Informatieverkeer in publiek domein

schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid

Pieter Wisse
met bijdragen van Steven Luitjens, Willem van Hees, André van Brussel en Jeroen Takkenberg

hoofdstuk 15

 

Elektronische overheid

 

 

Van elektronische overheid en informatiearchitectuur gaan betekenissen alle kanten op.1 Dat verandert ook niet wanneer we andere terminologie voorstellen. Daarom kiezen we ervoor ònze betekenis van elektronische overheid (deze studie), respectievelijk de informatiearchitectuur ervoor (volgende studie) wat te verduidelijken. Hier zijn de schetsen voor de boeg:

+ Niemand kan ‘de’ elektronische overheid definiëren. Althans, er bestaat zeker geen uitputtende definitie waarmee iedereen het eens is.
Tegelijk zijn zowel 1. elektronische informatie- en communicatietechnologie (ict) als 2. overheidsbemoeienis ermee onmiskenbaar. Heel praktisch bestaat de elektronische overheid dus allang.
Wie ‘elektronische overheid’ ruwweg vervangt door ‘ict & overheid,’ plaatst een hoognodig accent op hun wisselwerking. In de ene richting is de overheidsinvloed op ict-ontwikkeling evident: van belangrijke opdrachtgevers tot en met monopolistische regelgever. In omgekeerde richting is ict een factor voor overheidsvernieuwing. Zo heerst er dynamiek.
Naarmate ict aan betekenis wint voor wàt (de) overheid is, hóe zij functioneert enzovoort, wordt de overheid populair gezegd steeds elektronischer. Dat groeiende belang vergt aangepast ontwerp. Netzo populair luidt daarvoor tegenwoordig de noemer: architectuur.

+ Ook niemand kan ‘de’ architectuur definiëren. Algemene geldigheid van ‘de’ architectuur voor ‘de’ elektronische overheid is daarom helemaal een illusie. Dit betekent echter allerminst dat ict van de weeromstuit een toevalsfactor voor overheidsontwikkeling is.
Informatiekunde is de discipline voor beheerste ontwikkeling mèt ict (terwijl informatica de discipline is voor beheerste ontwikkeling vàn ict).

+ Op de huidige techniekstand verdienen de betrouwbare middelen voor ònvertraagde digitale signaaloverdracht bijzondere aandacht. Van ict náár overheid geredeneerd leidt het informatiekundig perspectief tot (op)nieuw-aangepaste ingrediënten. In de geest van de moderne ict heet het dan: de láátste versie van de elektronische overheid.
De laatste versie is natuurlijk niet … de laatste. Zij wordt gewoon de zoveelste. Maar ditmaal gaat het toch om een bijzondere ‘upgrade.’ Met consequent gebruik van de mogelijkheden voor onmiddellijk contact verkrijgt de elektronische overheid een praktisch netwerkkarakter. Dat is (ook) een kwalitatieve overgang.

+ De nieuwe elektronische overheid kan weer beter zijn dan de oude. De inventarisatie en zonodig het ontwerp van essentiële ingrediënten bevindt zich echter nog in de beginfase, zeker als het gaat om sectoroverschrijdende (netwerk)samenhang. Schetsen kunnen dan voortschrijdend inzicht sterk bevorderen. Zo is deze bundel met informatiekundige architectuurschetsen vooral bedoeld. Ze zijn tentatief, incompleet enzovoort. Er staat (dus) een uitnodiging tot discussie mee uit. Maar ze zijn ook zo actiegericht als in dit stadium mogelijk; wat al duidelijk is, moet aangepakt worden.

Iedere Nederlandse burger heeft wel een idee van een elektrische stofzuiger. Wat is eigenlijk het verschil tussen elektrisch en elektronisch? Is er elektrische energie puur voor aandrijving en een elektronische schakeling voor variabele, programmeerbare (aan)sturing? Zijn de computergeleide wasmachine, stofzuiger, tandenborstel enzovoort dan zowel elektrisch als elektronisch? Maar wat is de elektronische overheid?
Kan de burger zo’n overheid als een moderne wasmachine bedienen? Of, met een andere betekenis van het woord, (be)dient de overheid burgers, bedrijven en overige organisaties door toepassing van elektronica?
De elektronische overheid heeft van allebei wat (en uiteraard van nog veel meer). De verhouding in bediening wisselt naar omstandigheden. En het is dus nog ingewikkelder, want de burger, het bedrijf e.d. is soms een (rechthebbende) klant, dan weer een (plichtdragend) aangesprokene. Dat is gauw onoverzichtelijk, wat voor de aanleg van een ‘voorziening’ weer de roep om architectuur verklaart. Het volgende hoofdstuk, Informatiearchitectuur, gaat nader in op relevante betekenissen.

Er gaat een risico gepaard aan het woord ‘overheid.’ Overheid suggereert immers een relatie. Daarin ‘staat’ de overheid boven haar onderdanen. Maar klopt die relatie nog, als zij dat ooit al deed? Geldt inderdaad een universele, absoluut eenzijdige en zelfs consequent oppositionele relatie?
Het moderne (grond)wettelijke Nederlandse antwoord luidt in elk geval ontkennend. Op z’n minst voor een vruchtbaar informatiekundig stelselontwerp maken we het hier via veralgemenisering in eerste aanleg weer even extra moeilijk … om later eenvoudiger uit te komen.
Goed, in abstracte termen zijn er allerlei actoren, die zich ook nog eens in allerlei rollen karakteristiek gedragen. Hun onderlinge verhouding is afhankelijk van de interactie in kwestie. Sleutelwoord: variëteit. Of anders gezegd: pluriformiteit.
Nota bene, in samenhang drukken ‘overheid’ en ‘onderdaan’ een bepaald onderscheid — variëteit, dus — tussen actoren uit. Hoewel ‘burger’ alweer democratischer klinkt dan ‘onderdaan,’ levert simpele substitutie feitelijk geen enkele bijdrage aan evenwichtige(r) variëteit. Dat lukt pas met fijnmaziger oriëntatie.
Voor informatiekundig schetswerk is het hier trouwens helemaal niet nodig om uitputtend te definiëren wat overheid uitmaakt, dwz. wat tot de openbare sector behoort. Voor (h)erkenning van reële variëteit is het genoeg dat de overheidsvlag als lading een wirwar van organisaties dekt. Dat betreft zowel duurzame als tijdelijke organisaties. En de ene organisatie kan onderdeel vormen van één of meer andere organisaties, enzovoort. Wisselende configuraties presenteren zich als (de) overheid. De-overheid-als-concern is een voorbeeld van zo’n configuratie, ook maar weer opgesteld vanuit een zeker perspectief (doel enz.). Kortom, ingewikkeld.2
Ook burger blijkt nader beschouwd een noemer voor nadere variëteit. Iedereen die feitelijk verblijft op Nederlands territorium kan de aandacht van ‘de overheid’ op zich gevestigd krijgen. De ingezetene, wie of wat dat ook is, betaalt belasting(en) en de buitenlandse toerist die een verkeersovertreding begaat een boete. In het huidige politieke klimaat neemt die overheidsaandacht toe naarmate de wettelijke grondslag voor verblijf vermindert. Voorts zijn er mensen met recht op een duurzaam of tijdelijk verblijf in Nederland, maar die op het tijdstip in kwestie elders verblijven. Op allerlei manieren verkeren ook zij in relaties met de Nederlandse overheid en haar geledingen.

Het begrip ‘actor’ gebruiken we nadrukkelijk in onze informatiekundige architectuurschetsen. Het is typisch zo’n begrip dat ontwerpgrenzen verruimt, terwijl de keuze voor bepáálde waarden de noodzakelijke beperking met implementatie toestaat. Zo is het duidelijk dat voor de kortere termijn van de — volgende versie van de — elektronische overheid tenminste één van de betrokken actoren altijd een overheidsinstelling is. Weer even formeel uitgedrukt (wat nodig is voor een eenduidig werkend informatiestelsel), ‘overheidsinstelling’ is dus zo’n waarde van de variabele ‘actor.’

Informatie- en communicatietechnologie is er in veranderlijke soorten en maten. Van spraak tot schrift. En qua schrift (lees ook: opname), van ingekerfde stok tot elektronische multimedia.
Maar ook ‘digitaal’ is nog altijd een verzamelnaam. Terwijl gemakshalve de ‘d’ uit de afkorting vervalt, verschijnt steeds weer àndere digitale ict. Zodra anders deels nieuw is, verklaart het informatie-intensieve karakter van veel overheidsbemoeienis waarom juist nieuwe ict nadrukkelijk in relatie tot zgn. overheidsvernieuwing staat.

Algemeen gesteld is de combinatie van overheid en ict allesbehalve nieuw. Overheidsinstellingen hebben in- en externe informatieprocessen al vergaand ‘elektronisch’ gefaciliteerd. Ondanks de betrekkelijk nieuwe slogan ‘elektronische overheid’ is daarom veeleer renovatie aan de orde. Die is overigens ingrijpend genoeg, gelet op gewijzigde doelstellingen en middelen.

Welke overheid ‘staat’ er aan de redelijk nabije horizon? (Ook) overheidsinstellingen werken consequent stelselmatig. Als schakels leveren ze bijdragen aan de gevarieerde ketenprocessen in maatschappelijk verkeer. Nieuwe ict verschaft de voorwaarde voor nieuwe samenhang.3
Ruimer genomen is het effect van verspreiding van digitale communicatiemiddelen de zgn. netwerksamenleving.4 Daarin hoort met aangepaste doelstellingen netzo simpel gezegd een netwerkoverheid, met op zijn beurt een optimaal samenhangend informatiestelsel.
Ook ‘netwerkoverheid’ is weer vooral als ontwerpwoord bedoeld. Allereerst geldt dat èlke overheidsinstelling tot de netwerkoverheid behoort. Anders werkt het niet.
Wie ‘elektronische overheid’ vervangt door ‘netwerkoverheid,’ beseft simpeler dat geïsoleerde voorzieningen precies verkeerd uitpakken. En natuurlijk is de overheid niet elektronisch. Onder overheidsnoemer zijn gedragingen hoogstens elektronisch gefaciliteerd.

De elektronische overheid doet opgang als metafoor voor vernieuwing van openbaar bestuur.5 Informatie- en communicatietechnologie is echter op talloze manieren toepasbaar. Dat verklaart (mede) de vermenigvuldiging van visies op de elektronische overheid. Natuurlijk vragen politici en bestuurders tijdens behandeling extra aandacht voor verschillen (waaruit regelmatig de vraag naar een nieuwe visie voortkomt, enzovoort).
Een gevolg van nadruk op verschillen is dat ict-toepassingen nog altijd sterk verticaal geïntegreerd zijn. Met andere woorden, elke zgn. toepassing staat vergaand op zichzelf. Er is nauwelijks infrastructuur, ofwel voorzieningen voor overeenkomsten. Naarmate zulke overeenkomsten evident zijn, hoeft de realisatie van bijbehorende infrastructuur dus zelfs niet op de uitkomst van de politiek-bestuurlijke afstemming te wachten. Daarover kan onmiddellijk een algemeen besluit vallen, gevolgd door actie.
Opnieuw is overigens wederom een absolute definitie onhaalbaar, ditmaal van ‘de’ infrastructuur. Maar ook dat is geen belemmering voor resultaatgerichte actie. Voor concrete voorzieningen is het meestal duidelijk genoeg of ze bestemd zijn voor hergebruik, gevarieerd gebruik en dergelijke. En dan geldt veel infrastructuur vergaand ònafhankelijk van ideologie. Daarover is discussie zelfs volstrekt overbodig en houdt realisatie maar op. Nogmaals, op wat beleidsmatig invariant is kan, en moet, direct concrete actie ondernomen worden. Nou ja, natuurlijk ook weer niet zonder enige afweging. Is de financiering geregeld? Is de wet- en regelgeving op orde. Past de aflevering van een generieke voorziening in het algemene schema voor uitvoering? Verderop staan zulke onderwerpen toegelicht.

Volgens het verruimend perspectief van een netwerkoverheid in een netwerksamenleving, zeg ook maar van informatieverkeer in het publiek domein, geeft ‘de overheid’ haar uitgangs- annex voorrangspositie in architectuur prijs, op z’n minst in die voor infrastructuur. Daarmee is per saldo het zgn. algemeen belang gediend. Nota bene, wij hebben het dan over het ontwerp dat van meet af aan zo toekomstvast mogelijk is. Burger, organisatie e.d. verschijnen geëmancipeerd. Samen met overheidsinstellingen zijn dat actoren onder actoren, allemaal elektronisch ‘aangesloten.’ De architectuur verliest door het neutrale begrip ‘actor’ aan vooropgezette ideologische lading en wint navenant aan flexibiliteit. Dat is voor een daadwerkelijk in te richten maatschappelijke voorziening zelfs tweemaal winst (behalve dan voor wie één bepaalde ideologie wil verankeren met infrastructuur).
De volgorde waarin, en aan wie, de winst via stappen van implementatie toekomt, staat daarmee zoveel mogelijk lòs van het ontwerp. Sterker nog, het ontwerp moet flexibele implementatiestrategie expliciet faciliteren. Dit neemt trouwens niet weg, dat er afhankelijkheden onder de noemer van implementatie bestaan. Zo heeft het weinig zin een bedrijvenregister te willen gebruiken, zolang er nog geen adequaat personenregister gevoerd wordt; naar natuurlijke personen moet immers als één of meer ‘eigenschappen’ van een bedrijf verwezen zijn.

Er zijn allerlei betekenissen van ‘overheid’ denkbaar. Voor variëteit in dit schetswerk is een grove tweedeling genoeg:

+ De ene overheid — herkenbaarder met een hoofdletter geschreven? — borgt het algemeen belang. Om het woord ‘infrastructuur’ met zeer algemene betekenis te benutten, de algemeen-belang-overheid biedt — nota bene slechts een gedeelte van de — infrastructuur voor samenleving. Van wetgeving tot handhaving, van dienstverlening tot herverdeling. Dat is de overheid die we nu als staat kennen. Synoniem met samenleving geldt hier maatschappelijk verkeer. Zo ruim bedoeld omvat infrastructuur wet- en regelgeving, maar bijvoorbeeld ook een fysieke voorziening zoals het gebouw voor een wijkcentrum.

+ De aparte overheid verricht specifieke handelingen. Dat gebeurt praktisch door allerlei organisaties, of zelfs onderdelen ervan; de andere overheid is feitelijk een verzameling overheden. Op deze overheden is de aanduiding ‘actor’ goed van toepassing, zoals burgers en bedrijven eveneens actoren zijn. Zij zijn allemaal aparte deelnemers aan maatschappelijk verkeer.

Hoewel ook bovenstaande tweedeling in overheidsbegrippen de werkelijke variëteit tekort doet, volstaat zij reeds om op een vèr-tekening te wijzen. Ja, het klopt dat de elektronische overheid behoorlijk gevorderd is. Dat is echter vrijwel uitsluitend gebeurd volgens deelnemerperspectief. Ja, er bestaan talloze toepassingen. Daarvoor is echter kenmerkend dat het perspectief tot dusver overwegend beperkt bleef tot afzonderlijke transacties uit een beperkt assortiment en dan met een voorrangspositie voor één bepaalde deelnemer eraan (doorgaans niet toevallig de overheidsopdrachtgever zèlf).
Interne procesvoering ondersteunen afzonderlijke overheden cq. overheidsinstellingen alweer veel langer met ict. Dat is eveneens een rem, zo niet een sterkere, op infrastructuur. Er heerst onzekerheid over de kwaliteit van, zeggenschap over, financiering van, beheer van enz. vervangende hulpmiddelen uit een gemeenschappelijk domein.
Kortom, de aparte overheid heeft zichzelf dus tot dusver aardig bediend, maar de ene overheid komt er vooralsnog bekaaid af. Uiteraard ontbreekt het stelselperspectief conform de ene overheid niet helemaal, maar de vertekening is opvallend.
Nogmaals, indien een overheidsorganisatie met een kleine letter, of hoogstens een beperkt samenwerkingsverband, op eigen kracht de noemer ‘elektronische overheid’ benut voor vernieuwing, overheerst bijna onvermijdelijk haar eigen handelingsperspectief. De hardnekkige praktijk is slechts verklaarbaar, wanneer aparte overheden hun eigen handelingsperspectief tegenstrijdig aan het stelselperspectief opvatten. Het is blijkbaar lastig te beseffen dat doorgeschoten informatieve zelfvoorziening juist eigen handelingsperspectief ondermijnt.

A propos, beseft eigenlijk nog iemand dat het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990, kortweg ivr 1990, onverminderd van kracht is? Daarin staat het netzo onverminderd relevante onderscheid tussen informatiebeheer en systeembeheer. Wat dat precies inhoudt, speelt hier even niet.
Vraag: Komt deelnemer/stelsel niet vergaand op hetzelfde neer als informatiebeheer/systeembeheer?
Antwoord: Ja.
Nu het toch over ivr 1990 gaat.6 De informatiearchitectuur van de elektronische overheid moet uiteraard nauw verband hebben met de nieuwe versie van ivr, zij het dat daarvan de status van besluit waarschijnlijk vervalt. Voor diverse punten (lees ook: voorzieningen) lijkt gerichte wetgeving aangewezen. Wat komt daarvoor zoal in aanmerking? In elk geval zijn dat de zgn. authentieke basisregistraties. In verband daarmee staat het onderwerp dat nu als identificatie & authenticatie bekend is. Ook die onderwerpen hebben we nogal principieel behandeld; zie vooral hoofdstukken 5 en 6.

De aparte overheid optimaliseert eigen deelname, maar doet dat volgens — pèr overheidsinstelling als afzonderlijke deelnemer — beperkte rationaliteit. Dat kòn ooit moeilijk anders, maar leidt nu aantoonbaar tot een suboptimaal stelsel.7 Indien voor de elektronische overheid eenmaal het stelselperspectief geldt, rijst vervolgens de vraag wat dat stelsel eigenlijk inhoudt. Is dat de gehele netwerkoverheid, wat dat ook is? Of is het zelfs, veel ruimer, de netwerksamenleving? Een andere overheid valt toch niet los te zien van een andere samenleving?
Antwoorden blijven hier beperkt tot een vergelijking. Neem de fysieke verkeersinfrastructuur, dus voor voetgangers tot en met vliegtuigen. Kent de overheid daarmee zulke intensieve bemoeienis, omdat zijzèlf deelneemt aan alle afzonderlijke verkeersbewegingen? Voor de huidige Nederlandse overheid geldt dat in elk geval niet. Maar tot en met het strafrecht is verkeer mede een overheidszaak.

De beperkte implementatie van de elektronische overheid, is dat ook maar weer een overgangsvorm? Is het de tijdelijke noemer voor een stelsel van praktische voorzieningen voor maatschappelijke interactie, waarbij steeds minstens één deelnemer een overheidsinstelling is? Dat lijkt een reële opvatting. Het is echter onvermijdelijk spoedig de aandacht te verruimen. Waarom onder de noemer van ontwerp/architectuur dan niet meteen? De duurzame oriëntatie is die op informatieverkeer in het publiek domein en hoe dat samenhangend eventueel beter en/of zonodig anders valt te regelen. Voordat we daar aan toe zijn, behandelen we in het volgende hoofdstuk wat we zoal verstaan onder informatiearchitectuur.

 

noten

1. Betekenisvariatie als stelselmatig beginsel staat als 10e integratiefunctie behandeld in het volgende hoofdstuk.
2. In de toelichting op/in het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 (ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1991, toelichting, p. 4) staat ‘openbare sector’ aangeduid als “het geheel van: het parlement en andere Hoge Colleges van Staat; de departementen die samen de rijksdienst vormen; de provincies en gemeenten (en de daaronder ressorterende diensten, bedrijven en instellingen); andere publiekrechtelijke organen aan wie de uitvoering van wettelijke regelingen is opgedragen, zoals waterschappen en Kamers van Koophandel; privaatrechtelijke rechtspersonen, waarvan op het beheer door organen publiekrechtelijke corporaties een overwegende invloed wordt uitgeoefend (dit kan geschieden via financiering, zij het dat daaraan andere rechten dienen te zijn verbonden, bijvoorbeeld op het gebied van de benoeming van bestuursleden of de goedkeuring van besluiten).”
3. Met media ipv. ict, verwoordde M. McLuhan dat inzicht “after more than a century of electric technology” in Understandig Media (Routledge, 1964). McLuhan twijfelde overigens aan het vermogen tot vernieuwing door de overheid. Lukt het met de elektronische overheid verder te gaan dan dat “politics offers yesterday’s answers to today’s problems” (in: Peter’s Quotations, Morrow, 1977, samengesteld door L.J. Peter)?
4. Dat is voer voor futurologen, zoals — om een enkel voorbeeld te geven — W.J. Mitchell met e-topia,“Urban life, Jim—but not as we know it” (The MIT Press, 1999).
5. Daarvan getuigt ook een stortvloed van literatuur in binnen- en buitenland, bijvoorbeeld Reinventing Government in the Information Age: International practice in IT-enabled public sector reform (Routledge, 1999) door R. Heeks (samensteller) en Klantgericht werken in de publieke sector: inrichting van de elektronische overheid (Lemma, 2001) door H. van Duivenboden en M. Lips (samenstellers). V. de Waal geeft in E-government in beeld (Universiteit van Amsterdam, in: PrimaVera, working paper 2004-09) een overzicht van enkele onderzoekers met hun opvattingen over de elektronische overheid.
6. Eén van de andere studies, hoofdstuk 17 in dit aanvullend deel, bevat commentaar op ivr 1990.
7. In Overheidsinformatisering: Het Taaie Ongerief (Het Expertise Centrum, 1999) door P.A. Tas en S.B. Luitjens zet aanpak per organisatie nog de toon, met “interorganisationele projecten” behandeld als extra taaie uitzondering (p. 83): “De kern van interorganisationele projecten is onderhandelen. […] De echte energie gaat erin zitten, partijen zover te krijgen dat ze mee doen.”

 

 

inhoudsopgave, vorige hoofdstuk, volgende hoofdstuk.

 

2004 (1e druk: 27 september 2004; 2e druk: 13 december 2004) © programma Architectuur Elektronische Overheid (Ictu) en afzonderlijke auteurs; webeditie 2007 © Pieter Wisse

 

Zie ook de complete nota als enkel pdf-bestand.