Informatieverkeer in publiek domein

schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid

Pieter Wisse
met bijdragen van Steven Luitjens, Willem van Hees, André van Brussel en Jeroen Takkenberg

hoofdstuk 18

 

Ontwerpslag tussen behoeften en voorzieningen

 

 

Scharnierwerking in complexiteit

Dit is een schetsboek. Nergens staat echter verondersteld dat de informatiekundige architectuurschetsen eenvoudig begrijpelijk zijn. Integendeel, dat zijn ze stellig (nog) niet, want dat kan (nog) niet. Ze proberen in te leiden tot samenhang op een tot dusver onbekende schaal: de elektronische overheid die in de netwerksamenleving geïntegreerd is. Vernieuwing met zulke variëteit is nu eenmaal lastig. Daarom geldt voor dit schetswerk dat het zo eenvoudig mógelijk gehouden is. Toegegeven, dat is moeilijk genoeg. Wat dan praktisch helpt, is toelichting op verschillen in waardering (wat natuurlijk ook weer niet zo eenvoudig is). Hier is relevant het grote verschil tussen enerzijds wat een professionele ontwerper ‘doet,’ anderzijds wat iemand meent dat een ontwerp1 zou moeten zijn wanneer zij/hij zich er als amateur mee bemoeit.

Als amateuristisch geldt de neiging om een bepaalde behoeftestelling autonoom op te vatten. Er zou dienovereenkomstig ook precies één manier bestaan om de gestelde behoefte vervullen (lees ook: effect behalen). Als we zo’n manier een maatregel, voorziening, middel, oplossing noemen, leiden gevarieerde behoeften zodoende tot even zovele, zeg maar, voorzieningen. Een behoefte/effect is dan iets om apart te ‘voorzien in.’ Dergelijk ontwerpamateurisme voldoet overigens goed voor het vervullen van allerlei behoeften. Het kàn vaak echter beter dan via zo’n één-op-één verhouding tussen behoefte en ‘voorzien in.’ Ook komt het voor dat amateurisme helemaal niet kàn werken, punt.

Het professionele ontwerp ‘scharniert’ met aan de ene kant een reeks behoeften èn aan de andere kant de voorzieningen als een configuratie. Daarbij is het aantal geïntegreerde voorzieningen, als het goed is, (veel) geringer dan de opgesomde behoeften. Elke behoefte is vervuld middels de voorzieningenconfiguratie (meestal door een deelconfiguratie).

De voordelen van zo’n ontwerpslag kunnen groot zijn. Ze variëren van financiële besparing tot kwaliteitswaarborg. Het is zelfs zo, nogmaals, dat talloze behoeften onmogelijk te vervullen zijn, wanneer oplossing op oplossing gestapeld zou worden.

Voorbeelden van ‘meermaals hetzelfde dubbeltje uitgeven’ zijn er genoeg. De synthese van chassis en carrosserie is een zelfdragende carrosserie. Eetkeuken en wijkcentrum. School als onderwijsinstelling en kinderoppas. De stad. Jazeker, digitalisering.

 

 

Over een ontwerp van stelsel- en ketenregie

En het openbaar bestuur? Ja, het is verhelderend zijn toestand (tussenstand?), die natuurlijk ook weer overwegend bereikt is via evolutionaire ontwikkeling, eens als een ontwerp te beschouwen.2 Het openbaar bestuur is dan een configuratie van voorzieningen, ingericht voor vervulling van allerlei maatschappelijke behoeften. Deze herformulering stapt meteen af van de aanname van — absolute — autonomie van een overheidsinstelling. Vanzelfsprekend zijn en blijven er altijd maatschappelijke behoeften waarin één enkele overheidsinstelling vrijwel solo kan voorzien. Dat telt echter niet als de regel, waarop vervolgens bijdragen aan ketenprocessen uitzonderingen vormen. Het is met de netwerkversie van de elektronische overheid precies omgekeerd: elke overheidsinstelling is primair ketenpartner, opgesteld voor karakteristieke bijdragen aan allerlei processen. Dat is geen inbreuk op absolute autonomie, want die bestond in werkelijkheid immers niet. “A system is a set of interrelated elements.”3 De reële — nota bene, in plaats van absolute — autonomie van een overheidsinstelling betreft erkenning van haar karakteristieke rol als schakel. In het verhoudingsgewijs simpele — en inmiddels louter theoretische? — geval dat een overheidsinstelling behoeftevervulling zonder samenwerking afkan, is er gewoon sprake van een hele simpele keten, te weten met één schakel.

De ketenprocessen waarin (ook) overheidsinstellingen als schakels optreden zijn doorgaans informatie-intensief. Het is daarom ook niet de vraag òf nieuwe informatietechnologie invloed heeft op de inrichting van de ketenprocessen. Die invloed is evident. Tegelijk zijn ketenprocessen met overheidsbemoeienis niet zomaar onderwerp van optimale doelmatigheid. Democratische balans verdient prioriteit. Daaruit volgen voorwaarden voor ‘overheid en ict’ die in Nederland in verdichte vorm gelden als handhaving van de drie bestuurslagen van gemeente, provincie en rijk. Elke bestuurslaag met de bijbehorende instellingen heet autonoom, maar dat houdt praktisch de waarborg in voor karakteristieke bijdragen aan vervulling van maatschappelijke behoeften. Zolang de democratische grondslag voor wat als ‘karakteristiek’ telt onveranderd blijft, moet dienovereenkomstig de bestuurslaag annex bijbehorende overheidsinstelling de positie van schakel-in-ketenproces niet alleen behouden, maar versterkt weten. Deze redenering gaat op òngeacht de feitelijke bestuurslagen enz., zodat uitbreiding met ‘Europa’ past.

Digitale informatie- en communicatietechnologie is dus beslist géén ‘autonome’ factor die rationalisatie tot doelmatigheid beperkt, daardoor onvermijdelijk uitmondt in centralisatie, enzovoort, enzovoort. Ict is daarentegen gereedschap zoals ander gereedschap. Elk gereedschap moet gestúúrd worden voor optimaal resultaat. Wie sturing al te centralistisch vindt klinken, kan het coördinatie of regie noemen. Er hoeft echter geen tegenstrijdigheid te bestaan tussen dergelijke regie en de waarborg van een karakteristieke organisatorische positie in het overheidsbestel. Sterker nog, in Nederland waarborgt juist regie de decentralisatie. De paradox lost op in de zgn. decentrale eenheidsstaat. Enerzijds ‘staat’ eenheid voor ontwerpregie, anderzijds voor de praktische bestuursconfiguratie die als geschakelde openbare sector voorzieningen biedt. Dat gebeurt per ketenproces ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

En dan nog zijn er varianten van regie. Zo is er centralistische regie. Zeg ook maar paternalistisch. Bovenin de bestuurshiërarchie wordt dan erover gewaakt dat ict ofwel de elektronische overheid het decentralistische gehalte van de openbare sector niet aantast. De subsidiaire regievariant verdient daarom sterk de voorkeur. Die houdt in dat coördinatie tot ketenproces zo decentraal mogelijk gebeurt. Ketenpartners zijn dus actief betrokken.4 Indien decentraal opgestelde overheidsinstellingen er onverhoopt niet uitkomen op een manier die recht doet aan de maatschappelijke behoefte(n), neemt — een instelling op — een hogere bestuurslaag — liefst tijdelijk — de regie over voor de nieuwe opzet van dat ene ketenproces, of van een samenhangende verzameling ketenprocessen.5 Zo krijgt elk ketenproces een regisseur. De ketenregisseur is in de Nederlandse openbare bestuursverhoudingen trouwens iets totaal anders dan de hiërarchische baas. Want een ketenproces is nu net een instrument om bij het ontbreken van hiërarchische relaties tòch het noodzakelijke (samen)werk goed, vlot, vriendelijk, kostenbewust enz. te klaren. Ketenregie is dus een moeilijke opgave, maar geen onmogelijke. Afgezien van het kader dat wetgeving moét bieden,6 is stelselmatige optimalisering à la ketenprocessen alweer veel gemakkelijker, wanneer rijke infrastructuur beschikbaar is. Zulke algemene ‘voorzieningen’ kunnen eenvoudigweg niet zonder centralistische regie (nota bene, subsidiariteit) tot stand komen. Daarom is de verwante vraag relevant wàt telt als algemene voorziening, met andere woorden, wàt behoort tot de infrastructuur van de elektronische overheid?

Ketenregie staat of valt met erkenning van betrokkenheid. Gelet op het aantal burgers enzovoort dat bij allerlei ketenprocessen betrokken kàn zijn/raken, is directe participatie onhaalbaar voor de meeste ketenprocessen.7 Naar hun behoeften moeten zij zich (lees: hun belangen bij de proceskwaliteit) echter goed vertegenwoordigd weten en daadwerkelijk voelen. Zo beschouwd is ‘de techniek’ beslist niet het grootste probleem. Maar hoe lukt het om ketensturing te democratiseren, dwz. àlle betrokkenen te emanciperen? Zo ontstaat evenwicht tussen vraag en aanbod. Het is niet overdreven dit als primair probleem te poneren, zolang ‘beleid’ nog routinematig vastgesteld wordt zonder gewaarborgde inbreng van betrokken uitvoeringsinstantie(s), laat staan van wie verder betrokken is/raakt.8 Dat is geen keten-, maar schijnregie. We moeten toe naar modellen van reële vertegenwoordiging.9

 

 

Voorzieningen in informatievoorziening

Hoewel het soms anders lijkt, voor telkens een maatschappelijke behoefte wordt niet steeds een aparte organisatie opgericht, uitgerust enzovoort. Voor informatiebehoeften geldt hetzelfde; er is niet steeds een geheel nieuw informatiesysteem nodig. Bepaalde onderdelen, functies of aspecten komen regelmatig voor. Het loont daarvoor algemeen bruikbare voorzieningen in te richten. De aanduiding ‘voorzieningen’ blijkt bij nader inzien vaak overhaast ingezet. Hierboven heette dat amateuristisch.

Waarom is dat overhaast of amateuristisch? Dat komt door het overslaan van behoeftestelling … als behoeftestelling. Neem de identiteitstelling door een actor (zie vooral hoofdstuk 6). Er bestaat ontegenzeggelijk de behoefte aan identificatie door de actoren. Maar leidt die behoefte tot een aparte ‘identificatievoorziening’ of welke naam daarvoor ook maar opkomt? Figuur 5 of, beter nog, figuur 8 (zie voor beide figuren hoofdstuk 3) kan verduidelijken dat diverse elementen zoals ze daar benoemd staan, meespelen. Afgezien van de actor zèlf, hij benut zijn aansluiting. Heeft hij een apàrte aansluiting voor ‘de identificatievoorziening’? Nee, dat ligt niet voor de hand. Stellig zijn, nader beschouwd, bepaalde onderdelen van zijn aansluiting wel specifiek nodig voor identiteitstelling, maar andere weer niet. Zo is zijn aansluiting als geheel dus zeker zgn. multifunctioneel.

Eenmaal aangesloten, stuurt de actor een bericht met daarin opgenomen bepaalde informatie die hij, krom gezegd, is (biometrie)10 of heeft (vanaf elektronische kaart, bijvoorbeeld) of weet (wachtwoord, bijvoorbeeld).11 Die informatie wordt dan vergeleken met reeds in één of meer registers aanwezige informatie. Zijn die registers, op hun beurt, uitsluitend beschikbaar voor zo’n identificatietoets? Neen, zeker niet, althans zeker niet volledig.

Ja, maar gaat de redenering niet te snel? Hoe heeft de identiteitstellende actor wéét van de opmaak van het bericht? Wie moet het bericht ontvangen voor de identificatietoets? Waar haalt de identiteitstellende actor eventuele — verwijzingen naar (lees: óók identificaties) — overige maatschappelijke objecten vandaan? Daarvoor is werkstroominformatie nodig. En relevante informatie- en schakelwijzers.

Zo blijkt de identificatie‘voorziening’ afhankelijk van … allerlei voorzieningen. Er is natuurlijk helemaal geen bezwaar tegen om over ‘de identificatievoorziening’ te spreken. Het moet echter wel volstrekt duidelijk zijn dat ‘onder architectuur’ daarmee nog géén daadwerkelijke, overeenkomstige constructie bedoeld is. Omgekeerd is het zo dat het juist een hele kunst en leer vergt om de optimale voorzieningenconfiguratie te ontwerpen voor de feitelijke behoeften. Neem wat we gewoonlijk beveiliging noemen. Daarvoor bestaat vrijwel nooit één, aparte, voorziening. Er is wel de behóefte aan veiligheid. Daarin valt met een configuratie voorzieningen te … voorzien, waarbij zulke voorzieningen óók àndere behoeften kunnen dienen.12 Voor de elektronische overheid is de opgave nog eens extra ingewikkeld, omdat het als het ware een bewegend doel is (en vandaar de nadruk op modulariteit; zie oa. hoofdstuk 5). Informatievoorziening-als-constructie is ‘onder architectuur’ van een andere orde dan behoeften-die-gemakshalve-meteen-maar-als-voorzieningen-bestempeld zijn. Nogmaals, dergelijk spraakgebruik is nu eenmaal ‘óók gevestigd. Bijgevolg moeten we alert zijn aan welke kant van het architectuurscharnier de bedoeling met het woord ‘voorziening’ past. De constructiemodulariteit aan de uitvoeringskant dient de behoeftevariëteit aan de beleidskant. Verder werkt het ontwerp- of architectuurscharnier dus niet simpelweg in één richting, laat staan volgens bekend recept.

De ene metafoor valt natuurlijk wat gelukkiger uit dan een andere. Wat voor de vergelijking van de elektronische overheid met een organisme bijvoorbeeld wringt, is precies het idee van architectuur. Zo is het tenminste volgens de wetenschappelijke opvatting sinds Darwins evolutietheorie. Voor een organisme is er immers geen a priori plan, hoezeer ook beperkt tot hoofdlijnen, van een aparte maker of gemeenschap van makers. Tenminste die ambitie bestaat er voor de elektronische overheid wel degelijk.

Waarmee zo’n vergelijking nader bekeken helpt, is oriëntatie op het kritieke samenstellende deel(tje). Voor een organisme is dat de individuele cel. Tegenwoordig staat de zgn. stamcel extra in de belangstelling. Dat is een cel in zo’n vroeg stadium dat de ontwikkeling ervan nog allerlei kanten opkan; de specialisatie tot bijvoorbeeld botcel of levercel heeft nog niet ingezet.

Zijn cel(soort)en vergelijkbaar met modulen voor de elektronische overheid? Is er zelfs zoiets als een stammodule, of een beperkte verzameling van zulke startdeeltjes? Dat laatste is zelfs waarschijnlijk. Dáárop moeten inspanningen voor standaardisatie dan (vooral) gericht zijn. Zoals een organisme leert, biedt juist zulke standaardisatie potentieel voor oneindige variëteit door verbijzonderde ontwikkeling.

Die ontwikkeling tot gespecialiseerde bijdragen aan het stelsel ligt, zoals inmiddels bekend, voor allerlei cellen niet vooraf strikt vast. De veelzijdigheid van resultaat wordt (mede) bereikt door invloeden, nota bene over en weer, tijdens ontwikkeling. Dat vergt dus vrijheid van interactie.

 

 

Abc van inherente complexiteit

Een professioneel voorzieningenstelsel vervult de relevante behoeften op een inherent complexe manier. Hiermee zeggen we eigenlijk dat de verhouding tussen enerzijds behoefte, anderzijds (infrastructurele) voorziening niet één-op-één is. Nu hoeft — mag natuurlijk wel; enig ‘gevoel’ is zelfs onmisbaar — de opdrachtgever niet te weten hoé die complexe verhouding systematisch werkt; anders was er geen professional nodig. Maar het is voor de opdrachtgever(s) beslist nodig te beseffen dàt die verhouding, zoals gezegd, inherent complex is. Waarom?

Wie dat begrijpt, en aanvaardt, probeert tenminste niet infrastructurele voorzieningen tot aparte behoeften te ontleden. Dat lijkt inderdaad logisch, die ontleding, want dat maakt het eenvoudig verantwoordelijkheid, respectievelijk aansprakelijkheid te regelen, de toerekening van kosten enzovoort. Inherente complexiteit, daarentegen, stelt reële grenzen aan dergelijke individualisering. Wat onontleedbaar is en blijft, vergt maatregelen onder stelselnoemer. Dat wil trouwens helemaal niet zeggen dat het zonder individuele bijdragen moet. Integendeel, vanuit stelselmatig perspectief gelden rechten en plichten als spelregels. Bijvoorbeeld, omdat een voorziening als een sloot óók dient voor afwateringsbehoefte, heeft de boer de plicht de sloot schoon te houden. Alle boeren doen dat, met een — onmisbaar gedeelte van een — functionerend afwateringsstèlsel als resultaat. Dit voorbeeld toont dat inherente complexiteit helemaal geen structuurloze klont hoeft te betekenen. Er is bewust ontwerp mogelijk, met navenante optimalisering. Dat lukt door afhankelijkheden aan te nemen. Het is echter niet zomaar optimaal om bedoelde afhankelijkheden minimaal in te stellen, of zelfs weer te vermijden. Enkelvoudige informatieverstrekking, bijvoorbeeld, maar ook fraudebestrijding enzovoort, rust op een fundament van afhankelijkheden. Dat vergt een stelsel, dus. De opgave luidt om afhankelijkheden te beperken tot welke nodig èn voldoende zijn. Wat biedt evenwicht in autonomie en coördinatie? Indien noodzakelijke afhankelijkheden ontbreken, is er feitelijk geen (compleet) stelsel; doeltreffendheid schiet tekort door overmatige autonomie. Bij méér dan genoeg afhankelijkheden, dwz overdreven coördinatie, is weliswaar het stelselkarakter gewaarborgd, maar laat doelmatigheid te wensen. Nodeloze afhankelijkheden schaden motivatie en zo dreigt de slinger weer door te slaan naar autonomie. Modulariteit is een middel tot evenwichtige verhouding tussen autonomie en coördinatie.13

De elektronische overheid kent inderdaad eveneens een inherent complexe verhouding tussen ermee vervulde behoeften en het voorzieningenstelsel waardóór die vervulling gebeurt. Dat maakt het onontkoombaar aspecten zoals het bestuurlijk-juridische, het financiële en het organisatorische ook netzo stelselmatig uit te voeren. Het is dan heel praktisch van politiek-bestuurlijke grondslagen uit te gaan. Dat geeft houvast. Zo bepaalt de decentrale eenheidsstaat met drie bestuurslagen het inrichtingskader. Daarover zijn de voorzieningen van de elektronische overheid dus (her)verdeeld. Vervolgens bepaalt het resultaat van dergelijke (her)verdeling de bestuurlijk-juridische, financiële en dergelijke ‘spelregels.’ Het is hier niet de bedoeling van/met informatiekundige architectuurschetsen daar dieper op in te gaan. Het hoort echter wel bij informatiekundige beschouwingen om op inherente complexiteit te wijzen en daardoor te pleiten voor een consequent stelselmatige aanpak.

 

 

Gemengde illustratie

Wat hierboven werd bedoeld met politiek-bestuurlijke grondslagen is precies wat elders14 voorgesteld is als “algemene informatiebeginselen van behoorlijk bestuur.” Waarop “burgers en bedrijven alle overheidsonderdelen kunnen aanspreken,” is:15

1. Alle overheidsinformatie is actief openbaar.
2. De informatieverplichtingen van burgers en bedrijven voldoen aan de eisen van:
a. Doelbinding: beargumenteerd moet kunnen worden waarom de informatieverplichting noodzakelijk is;
b. Proportionaliteit: informatieverplichtingen moeten in een redelijke verhouding staan tothet doel waarvoor zij worden gebruikt;
c. Subsidiariteit: indien het doel waarvoor de informatieverplichting wordt opgelegd ook op een andere, minder ingrijpende manier kan worden bereikt, moet deze manier ook worden gekozen.
3. Overheidsinstellingen treden ten opzichte van burgers en bedrijven op als één entiteit met als kenmerken:
a. Gegevens worden slechts éénmalig gevraagd (de overheid vraagt niet naar de bekende weg);
b. De informatieverplichtingen van verschillende overheidsinstellingen zijn afgestemd naar vorm, inhoud, tijdstip en frequentie van de informatie-uitwisseling;
c. Gegevens worden binnen overheidsinstellingen alleen gebruikt voor het doel waarvoor de informatieverplichting is ingesteld.
4. Burgers en bedrijven hebben recht te weten welke gegevens overheidsinstellingen over hen hebben geregistreerd, tenzij redenen van veiligheid, opsporing en openbare orde zich daartegen verzetten.

Terzijde, op grond van deze beginselen valt moeilijk vol te houden dat de overheid met de elektronische overheid primair verbetering van dienstverlening nastreeft. Zij probeert toch vooral het burgers en bedrijven eenvoudiger te maken hun zgn. informatieverplichtingen te voldoen.

De informatiebeginselen zijn omgewerkt tot een model met vijf lagen. Dat model verschijnt in figuur 21 nagetekend.16

Voor deze studie naar de noodzakelijke ontwerpslag is relevant dat figuur 21 behoeften en voorzieningen (nog) gemengd voorstelt. Dat kan voorlichting aan beleidsmakers prima ondersteunen, maar een consistent constructief beeld van de elektronische overheid biedt zo’n model nog niet. Daarvoor moet de slag dóórgezet worden naar het basismodel van het stelsel voor informatieverkeer zoals geschetst met figuur 8 in hoofdstuk 3.

Figuur 21: Lagenmodel volgens informatiebeginselen

 

noten

1. Tegenwoordig dus meestal ‘architectuur’ genoemd, maar opmerkelijk genoeg vooral door amateurs, respectievelijk leken en niet alleen, maar wel nadrukkelijk, voor informatievoorziening. De verwarring is trouwens gegroeid, omdat feitelijke leken daarmee ook nog eens diensten als ‘architect’ aanbieden. Of zoals R. England het stelt, “Definition of an architect: A self-made man who worships his creator,” in: Perspectives: An Anthology of 1001 Architectural Quotations (Lund Humphries, 1986, samengesteld door C. Knevitt).
2. Wat juist een professionele ontwerper regelmatig en bewust doet, omdat het zo leerzaam is.
3. Zie Towards a system of systems concepts door R.L. Ackoff, in: Systems Behaviour (The Open University Press, 2e editie, 1976, samengesteld door J. Beishon en G. Peters). Op organisaties toegesneden is de contingentietheorie die M.Z. Brooke ontwikkelt in Centralization and Autonomy: A Study in Organization Behaviour (Praeger, 1984).
4. In The Evolution of Cooperation (Basic Books, 1984) wijst R. Axelrod op “anticipation of future interaction” als universeel kritieke voorwaarde voor geslaagde samenwerking.
5. Dit is opnieuw geen bijster origineel idee. Volgers van overheidsinformatievoorziening kennen het instrument van de ‘informatiestructuurschets.’ Hier is het accent op proportionele regie toegevoegd.
6. De wetsbepalingen functioneren als ‘baas.’
7. Het is desondanks nuttig boeken als Community Organizing (Columbia University Press, 2e editie, 1987) door G. Brager, H. Specht en J.L. Torczyner en Optimaliseren van Cliëntenparticipatie (Bohn Stafleu Van Loghum, 2001) door F. Brinkman te raadplegen.
8. Het woord ‘klant’ is opzettelijk vermeden. De elektronische overheid is zowel méér, als vooral ànders dan dienstverlening. Een verdachte, bijvoorbeeld, heeft net zo goed rechten. Algemeen geldt gebruiksrecht op informatie als een criterium, maar zeker niet het enige, voor invloed op informatievoorziening in de openbare sector, de elektronische overheid zoals dat nu heet, dus.
9. De samenstellers W.J.M. Kickert, E.-H. Klijn en J.F.M. Koppenjan omschrijven in hun inleidende opstel in de bundel Managing Complex Networks: Strategies for the Public Sector (Sage, 1997, p.1) een policy network als “the network of public, semi-public, and private actors participating in certain policy fields.” Want (p. 2) “public policy of any significance is the results of interactions between public and private actors. Public policy is made and implemented in networks of inderdependent actors.” Mits “policy field” niet zozeer opgvat wordt als beleidsterrein, maar breder als maatschappelijk veld, komt ketenregie zoals hier bedoeld dus overeen met wat zij network management noemen (p. 9): “[P]ublic policy making and governance [is] an interaction process in which actors exchange information about problems, preferences and means, and trade off goals and resources.” Zoals de auteurs onderscheid maken tussen enerzijds network, anderzijds network management is het ook verhelderend om de (be)sturing van de elektronische overheid een apàrte positie in de elektronische overheid als overkoepelend verschijnsel te geven. Vergelijk ook informatievoorziening en organisatie van informatievoorziening.
10. S. Nanavati, M. Thieme en R. Nanavati, Biometrics: Identity Verification in a Networked World (Wiley, 2002).
11. Dit is een goede gelegenheid om te benadrukken dat de architectuur voor de elektronische overheid zich tot algemene beginselen beperkt. Zo luidt de dertiende stelregel: de elektronische overheid faciliteert proportionaliteit van identiteitstelling.
12. Voorbeeld, voor de elektronische overheid extra relevant: rigoureus toegepaste tijdverbijzondering ‘legt’ het controlespoor (audit trail) met uitsluitend operationele informatie. Zie Metapattern: context and time in information models (Addison-Wesley, 2001) door P.E. Wisse.
13. Zie ook het begin van hoofdstuk 3 voor opmerkingen over — voordelen van — modulariteit.
14. P. de Kam en S.B. Luitjens in Architectuur als managementinstrument voor ordelijke inzet van ict (inhoud bekend door inzage in concept, verschenen als hoofdstuk in Handboek Mangement in Overheidsorgansaties, Kluwer, 2004).
15. De opsomming is met toestemming van de auteurs onverkort overgenomen uit het artikel waarnaar de voetnoot hiervoor verwijst.
16. Voor de bron, zie twee voetnoten eerder.

 

 

inhoudsopgave, vorige hoofdstuk, volgende hoofdstuk.

 

2004 (1e druk: 27 september 2004; 2e druk: 13 december 2004) © programma Architectuur Elektronische Overheid (Ictu) en afzonderlijke auteurs; webeditie 2007 © Pieter Wisse

 

Zie ook de complete nota als enkel pdf-bestand.