Informatieverkeer in publiek domein

schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid

Pieter Wisse
met bijdragen van Steven Luitjens, Willem van Hees, André van Brussel en Jeroen Takkenberg

hoofdstuk 17

 

Commentaar op ivr 1990

 

 

Het heette toen niet zo, maar ook het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 is feitelijk (informatie)architectuur voor de elektronische overheid. Het is nu bijna vijftien jaar later. Dat wettigt de vraag, hier afgezien van de formele status die het besluit thans geniet, in hoeverre ivr 1990 nog steeds informatiekundig hout snijdt.
Deze analyse geeft een genuanceerd oordeel. Enerzijds biedt ivr 1990 onverminderd waardevolle stelregels. Sterker zelfs, wie ivr 1990 nooit kende en het nu bestudeert, raakt stellig (stelselmatig?) verbaasd over de ouderdom van sommige principiële ideeën over informatievoorziening. Anderzijds overheerst in ivr 1990 desondanks een statisch organisatiekader. Het besluit betreft ten principale overheidsorganisaties, géén overheidsprocessen, waarbij de directe werkingssfeer nog eens verder beperkt is tot de ‘r’ van rijksdienst.1 Dat voldoet niet langer. Er is een dynamisch proceskader nodig met maatschappelijke reikwijdte. Zo benadrukt een terugblik op ivr 1990 nog eens het stelselmatige accent dat informatiearchitectuur moet plaatsen voor de elektronische overheid van de toekomst.

 

 

Actualisering

In ivr 1990 vermeldt de minister van Binnenlandse Zaken twee overwegingen voor het besluit: “[om]dat het wenselijk is de regels voor de informatievoorziening in de rijksdienst te actualiseren alsmede, [om]dat de behoefte bestaat tot betere inhoudelijke sturing te komen van de informatievoorziening.”2 Er staat “actualiseren.” Inderdaad bestond er al zo’n besluit, maar “wegens de toenemende invloed van de informatietechnologie op de openbare sector en de veranderingen die verder binnen de openbare sector plaatsvinden, is aanpassing van het Besluit IVR 1981 noodzakelijk geworden.”3 Informatietechnologie vormde dus de katalysator. Het is tekenend dat er geen sprake is van informatie- èn communicatietechnologie. Het potentieel van hun integratie was nog geen gemeengoed, dat klopt. Zo gebeurde rondom 1994 de ‘doorbraak’ van het Internet, later dus.4 De destijds logisch ontbrekende aandacht voor communicatietechnologie als katalysator voor vernieuwing5 van de openbare sector is de clou waarom ivr 1990 als toekomstig sturingskader tekortschiet.

Inmiddels is de communicatieve paradigmaverschuiving op z’n minst duidelijk(er) en ook vrijwel alom aanvaard. Het is zelfs zo, dat dankzij de latere integratie van informatie- met communicatietechnologie de eerdere stelling die ivr 1990 aanhaalt alleen maar aan betekenis wint: “Vanaf 1980 is het informatievoorzieningsbeleid in de openbare sector in grote lijnen gebaseerd op de nota Organisatie en informatievoorziening; instrumenten van bestuur (Tweede Kamer, 1979-1980, 15 845, nrs. 1-2). De kern van deze O&I-beleidsnota is dat de toepassing van informatietechnologie geen uitsluitend technische zaak is, maar ook direkt ingrijpt op de interne organisatie van diensten, bedrijven en instellingen en dat informatietechnologie zelfs invloed heeft op de taakverdeling tussen die organisaties en op de politiek-bestuurlijke besluitvorming.” Wanneer we in de laatste zinsnede niet “informatietechnologie,” maar “informatie- en communicatietechnologie” lezen, is de stelling volkomen actueel.

Consequent doorgedacht moet er overigens geen opvolger van ivr 1990 komen. Misschien wel een ivos (besluit informatievoorziening in de openbare sector) of zoiets, want één globale kaderstelling moet alle overheidsinstellingen, dus in alle bestuurslagen, direct bij de elektronische overheid betrekken. Zonder enkelvoudig platform waarop evenwicht tussen bestuurlijke autonomie en coördinatie onderhouden blijft, lukt het nooit om “tot betere inhoudelijke sturing te komen van de informatievoorziening.” Maar blijft er dan niet een beperking wringen? De elektronische overheid is méér dan informatievoorziening in de openbare sector. Met de openbare sector is alweer realistischer. Het moet duidelijk zijn, dat de toekomstige elektronische overheid verder reikt dan 1. interne overheidsinformatievoorziening (het ‘doel’ van ivr 1990) en 2. overheidsinstellingen als individuele deelnemers (actoren) aan informatieverkeer (betere, goedkopere enz. dienstverlening). De elektronische overheid-als-staat is regelgever voor en handhaver van ordelijk maatschappelijk informatieverkeer.

 

 

Hergebruik en toets

Voor een afgewogen oordeel over ivr 1990 moet het, nogmaals, duidelijk zijn dat het besluit overwegend6 bepalingen bevat voor interne overheidsinformatievoorziening. Eigenlijk vormt het een vroege aanzet om doelmatige inrichting te bevorderen van wat tegenwoordig backoffices heten.

Afgezien van een slotbepaling, telt ivr 1990 16 artikelen die groepsgewijs gepresenteerd staan:

— beginselen van het informatievoorzieningsbeleid
— verdeling van verantwoordelijkheden voor de informatievoorziening
— inhoudelijke coördinatie van de informatievoorziening
— informatieplanning
— contra-expertise
— de informatiebetrekkingen met gemeenten en provincies
— rapportage.

Informatiekundig is het terecht dat “beginselen van het informatievoorzieningsbeleid”7 voorop staan. Artikel 1 stelt dat de rijksdienst met de verdere beginselen, “voor zover mogelijk, zorg[t] voor de inrichting van de informatievoorziening in de openbare sector.” Dat maakt nieuwsgierig naar de artikelen 2 tot en met 4 die zulke ‘inhoudelijke’ beginselen opsommen. Artikel 2 staat informatievoorziening toe “uitsluitend voor zover een goede vervulling van de taak daartoe noodzaakt.” Voilá, doelbinding. Hetzelfde artikel somt “een aantal elementaire activiteiten [op,] die in het proces van informatievoorziening kunnen worden onderscheiden:”8 “waarnemen, vastleggen, verzamelen, verwerken, verstrekken en gebruiken van informatie.”9 Het is opnieuw opmerkelijk dat inmiddels, te weten vanuit consequent stelselperspectief, andere activiteiten voor de status ‘elementair’ in aanmerking komen. Er horen nu zeker hergebruiken en toetsen bij. De toevoeging staat in de loop van deze paragraaf toegelicht.

Artikel 3 van ivr 1990 doet in een zestal leden nadere uitspraken over de “elementaire activiteiten” die artikel 2 opvoerde. Het begint met: “Informatie over individuele objecten berust zo veel mogelijk op rechtstreeks waarnemen en op inlichtingen van betrokkenen.”10 Kan dan niet preciezer, juist in termen van elementaire activiteiten? Ja, in het bijzonder het oorspronkelijk vàstleggen (en verzamelen; lees ook: de registratie) moet berusten op rechtstreekse waarneming (of eventueel waarneming van rechtstreekse inlichtingen).

Er zijn echter allemaal verschillende overheidsorganisaties met allemaal verschillende taken. Stel dat een bepaald persoon onderwerp is van allerlei taken, waarvoor betroken instanties ook over haar/zijn woonadres moeten beschikken. Moet zij/hij die instanties daarover allemaal apart inlichten? Dat lijkt het begin van artikel 3, ivr 1990, te suggereren. Het slot van datzelfde ivr-artikel luidt echter: “Het meervoudig vastleggen, verzamelen, verwerken en verstrekken van informatie over individuele objecten wordt zo veel mogelijk vermeden.”11 Dat is gewoon een bepaling voor wat tegenwoordig hergebruik heet. Als ‘begrip’ ontbreekt het dus zeker niet in ivr 1990. Helemaal doordacht is hergebruik daar nog niet, want enkelvoudig vastleggen/verzamelen leidt van de weeromstuit juist tot meervoudig verstrekken (lees: hergebruik). Maar wel degelijk staat er al heel duidelijk dat “waar mogelijk wordt informatie over individuele objecten verkregen uit een basisregistratie.”12

Informatie moet natuurlijk eerst vastgelegd zijn, zodat verstrekking, hergebruik enzovoort mogelijk is. Nuances tussen elementaire informatieactiviteiten gaan verloren doordat hun uitvoering geklonterd gekoppeld worden aan organisatorische inrichting: “Het waarnemen, vastleggen, verzamelen, verwerken, verstrekken en gebruiken van informatie over individuele objecten geschiedt op locaal niveau of anderszins op een zo laag mogelijk niveau.”13 Wat met “niveau” aangeduid staat, betekent waarschijnlijk bestuurslaag. Dan slaat “locaal niveau” overwegend op gemeente. Het ligt inderdaad voor de hand om informatie lokaal te verzamelen, zolang (her)gebruik vergaand tot dezelfde gemeente beperkt blijft. Daarvan is echter voor informatie over natuurlijke personen, rechtspersonen, geografische objecten enzovoort allang geen sprake meer. De vraag is dan of informatie over lokaal waargenomen objecten ‘regelmatig’ samen als één informatieverzameling bruikbaar moet zijn. Indien het antwoord “zelden of nooit” luidt, kan de lokale ‘regel’ geldig blijven. Een overeenkomstige basisregistratie bestaat aldus uit net zoveel bestanddelen als er waarnemende enz. lokale overheidsorganisaties (lees vooral: gemeenten; de uiterste maat in lokale richting is overigens ‘het individuele object’ als zijn eigen informatiehouder) zijn. Optimaal zijn dergelijke bestanddelen van één basisregistratie zowel gelijkvormig (want zo’n registratie betreft gelijksoortige — bijvoorbeeld allemaal natuurlijke personen — objecten), als inhoudelijk òngelijk (want elke locatie verzamelt informatie over àndere individuele objecten van de soort in kwestie).

Het gaat erom welke eenheid-van-informatieverzameling gewaarborgd moet zijn. Zodra andere organisaties voor hùn taken routinematig moeten beschikken over informatie over individuele objecten zònder aanzien der gemeente, ontstijgt de informatieverzameling “op een zo laag mogelijk niveau” het lokale niveau.14 Zulke concentratie kent trouwens varianten. Het optimum is afhankelijk van de binding tot herháálde lokale waarneming. Naarmate de betrouwbaarheid door lokale toetsen onderhouden blijft, de informatiebehoeften zonder aanzien der gemeente minder inhoudelijke vergelijking van individuele objecten inhoudt en dergelijke, verdient het aanbeveling de ‘inhoud’ van een bovenlokale informatieverzameling te beperken. De minimale bovenlokale voorziening is een index.15

Aan de impasse rondom basisregistraties draagt de onzuivere associatie bij van ‘waarnemen’ met ‘lokaal,’ waarbij ‘lokaal’ dan weer als ‘gemeente’ opgevat wordt. Elke interactie waarin een natuurlijk persoon fysiek optreedt, biedt echter gelegenheid voor directe waarneming door de betrokken (overheids)organisatie als wederpartij. Het verdient aanbeveling een selectie van dergelijke contactmomenten de formele status van ‘toets’ te verlenen. Een hoge toetsfrequentie bevordert betrouwbaarheid van de informatie. Voor natuurlijke personen is het een reële maatregel tegen zgn. identiteitsfraude.16 Maar hoe past zo’n identiteittoets in een ketenproces? Ook dat varieert. De organisatie die de oorspronkelijke taak verricht kan ermee belast zijn, zoals een ziekenhuis de identiteitstelling nagaat van iemand aan wie het zorg verstrekt. Omdat mensen ook vaak een behandeling krijgen in een ziekenhuis buiten hun woonplaats, legt zulke integratie van identiteittoets in primaire taakuitvoering een druk op de overeenkomstige basisregistratie in bovenlokale richting. Zo’n toets kan echter ook worden ‘uitbesteed’ en dan komt de gemeente-van-inwoning natuurlijk in aanmerking. De vraag is dan natuurlijk weer of dat voor, bijvoorbeeld, een ziekenhuisbehandeling aanvaardbaar is. Tot de aspecten van klantvriendelijkheid in overheidsdienstverlening behoort zowel vlotte behandeling, als bescherming — nota bene, van alle actoren op evenwichtige manier — tegen misbruik.

Kenmerkend voor de openbare sector is de wirwar van overheidsorganisaties. Er zit steeds minder hiërarchisch verband in dat ‘onderaan’ werkt met informatie over individuele objecten en ‘bovenaan’ louter geaggregeerde informatie behoeft. Zo is de Belastingdienst niet lokaal, maar hogelijk geïnteresseerd in details over financieel inkomen en bezit. Wat aan de gezondheidszorg openbare sector uitmaakt, is meer en meer gericht op het private verzekeringsstelsel. De politie treedt lokaal op met een regionale/landelijke organisatie. Het zijn maar voorbeelden die moeten verduidelijken dat overheidsbemoeienis niet langer ‘op het hoogste niveau’ begint met een enkele hoofdtaak, die niveaugewijs in deeltaken wordt uitgesplitst waarbij deeltaken enz. per niveau aan concrete organisaties opgedragen zijn. Steeds minder geldt een taak als atomair, in de zin dat één enkele organisatie haar compleet uitvoert. Naarmate van een taak expliciet aspecten onderkend worden waarmee daarop gespecialiseerde organisaties zich moeten ‘bemoeien,’ krijgt taakuitvoering sterker het karakter van een ketenproces.

De enkelvoudige verhouding van taak tot organisatie ligt vermoedelijk ten grondslag aan de informatiebeginselen in ivr 1990. Dat laat, bijvoorbeeld, de ‘definitie’ van informatievoorziening17 zien, maar tevens de toepassing van de begrippen informatie- en systeembeheer.18 “Gebruik en exploitatie van een informatiesysteem (informatiebeheer) wordt gedecentraliseerd in overeenstemming met de decentralisatie van de uitvoering van taken waarvoor informatie nodig is.” Het is echter geen kwestie van plaatsbepaling op de enkele lijn die tussen centralisatie en decentralisatie gespannen staat. In de praktijk zijn er (ook, zelfs steeds meer) overheidsorganisaties die centraal opereren op basis van ‘decentrale’ informatie, dwz. over individuele objecten. De opgave is om ‘het’ informatiestelsel meerdimensioneel evenwichtig in te richten. Daarvoor bieden hergebruik en toets houvast.

 

 

Op zoek naar sturingsvorm voor inhoud

De tweede artikelengroep in ivr 1990 behandelt de “verdeling van verantwoordelijkheden voor de informatievoorziening.” Het besluit geldt de rijksdienst. Daarom staat steeds een bepaalde minister genoemd met daarbij de “deelgebieden van de informatievoorziening” waarvoor zij/hij “eerstverantwoordelijk” is.19 Voor één of meer deelgebieden bevordert de eerstverantwoordelijke minister “de instelling van zo mogelijk één adviesorgaan”20 en stelt zij/hij een zgn. structuurschets op.21

Het belang dat ivr 1990 aan structuurschetsen verleent, toont reeds besef dat de strikt hiërarchische benadering misstaat. “Kenmerkend voor een structuurschets is dat voor het beschouwde gebied een bevoegd gezag ontbreekt en de betrokken informatiesystemen de grenzen van organisaties overschrijden. Samenwerking op basis van overleg tussen bestuurslagen en vaak ook met andere autonome instanties is noodzakelijk.”22 Dat is precies de reden voor ketenregie (zie oa. hoofdstuk 7, Proces). Het voordeel van ‘keten’ is dat de term onmiddellijk de associatie met afhankelijkheid biedt. Ivr 1990 zou de suggestie kunnen wekken dat autonomie in elk geval nog per “deelgebied” geldt, terwijl met ketens de nadruk ligt op coördinatie. Verder maakt ‘keten’ duidelijker dat àlle betrokkenen een stem in ketenregie verdienen, niet slechts “welke bestuurs- en beheerseenheden betrokken zijn bij de informatievoorziening.”23

Over coördinatie gesproken, “de minister van Binnenlandse Zaken heeft de verantwoordelijkheid voor de coördinatie op het gebied van de informatievoorziening in de openbare sector als geheel.”24 Wat haar/zijn “inhoudelijke coördinatie van de informatievoorziening” behelst, bepaalt ivr 1990 met de derde artikelengroep. Zij/hij “doet voorstellen aan de ministerraad en in voorkomende gevallen aan andere organen binnen de openbare sector om een doelmatige en doeltreffende inrichting van de informatievoorziening in de openbare sector te bevorderen” en “kan nadere aanbevelingen opstellen voor de informatievoorziening in de rijksdienst […]in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.”25 Dat is het. Toch is de vraag of op dat “niveau” de inhoud niets anders dan procedureel is.26 Voor de volgende versie van de elektronische overheid moet uitgewerkte informatiearchitectuur ‘inhoudelijke’ oriëntatie bieden “voor de coördinatie op het gebied van de informatievoorziening in de openbare sector als geheel.” De wijziging van interne via externe tot ‘open’ oriëntatie met informatievoorziening rechtvaardigt onverminderd dat de minister van Binnenlandse Zaken — in het huidige kabinet (peilmoment: voorjaar 2004) betreft het de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties — algeméén coördinerend bewindspersoon is voor de elektronische overheid enzovoort. “Deelgebieden” van informatievoorziening schiet echter tekort voor coördinatie. Aan de horizon gaat het om informatievoorziening voor stroomlijning van maatschappelijk verkeer. Daarbij komt meer kijken dan ivr 1990 adresseert.

De ivr-artikelen over “informatieplanning” nemen eveneens een bepaalde organisatie — in dit geval de ministeries — als kader voor informatievoorziening.27 Dat staat trouwens haaks op de oriëntatie die ivr onder de noemer van structuurschets inzette. Voor de toekomst is de elektronische overheid als informatiestelsel het ‘object’ van informatieplanning. Daarbinnen, dus op de tweede plaats, is verbijzondering naar — samenhangende — ketens mogelijk en ten derde pas naar deelnemende overheidsorganisaties.

Eén artikel, het 12e, wijdt ivr 1990 aan zgn. contra-expertise. Onder de noemer van een informatiestelsel groeien afhankelijkheden zelfs orden van grootte, althans wanneer zulke risico’s vergeleken worden met wat mis kan gaan met de apàrte informatiesystemen waarop ivr 1990 doelt.28 Contra-expertise is goed, maar expertise is natuurlijk beter. De nadruk moet liggen op toewijzing van primaire verantwoordelijkheid. Daar hoort deskundig (laten) nagaan van risico’s bij.

De ivr-artikelen over “de informatiebetrekkingen met gemeenten en provincies” die het rijk onderhoudt, vormen hoogstens een aanleiding tot een algemenere regeling te komen voor actoren in de elektronische overheid. Dus, welke vragen kunnen met verwijzing naar welke taken op een antwoord rekenen? Op welke financiële tegemoetkoming heeft een actor eventueel recht, wanneer hij zich extra inspant (dwz. méér dan van hem op basis van zijn taakbudget verwacht kan worden) voor het beantwoorden een vraag?

Een alternatief voor het ivr-artikel, nummer 16, dat aanwijzingen geeft voor de rapportage aan de Tweede Kamer, is om ‘de ontwikkeling van de elektronische overheid’ tot zgn. groot project te bestempelen.29 Dat is het ook.

 

noten

1. Die beperking weerspiegelt zelfstandigheid van de bestuursorganen in de andere zgn. bestuurslagen.
2. Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 (ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1991), besluit, p. 1.
3. Ibid, toelichting, p. 1.
4. Weaving the Web (Harper, 1999) door T. Berners-Lee. Bijvoorbeeld in Networks in Action: Business Choices and Telecommunications (Wadsworth, 1994) schrijven P.G.W. Keen en J.M. Cummins nog met geen woord over ‘het Internet.’
5. Toch bevat ivr 1990 reeds talloze aanwijzingen voor de opkomst van erkenning van communicatie als leidend beginsel. De vertaling naar een dynamisch proceskader was echter blijkbaar nog niet haalbaar.
6. Deze nuancering, ‘overwegend’ dus, verdient ivr 1990 met zijn toelichting, waarin op p. 5 ook andere bedoelingen aangegeven staan: “De invloed van de informatietechnologie heeft de behoefte versterkt uitgangspunten c.q. structureringsprincipes [….] op te nemen voor de inrichting van de informatievoorziening, zodat bestuurs- en beheerseenheden op alle niveaus hun taken optimaal kunnen vervullen. Tevens dienen de geformuleerde principes ter vergroting van de mogelijkheden voor politiek-inhoudelijke sturing van de overheidsinformatievoorziening. Verder zijn ze van betekenis voor de democratische controle en, niet op de laatste plaats, voor de bescherming van de belangen van individuele burgers en instanties en voor de kwaliteit van de hun te verlenen diensten.”
7. Maar waarom staat er niet ‘beginselen van informatievoorziening’? Wat voegt ‘beleid’ toe, anders dan op z’n minst een suggestie van pleonasme?
8. Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 (ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1991), toelichting, p. 5.
9. Ibid, besluit, p. 1. In de toelichting (p. 5): “Waarnemen: het vanuit de werkelijkheid opmerken of gewaarworden van informatie. Er wordt in dit besluit geen onderscheid gemaakt tussen informatie en gegevens. Vastleggen: het afbeelden van de waargenomen informatie op een informatiedrager (papier, band, schijf, etc.). De plaats van de vastlegging behoeft niet dezelfde te zijn als de plaats van de uiteindelijke opslag. Verzamelen: het bijeenbrengen van gelijksoortige informatie. Verwerken: het vormgeven aan de informatie, zodanig dat deze beter geschikt wordt voor gebruik of dat nieuwe informatie ontstaat. Verstrekken: het overdragen van informatie van de ene organisatie-eenheid naar de andere. Gebruiken: het gebruikmaken van de verkregen informatie voor het uitvoeren van bepaalde taken.”
10. Ibid, besluit, artikel 3, 1e lid, p. 1.
11. Ibid, besluit, artikel 3, 6e lid, p. 1.
12. Ibid, besluit, artikel 3, 3e lid, p. 1. In de toelichting (p. 7): “Onder het begrip ‘basisregistratie’ wordt het volgende verstaan: Een informatiesysteem over personen, instellingen, zaken, verrichtingen of gebeurtenissen dat in het gehele land op dezelfde wijze wordt bijgehouden ten behoeve van het algemeen gebruik door personen en instanties. De aanleg en het gebruik van basisregistraties dient […] bij voorkeur gebaseerd te zijn op een specifieke wettelijke regeling.” Daar staat verder: “Voorkomen moet worden dat bestuurs- en beheerseenheden hun eigen informatiesystemen en gegevensverzamelingen tot stand gaan brengen, terwijl elders dezelfde informatie uit basisregistraties kan worden verkregen. […]Bovendien neemt de belasting af voor individuele burgers en instanties, omdat niet telkens geheel of gedeeltelijk dezelfde informatie moet worden verstrekt.” Wat de laatste zin van het citaat betreft, daarin de kiem zichtbaar van wat thans bekend staat als enkelvoudige informatieverstrekking en administratieve lastenverlichting. En het programma Stroomlijning Basisgegevens kan dus gelden als doorstart van wat ivr 1990 reeds voor basisregistraties bepaalt.
13. Ibid, besluit, artikel 3, 4e lid, p. 2.
14. Ivr 1990 geeft als aanvullend argument voor informatievoorziening “op locaal niveau” (toelichting, p. 8): “Bovendien wordt de toegankelijkheid van de informatie voor individuele burgers en instanties bevorderd bij het behandelen van aanvragen en verstrekken van informatie.” Voor een actor die aansluiting op een netwerk heeft, is de informatielocatie strikt rationeel gezien zonder betekenis. Emotioneel is het vaak iets heel anders.
15. Dat is wat in België de Kruispuntbank heet. Zie voor verwijsindex ook Keteninformatisering, met toepassing op de justitiële bedrijfsketen (Sdu, 1997) door J.H.A.M. Grijpink.
16. Door hoort dan à la bankafschrift een overzicht van transacties bij, zodat iemand kan melden waar eventueel sprake is van misbruik van haar/zijn identificatie. Over banken, verzekeringsmaatschappijen en dergelijke gesproken, gelet op hun belang bij betrouwbare identiteitstelling zouden zij (ook) in de rol van toetsende partij kunnen deelnemen aan het informatiestelsel ‘elektronische overheid … en verder.’
17. Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 (ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1991). De toelichting omschrijft ‘informatievoorziening’ als (p. 4) “het geheel van activiteiten dat ertoe dient een organisatie-eenheid (i.c. functionaris, bedrijf, afdeling, departement of de rijksdienst in zijn geheel) de informatie te leveren die nodig is om de toegewezen taken te vervullen.”
18. Ibid, toelichting, p. 4 en p. 9: “Informatievoorziening omvat systeembeheer en informatiebeheer. […] Systeembeheer: de zorg voor het tot stand brengen, het invoeren, het in stand houden en het uitbreiden van informatiesystemen waaronder begrepen het opstellen en onderhouden van de procedures voor het informatiebeheer. […] Informatiebeheer: de zorg voor het waarnemen, vastleggen, verzamelen, verwerken, verstrekken en gebruiken van informatie en voor het exploiteren van een informatiesysteem.”
19. Ibid, besluit, artikel 6, 1e lid, p. 2.
20. Ibid, besluit, artikel 6, 2e lid, p. 3.
21. Ibid, besluit, artikel 6, 3e lid, p. 3. In de toelichting (p. 2): “Een structuurschets geeft een beschrijving van de nagestreefde doeltreffende en doelmatige inrichting van de informatievoorziening. […] Bij het opstellen van een structuurschets zal in het algemeen de op dit terrein ingestelde raad voor de informatievoorziening worden betrokken.”
22. Ibid, toelichting, p. 2.
23. Ibid, toelichting, p. 15.
24. Ibid, besluit, artikel 5, p. 2.
25. Ibid, besluit, artikel 8 respectievelijk artikel 9, p. 4.
26. The complete Yes Minister (BBC, 1981, 1982 en 1983) en The complete Yes Prime Minister (BBC, 1986 en 1987) door J. Lynn en A. Jay.
27. Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 (ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1991). In de toelichting staat omschreven wat ivr 1990 onder een informatieplan verstaat (p. 19): “een volledig, maar globaal meerjarenoverzicht van lopende en voor de komende jaren voorgenomen activiteiten op het gebied van de ontwikkeling en het gebruik van geautomatiseerde informatiesystemen voor een bepaalde organisatie-eenheid.” De nadruk is hier toegevoegd. Een informatiesysteem is (toelichting, p. 18) “het geheel van de informatieverzamelingen, van opslag-, verwerkings- en communicatie-apparatuur met bijbehorende programmatuur, en van personen met de procedures volgens welke zij werken, ten behoeve van het kennen of besturen van reële systemen in het bijzonder organisaties.” Opnieuw ontbreekt de nadruk in de originele tekst. De bedoeling van accentuering is te beargumenteren dat de toekomstige elektronische overheid kwalitatief verschilt van informatievoorziening à la ivr 1990, alle onwrikbare uitspraken die dat besluit óók doet ten spijt.
28. In het verlengde van het ivr-artikel over contra-expertise beschrijft E.B. de Vries risicobeheer in Management van Informatie- en Communicatietechnologie door complexiteitsreductie (2003). In lijn met ivr 1990 geldt daarin de aparte organisatie (nog) als referentiekader. Naar verluidt werkt de auteur aan uitbreiding/wijziging voor ketenoriëntatie.
29. De huidige “procedureregeling grote projecten” stamt uit 1985, werd in 1988 aangepast en is verder herzien in 1996 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 752, nrs. 1-3). In 2002 rapporteerde de Algemene Rekenkamer over “informatievoorziening grote projecten” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 645, nrs. 1-2).

 

 

inhoudsopgave, vorige hoofdstuk, volgende hoofdstuk.

 

2004 (1e druk: 27 september 2004; 2e druk: 13 december 2004) © programma Architectuur Elektronische Overheid (Ictu) en afzonderlijke auteurs; webeditie 2007 © Pieter Wisse

 

Zie ook de complete nota als enkel pdf-bestand.