Informatieverkeer in publiek domein

schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid

Pieter Wisse
met bijdragen van Steven Luitjens, Willem van Hees, André van Brussel en Jeroen Takkenberg

hoofdstuk 16

 

Informatiearchitectuur

 

 

 ‘Elektronisch,’ zoveel pretendeert het vorige hoofdstuk op z’n minst, draagt allang niet meer een strikt technische betekenis. Het is informatief de elfde, herziene druk van Van Dale te raadplegen. Die dateert uit 1984. Daar is elektronica slechts synoniem met elektronentechniek en verklaard als het “onderdeel der elektrotechniek dat zich bezighoudt met het transport van vrije elektronen door niet-lineaire elementen.”1 Daarvan afgeleid luidt de hoofdbetekenis van elektronisch: “betrekking hebbend op, werkend door of met vrije elektronen.”
Wie gaat twijfelen of ‘elektronisch’ toepasselijk is als bijvoeglijk naamwoord voor ‘overheid,’ raakt stellig opgelucht door het vervolg van het lemma elektronisch. De werking van apparatuur kan (mede) op elektronische beginselen berusten. Dat heet dan elektronische apparatuur. En wanneer zo’n apparaat op zijn beurt bijdraagt aan het functioneren van ‘iets,’ raakt dáárvoor kortweg de aanduiding ‘elektronisch’ in gebruik. Van Dale, uit 1984, dus, geeft de voorbeelden van elektronisch betalen, elektronisch winkelen, elektronische muziek en elektronische ouder.
Zo hoeft elektronische overheid evenmin onzin te zijn.
Tegelijk is ‘elektronisch’ in zwang geraakt voor emotionele suggestie. Het woord legt een waardeclaim op associaties met modern, goed, vooruitgang, snel, cool enzovoort. Wie zich uitspreekt tegen ‘iets’ waaraan het etiket ‘elektronisch’ gehecht is, riskeert van de weeromstuit stille stigmatisering. En dat is natuurlijk wel onzin.
Een ander zwangwoord is ‘architectuur.’
Het lemma staat in hetzelfde deel van Van Dale, dus vooruit. Als letterlijke betekenissen staan bouwkunst en bouwstijl opgegeven. Bouwkunst is “de kunst en de leer van het ontwerpen en uitvoeren van bouwwerken.” Daarnaast geldt bouw of constructie als figuurlijke betekenis.2 Weten we daarmee wat de architectuur voor of van de elektronische overheid is? Is de elektronische overheid vooral het beoogde “bouwwerk,” waarvan we de “bouw, constructie” gaan “ontwerpen en uitvoeren” volgens een bepaalde “kunst” en “leer”? Maar die kunst annex leer, bestáát die eigenlijk wel voor het bouwwerk, nota bene, als proces èn resultaat, dat de elektronische overheid heet?

Er zijn mensen die graag begrijpen wat ze doen. Andere mensen doen niet zo moeilijk, althans dat beweren ze van zichzelf. Hun devies: zeg maar duidelijk hoe het moet, en dan doe ik het wel.
Herhaaldelijk blijkt echter, dat nog niemand al precies weet wat ‘het’ is en dus evenmin hoe ‘het’ moet. Daardoor blijven nogal wat mensen maar ‘wat’ doen. Ja, hun bijdragen passen vaak professioneel volgens een, zeg maar, plaatselijk perspectief of paradigma. Nee, het gaat mis zodra aparte ‘plaatsen’ overkoepeld raken; kwaliteit kan snel van optimaal naar achterhaald veranderen.
Nu verkeren we in zo’n onzekere fase met wat populair de elektronische overheid heet (en voor de elektronische persoon, onderneming enz. geldt precies hetzelfde). Met communicatietechniek à la Internet ontstaat feitelijk één informatiestelsel. Nota bene, dat houdt natuurlijk ook niet op bij de Nederlandse grens. “All domains of social life are being modified by the pervasive uses of the Internet, albeit in a diversity of shapes, and with considerable differences in its consequences for people’s lives, depending on history, culture and institutions.”3 Het moderne potentieel van universele betrekkelijkheid vergt onherroepelijk een flexibele informatiekunde. “We live increasingly in a world of interconnected differences—differences amplified and multiplied at the speed of electricity.”4 Hoe bereiken we op basis van zulke betrekkelijkheid een nieuw evenwicht? Eerlijk is eerlijk, daarvan staan we zelfs qua inzicht nog maar aan het begin.

Architectuur behelst probleemoplossend denken èn doen. De bewuste oriëntatie op problemen heet met een — ander — enkel woord: ontwerpen.
Een ontwerp in de zin van een bouwtekening, een bestek, een blauwdruk en dergelijke bestáát niet voor de elektronische overheid. Want een prominent kenmerk is dat de elektronische overheid sterk veranderlijk is. Daar loopt variëteit nog eens doorheen. Zij is dus nooit àf. Het ontwerp is daarom optimaal, indien het houvast biedt voor beweging. De architectuur van (voor?) de elektronische overheid is primair een samenhangende verzameling grondslagen voor ontwikkeling en beheer. Aan het einde van het vorige hoofdstuk schreven we dat al. Er moet vervolgens altijd nagedacht blijven worden. Wisselen van samenstelling van bedoelde grondslagen is nodig voor verrassende veranderlijkheid. Er is sprake van een verrassing, wanneer de werkelijkheid buiten de grenzen treedt van wat het eerdere bouwsel volgens grondslagen afbakende. Met belabberde grondslagen blijft de werkelijkheid verrassen. Maar precies hetzelfde gebeurt door oponthoud op zoek naar perfecte grondslagen die, nota bene, voor de elektronische overheid dus zelfs niet kùnnen bestaan.5

Wat biedt constructieve grip op de elektronische overheid? Is het echt zo, dat er nog geen bruikbare kunst en leer ontwikkeld zijn? Zoals reeds vermeld, is de elektronische overheid sinds enkele jaren een veelbesproken en –beschreven onderwerp. In binnen- en buitenland. Daar is ook al regelmatig architectuur bijgehaald. Zit daar niets tussen wat als de architectuur van de elektronische overheid kan gelden?
Dat valt dus tegen. De verklaring ligt overigens voor de hand. Dat is hierboven de verrassende veranderlijkheid genoemd. Er komt nu de versie van de elektronische overheid waarin communicatiemiddelen de voorwaarde bieden voor een netwerkwerkoverheid. Zodoende is het ook praktisch mogelijk het vertrouwde deelnemerperspectief te verruimen tot stelselperspectief. En dat maakt kwaliteitsverbetering enzovoort realistisch. Daarom groeit ook het besef van de noodzaak tot verandering. Want het kàn. Dat is nù echt nieuw, dus anders, zeker op de schaal van de gehéle overheid. De praktijk vormt als het ware de theorie.6
Dit neemt natuurlijk niet weg dat er óók continuïteit is. De meeste vertrouwde elementen blijven stellig gehandhaafd. Door toevoeging van kritieke nieuwe elementen ontstaat echter — aanleiding tot — een nieuwe samenhang. Architectuur is nadruk op evenwichtige samenhang, óók in de tijddimensie.

Een elektronische schakeling kent ook iets dat als een architectuur bekend staat. Daarmee is primair het eenduidige inrichtingsvoorschrift-als-blauwdruk bedoeld. Denkt iemand echter serieus dat de elektronische overheid van/voor een veranderlijke, pluriforme samenleving per blauwdruk gaat werken?7 Die informatiearchitectuur draagt, wat zij ook is, een compleet ander karakter. Dat is wellicht niet eens zo slecht vergelijkbaar met een nationaal plan voor ruimtelijke ordening (dat immers ruimer is dan verordening van de gebouwde omgeving volgens stadskundig ontwerp, respectievelijk dan aparte gebouw‘architectuur’). Of geldt voor de elektronische overheid een nog ruimer architectuurbegrip?
De betekenissen van architectuur vullen op z’n minst een spectrum. Naarmate het ‘object’ sterker het karakter van een (open) maatschappelijk bestel heeft, biedt de architectuur minder de gedetailleerde inrichting zèlf en meer grondslagen, dwz. (vuist)regels voor zowel het inrichtingsproces, als het gebruik van het resultaat. De feitelijke inrichting inclusief gebruik is dan contingent, dus afhankelijk van de situatie waarin de grondslagen e.d. daadwerkelijk toegepast zijn dan wel waarvoor ze gelden.
Ook de vergelijking met afzonderlijke gebouwarchitectuur is nog (veel) te beperkt. Een gebouw geldt toch meer als een fysiek object dan als een maatschappelijke actor. Dat staat er vooral passief (bij), zonder gemotiveerde interactie met zijn omgeving. Nogmaals, wat is het architectuur‘object’ van wat als de elektronische overheid voorgesteld is? Moeten de interacties van zgn. actoren niet centraal staan?
Nogmaals, ‘actor’ is een typisch ontwerpwoord. Want het vertegenwoordigt abstractie. Want waarom voorzieningen onnodig verbijzonderen? Algemene toepasbaarheid zo ver mogelijk rekken. Goedkoop (in elk geval minder duur), beheersbaar, flexibel.
Op weg naar een evenwichtige aanpak kan het diametraal tegenovergestelde perspectief even helpen. De architectuur van de elektronische burger, dus. Lees trouwens ook elektronisch bedrijf e.d. Hierdoor rijst opnieuw de vraag of er onder de oorspronkelijke noemer van elektronische overheid óók sprake is van een ‘voorziening’ voor interacties onderling tussen burgers, voor interacties onderling tussen bedrijven en dergelijke. alsmede tussen burgers en bedrijven en dergelijke. Nota bene, de vergelijking met fysiek vervoer suggereert deze perspectiefverruiming niet onmiddellijk te blokkeren. Dus in ieder geval niet voor het ontwerp; voor de zoveelste keer, beperking in implementatie is iets anders. Er is immers allerlei overheidsbemoeienis met fysiek vervoer, van wegennet tot verkeersreglement. Bij nader inzien bevordert, reglementeert e.d. de overheid op vergelijkbare manier tevens allang allerlei informatieverkeer waarbij verder geen enkele overheidsinstelling direct betrokken is (althans, zolang dat informatieverkeer ordelijk verloopt dan wel ‘overtredingen’ onopgemerkt blijven). De elektronische overheid moet op z’n minst in de pas lopen met, waar mogelijk voortborduren op en zonodig wijzigingen aanbrengen op wat van oudsher telt als sturing van informatieverkeer (of hoe dat her en der anders heet). Zo is auteursrecht een ‘regel’ voor informatieverkeer en daaraan is uiteraard de elektronische overheid eveneens gehouden. Dat is gewaarborgd met een omvattend perspectief. Daarom is de informatiearchitectuur van de elektronische overheid verder op haar ruimst opgevat als: grondslagen voor informatie in maatschappelijk verkeer, kortweg voor informatieverkeer. Grondslagen omvatten dan — eventueel — wettelijke bepalingen, (vuist)regels en dergelijke.

Architectuur is kortsluiting voor samenhang. In haar oorspronkelijke context van elektrotechniek is kortsluiting negatief. Nu hebben we het over (informatie)architectuur en is er iets positiefs mee bedoeld.
Enkele algemene voorbeelden illustreren reeds welke uiteenlopende opvattingen zoal onderhevig zijn aan de noodzaak van kortsluiting.
Zo is er de sociale kijk, eventueel verder te verbijzonderen naar de politieke en de bestuurlijke. Zeker als de professionele socioloog over “overheid en ict” praat (en schrijft), bedoelt zij/hij — met excuus voor de grove penseelstreek, maar het gaat hier om een schets van contrast — dat ict een algemeen verschijnsel is met veranderingspotentieel voor de overheid. De elektronische overheid is dan primair een àndere overheid, waarvan de architectuur dienovereenkomstig beginselen omvat: een overheidsarchitectuur. Naarmate de politieke interesse groeit, geldt architectuur meer en meer als een ideologisch manifest. In de politiek-bestuurlijke architectuuropvatting behoort ‘openheid’ — hier ter illustratie willekeurig als kenmerk genomen — van de overheid dus volkomen consistent tot de architectuur van de elektronische overheid. Ict-als-verschijnsel katalyseert immers zulke openheid, althans, dat potentieel bevat ict (ook). Door ‘openheid’ tot de architectuur te verklaren, moet de overheid ook daadwerkelijk ‘open’ gaan.
Laat nu een verhandeling die een socioloog (politicoloog, bestuurskundige e.d.) over ‘overheid en ict’ schreef door een informaticus lezen. Die beklaagt zich geheid dat het nergens, maar dan ook nergens ècht over ict gaat. Zij/hij heeft nog gelijk ook, maar ook weer slechts volgens een vooropgezet perspectief. De informaticus beschouwt ict — opnieuw met een grove aanduiding — als voornaamste ingrediënt van specifiek gereedschap. De architectuur van de elektronische overheid moet haar/hem de eisen tonen waaraan de gereedschappen samenhangend moeten voldoen: een elektronica-architectuur. Extreem geredeneerd hoeft het voor bepaald gereedschap zelfs niets uit te maken of de overheid ‘open’ of juist ‘gesloten’ opereert. De informaticus zegt er het liefst maar helemaal niets over, want zij/hij weet ook wel dat één en hetzelfde middel voor allerlei, zelfs tegenstrijdige doelen inzetbaar is.
Architectuuropvattingen variëren zodoende per situatie en persoonlijke achtergrond.
Het loont alert te zijn op welk perspectief — doorgaans impliciet — geldt voor grondslagen enzovoort. Dus, neen, de architectuur van de elektronische overheid is beslist niet zomaar een informatiearchitectuur. Er is primair een politiek-bestuurlijke richting aangegeven. Die ‘richting’ gaat nu eveneens schuil achter het etiket ‘architectuur.’ Het zij zo, maar ter vermijding van (verdere) verwarring is het noodzakelijk de politiek-bestuurlijke ‘richting’ te onderscheiden van de inrichting van passende gereedschappen (lees ook: voorzieningen). Voor zover dergelijke gereedschappen — in belangrijke mate — volgens ict samengesteld zijn/operationeel werken en beheerd moeten blijven, zijn er ook nog eens inrichtingsgrondslagen nodig. Vormen dié grondslagen e.d. (pas) een informatiearchitectuur?
Helaas is dat ook nog te simpel. Geef op haar/zijn beurt aan, bijvoorbeeld, een bestuurskundige de constructiespecificaties van een zgn. ict-toepassing. Nu is zij/hij het, die in zo’n elektronika-architectuur nergens, maar dan ook nergens de overheidsarchitectuur kan herkennen.

Een vergelijking kan verduidelijken. Iemand die voor bewoning en eventueel ander gebruik aan een huis denkt, past primair behoeftelogica toe. Stel dat het een nieuw huis is waarvoor opdracht tot bouw volgt. De bouwer heeft daarentegen constructielogica nodig. (En de beheerder kent beheerlogica, enzovoort.) Als ‘bouwwerk’ dus, is de elektronische overheid onderhevig aan informatiekundige wetmatigheden. Dat is precies zoals een èchte woning nooit construeerbaar is — en ook nog eens overeind blijft staan; “the simple power of necessity is to a certain degree a principle of beauty”8 — zonder acht te slaan op, onder meer, de zwaartekracht. Over logica voor informatiekundige constructies bestaan echter nog allerlei misverstanden. Dat is een probleem voor zover ze voortgang met de elektronische overheid belemmeren.9
Het gaat erom dat het verschil tussen behoefte- en constructielogica niet alleen géén probleem is, maar zelfs bijdraagt aan het resultaat. Overdrachtelijk gezien is het voor een complexe opgave zinloos om van de aanstaande ‘bewoner’ te eisen dat zij/hij zijn behoeften uitdrukt in termen van metselwerk en dergelijke, vice versa. Daar komen ze niet uit.
Lees voor bewoner en metselaar algemener zonodig opdrachtgever, respectievelijk aannemer. Of beleid, respectievelijk uitvoering.
Hoe lukt het dat de metselaar die zich concentreert op de kwaliteit van het steenverband tenslotte een stelsel muren oplevert dat het huis vormt dat de bewoner wil? Dat vergt een scharnier tussen enerzijds behoefte-, anderzijds constructielogica. Daarbij moet de constructie niet domweg gezien worden als de éénrichtingsvertaling vanuit de gestelde behoefte. Want omgekeerd kàn de opdrachtgever slechts wensen wat door de constructeur uitvoerbaar is.
In de sector van de zgn. gebouwde omgeving heerst de discipline om de term ‘architectuur’ te reserveren voor dergelijke scharnierwerking in beide richtingen.
Dat moet de informatiearchitectuur ook bieden, dat scharnier.10 Als dat duidelijk is, maakt het alweer minder uit dat rondom ict verwijzingen naar architectuur over elkaar heen buitelen. Dat verandert toch niet.
Dankzij een scharnier kan beweging de bocht om en houdt dus vaart (in plaats van dat zij tot stilstand komt). Zie figuur 20 voor scharnierwerking onder de noemer van architectuur.

Wij kunnen niet genoeg nadruk leggen op de scharnierwerking door informatiearchitectuur in actie. In tegenstelling tot de gebruikelijke, maar dus beperkte afleiding van uitvoering uit beleid verdient óók het (potentiële) effect in omgekeerde richting aandacht. Een forse inhaalslag is geen luxe. Want ook ‘beleid’ is zeker geen verzameling opvattingen die onderling allemaal consistent zijn. De stelregels (zie in deel II de hoofdstukken 5 en 6) zijn afgeleid van bepáálde beleidsbeslissingen, -voorstellen en dergelijke. Maar is het wel duidelijk wat consequente uitvoering betekent voor àndere aspecten enz. van beleid? Zo beschouwd is de elektronische overheid een extra aanleiding het (overheids)beleid op algemene consistentie te toetsen. Dat leidt tot zicht op problemen èn kansen, waar dan weer wat aan moet gebeuren. Of oplossingen enz. onder de noemer van de elektronische overheid uitgewerkt moeten worden, is daarbij overigens nog maar de vraag. Een ruimer veranderkader lijkt de bedoeling met de ‘Andere Overheid.’11 Maar in hoeverre erkent die beleidsinzet serieuze wisselwerking met uitvoering?

Figuur 20: Architectuur scharniert ontwikkeling.

 

Ontwerpen voor variëteit (lees ook: voor veranderlijke pluriformiteit, kortom, de informatiesamenleving) mikt niet zozeer op één afgerond resultaat, opgeleverd klaar-voor-gebruik, maar op de optimale verzameling van sóórten bouwstenen, en dan ook nog eens vooral op de manier waarop afzonderlijke exemplaren ‘verbindbaar’ zijn. Dat is met behoefte lastig, zo niet onmogelijk te vatten. De ene bewoner (lees meestal: deelnemer) verwacht een bepááld huis, want zij/hij benadrukt bepáálde behoeften (die onderling nog wel eens tegenstrijdig zijn, ook). Constructielogica bevat het potentieel van enorme variatie, althans dat geldt in het optimale geval. Dat komt, om een vertrouwde soort bouwsteen te noemen, omdat de baksteen niet zomaar een steen is. Er is wezenlijk aan dat hij simpel verbindbaar is tot complexe, consistente verbanden. Juist zijn simpele en consequente verbindelijkheid werkt bevrijdend. Toegegeven, een lelijk woord. Maar verbindbaarheid klinkt minder passend. Denk aan het speelgoed Lego. Het is helemaal niet nodig vooraf àlle mogelijke steenverbanden, uitputtend dus, te inventariseren om constructief met bakstenen aan de slag te gaan. ‘De’ baksteen is a priori geschikt voor gevarieerde opgaven.
De communicatiestoornis, met alle gevolgen van stagnatie, heeft als een voorname oorzaak dat de verbindelijkheid in constructielogica feitelijk onbegrijpelijk is in behoeftelogica. De ‘baksteen’ functioneert als het ware als verdichting van waartoe ‘muren’ allemaal kunnen dienen.
Overdrachtelijk bekeken is voor de elektronische overheid het baksteenconcept — samen met wat andere soorten bouwstenen — nog niet eens deugdelijk uitgevonden. Daarnaar zijn deze informatiekundige architectuurschetsen (ook) op zoek. Overigens geldt het (nog) niet als verwijt, te weten dat deugdelijke concepten voor stelselmatige inrichting vooralsnog ontbreken. De — mogelijkheden van de — basistechnologie veranderen snel en het duurt gewoon even voordat overzicht over implicaties ontstaat. Dat vergt nu een inhaalslag. Het is voor de toekomst natuurlijk wel raadzaam dat overzicht te onderhouden; nogmaals, informatie- en communicatietechnologie blijft geheid in ontwikkeling.

Het scharnier tussen beleid en uitvoering in het vlak van informatievoorziening heet hier informatiearchitectuur. Andere woorden voor zulke ‘architectuur’ zijn ‘coördinatie’ en ‘regie.’
Volkomen zonder coördinatie kunnen gerealiseerde voorzieningen slechts bij toeval het optimale informatiestelsel inclusief infrastructuur op de schaal van het algemeen belang vormen. De elektronische overheid ‘onder architectuur’ zoekt daarentegen bewust naar het stelselmatige optimum. De primaire maat daarvoor is afgewogen ondersteuning van àlle relevante handelingsperspectieven. Algeméén belang is een waarborg, te weten dat afwegingsprocessen democratisch geborgd verlopen. Stelregels zijn instrumenten voor coördinatie.
De worteling in het algemeen belang illustreert de complexiteit van de architectuuropgave. De ‘grond’ beweegt immers, om in die beeldspraak te blijven. Allereerst is onder politiek primaat veranderlijk wat meetelt voor het algemeen belang. Vervolgens zijn er eindeloze, eveneens veranderlijke variaties van instrumentatie in infrastructuur en verder informatiestelsel. Nogmaals, het is de opgave ‘onder architectuur’ naar het optimum te wijzen.

 

noten

1. En elektrotechniek is het “deel van de techniek dat zich bezighoudt met de opwekking, voortgeleiding en het praktisch gebruik van elektrische energie.”
2. De verklaringen die Van Dale verschaft, zijn nog verre van precies. Zo is er het verschil tussen enerzijds constructie-als-anatomie, -als-structuur en dergelijke, anderzijds constructieproces.
3. The Internet Galaxy: Reflections on the Internet, Business, and Society (Oxford University Press, 2001, p. 275) door M. Castells. Zie ook Castells’ driedelige werk The Information Age: Economy, Society and Culture (Blackwell; deel 1, 1996; deel 2, 1997; deel 3, 1998).
4. Postmodernism for beginners (Writers and Readers, 1998, p. 3) door J.N. Powell.
5. “The problem with modern architecture is that it tried to find a universal solution to what was never a universal problem.” Het citaat is toegeschreven aan R. England, in: Perspectives: An Anthology of 1001 Architectural Quotations (Lund Humphries, 1986, samengesteld door C. Knevitt). In dezelfde bundel staat het volgende citaat van W. Gropius: “There is no finality in architecture, only continuous change.”
6. Ondanks bewering van het tegendeel, ontbraken destijds toch praktische ingrediënten voor de realisatie van wat samensteller T. Huppes in De overheid op weg naar de informatiemaatschappij: automatisering, de-bureaucratisering & verbeterde dienstverlening (Stenfert Kroese, 1988, p. 2) samenvatte: “Recente vernieuwingen hebben ertoe bijgedragen, dat de automatisering van de informatievoorziening niet alleen steeds meer het karakter krijgt van een organisatieveranderingsproces, maar dat — sterker nog — automatisering dienstbaar kan worden gemaakt aan expliciet geformuleerde doelstellingen met betrekking tot organisatievernieuwing (de-bureaucratisering) van de overheid, en — in het verlengde daarvan — tot verbeterde dienstverlening. […] Het benutten van […] kansen voor een verbetering van de kwaliteit van bestuur en dienstverlening is — gezien de versneld toenemende complexiteit en dynamiek van de samenleving — dringend gewenst. Zij vereist voorts een drastische heroriëntatie van de tot dusver gekozen aanpak van overheidsautomatisering.” De uitkomst van die heroriëntatie was het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990.
7. Dat was natuurlijk altijd al een illusie. Onvoorspelbare veranderlijkheid geeft evolutionair voordeel aan — het organisme en zijn soort met — leervermogen. Zie bijvoorbeeld Beyond the stable state: Public and private learning in a changing society (Temple Smith, 1971) door D.A. Schon.
8. Het citaat is toegeschreven aan P. Bourget, in: Perspectives: An Anthology of 1001 Architectural Quotations (Lund Humphries, 1986, samengesteld door C. Knevitt).
9. Zo geldt vrij algemeen (nog) als prominent misverstand dat voor de elektronische overheid de vergelijking met een enkel gebouw opgaat. Ter bestrijding hebben wij tot slot van hoofdstuk 5 zelfs apart stelregel nr. 10 voor de elektronische overheid opgesteld.
10. Deze betekenis gaven eerder J.R. van Rees en P.E. Wisse met diverse publicaties; zie o.a. De Informatie-architect (Kluwer, 1995).
11. Zie Modernisering van de overheid met daarbij Actieprogramma “Andere Overheid”, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 362, nr. 1.

 

 

inhoudsopgave, vorige hoofdstuk, volgende hoofdstuk.

 

2004 (1e druk: 27 september 2004; 2e druk: 13 december 2004) © programma Architectuur Elektronische Overheid (Ictu) en afzonderlijke auteurs; webeditie 2007 © Pieter Wisse

 

Zie ook de complete nota als enkel pdf-bestand.