schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid
Pieter Wisse
met bijdragen van Steven Luitjens, Willem van Hees, André van Brussel en Jeroen
Takkenberg
hoofdstuk 16
‘Elektronisch,’ zoveel pretendeert het vorige hoofdstuk op z’n minst,
draagt allang niet meer een strikt technische betekenis. Het is informatief de
elfde, herziene druk van Van Dale te raadplegen.
Die dateert uit 1984. Daar is elektronica slechts synoniem met
elektronentechniek en verklaard als het “onderdeel der elektrotechniek dat zich
bezighoudt met het transport van vrije elektronen door niet-lineaire
elementen.”1 Daarvan afgeleid luidt de hoofdbetekenis van elektronisch:
“betrekking hebbend op, werkend door of met vrije elektronen.”
Wie gaat twijfelen of ‘elektronisch’ toepasselijk is als bijvoeglijk naamwoord
voor ‘overheid,’ raakt stellig opgelucht door het vervolg van het lemma elektronisch.
De werking van apparatuur kan (mede) op elektronische beginselen berusten. Dat
heet dan elektronische apparatuur. En wanneer zo’n apparaat op zijn beurt
bijdraagt aan het functioneren van ‘iets,’ raakt dáárvoor kortweg de aanduiding
‘elektronisch’ in gebruik. Van Dale, uit 1984,
dus, geeft de voorbeelden van elektronisch betalen, elektronisch winkelen,
elektronische muziek en elektronische ouder.
Zo hoeft elektronische overheid evenmin onzin te zijn.
Tegelijk is ‘elektronisch’ in zwang geraakt voor emotionele suggestie. Het
woord legt een waardeclaim op associaties met modern, goed, vooruitgang, snel,
cool enzovoort. Wie zich uitspreekt tegen ‘iets’ waaraan het etiket
‘elektronisch’ gehecht is, riskeert van de weeromstuit stille stigmatisering.
En dat is natuurlijk wel onzin.
Een ander zwangwoord is ‘architectuur.’
Het lemma staat in hetzelfde deel van Van Dale,
dus vooruit. Als letterlijke betekenissen staan bouwkunst en bouwstijl
opgegeven. Bouwkunst is “de kunst en de leer van het ontwerpen en uitvoeren van
bouwwerken.” Daarnaast geldt bouw of constructie als figuurlijke betekenis.2
Weten we daarmee wat de architectuur voor of van de elektronische overheid is?
Is de elektronische overheid vooral het beoogde “bouwwerk,” waarvan we de
“bouw, constructie” gaan “ontwerpen en uitvoeren” volgens een bepaalde “kunst”
en “leer”? Maar die kunst annex leer, bestáát die eigenlijk wel voor het
bouwwerk, nota bene, als proces èn resultaat, dat de elektronische overheid
heet?
Er zijn mensen die graag begrijpen wat ze doen. Andere mensen doen niet zo
moeilijk, althans dat beweren ze van zichzelf. Hun devies: zeg maar duidelijk
hoe het moet, en dan doe ik het wel.
Herhaaldelijk blijkt echter, dat nog niemand al precies weet wat ‘het’ is en
dus evenmin hoe ‘het’ moet. Daardoor blijven nogal wat mensen maar ‘wat’ doen.
Ja, hun bijdragen passen vaak professioneel volgens een, zeg maar, plaatselijk
perspectief of paradigma. Nee, het gaat mis zodra aparte ‘plaatsen’ overkoepeld
raken; kwaliteit kan snel van optimaal naar achterhaald veranderen.
Nu verkeren we in zo’n onzekere fase met wat populair de elektronische overheid
heet (en voor de elektronische persoon, onderneming enz. geldt precies
hetzelfde). Met communicatietechniek à la Internet ontstaat feitelijk één
informatiestelsel. Nota bene, dat houdt natuurlijk ook niet op bij de Nederlandse
grens. “All domains of social life are being modified by the pervasive uses of
the Internet, albeit in a diversity of shapes, and with considerable
differences in its consequences for people’s lives, depending on history,
culture and institutions.”3 Het moderne potentieel van universele
betrekkelijkheid vergt onherroepelijk een flexibele informatiekunde. “We live
increasingly in a world of interconnected differences—differences amplified and
multiplied at the speed of electricity.”4 Hoe bereiken we op basis
van zulke betrekkelijkheid een nieuw evenwicht? Eerlijk is eerlijk, daarvan
staan we zelfs qua inzicht nog maar aan het begin.
Architectuur behelst probleemoplossend denken èn doen. De bewuste oriëntatie
op problemen heet met een — ander — enkel woord: ontwerpen.
Een ontwerp in de zin van een bouwtekening, een bestek, een blauwdruk en
dergelijke bestáát niet voor de elektronische overheid. Want een prominent
kenmerk is dat de elektronische overheid sterk veranderlijk is. Daar loopt
variëteit nog eens doorheen. Zij is dus nooit àf. Het ontwerp is daarom
optimaal, indien het houvast biedt voor beweging. De architectuur van (voor?)
de elektronische overheid is primair een samenhangende verzameling grondslagen
voor ontwikkeling en beheer. Aan het einde van het vorige hoofdstuk schreven we
dat al. Er moet vervolgens altijd nagedacht blijven worden. Wisselen van
samenstelling van bedoelde grondslagen is nodig voor verrassende
veranderlijkheid. Er is sprake van een verrassing, wanneer de werkelijkheid buiten
de grenzen treedt van wat het eerdere bouwsel volgens grondslagen afbakende.
Met belabberde grondslagen blijft de werkelijkheid verrassen. Maar precies
hetzelfde gebeurt door oponthoud op zoek naar perfecte grondslagen die, nota
bene, voor de elektronische overheid dus zelfs niet kùnnen bestaan.5
Wat biedt constructieve grip op de elektronische overheid? Is het echt zo,
dat er nog geen bruikbare kunst en leer ontwikkeld zijn? Zoals reeds vermeld,
is de elektronische overheid sinds enkele jaren een veelbesproken en
–beschreven onderwerp. In binnen- en buitenland. Daar is ook al regelmatig
architectuur bijgehaald. Zit daar niets tussen wat als de architectuur van de
elektronische overheid kan gelden?
Dat valt dus tegen. De verklaring ligt overigens voor de hand. Dat is hierboven
de verrassende veranderlijkheid genoemd. Er komt nu de versie van de
elektronische overheid waarin communicatiemiddelen de voorwaarde bieden voor
een netwerkwerkoverheid. Zodoende is het ook praktisch mogelijk het vertrouwde
deelnemerperspectief te verruimen tot stelselperspectief. En dat maakt
kwaliteitsverbetering enzovoort realistisch. Daarom groeit ook het besef van de
noodzaak tot verandering. Want het kàn. Dat is nù echt nieuw, dus anders, zeker
op de schaal van de gehéle overheid. De praktijk vormt als het ware de theorie.6
Dit neemt natuurlijk niet weg dat er óók continuïteit is. De meeste vertrouwde
elementen blijven stellig gehandhaafd. Door toevoeging van kritieke nieuwe
elementen ontstaat echter — aanleiding tot — een nieuwe samenhang. Architectuur
is nadruk op evenwichtige samenhang, óók in de tijddimensie.
Een elektronische schakeling kent ook iets dat als een architectuur bekend
staat. Daarmee is primair het eenduidige inrichtingsvoorschrift-als-blauwdruk
bedoeld. Denkt iemand echter serieus dat de elektronische overheid van/voor een
veranderlijke, pluriforme samenleving per blauwdruk gaat werken?7
Die informatiearchitectuur draagt, wat zij ook is, een compleet ander karakter.
Dat is wellicht niet eens zo slecht vergelijkbaar met een nationaal plan voor
ruimtelijke ordening (dat immers ruimer is dan verordening van de gebouwde
omgeving volgens stadskundig ontwerp, respectievelijk dan aparte
gebouw‘architectuur’). Of geldt voor de elektronische overheid een nog ruimer
architectuurbegrip?
De betekenissen van architectuur vullen op z’n minst een spectrum. Naarmate het
‘object’ sterker het karakter van een (open) maatschappelijk bestel heeft,
biedt de architectuur minder de gedetailleerde inrichting zèlf en meer
grondslagen, dwz. (vuist)regels voor zowel het inrichtingsproces, als het
gebruik van het resultaat. De feitelijke inrichting inclusief gebruik is dan
contingent, dus afhankelijk van de situatie waarin de grondslagen e.d.
daadwerkelijk toegepast zijn dan wel waarvoor ze gelden.
Ook de vergelijking met afzonderlijke gebouwarchitectuur is nog (veel) te
beperkt. Een gebouw geldt toch meer als een fysiek object dan als een
maatschappelijke actor. Dat staat er vooral passief (bij), zonder gemotiveerde
interactie met zijn omgeving. Nogmaals, wat is het architectuur‘object’ van wat
als de elektronische overheid voorgesteld is? Moeten de interacties van zgn.
actoren niet centraal staan?
Nogmaals, ‘actor’ is een typisch ontwerpwoord. Want het vertegenwoordigt
abstractie. Want waarom voorzieningen onnodig verbijzonderen? Algemene
toepasbaarheid zo ver mogelijk rekken. Goedkoop (in elk geval minder duur),
beheersbaar, flexibel.
Op weg naar een evenwichtige aanpak kan het diametraal tegenovergestelde
perspectief even helpen. De architectuur van de elektronische burger, dus. Lees
trouwens ook elektronisch bedrijf e.d. Hierdoor rijst opnieuw de vraag of er
onder de oorspronkelijke noemer van elektronische overheid óók sprake is van
een ‘voorziening’ voor interacties onderling tussen burgers, voor interacties
onderling tussen bedrijven en dergelijke. alsmede tussen burgers en bedrijven
en dergelijke. Nota bene, de vergelijking met fysiek vervoer suggereert deze
perspectiefverruiming niet onmiddellijk te blokkeren. Dus in ieder geval niet voor
het ontwerp; voor de zoveelste keer, beperking in implementatie is iets anders.
Er is immers allerlei overheidsbemoeienis met fysiek vervoer, van wegennet tot
verkeersreglement. Bij nader inzien bevordert, reglementeert e.d. de overheid
op vergelijkbare manier tevens allang allerlei informatieverkeer waarbij verder
geen enkele overheidsinstelling direct betrokken is (althans, zolang dat
informatieverkeer ordelijk verloopt dan wel ‘overtredingen’ onopgemerkt
blijven). De elektronische overheid moet op z’n minst in de pas lopen met, waar
mogelijk voortborduren op en zonodig wijzigingen aanbrengen op wat van oudsher
telt als sturing van informatieverkeer (of hoe dat her en der anders heet). Zo
is auteursrecht een ‘regel’ voor informatieverkeer en daaraan is uiteraard de
elektronische overheid eveneens gehouden. Dat is gewaarborgd met een omvattend
perspectief. Daarom is de informatiearchitectuur van de elektronische overheid
verder op haar ruimst opgevat als: grondslagen voor informatie in
maatschappelijk verkeer, kortweg voor informatieverkeer. Grondslagen omvatten
dan — eventueel — wettelijke bepalingen, (vuist)regels en dergelijke.
Architectuur is kortsluiting voor samenhang. In haar oorspronkelijke context
van elektrotechniek is kortsluiting negatief. Nu hebben we het over
(informatie)architectuur en is er iets positiefs mee bedoeld.
Enkele algemene voorbeelden illustreren reeds welke uiteenlopende opvattingen
zoal onderhevig zijn aan de noodzaak van kortsluiting.
Zo is er de sociale kijk, eventueel verder te verbijzonderen naar de
politieke en de bestuurlijke. Zeker als de professionele socioloog over
“overheid en ict” praat (en schrijft), bedoelt zij/hij — met excuus voor de
grove penseelstreek, maar het gaat hier om een schets van contrast — dat ict een
algemeen verschijnsel is met veranderingspotentieel voor de overheid. De
elektronische overheid is dan primair een àndere overheid, waarvan de
architectuur dienovereenkomstig beginselen omvat: een overheidsarchitectuur.
Naarmate de politieke interesse groeit, geldt architectuur meer en meer als een
ideologisch manifest. In de politiek-bestuurlijke architectuuropvatting behoort
‘openheid’ — hier ter illustratie willekeurig als kenmerk genomen — van de
overheid dus volkomen consistent tot de architectuur van de elektronische
overheid. Ict-als-verschijnsel katalyseert immers zulke openheid, althans, dat
potentieel bevat ict (ook). Door ‘openheid’ tot de architectuur te verklaren,
moet de overheid ook daadwerkelijk ‘open’ gaan.
Laat nu een verhandeling die een socioloog (politicoloog, bestuurskundige e.d.)
over ‘overheid en ict’ schreef door een informaticus lezen. Die
beklaagt zich geheid dat het nergens, maar dan ook nergens ècht over ict gaat.
Zij/hij heeft nog gelijk ook, maar ook weer slechts volgens een vooropgezet
perspectief. De informaticus beschouwt ict — opnieuw met een grove aanduiding —
als voornaamste ingrediënt van specifiek gereedschap. De architectuur van de
elektronische overheid moet haar/hem de eisen tonen waaraan de gereedschappen
samenhangend moeten voldoen: een elektronica-architectuur. Extreem geredeneerd
hoeft het voor bepaald gereedschap zelfs niets uit te maken of de overheid
‘open’ of juist ‘gesloten’ opereert. De informaticus zegt er het liefst maar
helemaal niets over, want zij/hij weet ook wel dat één en hetzelfde middel voor
allerlei, zelfs tegenstrijdige doelen inzetbaar is.
Architectuuropvattingen variëren zodoende per situatie en persoonlijke
achtergrond.
Het loont alert te zijn op welk perspectief — doorgaans impliciet — geldt voor
grondslagen enzovoort. Dus, neen, de architectuur van de elektronische overheid
is beslist niet zomaar een informatiearchitectuur. Er is primair een
politiek-bestuurlijke richting aangegeven. Die ‘richting’ gaat nu eveneens
schuil achter het etiket ‘architectuur.’ Het zij zo, maar ter vermijding van
(verdere) verwarring is het noodzakelijk de politiek-bestuurlijke ‘richting’ te
onderscheiden van de inrichting van passende gereedschappen (lees ook:
voorzieningen). Voor zover dergelijke gereedschappen — in belangrijke mate —
volgens ict samengesteld zijn/operationeel werken en beheerd moeten blijven,
zijn er ook nog eens inrichtingsgrondslagen nodig. Vormen dié grondslagen e.d.
(pas) een informatiearchitectuur?
Helaas is dat ook nog te simpel. Geef op haar/zijn beurt aan, bijvoorbeeld, een
bestuurskundige de constructiespecificaties van een zgn. ict-toepassing. Nu is
zij/hij het, die in zo’n elektronika-architectuur nergens, maar dan ook nergens
de overheidsarchitectuur kan herkennen.
Een vergelijking kan verduidelijken. Iemand die voor bewoning en eventueel
ander gebruik aan een huis denkt, past primair behoeftelogica toe. Stel dat het
een nieuw huis is waarvoor opdracht tot bouw volgt. De bouwer heeft daarentegen
constructielogica nodig. (En de beheerder kent beheerlogica, enzovoort.) Als
‘bouwwerk’ dus, is de elektronische overheid onderhevig aan informatiekundige
wetmatigheden. Dat is precies zoals een èchte woning nooit construeerbaar is —
en ook nog eens overeind blijft staan; “the simple power of necessity is to a
certain degree a principle of beauty”8 — zonder acht te slaan op,
onder meer, de zwaartekracht. Over logica voor informatiekundige constructies
bestaan echter nog allerlei misverstanden. Dat is een probleem voor zover ze
voortgang met de elektronische overheid belemmeren.9
Het gaat erom dat het verschil tussen behoefte- en constructielogica
niet alleen géén probleem is, maar zelfs bijdraagt aan het resultaat.
Overdrachtelijk gezien is het voor een complexe opgave zinloos om van de
aanstaande ‘bewoner’ te eisen dat zij/hij zijn behoeften uitdrukt in termen van
metselwerk en dergelijke, vice versa. Daar komen ze niet uit.
Lees voor bewoner en metselaar algemener zonodig opdrachtgever, respectievelijk
aannemer. Of beleid, respectievelijk uitvoering.
Hoe lukt het dat de metselaar die zich concentreert op de kwaliteit van het
steenverband tenslotte een stelsel muren oplevert dat het huis vormt dat de
bewoner wil? Dat vergt een scharnier tussen enerzijds behoefte-, anderzijds
constructielogica. Daarbij moet de constructie niet domweg gezien worden als de
éénrichtingsvertaling vanuit de gestelde behoefte. Want omgekeerd kàn de
opdrachtgever slechts wensen wat door de constructeur uitvoerbaar is.
In de sector van de zgn. gebouwde omgeving heerst de discipline om de term
‘architectuur’ te reserveren voor dergelijke scharnierwerking in beide
richtingen.
Dat moet de informatiearchitectuur ook bieden, dat scharnier.10 Als
dat duidelijk is, maakt het alweer minder uit dat rondom ict verwijzingen naar
architectuur over elkaar heen buitelen. Dat verandert toch niet.
Dankzij een scharnier kan beweging de bocht om en houdt dus vaart (in plaats
van dat zij tot stilstand komt). Zie figuur 20 voor scharnierwerking onder de
noemer van architectuur.
Wij kunnen niet genoeg nadruk leggen op de scharnierwerking door informatiearchitectuur in actie. In tegenstelling tot de gebruikelijke, maar dus beperkte afleiding van uitvoering uit beleid verdient óók het (potentiële) effect in omgekeerde richting aandacht. Een forse inhaalslag is geen luxe. Want ook ‘beleid’ is zeker geen verzameling opvattingen die onderling allemaal consistent zijn. De stelregels (zie in deel II de hoofdstukken 5 en 6) zijn afgeleid van bepáálde beleidsbeslissingen, -voorstellen en dergelijke. Maar is het wel duidelijk wat consequente uitvoering betekent voor àndere aspecten enz. van beleid? Zo beschouwd is de elektronische overheid een extra aanleiding het (overheids)beleid op algemene consistentie te toetsen. Dat leidt tot zicht op problemen èn kansen, waar dan weer wat aan moet gebeuren. Of oplossingen enz. onder de noemer van de elektronische overheid uitgewerkt moeten worden, is daarbij overigens nog maar de vraag. Een ruimer veranderkader lijkt de bedoeling met de ‘Andere Overheid.’11 Maar in hoeverre erkent die beleidsinzet serieuze wisselwerking met uitvoering?
Figuur 20: Architectuur scharniert ontwikkeling.
Ontwerpen voor variëteit (lees ook: voor veranderlijke pluriformiteit,
kortom, de informatiesamenleving) mikt niet zozeer op één afgerond resultaat,
opgeleverd klaar-voor-gebruik, maar op de optimale verzameling van sóórten
bouwstenen, en dan ook nog eens vooral op de manier waarop afzonderlijke
exemplaren ‘verbindbaar’ zijn. Dat is met behoefte lastig, zo niet onmogelijk
te vatten. De ene bewoner (lees meestal: deelnemer) verwacht een bepááld huis,
want zij/hij benadrukt bepáálde behoeften (die onderling nog wel eens
tegenstrijdig zijn, ook). Constructielogica bevat het potentieel van enorme
variatie, althans dat geldt in het optimale geval. Dat komt, om een vertrouwde
soort bouwsteen te noemen, omdat de baksteen niet zomaar een steen is. Er is
wezenlijk aan dat hij simpel verbindbaar is tot complexe, consistente
verbanden. Juist zijn simpele en consequente verbindelijkheid werkt bevrijdend.
Toegegeven, een lelijk woord. Maar verbindbaarheid klinkt minder passend. Denk
aan het speelgoed Lego. Het is helemaal niet nodig vooraf àlle mogelijke
steenverbanden, uitputtend dus, te inventariseren om constructief met bakstenen
aan de slag te gaan. ‘De’ baksteen is a priori geschikt voor gevarieerde
opgaven.
De communicatiestoornis, met alle gevolgen van stagnatie, heeft als een
voorname oorzaak dat de verbindelijkheid in constructielogica feitelijk
onbegrijpelijk is in behoeftelogica. De ‘baksteen’ functioneert als het ware
als verdichting van waartoe ‘muren’ allemaal kunnen dienen.
Overdrachtelijk bekeken is voor de elektronische overheid het baksteenconcept —
samen met wat andere soorten bouwstenen — nog niet eens deugdelijk uitgevonden.
Daarnaar zijn deze informatiekundige architectuurschetsen (ook) op zoek.
Overigens geldt het (nog) niet als verwijt, te weten dat deugdelijke concepten
voor stelselmatige inrichting vooralsnog ontbreken. De — mogelijkheden van de —
basistechnologie veranderen snel en het duurt gewoon even voordat overzicht
over implicaties ontstaat. Dat vergt nu een inhaalslag. Het is voor de toekomst
natuurlijk wel raadzaam dat overzicht te onderhouden; nogmaals, informatie- en
communicatietechnologie blijft geheid in ontwikkeling.
Het scharnier tussen beleid en uitvoering in het vlak van
informatievoorziening heet hier informatiearchitectuur. Andere woorden voor
zulke ‘architectuur’ zijn ‘coördinatie’ en ‘regie.’
Volkomen zonder coördinatie kunnen gerealiseerde voorzieningen slechts bij
toeval het optimale informatiestelsel inclusief infrastructuur op de schaal van
het algemeen belang vormen. De elektronische overheid ‘onder architectuur’
zoekt daarentegen bewust naar het stelselmatige optimum. De primaire maat
daarvoor is afgewogen ondersteuning van àlle relevante handelingsperspectieven.
Algeméén belang is een waarborg, te weten dat afwegingsprocessen democratisch
geborgd verlopen. Stelregels zijn instrumenten voor coördinatie.
De worteling in het algemeen belang illustreert de complexiteit van de
architectuuropgave. De ‘grond’ beweegt immers, om in die beeldspraak te
blijven. Allereerst is onder politiek primaat veranderlijk wat meetelt voor het
algemeen belang. Vervolgens zijn er eindeloze, eveneens veranderlijke variaties
van instrumentatie in infrastructuur en verder informatiestelsel. Nogmaals, het
is de opgave ‘onder architectuur’ naar het optimum te wijzen.
noten
1. En elektrotechniek is het “deel van de techniek dat
zich bezighoudt met de opwekking, voortgeleiding en het praktisch gebruik van
elektrische energie.”
2. De verklaringen die Van Dale verschaft, zijn
nog verre van precies. Zo is er het verschil tussen enerzijds
constructie-als-anatomie, -als-structuur en dergelijke, anderzijds
constructieproces.
3. The Internet Galaxy: Reflections on the Internet,
Business, and Society (Oxford University Press, 2001, p. 275) door M.
Castells. Zie ook Castells’ driedelige werk The
Information Age: Economy, Society and Culture (Blackwell; deel 1, 1996;
deel 2, 1997; deel 3, 1998).
4. Postmodernism for beginners (Writers and
Readers, 1998, p. 3) door J.N. Powell.
5. “The problem with modern architecture is that it tried to find a universal
solution to what was never a universal problem.” Het citaat is toegeschreven
aan R. England, in: Perspectives: An Anthology of 1001
Architectural Quotations (Lund Humphries, 1986, samengesteld door C.
Knevitt). In dezelfde bundel staat het volgende citaat van W. Gropius: “There
is no finality in architecture, only continuous change.”
6. Ondanks bewering van het tegendeel, ontbraken destijds toch praktische
ingrediënten voor de realisatie van wat samensteller T. Huppes in De overheid op weg naar de informatiemaatschappij:
automatisering, de-bureaucratisering & verbeterde dienstverlening
(Stenfert Kroese, 1988, p. 2) samenvatte: “Recente vernieuwingen hebben ertoe
bijgedragen, dat de automatisering van de informatievoorziening niet alleen
steeds meer het karakter krijgt van een organisatieveranderingsproces, maar dat
— sterker nog — automatisering dienstbaar kan worden gemaakt aan expliciet
geformuleerde doelstellingen met betrekking tot organisatievernieuwing
(de-bureaucratisering) van de overheid, en — in het verlengde daarvan — tot
verbeterde dienstverlening. […] Het benutten van […] kansen voor een
verbetering van de kwaliteit van bestuur en dienstverlening is — gezien de
versneld toenemende complexiteit en dynamiek van de samenleving — dringend
gewenst. Zij vereist voorts een drastische heroriëntatie van de tot dusver
gekozen aanpak van overheidsautomatisering.” De uitkomst van die heroriëntatie
was het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst
1990.
7. Dat was natuurlijk altijd al een illusie. Onvoorspelbare veranderlijkheid
geeft evolutionair voordeel aan — het organisme en zijn soort met —
leervermogen. Zie bijvoorbeeld Beyond the stable state:
Public and private learning in a changing society (Temple Smith, 1971)
door D.A. Schon.
8. Het citaat is toegeschreven aan P. Bourget, in: Perspectives:
An Anthology of 1001 Architectural Quotations (Lund Humphries, 1986,
samengesteld door C. Knevitt).
9. Zo geldt vrij algemeen (nog) als prominent misverstand dat voor de
elektronische overheid de vergelijking met een enkel gebouw opgaat. Ter
bestrijding hebben wij tot slot van hoofdstuk 5 zelfs apart stelregel nr. 10
voor de elektronische overheid opgesteld.
10. Deze betekenis gaven eerder J.R. van Rees en P.E. Wisse met diverse
publicaties; zie o.a. De Informatie-architect
(Kluwer, 1995).
11. Zie Modernisering van de overheid met daarbij
Actieprogramma “Andere Overheid”, Tweede Kamer,
vergaderjaar 2003-2004, 29 362, nr. 1.
inhoudsopgave, vorige hoofdstuk, volgende hoofdstuk.
2004 (1e druk: 27 september 2004; 2e druk: 13 december 2004) © programma Architectuur Elektronische Overheid (Ictu) en afzonderlijke auteurs; webeditie 2007 © Pieter Wisse
Zie ook de complete nota als enkel pdf-bestand.