Het subjunctiefsyndroom

Pieter Wisse

De opdrachtgever wil een onvoorwaardelijke bewering horen, maar de automatiseerder antwoordt vaak met talloze verborgen voorwaarden.

 

De eerste vraag is natuurlijk: Is het besmettelijk? Ja, het subjunctiefsyndroom is cultureel overdraagbaar. Het heeft me jaren van intensieve waarneming gekost om het verschijnsel te isoleren. Maar nu weet ik zeker dat vele automatiseerders eraan lijden. Opmerkelijk is trouwens dat ze uitsluitend elkaar aansteken, wat het allemaal steeds erger maakt.

Waarom is het syndroom zo lastig te herkennen? Dat komt omdat het strikt tot één beroepsgroep beperkt blijft. Wie er daarbinnen mee besmet is, weet dat echter niet. En aangezien het gedrag van de patient ogenschijnlijk ongewijzigd blijft, is er ook voor een ander niets te zien.

Hoe kwam ik er dan achter? Als mijn, zeg maar, experimentele situatie geldt de betrekking tussen opdrachtgever en automatiseerder. Met de laatste bedoel ik dan grofweg de specialist die zgn. technische specificaties van een informatiesysteem opstelt en er ook de benodigde programmatuur voor bouwt. Ikzelf heb als adviseur (en ontwerper van informatiemodel, logische/functionele modulering van verwerking, bedieningsopzet enzovoort) dikwijls de rol van intermediair. Lang geleden probeerde ik nog opdrachtgever en automatiseerder elkaar te laten begrijpen. Daar ben ik radicaal van afgestapt. Het is voldoende wanneer ik als intermediair ze ieder voor zich begrijp. Onderling hebben ze elkaar weinig te vertellen.

Want wat er gebeurt, wanneer opdrachtgever en automatiseerder er onderling proberen uit te komen, is dat de opdrachtgever (of andere toekomstige gebruikers) gaandeweg meestal sterk geïrriteerd raakt. Toen ik dat eenmaal als patroon had geïdentificeerd, lag de verklaring voor de hand. De problematische communicatie tussen opdrachtgever en automatiseerder blijkt te hangen op afwijkende tot en met zelfs tegenstrijdige verwachtingen omtrent het resultaat van inspanningen. Voor de kloof die ze scheidt, is hun interpretatie van de werkwoordsvorm kan symptomatisch. Zo heeft de opdrachtgever een bepaald beeld van het verlangde gereedschap voor informatievoorziening. Om dat met de automatiseerder te bespreken, noemt hij concreet één of andere eigenschap. Hij vraagt bijvoorbeeld: Kan het voorgestelde informatiesysteem alle adressen van mensen ouder dan 65 jaar in de provincie Flevoland op het beeldscherm tonen, en dat binnen anderhalve seconde? Daarop denkt de automatiseerder even na, want hij is ook serieus met zijn vak bezig, en antwoordt vervolgens bevestigend. Zo gaat het verder. Kan dit? Ja, dit kan! Kan dat? Ja, dat kan ook! Het kan zelfs ook nog zus èn zo, voegt de automatiseerder er enthousiast aan toe.

In dat stadium van de communicatie is er nog helemaal geen probleem met de onderlinge sfeer. De opdrachtgever is zelfs euforisch. Alles kan immers, is dat niet prachtig! De teleurstelling komt op z'n laatst tijdens de demonstratie. Nu wil de opdrachtgever weleens zien dat het wèrkt. Helaas, vanaf dat ogenblik moet de automatiseerder toegeven dat het zover nog lang niet is. Ja, hij begreep prima wat de opdrachtgever wenste. Maar begreep de opdrachtgever dan niet dat hij zijn mededelingen over eigenschappen voorwaardelijk bedoelde? Het kan inderdaad allemaal, mits ...

Het punt is dat automatiseerders vroeg in de communicatie dat mits meestal vergeten. Zo raakt de opdrachtgever in de waan dat zijn verwachtingen zo gek niet zijn, ook dat ze eigenlijk niets extra kosten. Tegelijk ziet de automatiseerder in zijn persoonlijke waan de opdracht groeien. Overigens is dit laatste nu precies waarom het subjunctiefsyndroom zo besmettelijk binnen die beroepsgroep is.

Het hele misverstand is vermijdbaar. Dat lukt met de subjunctief. Met de wat? Ik zeg, met de subjunctief. Dat is de vervoeging van het werkwoord waarmee de spreker het voorwaardelijke karakter van zijn bewering uitdrukt. In een taal als het Duits heeft de subjunctief een afwijkende vorm. Daarin is een voorwaardelijke bewering direct herkenbaar. En wie een werkwoord in zijn indicatieve vorm gebruikt, kan daar later op het onvoorwaardelijke van zijn bewering aangesproken worden. Helaas, in het Nederlands is dat allemaal onduidelijker. De communicatie tussen opdrachtgever en automatiseerder is binnen de kortste keren verstrikt. Als de opdrachtgever kan zegt, doet hij dat onbewust met een indicatieve zinsconstructie en vraagt hij dus om een hier-en-nu ware bewering van de automatiseerder. Die antwoord netzo onbewust (nota bene, want hij is besmet) echter vaak met een subjunctieve zinsconstructie. Met andere woorden, het kan, maar onder voorwaarden. Aan de vorm van het werkwoord is niets te zien of te horen. Het misverstand groeit omdat de automatiseerder die voorwaarden (zoals extra apparatuur en programmatuur) op dàt moment niet vermeldt. Kortom, de voorwaardelijkheid in zijn bewering  blijft vooralsnog verborgen. Ofwel, het subjunctiefsyndroom van de automatiseerder is latent. Namens de opdrachtgever vraag ikzelf dus overal waar de automatiseerder kan zegt: Bedoel je kan of, eigenlijk, zou kunnen? Het verschil is meestal beduidend.

 

© 1995, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie Management, 1996, nr 3 en Informatiekundige ontwerpleer (Ten Hagen Stam, 1999).