Klachtenspel

Pieter Wisse

Hier doe ik lopend verslag van de behandeling van mijn Klacht over ICTRegie, althans van wat ikzelf ervaar van behandeling (of van het gebrek eraan). Tevens beschrijf ik enkele verwante pogingen om op inhoud serieuze aandacht voor metapatroon te wekken. Gelet op het vertoon van weerstand tot dusver tegen vernieuwing verwacht ik daar overigens weinig van. Maar als ik niets onderneem, mis ik natuurlijk geheid hoe een koe weleens een haas schiet.
Hoe lukt dat opbouwend? Want voordat ik het weet, zit ik met een wederklacht opgescheept. Dat is een beproefde manier om bemoeienis met vernieuwing te ontwijken.
Ik zie dus aankomen dat serieuze reactie uitblijft. Als dat gebeurt, moet ik dan de toon van mijn aanspraak verscherpen? Dat leidt vaak tot een aanval op die toon. Nota bene, dat blijkt ineens wèl snel te kunnen, waardoor de oorspronkelijke aanleiding verloren dreigt te gaan (wat precies de bedoeling van de wederklacht is). Met de titel Klachtenspel hoop ik dat het opbouwend blijft en spoedig uitkomst biedt. Als lopend verslag is deze tekst chronologisch opgezet. Ik voeg(de) steeds achteraan beschrijvingen van verdere gebeurtenissen toe en zònder wezenlijke bewerking van wat er al stond.

+ Wat is de stand? Voor ICTRegie zijn de ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijk. Daarom richtte ik mijn klacht aan beide bewindspersonen (Klacht over ICTRegie).
Toen ik na verstrijking van de officiële behandelingstermijn helemaal niets vernomen had, stuurde ik een herhaling.

 

datum
21 november 2006

onderwerp
klacht over ICTRegie

 

 

Op 8 september jl. diende ik schriftelijk bij u een klacht in over ICTRegie. Daarop gaf u mij nog geen reactie. Ik wijs u erop dat u de behandelingstermijn overschreed.
Uw adequate reactie verwacht ik alsnog onmiddellijk.
Mijn oorspronkelijke klacht heb ik onlangs tevens openbaar gemaakt; zie klacht_over_ictregie.htm.
Het zou natuurlijk niets mogen uitmaken, maar wellicht spoort die publicatie u aan.

 

 

Daarop kreeg ik op 24 november namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een reactie van de plaatsvervangend directeur van de directie Informatisering. Wat haar/zijn korte brief bevatte, blijkt uit wat ik naar aanleiding daarvan terugschreef:

 

aan
Directie Informatisering
tav plaatsvervangend directeur
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

datum
27 november 2006

onderwerp
klacht over ICTRegie / proefopstelling metapatroon

 

 

Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief van 24 november jl.

Allereerst merk ik bevreemding erover op dat, zoals u meedeelt, mijn oorspronkelijke klachtbrief van 8 september jl. de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet bereikte. Ik kan mij niet herinneren dat een postale brief van mij ooit ergens onderweg verloren ging. Heeft iemand bij de postkamer hem wellicht meteen doorgestuurd naar de minister van Economische Zaken (aan wie ik ook een exemplaar stuurde en die daarom mede als geadresseerde op de brief vermeld staat)?
Hoe dan ook, ik ben blij dat ik er op 21 november jl. een herhaling aan besteedde. Voor uw reactie vrijwel per omgaande ben ik u erkentelijk.

U schrijft dat mijn klacht ter behandeling doorgegeven [is] aan NWO. U voegt eraan toe dat ik in de loop van deze week een reactie [...] kan ontvangen van ICTRegie.
Hoewel alsnog de vlotte aanpak mij zeer aanspreekt, bevreemdt ook die gang van zaken mij. Vanzelfsprekend is het idee van mijn klacht dat ICTRegie juist inhoudelijk een actieve opstelling kiest ter beoordeling van mijn infrastructurele innovatie voor informatievoorziening. Inderdaad, daaruit volgt naar ik verwacht meteen actieve bevordering. Tot dusver heeft ICT Regie dat nagelaten, wat voor mij precies de aanleiding vormde om het hogerop te zoeken. Ik meen daarom dat ICTRegie mij weliswaar een reactie kan geven, maar dat even niet kan doen namens de minister, niet direct op mijn klacht. Voor de behandeling ervan behoort de minister voldoende functiescheiding in acht te nemen. Dus, een reactie van ICTRegie juich ik beslist toe, beter nog, actieve bemoeienis met mijn voorstel. Maar op mijn klacht zie ik op z'n minst zo spoedig mogelijk een reactie van de minister tegemoet.

Mijn herhaling van 21 november jl. bevat de verwijzing naar de tekst van mijn klacht, die ik onlangs openbaar maakte op het ww-web. Aangezien u aangeeft dat mijn oorspronkelijke brief niet beschikbaar is, vraag ik hierbij na of in dit stadium die verwijzing volstaat (klacht_over_ictregie.htm). Kan ik erop rekenen dat die gepubliceerde tekst als mijn klacht opgevat wordt? Voor het geval het antwoord ontkennend luidt, sluit ik als bijlage een afschrift bij van mijn oorspronkelijke brief. Ik neem aan dat u die zonodig (ook) doorstuurt.

Tenslotte vind ik het vreemd dat de eerste reactie namens de minister afkomstig is van de Directie Informatisering. Dat verschaft nu wèl de kans op kortsluiting, prima.
Het lijkt erop dat u als plaatsvervangend directeur slechts in procedurele zin als doorgeefluik optreedt voor mijn klacht. Juist u en uw directie zouden echter mijn innovatie zèlf kunnen (laten) toepassen. Daarover heb ik trouwens eerder gesproken met OCW-medewerkers. [...]
Leest u ter oriëntatie aub de bijlage bij mijn klacht. Onderstaand heb ik tevens recente correspondentie met de Belastingdienst overgenomen; OCW heeft naar mijn indruk principieel hetzelfde vraagstuk met informatievoorziening:

 

Over jullie noemer complexiteitsreductie sudderde ik nog wat door. Ik veroorloof me wat verdere opmerkingen over aanpak. Het is natuurlijk overduidelijk dat pappen-en-nathouden niet gewerkt heeft en ook nooit gáát werken. Daarom benadruk ik zo de noodzaak van stelselmatig overzicht. Je moet op relevante schaal zgn. variëteitbeheersing gevestigd krijgen. Nu is die schaal inmiddels maatschappelijk in reikwijdte (nog afgezien van internationale verbindingen). Met andere woorden, wat het noodzakelijke overzicht inhoudt moet met die open, stelselmatige schaal van informatievoorziening rekening houden. Klopt, géén blauwdruk. Precies voor bedoelde onvoorspelbare dynamiek heb ik als geformaliseerde methode voor beheersing van (informatie)variteit metapatroon ontwikkeld. Metapatroon is thans de énige methode die orde kan scheppen in de principiële betekenisvariteit. Ik heb eigenlijk geen enkele concurrentie :-) maar juist dat lijkt acceptatie vooralsnog te bemoeilijken.
De crux vind ik dat variëteitbeheersing feitelijk het kader moet vormen voor succesvolle complexiteitsreductie. Want pas als je dankzij metapatroon overzicht verkrijgt over reële variteit èn hoe je die kan gaan beheersen, lukt het om complexiteit gericht, zonodig stap-voor-stap te reduceren. Dan is elke reductiemaatregel gewoon ráák, terwijl je tegelijk het risico vermijdt van doorschietende betekenisnivellering. Want differentiatie is natuurlijk vaak uiterst functioneel; het gaat erom precies te weten welke verschillen vooral behouden moeten blijven, respectievelijk wat voortaan gelijkgeschakeld kan zijn.
Ik zou graag in de gelegenheid zijn te tonen hoe dat praktisch werkt. Dat kan, zoals ik zei, met allereerst een voorbeeld van een samenhangend conceptueel model, maar ook met een wèrkende proefopstelling waarin enkele van jullie bestáánde informatiesystemen, zeg maar, semantisch geschakeld zijn. Dat is bij voorkeur een proef, omdat ik ook wel begrijp dat mijn kwalitatief andere benadering wezenlijk stelselmatig nog aan gezag moet winnen.

Graag kom ik via een klacht over ICTRegie ondermeer uit op opbouwende samenwerking voor informatievoorzieining voor en door het ministerie van OCW. Doet u aub een voorstel voor een nader gesprek?

 

Met vriendelijke groet,
Dr. ir. P.E. Wisse
Information Dynamics, directeur

 

 

Kansloos, zon brief? Kinderachtig, zelfs? Ja, voor een belangrijk gedeelte is dat zo. Naar een bedrijf zou ik inderdaad nooit zoiets sturen. In de zgn private sector heeft iedereen recht op eigen verspilling. Maar voor een overheidsinstelling, zoals in dit geval een ministerie, vind ik dat toch principieel ànders. Het geklungel met informatievoorziening benadeelt mij als burger. En als ondernemer ervaar ik dat zo'n overheidsinstelling eerlijke concurrentie belemmert. De voorsprong met metapatroon kan Information Dynamics niet benutten via een route die daarvoor aangelegd heet te zijn. Wat dit specifieke geval betreft, als ik bij het ministerie van ondermeer, nota bene, Wetenschap niet terecht kan met een baanbrekende informatiekundige vernieuwing, waar dan wel?

+ Op mijn herhaling kreeg ik met een brief gedateerd op 30 november 2006 ook een reactie namens de minister van Economische Zaken. Opvallend dat herhalingsbrieven allemaal aankomen. Daar was het antwoord opgesteld door de directie Innovatie. In twee zinnen kreeg ik de mededeling 1. dat de minister van OCW "penvoerder" is voor ICTRegie en 2. dat de minister van EZ "bij haar medewerkers op een spoedige reactie aangedrongen" heeft. Dat tweede punt suggereert dat EZ over mijn oorspronkelijke klachtbrief al contact met OCW opgenomen had, wellicht ook mijn brief doorgestuurd. Dat zou verklaren wat ik tegenstrijdig vond, te weten dat OCW weliswaar meedeelde mijn oorspronkelijke brief niet te hebben ontvangen, maar er als reactie op mijn herhaling óók niet om vroeg; blijkbaar was het EZ-exemplaar daar wèl aangekomen. Pfff, reuze lastig hoor, zo'n klacht indienen en dan ook nog volgen wat er zoal (niet) mee gebeurt.

+ De minister van OCW had op 24 november letterlijk laten schrijven: "Ik kan u meedelen dat u in de loop van de volgende week een reactie op uw klacht kan ontvangen van ICTRegie." Nee, ik heb ik de werkweek van maandag 27 november tot en met vrijdag 1 december 2006 niets vernomen, noch verder van het ministerie van OCW, noch van NWO, noch van ICTRegie. Over gebrekkig vertrouwen gesproken, was het maar een teleurstelling.
Zit de ontduiking van verplichting besloten in "kan ontvangen"? Zo van, het kàn, maar ja, dus netzogoed kàn het niet? Daarover schreef ik de column Het subjunctiefsyndroom. Is dat alweer ruim tien jaren geleden?

+ Zou mijn wantrouwen onterecht geweest zijn? Bovenstaande alinea sloot ik op vrijdagmiddag 1 december om vijf uur af. Er komt toch niets meer, dacht ik stellig.
Maar toen ik direct aansluitend verse elektronische post bekeek, zat er een bericht bij dat was getimed op twee minuten over vijf. De afzender was de medewerker van ICTRegie waarmee ik daar op 22 augustus 2006 uitvoerig sprak; zie Klacht over ICTRegie. Zou dat op de valreep toch de aangekondigde reactie zijn? Als onderwerp zag ik "Nieuwe Uitdaging" vermeld. Nu ben ik meteen weer achterdochtig wanneer iemand mij aanspreekt met de term uitdaging. Doorgaans komt het erop neer dat ik de kans 'gegund' krijg om veel werk te verzetten, terwijl de uitdager het resultaat ervan afwijst zonder er zelfs maar naar te kijken. Maar goed, wie weet (h)erkende ICTRegie voor zichzèlf alsnog dat metapatroon zijn aandacht verdient. Nog wel met een hoofdletter, Uitdaging. Veelbelovend vond ik dat het bericht gestuurd was aan de directeur van het voor innovatiebevordering opgerichte orgaan — ik zag zijn naam staan als eerste geadresseerde — en aan blijkbaar nog wat mensen. Inmiddels bereid om mijn verwachting te herroepen dat de aangekondigde antwoordtermijn geheid overschreden zou worden, zo eerlijk ben ik graag tegenover mijzelf, opende ik het bericht.
De medewerker in kwestie van ICTRegie deelde "vrienden, collega's en relaties" mee dat hij over enkele maanden een andere baan had. Als "mooie secundaire arbeidsvoorwaarde" vermeldde hij "de huisvesting [...] die u op bijgaande URL kunt bekijken." Nee, dat ging niet over mijn klacht. Overigens was hij die verwijzing vergeten.
Voorspelbaar kwam een kwartier later het bericht erachteraan met de "vergeten URL." Alsof mij dat iets interesseert!
Ik stelde wel belang in de gehanteerde verzendlijst. De ICTRegie-medewerker had beide berichten gestuurd aan — wellicht heb ik me iets verteld — vijfhonderd en negenenveertig (549), zeg nog maar even, geadresseerden (met nogeens afschrift aan drie geadresseerden). Ik geef toe, nu ik over die lijst beschik is de verleiding groot die mensen allemaal mijn klacht over ICTRegie onder de aandacht te brengen. Wie weet, doe ik dat. Of stuur ik een bericht naar een selectie van geadresseerden, want blijkbaar beschik ik inderdaad over het integrale relatiebestand van de medewerker. Als ik daar directeur was, zou ik hem op z'n zachtst gezegd daarop luid aanspreken (met vermoedelijk als uitkomst dat hij zelfs onmiddellijk van zijn zelfgeroemde nieuwe werkplek kan genieten). Opnieuw, zo is de èchte directeur daar waarschijnlijk niet. Overigens was de medewerker met verzending niet alleen onfatsoenlijk, maar ook slordig met adressen omgesprongen. In sommige gevallen waren zelfs vier adressen herleidbaar tot één ontvanger. Dat was mij tenminste nog bespaard gebleven. Ik schat dat iets minder dan de helft van de gebruikte adressen in persoon "vrienden, collegas en relaties" betreft.
Wat heeft het voor zin om zo uitvoering ijdelheid te illustreren? Ik stel vast dat iemand het belangrijk vindt dat ik, aangesproken als "relatie," naar ik veronderstel, een webpagina bekijk waarop zijn toekomstige werkplek afgebeeld staat. Daartoe roept hij mij nogeens op zònder kennelijk besef dat ik er al helemaal geen prijs op stel dat mijn emailadres op zo'n wijdverspreide lijst staat. Dat blijkt allemaal belangrijker dan dat hijzelf doet waarvoor hij uit de algemene middelen betaald wordt, te weten om vernieuwing met in mijn geval metapatroon te bevorderen. Sterker nog, tot dusver deed ICTRegie aan dergelijke bevordering helemaal niets.
Andere geadresseerden stoorden zich echter niet. Zo ontving ik de volgende dag een bericht van iemand die zijn antwoord aan de ICTRegie-medewerker doodleuk stuurde ook weer volgens de complete lijst (inderdaad, inclusief de drie ontvangers van de kopieën). Daarvan hebben sommige mensen dus ook weer vier exemplaren gekregen.
Intussen heb ik op mijn klacht nog altijd geen ècht antwoord.

+ Zoals ik hierboven aangaf, volgens de plaatsvervangend directeur van de directie Informatisering (ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) had ik uiterlijk 1 december over mijn klacht van ICTRegie moeten vernemen. Niet, dus. Ik stond op het punt om mijn klacht nogmaals onder de aandacht te brengen — zou dat zo langzamerhand niet een extra klacht zijn? — toen ik op 21 december 2006 keurig geformuleerd een kort emailbericht ontving van een medewerkster van Afdeling Wetenschapsgebieden, Directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid van OCW. Zij liet mij weten dat ik “begin volgend jaar een reactie van OCW, mede namens het ministerie van EZ, kan verwachten. Eerder is helaas niet mogelijk gezien de formele afstemmingsprocedure en het kerstreces.” Per omgaande — zo ingewikkeld is dat niet — stuurde ik haar een reactie:

Dank u vriendelijk voor uw bericht. Ik stel het op zeer prijs dat u mij inlicht over de voortgang. Hopelijk is de aangegeven termijn ditmaal realistisch. Mijn oorspronkelijke brief stuurde ik overigens op 7 september 2006, dus wat langer wachten kan er ook nog wel bij. Het belangrijkst vind ik een serieus antwoord. Dat had ik uiteraard liefst zo vlot mogelijk gekregen, maar goed, dat zat er blijkbaar niet in.
Op mijn herhaling vond ik de aankondiging door de plv. directeur Informatisering van bij uw ministerie al ronduit ongeloofwaardig optimistisch. In tegenstelling tot wat zij/hij mij met haar/zijn brief van 24 november jl. schreef, had ik nog geen enkele inhoudelijke reactie ontvangen op 1 december jl. De mededeling op die dag van de heer [...] van ICTRegie die hij in een oplage van circa vijfhonderdnegenenveertig emailberichten deed, nee, daarop zat ik niet te wachten, te weten dat hij spoedig een dienstbetrekking elders heeft, telt voor mij immers niet mee als antwoord op mijn klacht. Dat bent u stellig met mij eens.
Ik kijk uit naar nader, inhoudelijk antwoord.

 

Nu wacht ik voorlopig maar (verder) af. Wat houdt "begin volgend jaar" in? Hoewel vriendelijk gebracht, blijft het vaag. Kan ik behandeling bespoedigen, bijvoorbeeld door deze verslaggeving als klachtenspel?

+ Het is 8 februari 2007, precies vijf maanden nadat ik mijn brief met de klacht over ICTRegie postte. Daar is dan de brief van de minister van OCW, gedateerd op 25 januari 2007. Onderstaand geef ik de tekst volledig weer, met uitzondering van één kleine tikfout die ik verbeterde:

 

Geachte heer Wisse,

In uw brief van 21 november 2006 heeft u een klacht geuit met betrekking tot het functioneren van ICTRegie. In uw brief van 27 november merkt u op dat het u bevreemdt dat ICTRegie zal reageren op uw brief.

Uw klacht betreft het niet verlenen van steun aan uw voorstel Metapatroon, omdat bureau en directeur gereserveerd tegenover uw voorstel stonden. In uw tweede brief geeft u aan dat ICTRegie niet kan reageren namens de minister en dat u op uw klacht een reactie van de minister tegemoet ziet. Tenslotte geeft u aan dat u via een klacht over ICTRegie uitkomt op een opbouwende samenwerking voor informatievoorziening voor en door het ministerie van OCW.

Met de oprichting van ICTRegie kreeg het regieorgaan als missie mee het formuleren en ten uitvoer brengen van een nationale ICT-kennis en –innovatiestrategie binnen de daartoe in het Kabinetsbesluit Regieorgaan ICT-onderzoek en –innovatie uiteengezette lijnen. Als doelstelling kreeg ICTRegie mee om eenheid en consistentie aan de brengen in de strategische aansturing van ICT-onderzoek en –innovatie over de gehele kennisketen en het structureel versterken en dynamiseren van het ICT-kennis en –innovatiesysteem. Met de ondertekening van het convenant is ook afgesproken dat ICTRegie zal worden ingebed in de organisatie van NWO. De minister van OCW heeft de bevoegdheden voor realisering van de missie, doelstellingen en taken van het regieorgaan aan NWO gedelegeerd en het algemeen bestuur van NWO heeft deze taken gemandateerd aan ICTRegie.

Bovenstaande houdt onder andere in dat inhoudelijke keuzes op het gebied van ICT-onderzoek en –innovatie door ICTRegie gemaakt worden. In het geval u een klacht heeft over de wijze waarop NWO of een onderdeel van NWO, in dit geval ICTRegie, zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen, dan kunt u zich volgens artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht wenden tot het algemeen bestuur van NWO.

Deze lijn lijkt op het eerste gezicht wellicht formalistisch. Echter: het is een groot goed dat de overheid zich niet mengt in de inhoud van de wetenschap en innovatie, maar de autonomie van de daartoe geëigende instellingen strikt respecteert. Landen waar van deze lijn wordt afgeweken, lijden al snel onder het euvel van gepolitiseerde, slechte wetenschap. Om die principiële reden kan ik niet anders doen dan u naar NWO verwijzen.

Iets soortgelijks geldt voor uw vraag inzake een opbouwende samenwerking voor informatievoorziening voor en door het ministerie van OCW. OCW werkt met een aantal vaste raamcontactpartners voor de eigen informatiebehoeften. Deze partners zijn geselecteerd via een transparante aanbestedingsprocedure. Ook daarvan wil ik niet afwijken, omdat loslaten van een dergelijke transparante gang van zaken al snel leidt tot vriendjespolitiek.

Ik hoop dat u mijn handelswijze begrijpt en wens u veel succes bij uw eventueel nadere contact met NWO.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Maria J.A. van der Hoeven

 

 

Het interessante aan daadwerkelijk handelen in vergelijking met louter erover theoretiseren is dat er weleens een reactie komt die in theorie ònvoorzien gebleven was. Ikzelf moet in dit geval tenminste bekennen dat ik behoorlijk opkeek dat de minister zich zelfs niet ontvankelijk verklaart voor behandeling van mijn klacht. Zeg ik dat niet netjes, terwijl ik ronduit nijdig ben over zulke hufterigheid? Afgaande op het opgegeven briefkenmerk vermoed ik dat daar het als volgt ging.
OWB lijkt me de afkorting voor de directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid en WG staat kortweg voor afdeling Wetenschapsgebieden. Een junior beleidsambtenaar krijgt daar het ‘dossier’ met mijn klacht ter behandeling. Vrijwel zeker heeft de minister geen letter van mijn klachtbrief gelezen. Goed, die ambtenaar gaat eindelijk aan de slag. Het is altijd haar of zijn primaire doel om de minister te laten ‘scoren.’ Of op z’n minst moet zij/hij de tegenpartij beletten om dat de toen. Ja, een klacht aan het adrès van de minister geldt in dat sfeertje gauw als kritiek òp de minister zèlf. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn. In het geval van mijn klacht over ICTRegie is dat zelfs aperte onzin. Ik benader de minister juist omdat ik erop meen te kunnen vertrouwen dat zij mijn kritiek constructief behandelt. Zeker, het is kritiek òp een orgaan waarvoor zij ministeriële verantwoordelijkheid draagt. Waar moet ik ànders ermee naartoe? Maar ik bèn dus helemaal geen tegenstander!
Zo onderlegd in maatschappelijke verhoudingen zijn beleidsambtenaren doorgaans echter niet, althans niet zodra ze gericht aan het werk gaan om hun loopbaan te bevorderen via ondersteuning van de eer en glorie van hun politieke beschermheer of –vrouwe. Dat is allemaal natuurlijk niets nieuws. Het verduidelijkt wel wat voor slimmigheidje de beleidsambtenaar bedacht meende te hebben. Hoe kan je een tegenstander met de minste moeite van een doelpunt àfhouden? Zij of hij deed dat door doodleuk te verklaren dat het spel niet bestaat. Als de grondslag ontbreekt voor mij om de minister ergens bij betrekken, kan ik over zo’n onderwerp al helemaal niet van haar winnen. Toch?
Ik geloof niet dat je er de voorronde van een debatteerwedstrijd mee doorkomt. Het tegendeel staat nota bene op de website van ICTRegie (ja, ik keek het weer even na): “De politieke verantwoordelijkheid van ICTRegie ligt bij de Ministers van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.” Zo is het iedereen duidelijk wie een wezenlijke klacht behoort te behandelen, nietwaar? Als middel om mij af te schepen hoort de ministeriële brief bijna in dezelfde categorie als het non-argument van ICTRegie over metapatroon. Dat duurt dan ook nogeens vijf maanden.
Nu kan ik me nog voorstellen dat een ondergeschikte beleidsambtenaar weleens een onbekookt plannetje opstelt. Ik herhaal, de minister wàs in relatie tot mijn klacht helemaal niet in de problemen, integendeel. Voor de minister dreigen echter onherroepelijk problemen, sterker nog, inmiddels hééft zij het grootst denkbare probleem voor een minister, zodra zij haar evidente verantwoordelijkheid ontkent. Blijkbaar is de kwaliteit van haar ambtenaren zo beroerd dat daarvan niemand onderweg ingreep met als resultaat een brief van de minister, die zelf evenmin oplette, waarin zij ten ònrechte verantwoordelijkheid afwijst.

+ Wat voor opbouwend vervolg kan ik daaraan geven? Stel dat ik op mijn beurt wéér een brief aan de minister van OCW schrijf. Via de postkamer daar belandt mijn reactie voorspelbaar bij dezelfde ondergeschikte beleidsambtenaar. Aangezien die ambtenaar zich kennelijk al reuze defensief gedraagt, acht ik het vrijwel onmogelijk langs die weg te bereiken dat overheidsretoriek over vernieuwing — ik laat normen en waarden er maar even buiten — niet vals is, maar dat feitelijk handelen ermee spoort.
Moet ik dan toch maar NWO direct benaderen, zoals de minister van OCW mij met nagenoeg onverholen triomfalisme ‘meegeeft’? Nee, ervan afgezien dat ik van NWO evenmin iets positiefs verwacht, principieel berust de verantwoordelijkheid bij de minister van OCW, punt.
Ik besef natuurlijk allang dat het via die klacht nooit wat wordt. Moet ik het eindelijk maar eens opgeven? Nee, dat doe ik niet. Dat komt omdat die ene klacht alsmaar metaforischer blijkt. Daardoor rijzen wat nadere verklaringen waarom meer in het algemeen onze samenleving voor menigeen zo verwarrend is … alsof het niet ècht als samen-leving werkt. Op het microniveau van maatschappelijk verkeer zijn vertrouwensmechanismen in het ongerede geraakt. Mijn klacht is daarvan maar een voorbeeldje. De retoriek van overheidsbeleid leidt tot wantrouwen, doordat de eis dat uitvoering consistent met beleid moet zijn, botweg niet ontvankelijk verklaard wordt. Nu gebeurt dat ook volop in de private sector. Maar daar bestaan tot op zekere hoogte alternatieven voor de terechte eiser van consistentie. Zeg maar dat vertrouwen daar betrekkelijk eenvoudig verplaatsbaar is. In het publieke domein, zeg ook maar even waarvoor de overheid bestaat, ontbreekt per definitie enig vertrouwensalternatief. Met andere woorden, indien een noodzakelijkerwijs monopolistisch mechanisme hapert, raken van de weeromstuit allerlei maatschappelijke processen ondermijnd.
De praktische tragiek is dat mensen die ‘verantwoordelijkheid’ dragen voor wat ik bedoel met vertrouwensmechanismen in het publiek domein, daarvan op grote schaal geen flauw idee lijken te hebben. Hoewel een aanspraak aan hun adres principieel rechtmatig is en blijft, blijkt die in de praktijk vaak aan dovemans oren gericht. Ondanks de geringe kans op gehoor, moeten reële aanspraken zo luid mogelijk blijven klinken. Anders geven we het publiek domein op, daar komt het dan domweg op neer. Dat ik daaraan door àfzijdigheid feitelijk mééwerkte, wil ik niet als verwijt aangewreven krijgen.
Zo vind ikzelf een vervolg nodig aan mijn klacht. Daarvoor schrijf ik nogmaals de minister van OCW. Op z’n minst moet zij weten dat zij weliswaar zou kunnen volharden in ontkenning, maar dat ik het niet pik.
Zou ik dat wel doen? Is dat niet gevaarlijk? Nee, integendeel. Wie zich daarentegen lijdzaam voegt, kan méér onrecht verwachten.
Ogenschijnlijk is het een brief áán haar, maar grotendeels mik ik in één moeite door óver haar heen. Enerzijds helpt — hoor eens, ik probeer ook maar wat tegenover de macht der domheid (zie André Glucksmann voor ontnuchterende analyse van heersende klasse; vóór Karl Marx had Auguste Comte dat overigens al scherp door) — de voorstelling voor een ruimer publiek haar via gekwetste ijdelheid wellicht toch aan wat inzicht en herstelt zij zowaar op eigen initiatief — nou ja, daarvoor moet ik allereerst die lagere beleidsambtenaar dus hebben — de gezonde verhouding tussen woord en daad. Ik geef de minister nog een kans. Zachtjes uitgedrukt, daarin heb ik steeds minder vertrouwen. En wie ben ik nu helemaal om het over een kans te hebben? Anderzijds voelen deelnemers in het publiek zich aangesproken om, wie weet, mijn aanspraak kracht bij te zetten (solidariteit) of, maatschappelijk gezien veel belangrijker nog, hun eigen gerechtvaardigde aanspraken te laten gelden. We moeten de essentiële vertrouwensmechanismen weer aan de praat zien te krijgen. Helaas is het zo dat de allerlaatste mensen die dat kunnen initiëren nu net de politici, bestuurders en ambtenaren zijn waarvan wij naïef zouden menen dat zij dat gewoon als onderdeel van hun verantwoordelijkheid moeten doen. Als dat nu eenmaal onvermijdelijk zo is, zeker statistisch gezien, moeten we bewuster een handje helpen. Nota bene, daarmee helpen we onszelf aan samenleving. Die functionarissen kunnen we voor lief nemen, zolang ze niet te veel tegenwerken. Als ik toch weer een brief wijd aan die vervelende klacht, dan probeer ik tenminste het schrijven nog een beetje leuk voor mijzelf te maken. Maar als ik niet langer ook maar een beetje optimistisch was, zou ik er niet eens aan beginnen. Zodra cynisme compleet overheerst, vinden (normale) mensen kennelijk dat vertrouwensmechanismen voor samenleving onherstelbaar kapot zijn of tenminste dat ze er zelfs niets meer aan willen doen. Ik ben dáár gelukkig nog niet aan toe.

Over de weergave hier van mijn brieftekst merk ik nog op dat ik naderhand een handvol tikfouten verbeterde. Daardoor is de tekstuele overeenkomst met wat ik aan de minister van OCW stuurde inderdaad niet precies, maar volgens mij gaat het slechts om details. En als de minister erover wens te vallen, verwijs ik haar naar haar eigen brief die evenmin perfect gespeld is.
Eén tikfout liet ik staan. Ikzèlf vind die tenminste zó opvallend, dat ik de lezer hier graag laat meevoelen wat de minister ervan zou kunnen maken. Het betreft vrijwel meteen in het begin het woordje 'sopt.' Daar had natuurlijk 'spot' moeten staan. Beging ik wat Freud een Fehlleistung noemt, zeg maar een onbewuste poging om mijn bedoeling te verhullen?

 

aan
M.J.A. van der Hoeven
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

datum
12 februari 2007

onderwerp
klacht over ICTRegie

 

 

Uw brief van 25 januari 2007 met kenmerk OWB/WG/2007/1820, die ik overigens pas op 8 februari jl. ontving, besluit u met het uitschrijven van uw hoop dat ik uw handelswijze begrijp.

Nee, ik begrijp u niet. Met uw reactie neem ik ook beslist géén genoegen.

Hierbij dring ik aan op uw spoedigste verdere actie. Dat doe ik opzettelijk in een wat aangepaste stijl, waaraan u waarschijnlijk even moet wennen. Voor méér van hetzelfde lijkt u me echter niet vatbaar. Dus, wie weet lukt het met wat sopt tussendoor …

Allereerst merk ik op dat u mijn klacht domweg verkeerd opvat. Nee, mijn “klacht betreft” niet, zoals u in een opvallend mislukte poging tot samenvatting na begrijpend lezen schrijft, “het niet verlenen van steun aan [mijn] voorstel Metapatroon, omdat bureau en directeur gereserveerd tegenover [mijn] voorstel stonden.”
Daarentegen luidt mijn klacht, véél principiëler: ICTRegie doet mijn voorstel af met als aangevoerde reden voor zijn opstelling dat het nog onbekend is.

Als afwijzing zou ik zeker wetenschappelijk gezien uiteraard geen moeite hebben met goede argumenten, integendeel. Wèl heb ik dat tevens als burger, respectievelijk ondernemer met willekeur. En over wat ik als willekeur ervaar van een instelling met vernieuwingsbevordering als expliciete overheidsopgave, heb ik het recht een formele klacht in te dienen. Van dat recht maak ik gebruik.

Ik geef u graag een kort voorbeeld hoe u naar mijn idee adequaat had gereageerd:

 

Wat is dat reuze vervelend voor u, dat u zo’n stellige indruk kreeg dat ICTRegie uw voorstel zonder enig inhoudelijk argument afwees. Als u gelijk heeft, klopt dat natuurlijk niet. Ik stel het op prijs dat u mijn aandacht erop vestigt.
Als penvoerder, dus ook namens mijn collega van Economische Zaken, heb ik direct na ontvangst van uw klacht aan de directeur ICTRegie laten verzoeken u op eveneens kortst mogelijke termijn passend te informeren. In een inhoudelijke discussie over die argumenten meng ik mij trouwens niet, noch kunt u dat van mijn EZ-collega verwachten; daarvoor ontbreekt het ons aan de deskundigheid waarvoor wij ICTRegie nu juist instelden.
Ik verwacht dat u spoedig nader bericht van ICTRegie ontvangt. Mocht u onverhoopt binnen, zeg eens, drie weken niets vernomen hebben, of anderszins nog steeds geen genoegen nemen met de manier waarop ICTRegie uw voorstel beoordeelde, laat u mij dat aub weten. Dan kan ik er tenminste wat aan doen, want het is inderdaad mijn verantwoordelijkheid om uw klacht serieus te behandelen. Indien ICTRegie met een reactie komt die u inhoudelijk alleszins redelijk acht, verneem ik dat natuurlijk ook graag even van u.

Daar uw functie als minister, naam en handtekening onder, graag gedaan. Wat let u? Daarmee zou ik fatsoenlijk verder geholpen zijn en u benut een opgelegde kans uw organisatie te verbeteren op een punt waar kennelijk iets schort. Nee, zegt u aub niet onmiddellijk dat ik met organisatie al mis zit. Alsof u na zijn instelling niets meer met ICTRegie te maken zou hebben, zoals u suggereert. Dat is misleidend. Ik bedoel met ‘organisatie’ niet slechts uw (kern)departement, maar uiteraard uw gehéle verantwoordelijkheidsdomein.
Ik merk hierbij verder op dat u met zo’n formulering ook ICTRegie helemaal niet afvalt. Met “Als u gelijk heeft” aan mij gericht, zou u zich keurig voorwaardelijk uitdrukken. U zou tevens ICTRegie wel degelijk in de gelegenheid stellen een eventuele nalatigheid te corrigeren. Mocht ICTRegie daarin slagen — wat toch redelijk, herhaal, redelijk mag worden verwacht, nietwaar? — is per saldo iedereen tevreden, klaar.

Omdat ik inmiddels aanneem dat u nogal wat weerstand moet overwinnen voordat u mij alsnog dat briefje stuurt, of iets dat erop lijkt, suggereer ik u hier enige beweegredenen. Ja, ik weet dat ik daarmee het advies “niet polemiseren[, … d]e mensen hebben geen idee waarop je reageert” van Arnon Grunberg negeer (NRC Handelsblad, 10 februari 2007, p. 15). Eindeloos krachtiger, zeg maar wijs, vind ik wat Grunberg onmiddellijk laat volgen als zijn verklaring van de noodzaak ervan, te weten “achter de onwil tot polemiek […] gaat werkelijke malaise schuil.”
Wat polemiek, vooruit, want ik ben onwillig een geval van overheidsmalaise te aanvaarden.

Door wat u mij werkelijk schreef krijg ik zelfs als stellige indruk dat mijn klacht u geen zier interesseert.
Daarmee onthoudt u tevens ICTRegie als orgaan in uw verantwoordelijkheidsdomein de kans op ontwikkeling van verbeterd functioneren. Dat erop neer dat ICTRegie u evenmin interesseert, wat uw inzet voor mijn klacht natuurlijk niet bevordert.

U doet met uw brief van 25 januari jl. een gemankeerde poging te verklaren waarom u niets kunt ondernemen. Hulpeloosheid, bent u daarvoor ‘de’ minister? Afkomstig van de verantwoordelijk bewindspersoon weiger ik dat als afdoende behandeling te aanvaarden.
Kwam u wellicht niet op het idee van zo’n opbouwend briefje, omdat u mijn klacht verkeerd begreep? Zoals ik hierboven al aangaf, ik sluit uw verwarring niet uit. In dat geval moeten de ambtenaren die de klachtbehandeling voor u verzorgden eens begrijpend leren lezen.
Of roept alleen al het etiket ‘klacht’ subiet verdringing op? Proberen uw ambtenaren — nota bene, allemaal namens u, hoor, vandaar dat ik u er ook maar direct op aanspreek — de klager van een fout te betichten, opdat u verder niets hoeft te doen? Is dat hun manier van dienstbaarheid aan de minister en, ongetwijfeld ermee nauw verbonden, carrière maken? Bijvoorbeeld, heeft het slachtoffer het eigenlijk gedaan? Zet u feitelijk uw eigen klacht in de plaats van de mijne, te weten uw roep dat niemand begrijpt dat u het nog veel moeilijker heeft? Moet ik daarvoor niet alleen begrip opbrengen (wat u mij letterlijk vraagt), maar zelfs medelijden?
Okee, ik erken ronduit dat u ongetwijfeld een lastige baan heeft. Zo goed? Gaat u er ondanks alles toch mee door? Waar waren we ook alweer gebleven? Oh ja, mijn klacht!
Indien uw omgang met mijn klacht symptomatisch is voor de manier waarop u (lees natuurlijk in werkelijkheid: vooral uw medewerkers) relaties onderhoudt, herken ik helaas hardnekkigheid van maatschappelijke vraagstukken op uw beleidsterreinen c.q. verantwoordelijkheidsdomein weer wat beter.

Mocht u nu de indruk krijgen dat ik u wat probeer te ergeren, u heeft gelijk. Zo krijg u wellicht enig gevoel voor de indruk die uw brief bij mij oproept. Ik ben geen psychotherapeut, maar wat inleving helpt u vermoedelijk sterk om allereerst uzelf serieuzer te nemen in maatschappelijk perspectief en om dat vervolgens met mijn klacht te doen (en meteen ook met allerlei andere klachten die stellig opgestapeld liggen … als mensen er überhaupt nog mee aankomen; zo heb ikzelf ook niet oneindig de tijd voor alsmaar vruchtelozer pogingen tot normalisering van maatschappelijke verhoudingen).
Een andere reden voor deze uitgebreide reactie op uw brief van 25 januari jl. is dat ik uw tekst vooral niet louter persoonlijk opvat, maar in experimentele zin ook wetenschappelijk. Let u even op?
Met de titel Klachtenspel doe ik op het ww web van meet af aan verslag van de behandeling van mijn klacht over ICTRegie. Daar komt de tekst van deze brief integraal bij, welk voornemen tot gevolg heeft dat ik hier al rekening houd met die publicatie. Kortom, u kunt deze tekst meteen als mijn open brief aan u beschouwen, want iedereen met een Internetaansluiting kan meelezen. Sommige mensen krijgen de tip er eens naar te kijken en, wie weet, gaat zo verspreiding weer wat vlotter lopen.
Aldus figureert u tevens in een voortgaande gevalstudie naar de geslotenheid van het Nederlandse openbaar bestuur. Had u dat ooit gedacht? Precies, het bestuur heet openbaar maar is voor buitenstaanders hinderlijk gesloten. Voor die stelling levert ook uw brief, ik wilde dat het anders was maar als onderzoeker mag mijn persoonlijke voorkeur zeker niet overheersen, empirisch hoogst belangwekkend illustratiemateriaal.
Nu u dit toch leest, kan ik voor mijn postmodern onderzoek geen subsidie krijgen vanuit zowel uw W- als C-budget? Voor uw zo niet constructieve, maar zeker productieve medewerking tot dusver aan mijn gevalstudie ben ik u alvast erkentelijk.

Hoe u daar nu op moet reageren? In uw eigen woorden, “Ik hoop dat u mijn handelswijze begrijpt en wens u veel succes.”

Laat ik eens wat mankementen met u doornemen. Zo schrijft u dat u bevoegdheden aan NWO delegeerde. Alles goed en wel, maar delegatie ontheft u natuurlijk niet van ministeriële verantwoordelijkheid. U beweert toch niet, dat via NWO een gedeelte van besteding van algemene middelen zich onttrekt aan politieke sturing en controle? Wilt u mij met uw verwijzing naar “artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht” soms laten geloven dat ontheffing van uw ministeriële verantwoordelijkheid voor NWO en zo verder voor ICTRegie zelfs formeel geldt? Hoe geloofwaardig wilt u na zo’n misplaatste verwijzing nog zijn?

“Deze lijn lijkt op het eerste gezicht wellicht formalistisch,” geeft u nog zelf als commentaar. Het is veel erger. Iedere lijn ontbreekt.

Als we het daarover eens zijn, te weten dat uw ministeriële verantwoordelijkheid óók daarover onherroepelijk geldt, heb ik er uiteraard wèl begrip voor dat u zich principieel afzijdig houdt van “inhoudelijke keuzes op het gebied van ICT-onderzoek en –innovatie [door] ICTRegie.” Heel verstandig, vind ik ook. Even tussendoor, maar wel degelijk over inhoudelijke bemoeienis, zo vond ik het inderdaad hoogst merkwaardig dat u zich als wetenschapsminister destijds veroorloofde een lans voor creationisme te breken. Dàt dan weer wèl.
Nota bene, over enige “inhoudelijke” keuze door ICTRegie heb ik ook helemaal geen klacht waarmee ik u benaderde, of dat ooit zou willen doen.
Ik deed en doe helaas hernieuwd mijn beklag erover dat ICTRegie weliswaar kiest, maar nota bene naar eigen zeggen zònder acht te slaan op inhoud.
Op de evidente tegenstrijdigheid dat mijn vernieuwing niet op steun kan rekenen omdat zij onbekend is — ja, zo luidde het argument — kunt u ICTRegie aanspreken zònder over inhoud te beginnen. Het orgaan doet blijkbaar zijn werk niet. Leest u uw eigen brief nog even na over wat als “missie” geldt van het regieorgaan? Afgezien van belangenverstrengeling, denkt u dat het helpt wanneer dat orgaan mijn klacht erover zèlf behandelt?

Met uw brief van 25 januari jl. rijst ook ernstig de vraag of het helpt wanneer u mijn klacht behandelt.

Overigens pas nadat ik u rappelleerde, schreef de plaatsvervangend directeur Informatisering van uw departement mij namens u, keurig hoor, op 24 november 2006 dat mijn klacht “ter behandeling doorgegeven [was] aan NWO.” Ik kon, stond erbij, in de loop van diezelfde week “een reactie […] ontvangen van ICTRegie.”
Ik maakte vervolgens bezwaar dat de feitelijke behandeling zou gebeuren door hetzelfde orgaan als waarover mijn klacht gaat. En, nee, enige reactie van ICTRegie bleef tot dusver uit. Dat is best een lange week, vindt u niet?
In uw brief van 25 januari 2007 maakt u van mijn nadere bezwaar dat ik gesteld zou hebben “dat ICTRegie niet kan reageren namens de minister.” Nee, zo schreef ik dat helemaal niet. Ik maakte, en maak uiteraard onverminderd, bezwaar tegen zelfstandige behandeling van mijn klacht door ICTRegie. Nota bene, uw plaatsvervangend directeur Informatisering repte slechts over “een reactie […] van ICTRegie.” Ik vatte dat op als aankondiging dat u mij regelrecht naar ICTRegie terugverwees. Ter vermijding van wat als double bind bekend staat (you’re damned if you do, you’re damned if you don’t), meldde ik daarom per omgaande dat ik een reactie van uzelf verwachtte (en nog steeds verwacht, althans een serieuze reactie, want daaraan ontbreekt het m.i. nog altijd). Dat het door uw opstelling niets uitmaakt, wist ik toen nog niet. U werkt eraan mee dat ik geen vrije kant uitkan. Dat komt omdat u zichzelf angstig als gevangene positioneert en zelfs allerlei regels gebogen voorstelt opdat u vooral maar geen vrijheid ervaart. Voor inzicht in dergelijke pathologie van leidinggevende functionarissen beveel ik u geschriften van M. Kets de Vries aan. U kunt het schokkend vinden. Daar moet u even doorheen.
Maar goed, daarop had uw medewerker mij eenvoudig ook weer per omgaande kunnen inlichten dat ICTRegie de reactie weliswaar zou helpen voorbereiden, maar dat het formeel volledig uw reactie zou zijn. Haar, of zijn, oorspronkelijke aankondiging maakte dat toch niet duidelijk? Had ik dat maar moeten veronderstellen? Enfin, die toelichting kreeg ik niet en nu lijkt u met uw foutieve weergave van mijn kanttekening te suggereren dat het vooral mijn eigen schuld is dat er geen adequate reactie op inhoud is.
Het lijkt er trouwens op dat u over de behandelprocedure van mening veranderd bent. In een eerder stadium, zo maak ik althans uit uw laatste brief op, zou ICTRegie namens u een antwoord geven. Nu vertegenwoordigt u de opvatting dat u feitelijk niets met mijn klacht te maken heeft; die moet NWO maar behandelen. Haalt u de symboliek van watergewaste handen er nog bij? Is mijn analyse verkeerd? Of bent u inconsequent? Heeft een andere verklaring?

Als vernieuwer ben ik mij allang sterk bewust van kwetsbare positie. Ik ga mijn zwakte niet overschreeuwen met beweringen dat ik geen fouten maak. Vernieuwing behelst juist besef van fouten, ervan willen leren en zo steeds door. Moet ik dat de minister met nu nèt uw portefeuille nog verder uitleggen?
Wellicht was ik bijvoorbeeld met die kanttekening niet geheel duidelijk, hoewel ik niet kan ontdekken wat u gemist zou kunnen hebben. Nee, laat ik nu gewoon eens aanvaarden dat ik daar aan verwarring bijdroeg. Mijn verontschuldiging ervoor.
Maar waarom doet u geen moeite mijn bedoeling te waarderen? U wéét toch dat mijn positie inherent zwakker is! Zoekt u bevestiging van machtspositie? Aan uw gedrag herken ik slechts dat u met kennelijk karakteristieke vooringenomenheid mij als verstorende factor duidt, terwijl ik gewoon even wilde verzekeren dat uzèlf herkenbaar verantwoordelijk zou blijven. U kunt het wel vervelend vinden dat, en hoe, ik aanhoud. Maar dat moet u aub niet verwarren met waarop mijn klacht nu eenmaal betrekking heeft. Dat is het gedrag door ICTRegie. Inderdaad, een scholier mag absentiebriefjes niet zèlf aftekenen. Natuurlijk vragen ouders wel aan hun kinderen wat zij over zo’n ‘klacht’ te vertellen hebben.
Nogmaals, ik verwacht antwoord van uzelf. Wie dat voor u opstelt, gaat mij verder niet aan mits het een serieus antwoord is. Dat is dus géén antwoord onder verantwoordelijkheid van ICTRegie of NWO. Zijn we het daarover inmiddels (wederom) eens? Als ik u was, zou ik ICTRegie er natuurlijk wel bij betrekken. Maar let u vooral op dat er een serieus antwoord komt. Ergens in uw brief noemt het “een groot goed dat de overheid zich niet mengt in de inhoud van de wetenschap en innovatie.” Grote woorden, maar eerlijk gezegd vind ik het hier heel praktisch van belang dat u als groter goed ernaar handelt dat ik gevrijwaard ben van overheidswillekeur.

Innovatiebeleid juich ik als vernieuwer van harte toe. In de uitvoering van uw beleidsaandeel ontmoet ik echter willekeur en nu doe ik naar mijn idee volkomen terecht een beroep op u ervoor te zorgen dat uitvoering met beleid spoort. Als u dat allemaal te ingewikkeld vindt mag u dat best zeggen, maar dan verdient u uiteraard niet langer het vertrouwen als minister.

Het verlies van mijn vertrouwen doet u natuurlijk niets. Bespaart u zich de moeite mij dat te verklaren. Was dat het dan?

Ook wanneer ICTRegie mijn voorstel eventueel niet wil steunen, wat telt zijn serieuze argumenten. Gelet op het baanbrekende karakter van conceptuele informatiemodellering op de maatschappelijke schaal van infrastructuur voor informatieverkeer verwacht ik van overigens wel, maar dat is hier voor mijn klacht terzijde. In elk geval heb ik recht op inhoudelijke argumenten. Nogmaals, dáárom gaat het mij met mijn klacht.

Mijn klacht kunt u opvatten als dringend verzoek aan u erop toe te zien dat ICTRegie überhaupt deugdelijke argumenten hanteert. Ikzelf kreeg het orgaan zover niet. Wèlke argumenten geldig zijn, valt buiten uw reële bemoeienis. Dat begrijp ik. Maar dat ICTRegie zich onttrekt aan wat volgens mij zijn plicht tot serieuze argumentatie is, begrijp ik niet. Alle retoriek van autonomie ten spijt, het betreft een minimum aan toezicht en handhaving waaraan u zich op uw beurt volgens mij niet kunt onttrekken.

U schrijft echter dat u “de autonomie van de daartoe geëigende instellingen strikt respecteert.” Dat klinkt weer geweldig, maar dan moeten zulke instellingen natuurlijk wel serieus doen waarvoor ze onder andere uw en mijn belastingafdrachten mogen besteden. Ik heb nog niet kunnen ontdekken, hoe dat geborgd is. Dat lukt in elk geval nooit door ze volstrekte autonomie te gunnen. Opnieuw valt mij trouwens uw woordkeuze op: respect. Als u het in die termen wenst te beschouwen, heb ik ook nog wel iets. Ik vind dat ICTRegie mijn voorstel niet respecteert door het a priori af te doen met het voor een vernieuwingsorgaan — uzelf gebruikt de term “innovatie” liefst zes maal in uw brief — zelfs surrealistische argument dat het onbekend is.
Hoe luidt uw opvatting? Bent u het met ICTRegie eens dat het orgaan een vernieuwingsvoorstel kan afwijzen met als enig argument dat het nieuw is? Dat lijkt me toch een correcte vraag op beleidsniveau, zodat u daarop als verantwoordelijk minister met ja of nee moet antwoorden.
Of steunt u mij? Vindt u wat ICTRegie mij meldde eveneens géén deugdelijk argument, maar uitdrukking van willekeur? Zo ja, moet u daaraan als minister dan niet dringend iets doen?
Indien u van uzelf blijft vinden dat u daar machteloos bent, wie staat in ons maatschappelijk bestel dan wèl opgesteld om die willekeur te helpen beëindigen? Oh, verder niemand? Als u dat werkelijk meent, vind ik het niet gek meer wanneer iemand zou beweren dat u er wel een ongelofelijke rotzooi van maakt.
Ho, ho, ikzèlf beschuldig u daar helemaal niet van. Ik ben het slechts beu dat u onder uw ministeriële verantwoordelijkheid probeert uit te komen. Ditmaal sporen enkele prikkelende vragen u wellicht wèl aan tot verantwoord gedrag.

Indien u mijn klacht in de praktijk door NWO, of door wie dan ook, namens uzelf laat behandelen, is dat uiteraard uw zaak. Ik wens me er niet mee te bemoeien hoe het delegatiepatroon in elkaar steekt. Dat is precies de reden dat ik u als verantwoordelijk bewindspersoon benaderde met mijn klacht (en hierbij onverminderd diezelfde klacht aan u richt) . Gelet op uw uiteindelijke verantwoordelijkheid ook voor ICTRegie vind ik het daarom op z’n minst beledigend en waarschijnlijk een uiting van onbehoorlijk bestuur dat u mij “veel succes toe[wenst] bij [mijn] eventueel nadere contact met NWO.” Een onvertogen woord staat daar inderdaad niet tussen, maar zonder nodeloos overgevoelig te zijn begrijp ik als bedoeling van die zin “Valt u mij aub nooit meer lastig.”
Wellicht vind u het aardig om te weten dat ik promoveerde op het ontwerp van een taaltheorie die èlk teken beschouwt als een verzoek tot inschikkelijkheid. Dat vertrekpunt leidt vanzelf ondermeer naar vragen over de diepere schrijversbedoeling. Tja, die ligt met uw brief wel erg eenvoudiger herkenbaar bijna direct aan de oppervlakte. Dus zoals ik als uw bedoeling vermoed, “Wegwezen!”
U heeft volkomen gelijk, deze brief is op zijn beurt ook weer een verzoek tot inschikkelijkheid of, in het Engels, request for compliance. In dit geval probeer ik u tot actie te bewegen, voorzien van wat suggesties. Zo krijgt inderdaad alle interactie een wezenlijk politiek aspect. Vindt u dat niet ongelofelijk boeiend? Dat dacht ik ook! Ik kom graag even op Grunbergs inspirerende artikel over polemiek terug. Heel goed, aan elk teken zit eveneens een polemisch aspect! En inderdaad verwijst Grunberg met zijn titel naar diepere bedoelingen: “De polemist verraadt zijn eigen zwakte. Zijn obsessies zijn onthullend.”
In het geval van uw brief had er uiteraard moeten staat “haar eigen zwakte” en “haar obsessies,” maar ik meen dat u het wel kunt volgen.
Overigens heb ikzelf met déze brief in één moeite door nog wel meer bedoelingen dan een inschikkelijkheidsverzoek aan uw adres. Daarvan kunt u wat benul opdoen als u even terugdenkt aan mijn vermelding dat dit via een doorlopend verslag van een gevalstudie (Klachtenspel) feitelijk een open brief is.

Waar was ik gebleven met mijn obsessie, oeps, klacht? Nee, zo gemakkelijk kunt u zich er niet vanaf doen. Dat “eventueel nadere contact” met wie dan ook moet u regelen en ik hoor het dan wel.

U moet mij niet vragen om uw relatie met NWO en ICTRegie te … respecteren, ik zocht even naar een geschikt woord. Aan juist NWO, ICTRegie enzovoort moet u daarentegen duidelijk maken dat ze mijn relatie met u behoren te respecteren. Als bureaucratiekenner besef ik ten volle dat het vestigen van zulke interne orde wellicht wat meer moeite kost dan het afwimpelen of koeioneren van een ongeorganiseerde burger, maar dat is soms nu eenmaal zo in een democratische rechtsstaat. Daarin vervult u als minister een extra belangrijke rol als aanspreekpunt èn voorbeeld. Beseft u eigenlijk hoeveel ik me getroost om u daarin serieus te nemen?!!!
Mocht u dat bij nader inzien niet willen waarmaken, is het enige dat u handhaaft de willekeur waarover ik me met een beroep op mijn formele recht beklaag.
Voelt u zich gerust geërgerd, want dat ben ik ook.
Uw poging om de Nederlandse opzet te contrasteren met “landen [die] lijden […] onder het euvel van gepolitiseerde, slechte wetenschap” vind ik uitgesproken smakeloos. Met uw aanpak wekt u op z’n minst de schijn van financiering van gedepolitiseerde, slechte wetenschap. Wat is vanuit mijn perspectief het verschil?

Enigszins verrassend voor mij heeft u in uw brief een korte reactie opgenomen op wat ik aan uw plaatsvervangend directeur Informatisering schreef over de kans op vernieuwende informatievoorziening bij het ministerie van OCW. Daarmee bevestigt u slechts ontkenning van noodzaak van vernieuwing en uw onvermogen om ondanks uw verantwoordelijkheid ervoor vernieuwingsprocessen te bevorderen. Want, nee, hoor, stelt u met zoveel woorden, nieuwe mogelijkheden mogen we “voor de eigen informatiebehoeften” zelfs niet eens onderzoeken. Waarom niet? Want “OCW werkt met een aantal vaste raamcontractpartners.” Ik zou alweer begrip moeten opbrengen, ditmaal ervoor dat “[d]eze partners zijn geselecteerd via een transparante aanbestedingsprocedure.” Transparant? U gebruikt nogal simpel allerlei verwarrende woorden. In werkelijkheid selecteert die procedure zèlf al, zodat u voor enkele jaren “vast” zit. Waanbesteding gaf ik ooit als titel aan mijn kritiek op het averechts effect. U ziet dat kennelijk anders, of wil mij dat laten geloven, want nadat u zich eenmaal op die procedurebehendige partners heeft vastgelegd, beschouwt u een afwijkende keuze als “vriendjespolitiek.” Het is opnieuw echt uw eigen woordkeuze. Beseft u werkelijk niet dat u met zo’n vlucht volgens procedures een maatschappelijk gedrocht schept en vervolgens vetmest voorbij het stadium van gezonde verhoudingen?
Doet u alstublieft eens serieus?! U kunt zogenaamd transparante procedures volgen voor leverancierkeuze tot u een ons weegt, maar waarom het gaat zijn opbouwende bijdragen aan heuse problemen. En die problemen veranderen steeds. U kent met informatievoorziening inderdaad ernstige problemen, wentelt jarenlang in een malaise, voor een structurele oplossing waarvan uw huidige “partners” niet toegerust zijn. Mocht u mijn argumenten daarvoor willen leren, dan verwijs ik hier kortweg naar wat ICTRegie tot dusver weigert te bekijken. Medewerkers van uw directie Informatisering durven blijkbaar daarnaar overigens evenmin zelfs maar nieuwsgierig te zijn, want anders had de plaatsvervangend directeur toch zèlf even op mijn brief aan háár of hèm gereageerd! U liet uw departement manoeuvreren in de houdgreep van “vaste raamcontractpartners.” Het gevolg is dat nota bene door het ministerie van, ik schrijf het maar even voluit met toepasselijke nadruk, On-der-wijs, We-ten-schap en Cul-tuur zèlf — spreekt u vooral de naam van uw departement enkele malen hardop uit; ja, rustig ademhalen en dui-de-lijk ar-ti-cu-le-ren; doet u het nog maar eens — een voorstel voor vernieuwing met maatschappelijke reikwijdte niet op inhoud, maar louter procedureel afgedaan wordt. Ziet u daar nu zèlf de absurditeit niet van in? En als u uitzichtloze opdrachten blijft verstrekken uw “vaste raamcontractpartners” terwijl een nieuwe manier jaarlijks vele miljoenen euro bespaart, wat is dan wèrkelijk vriendjespolitiek?

Een minister, althans naar mijn idee als zomaar een burger, wetenschappelijk onderzoeker en vernieuwend ondernemer moet méér zijn dan iemand die zich verstopt achter procedures, laat staan achter aantoonbaar contraproductieve procedures.
Op mijn beurt wens ik u succes met een ministerieel inhoudelijke handelswijze. Uw daarop gebaseerde reactie zie ik tegemoet.

Met vriendelijke groet,
Dr. ir. P.E. Wisse
Information Dynamics, directeur

 

 

Zou het werken? Er is trouwens bijna een nieuw kabinet. Misschien ‘zit’ er volgende week iemand anders als minister.

+ Zo’n beetje de allereerste brief die de verse minister ondertekende moet die aan mij geweest zijn. Gedateerd op 2 maart 2007 ontving ik zijn antwoord:

 

Met belangstelling heb ik uw brief van 12 februari 2007 met betrekking tot uw klacht over ICTRegie gelezen. U geeft aan dat uw klacht is dat ICTRegie uw voorstel Metapatroon afdoet met als aangevoerde reden voor zijn opstelling dat het nog onbekend is. Na lezing van uw brief kom ik tot dezelfde conclusie als mijn voorganger, namelijk dat u zich met uw klacht kunt wenden tot het algemeen bestuur van NWO. In de brief […] van mijn voorganger is aangegeven waarom dit de juiste benadering is.

 

 

Gelet op het briefkenmerk is dat tekstje afkomstig van dezelfde (onder)afdeling van het ministerie van OCW, waardoor de verwachting gewettigd is dat er ook weer precies dezelfde ambtenaar ‘achter’ zit.
Het is dus tijd om dit klachtenspel, zeg ook maar mijn onderzoek naar obstakels voor vernieuwing, althans langs deze lijn als voltooid te beschouwen. Opmerkelijke woordkeuze, trouwens, om van een “juiste benadering” te schrijven. Het enige dat ik erdoor ervaar is juist géén benadering, maar verwijdering. Het is me gelukt daarover voldoende zekerheid te verkrijgen. :-) Het moet dus ànders. Waar is het spel opbouwend?

 

 

1 november – 20 maart 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse