaten ermee onbruikbaar (waar gebruikers en — vaak vooral — overige belanghebbenden geheid de dupe van zijn). De proportionele subsidiariteit is zoek.
Het dilemma van verandering kan zijn dat ontwerp(en) meteen als
aanzet veel te serieus in termen van resultaat genomen wordt. Als dat
met de dreiging van afwijzing gebeurt, is prompt de ruimte voor
willekeurige verkenningen beperkt, dus de kans sterk verkleind, zo niet
volledig verknald, op ònvoorzien gunstig, evenwichtig(er) e.d.
resultaat.
Daarentegen optimaal kan ontwerp(en) verlopen met dienovereenkomstig
passend veranderresultaat als vooral de opdrachtgever ervoor open staat
ideeën te vervolgen — en met dat voorbeeld overige
belanghebbenden ertoe aanspoort eraan mee te doen — die leiden
tot overwegingen buiten verhoudingen zoals z/hij ze acht overgeleverd
te gelden (en ze kennelijk zo graag houdt). Je weet maar nooit
…
Met ontwerpen is een veranderingsproces natuurlijk al begonnen. Maar
naarmate het bereik van — eventueel — relevante
verhoudingen ruimer gelaten is, verdient het aanbeveling om zoiets als
de ontwerpfase afwijkend van de verdere veranderingen te beschouwen,
vooral van zoiets als de zgn implementatiefase. Dat maakt het immers
eenvoudiger om overwegingen die veranderkundig evident lijken voor
implementatie (lees ook: adoptie e.d.) desondanks voor ontwerp(en)
vooralsnog als het ware irrelevant te verklaren. Daarmee is de
ontwerpkwaliteit sterk gediend. En, als het goed is, hèlpt dat de
verdere veranderingen inclusief implementatie.
Ik stel dat onderscheid voor, omdat ik allereerst graag suggesties doe
voor verruiming voor en door ontwerp(en).
Probeer vooral problemen te bedenken waarvoor tot dusver nog geen oplossingen voor zijn gevonden, althans geen samenhangende oplossingen. Dan helpt het om allereerst zulke problemen samenhangend te kunnen duiden. Dàt valt met een stelselmatige opzet te bereiken.
Het is terecht dat/wanneer ‘mensen’ een geval of,
vooruit, meerdere gevallen van evident dezelfde soort, als uniek
opvatten. Daaruit volgt echter niet dat tevens een eventueel hulpmiddel
ervoor uniek moet zijn.
Een ontwerper, nou ja, een vakbekwame ontwerper, probeert juist een
hulpmiddel zo algemeen mogelijk geschikt te maken. Dan volstaat één
zo’n middel ipv netzoveel middelen als ‘mensen’
verschillende — soorten — gevallen onderscheiden.
Digitalisering leent zich bij uitstek voor zulke verdichting;
verwerkingsinstructies worden immers in termen van variabelen opgegeven
met telkens de uitkomst van een daadwerkelijk … gevàl van
verwerking afhankelijk van de beschikbare/geldige wáárden van de resp.
variabelen). […]
Met zo’n flexibel(er) middel moeten ‘mensen’
uiteraard wèl weten wat ze doen. Dat zie ik zelfs als het grootste
voordeel. Hoe kan iemand anders weten waarvoor z/hij verantwoordelijk
is?
Tegen die schijn helpt dan echter geen theorie er als het ware náást, maar wèl een alweer omvattender theorie.
[O]mdat zij geen aandacht schenken aan differentiële betekenissenmodellering, kùnnen ze ook niet op — bij uitstek door digitalisering geboden mogelijkheden van — parameterisering wijzen. Dezèlfde programmatuur kan een spectrum aan facilitering bieden, ofwel het ene gereedschap doet zich voor als een verzameling van verschillende … gereedschappen.
Als ik stomme vragen gesteld heb, hoor ik het wel. Ik krijg echter ‘domweg’ het gevoel dat het ànders kan, maw een algemenere opzet met meer mogelijkheden vooral àls sommige regels […] gewijzigd kunnen worden. Dat is altijd wel leuk om te proberen, en leidt tot ruimer bruikbaar gereedschap voor ook nogeens minder geld.
in: aantekening 88.9
Ik heb aan Charles S. Peirce een drieledige verruiming ontleend, waarbij ik èlk van wat hij als elementen van semiosis duidt vèrder verdeeld voorstel in èlk wederom drie elementen. Dat levert […] een schema op van negen onlosmakelijk samenhangende elementen. Peirce gebruikt een griekse term voor zijn drieledige schema: triade. Mijn uitbreiding heet enneade.
Maar begrijp ik het dan wel? Ik besef in elk geval dat voortwoekerende chaos begint met gemis aan begrip van waartoe informatie dient. Dat is voor afstemming. Als de maatschappelijke opgaven nu eenmaal afstemming vergen, zelfs in toenemende mate, heeft het, zachtjes uitgedrukt, dus niet zoveel zin door organisatorische scheiding informatieverkeer te belemmeren of zelfs te staken.
Volgens subjectief situationisme bestaat zgn objectieve zekerheid niet, punt. Die principieel ònvermijdelijke onwetendheid is dus geen reden om onzeker te zijn. En daardoor kunnen talloze àndere redenen voor onzekerheid — pas? — duidelijker raken.
in: aantekening 89.1
Voor bruikbare middelen moeten ’we‘ een bepaald doel zeker niet te serieus nemen. Er geldt ook niet ènkelvoudig een doel, zeg maar hèt doel. Het hangt er altijd maar van af. En met meervoud van veranderlijke doelen moet afstemming :-) kunnen meegaan. Daarom is het, zachtjes uitgedrukt, onverstandig om middelen, zoals het wiskundig heet, één-op-één van een doel af te leiden. Voorzie, noem het maar òmgekeerd, in middelen die — dus op voorhand — geschikt zijn om verschillende doelen te bereiken (lees ook: verschillende behoeften te dekken). Onder de noemer van infrastructuur doen ’we‘ dat overigens allang, maar beseffen ’we‘ dat onvoldoende. Iemand die zich in A bevindt en zich naar B — als bestemming annex doel — wil verplaatsen, legt daarvoor geen apart ’spoor‘ aan. Onder de noemer van het algemeen belang hebben ’we‘ een netwerk van openbare wegen aangelegd. Voor vrijwel elke verplaatsing is dat een beetje ’om‘ vergeleken met de zgn hemelsbreed gemeten afstand, maar iederéén komt ’over de openbare weg‘ àltijd veel sneller — en goedkoper enzovoort — aan dan wanneer z/hij zo’n weg allereerst zèlf had moeten aanleggen. En de opzet van zulke infrastructuur staat inkrimping en uitbreiding toe. […] Bruikbare infrastructuur kenmerkt zich door vergaand passende variëteit.
Interdependentie verloopt […] door-de-schalen-heen. Ontwerp(en) dus ook. Er bestaat geen ophangpunt voor autonomie.
[D]eugdelijk herstel veronderstelt àltijd inzicht in wat er eventueel, zeg maar, kapot is. En daartoe dient nu eenmaal nodig en voldoende overzicht, ook àltijd.
in: aantekening 92.2
[W]aarom gaat het vooral met òpschaling van bereik van digitale facilitering van informatieverkeer mis? […] Dat komt naar mijn idee, omdat de voornaamste inrichtingskeuzes vaak nog ònbewust gemaakt worden. […] Het gaat […] voorspelbaar verkeerd, zodra het technologisch relevante referentiekader in één moeite door voor het informatiekundig relevante wordt gehouden. […] Wie niet beseft een zgn technicus naar een middel ipv om een doel te moeten vragen, riskeert als verhuld antwoord het doel dat reeds ‘in’ het middel besloten ligt dat de technicus in kwestie beheerst.
in: aantekening 92.5
Tegenwoordig noemt ook menig i(c)t-er zich architect. [Aan w]at hij (lees ook: zij) [….] als zijn (lees ook: haar) vakdiscipline beschouwt, [ontbreekt m.i. besef d]at ook zgn digitalisering[,] zoals [geldt voor] elke […] informatietechnologie[,] moet faciliteren […] waartoe informatie dient. Dat is afstemming van gedragingen door deelnemers zoals ze verkeren in de situatie zoals zij zich ieder voor zich erin ervaren. […] Daarbij zijn deelnemers van de ene tot de andere situatie enzovoort onderhevig aan, vooruit, verhoudingsgewijze wetmatigheden. (Ook) in digitale voorzieningen moeten zulke ‘wetten’ voldoende verdisconteerd zijn. Vooruit, dat vergt adequate harmonie in de zin van gedragsmatig relevante ordening van informatie volgens verschillende betekenissen èn samenhang ertussen. Omdat deelnemers zich volgens relevante “surroundings” (lees ook: situaties) moeten kunnen oriënteren, moeten nodige en voldoende beschrijvingen dáárvan onlosmakelijk onderdeel van informatie zijn. Dat zijn contexten […]. Hier benadruk ik dat voor welke informatievoorziening dan ook dèrgelijke harmonie meteen geldt als onlosmakelijk ònderdeel van “questions of construction.” Mijn indruk is dat zgn ict-ers daar doorgaans niet of nauwelijks rekening mee houden […] en daaraan gaat informatievoorziening dan ook mank [zolang] architectuur [niet geldt] in de betekenis van betekenisvolle ordening ter facilitering van evenwichtige verhoudingen. Wat ict-ers eronder verstaan, blijft feitelijk beperkt tot digitale techniek, tot constructie[. Hun vernauwing blijft gevoed, doordat d]e opdrachtgever […] abusievelijk vaak een impliciete opvatting [heeft] van verhoudingen met zichzelf als de actieve en verder iedereen als passieve ‘deelnemer.’ Dus, zoals hij het ziet, moet de voorziening werken. Dat gaat echter niet op, althans niet duurzaam, wanneer andere deelnemers ‘het’ inderdaad ànders zien. De voorziening moet een afstemmingsruimte bieden. Maar op die gedachte bren gen — vooral — ict-ers een opdrachtgever blijkbaar evenmin. Een voorziening raakt, als het meezit, verder irrelevant of werkt, als het tegenzit, averechts, omdat een ict-er op zijn beurt een vertekend beeld heeft van — gebrek aan — verhouding en zich weinig tot niets aantrekt van wat de opdrachtgever zègt als voorziening te wensen. Harmonie blijft onbereikbaar zònder verwerking van verhoudingsgewijze wetmatigheden in de opzet.
in: aantekening 93.5
Volgens zgn systeembenadering geldt als systeem iets dat verschilt
van, zeg maar, niet-iets en dat àndere is dan ‘zijn’
omgeving. Dat helpt aandacht enzovoort nader gericht te krijgen en
houden. Want vervolgens worden slechts elementen onderscheiden
‘in’ wat àls systeem verondersteld is en relaties ertussen
die elementen. Vooruit, als het niet … anders kan, worden tevens
relaties met de dienovereenkomstig veronderstelde omgeving aangegeven;
maar dat verband blijft dan — zeer — algemeen gehouden.
Ofwel, wat er in termen van gerelateerde elementen eventueel tevens
… systematisch aan die omgeving is, blijft buiten
beschouwing.
Maar wat als zo’n veronderstelde grens een praktische aanpak
juist belemmert? Ofwel, wanneer relevant bereik pràktisch open —
gehouden — moet zijn en blijven? Het Internet, bijvoorbeeld, zou
geen Internet zijn als het een, ook bijvoorbeeld, geografisch beperkt
bereik kent.
Voor (zo)iets-zonder-omgeving vind ik in het Nederlands het woord
stelsel geschikt. Bijvoorbeeld in het Engels ken ik zo’n term
niet, wat ik als gemis ervaar. Wat [als] stelsel(matig) [voor]
“een overkoepelend systeem” [moet doorgaan], kan met die
taal system-of-systems heten. Maar gaat, wie die aanduiding gebruikt,
nu wel of niet van een grens resp. omgeving uit?
Met stelselmatig wil ik maar zeggen dat je onder die noemer mikt op wat
altijd en overal passend werkt. Of dat lukt? Nee, dat is een illusie.
Het is niet zo dat de opzet van het Internet tijdloos geldig is. Maar
het gaat om de instelling van doen-alsof. Dan blijkt vaak dat je ver
kunt komen.
Voor fysieke voorzieningen komt daarvoor standaardisatie in de zin van
uniformering in aanmerking. Leg overal rails met dezelfde spoorbreedte
aan en waar rails liggen kunnen eventueel àlle treinen komen. Voor wat
met informatie valt te faciliteren zijn er véél meer mogelijkheden voor
stelselmatigheid. Wàt je stelselmatig wil laten werken, moet vergaand
dekkend met zgn variabelen verklaard en aldus beschreven kunnen worden.
Dat vergt abstractie. En/pas door ‘vulling’ met concrete
waarden moet telkens in een feitelijk geval voorzien zijn. Zolang je
met de abstractie relevante gevallen mist, ben je nog niet in de buurt
van stelselmatigheid.
Het is verrassend wat een aanvullende variabele kan uithalen. Neem als
opgave dat je een willekeurig punt in de ruimte eenduidig wil aangeven.
Met een ènkele rechte lijn ‘bereik’ je slechts wat òp die
lijn ligt. Voeg er een lijn, haaks erop, aan toe. Daarmee vallen de
punten in het daarmee opgespannen vlak, inderdaad alweer véél meer. Met
nog een haakse lijn erbij en je hebt een driedimensionaal assenstelsel.
Kortom, met drie variabelen, niet meer en niet minder, is stelselmatige
duiding van ruimtelijke punten geborgd. Ingewikkeld?
Zo’n dekkend sturingsmodel kan je met de wiskundige betekenis van
functie ook functioneel noemen. Ontwerp van een stelselmatig bemeten
model vergt inderdaad wiskundig vermogen in de zin van overzicht over
hoe verband tussen variabelen uitpakt. Wie dat vermogen mist, kan vanaf
wat ingewikkelder digitaliseringsopgaven er alleen maar een verdere
puinhoop van maken. Dat is dus wat je ziet gebeuren als zgn ict-ers,
volledig ten onrechte overtuigd van hun intellectuele superioriteit,
ijverig strikt, eh, monovariabel aan de slag gaan, dwz zònder enig,
noem het maar, wiskundig resp. stelselmatig idee.
Een digitaliseringsproject ‘redden’ door alsmaar meer van
zulke ict-ers eraan te laten ‘werken,’ is daarom niet
alleen zinloos, maar zelfs èxtra rampzalig.
Uit zulke verschillende perspectieven volgt echter niet dat programmatuur ervoor ook moet verschillen. Over gedrag gesproken, als een andere waarde van een variabele een andere uitkomst geeft, kan er wellicht werking door-de-perspectieven-heen mee worden bereikt. Maar om dat te kùnnen overwegen vergt een omvattend (!) begrippenmodel (lees ook: conceptueel model). […] Hoe omvattender èn passender je intussen het begrippenmodel door-de-perspectieven-heen weet te krijgen, des te praktischer lukt coördinatie.
Als operationeel begrip ga je gebruikers niet confronteren met
… iets. Maar vooralsnog ben je bezig om jezèlf (!) begripsmatig
zo ruim mogelijk te oriënteren. Want voordat je het weet, verkeer je
volgens een bepááld begrip op een netzo bepaald spoor. Wanneer dat
vergaand onbewust gebeurt, kom je er moeilijk, zo niet onmogelijk, van
af (wat onvermijdelijk tot een tekortschietende voorziening
leidt).
Dus, doe niet … moeilijk en houd willekeurige verbijzondering tot
verschillen open. Neem iets als betekenisloze betekenis èxpliciet in je
model op om je eraan te — blijven — herinneren geen
verschillen te veronachtzamen. […]
Vooralsnog mik je […] op begripsmatige modellering. Je bekommert
je daarom nog — juist — helemaal niet om wat er allemaal
‘in’ de verzameling ietsen zou moeten. Wat je in dit
stadium aan iets als … begrip ontleent, is waarschuwing tegen
voortijdige vooringenomenheid.
Het ene model is op voorhand niet beter dan een ander. Het is maar wat je wil. Mijn voorkeur heeft relativering vóór verabsolutering. Dat lijkt voor allerlei begrippen overdreven, maar met verruiming van dekking kom je geheid minder voor verrassingen resp. noodzaak van gròndige vernieuwing te staan. Verder vat ik erkenning van variëteit op als aansporing tot abstractie van begrippen (met het begrip iets als zgn grenswaarde). Als je ontwerp van dergelijke, zeg maar, variabilisering beheerst, biedt een compacter model juist méér mogelijkheden.
Ik moet er als ontwerper vooral voor open staan dat, wat ik eerder van […] uitleg dacht te begrijpen, mij nog niet duidelijk — genoeg — is.
Het inderdaad de vraag of een hulpmiddel volgens zo’n opzet nog begrijpelijk is voor beoogde gebruikers ervan. Zeg maar nee. Maar dankzij zo’n geïdealiseerd ontwerp laten zich pas eventuele beperkingen over- en afwegen. Aan dat bezwaar van abstractie-dankzij-recursiviteit valt trouwens tegemoet te komen door de vulling met parameters voor de methodische sturing voor gebruikers te verbergen. Dat idee is niets nieuws. Iemand met informatiebehoeften die met de geleverde parameterinstelling niet gedekt zijn, kan dan worden geholpen met een aanvulling/ wijziging van parameters. Zo wordt allang van alles en nog wat ‘getuned’ zònder iets aan de, zeg maar even, basismachine te hoeven veranderen.
Als dat bij nader inzien om een categoriefout gaat, ligt de oorzaak
éérder dan techniek. Of dat zo is, weet ik dus nog niet. Maar,
nogmaals, ik vind het de moeite waarde om juist dàt te …
onderzoeken. Zonder begripsmatig overzicht is het met verdeling immers
… vrágen om problemen. Dat blijft overal maar mis gaan. Wat
feitelijk een coördinatie-opgave is, wordt gereduceerd tot tèchnisch
probleem. Programmeurs gaan dolgraag met de vòlgende nieuwste
ontwikkeltechniek aan de slag. Uit begripsmatig zo mogelijk nog groter
onbenul geven bestuurders ze de ruimte. Mis! Desondanks draait het op
die manier maar door (lees ook: dol).
Stèl dat problemen herleidbaar blijken tot gebrekkige begripsmatige
afstemming, dan ligt de — sleutel voor de — òplossing
natuurlijk ook principieel dáár.
Ja, ik heb […] een schema voorgesteld dat geldt voor wie over cognitief vermogen beschikt — wat ik kenmerkend vind voor àlle leven, dus beslist niet slechts voor mensen — en — nota bene in het verlengde van wat Charles S. Peirce triadisch onder de noemer van semiosis bedacht — taal in enneadische samenhang plaatst met gedrag en cognitie. Dat lijkt mij zgn evolutionair immers het meest logisch (lees ook: het minst ònlogisch). Aldus pragmatisch onderscheid ik voor èlk teken àltijd drie elementen, te weten context, signatuur en intext. Met die ruwe structuuraanduiding houdt het universele wat mij betreft ook op, dus, nee, ik ga vèrder zeker niet uit van — de mogelijkheid van het gebruik van — een universele taal dankzij voorts tevens gedetailleerd algemeen geldige vormregels noch mik ik erop, integendeel.
in: aantekening 94.8
Overigens is taal(gebruik), wat ik dus principieel hetzelfde vind als teken(gebruik), niet kenmerkend voor mensen. Dat geldt voor àlle, zeg maar, organismen; kenmerkend voor leven zijn bijdragen aan onderscheid met omgeving. Daarvoor zijn tekens onontbeerlijk. Het vermogen van een zgn subject een situationeel object als een wedersubject te ervaren met zgn intersubjectief tekenverkeer van dien evolueert pas veel later (zo lijkt mij redelijk om dan verder te veronderstellen).
in: aantekening 94.8
Zou het kunnen dat aanhoudende verwarring te wijten valt aan
handhaving van ènkelvoudig basisbegrip? Want het gevolg daarvan is dat
variëteit moet worden verklaard met eigenschappen van dat ene begrip.
En dat wil maar niet lukken, volgens wèlk basisbegrip als ènkelvoudig
verondersteld dan ook.
Mag ik wellicht, eh, een suggestie doen? Als we nu eens het aantal
basisbegrippen vermeerderen? Dat heb ik […] dus nog maar eens
gedaan. Da[arvoor volg ik] de vuistregel dat drie elementen resp.
begrippen nodig en voldoende zijn voor willekeurige
samenstellingen.
Uitgaande van verschillende waarden is het daarentegen de opgave om een ènkele functie te ontwerpen die relevante waarden allemaal, en bij voorkeur nog meer, als uitkomsten kan bieden. Voor nogal uiteenlopende waarden is dat stellig een functie van meerdere variabelen. Nee, het lukt niet altijd om een verzameling van waarden, hmm, netjes met een ènkele functie te dekken, ja, het is wèl altijd de moeite van het proberen … waard.
in: aantekening 95.7
Het idee van zgn analyse [… inclusief] hypotheserende synthese […] lijkt mij hoe dan ook om in zoiets als een spiraal van wisselwerking van buiten naar binnen en van binnen naar buiten te ‘werken.’
Er is sprake van humor door de geadresseerde van de betekenis langs het ene contextspoor te overtuigen, om vervolgens de aanwijzing van het andere spoor te verstrekken waaruit met een schok de dienovereenkomstig andere betekenis volgt.
Volgens [zo’n] (be)sturingsreeks […] met [bijbehorende] volgorde van prioriteit […] kan pèr, zeg maar even, niveau wederom ruw onderscheid gemaakt worden tussen beleid en uitvoering. En tot uitvoering op het ene niveau behoort dan beleid voor het naastgelegen àfgeleide niveau. […] Passend informatiebeleid belooft passende digitalisering, in die volgorde.
Als je meent dat àlles met àlles heeft te maken, want wie weet tegen welke situaties je als subject kunt aanlopen èn hoe je als subject veranderd kan zijn door eerdere situationele samenlopen, heb je dus (een) veronderstelling(en) nodig die je — zicht op — allerruimst ervan àfgeleid denkbare resp. erdoor denkbaar verklaarde ervaringen enzovoort bieden.
Ik vind […] zgn logica alweer … logischer door
complexiteit te associëren met onzekerheid over dynamisch veelvoud van
situaties. [Waar het om draait,] noem ik […] gedrag. En gedrag
resulteert uit samenloop van een object met een situatie. Met samenloop
als oorzaak is het gevolg dat zowel object als situatie verandert (en
een deelverzameling van objecten vormen subjecten; een subject is een
object voorzien van cognitief vermogen voor actief
gedragsaandeel).
Wat is dan een bijwerking? Dat hangt ervan af. Uitgaande van een object
kan de voor een samenloop relevante situatie verkeerd zijn geschat en
bijgevolg de samenloop. Dan komt de werking ànders uit dan voorspeld.
Of het object in kwestie komt daadwerkelijk tevens in een vooralsnog
onvoorziene te verkeren, dwz met èxtra samenloop en dus èxtra werking
van dien[. …] Kortom, welke situaties zijn resp. worden relevant?
Hoe verloopt samenhang ertussen? Dat maakt van Metapatroon inderdaad
een hulpmiddel voor stelselmatige verkenning van multisituationele
ordening[.]
Ofwel, laat borging van — extra — opties gelden als voorlopig doel. Dat is precies waarom eerstvolgende “actions” m.i. altijd bemeten moeten zijn op de variëteit die in dat stadium de grootst denkbare is. Dat vind ik van meet af aan gelden. Daarentegen … eindigt het idee om eenvoudig te beginnen voorspelbaar in mislukking en dwingt tot telkens opnieuw … beginnen. [… Dus] is het wijs om bereik zeker aanvankelijk juist zo ruim denkbaar mogelijk te kiezen.