Ik zie, ik zie ...

Pieter Wisse

Een stok staat gedeeltelijk in helder water. Met droge ogen kijkt u ernaar. U ziet dat de stok een knak heeft, precies op de overgang van het ene naar het andere medium.
Stel, u moet het uiteinde ònder water te pakken krijgen (terwijl zowel u, als de stok blijft staan). Maar zolang u mikt volgens wat u klakkeloos waarneemt, grijpt u geheid mis, èlke keer opnieuw. U krijgt dat uiteinde pas te pakken, zodra u de desbetreffende brekingsindex kent en ernaar handelt.
Nee, het helpt ook niets, integendeel, om met méér mensen te graaien, een formele projectmethode te volgen, enzovoort. Dat uiteinde is nu eenmaal ergens ànders dan waar u het ... ziet.

Netzo stapelen mislukkingen met stelselmatig bedoelde voorzieningen voor informatieverkeer zich op, waar relevante betekenissenlogica onbekend is. Wat daarvoor vrijwel alom nog ten òntechte doorgaat, komt neer op louter een vormenlogica. Dat gebeurt doorgaans impliciet, wat (h)erkenning van de principiële belemmering resp. aanvaarding van productiever paradigma ernstig bemoeilijkt.
Waarom vormenlogica tekort schiet voor informatiekundige opgaven op reële stelselschaal, en welke betekenissenlogica wèl past, heb ik onlangs nogeens wat uitgebreider toegelicht in Metapatroon als logica van goedverbijzonderde informatiemodellen (2013).
Kort erna las ik Logical Translation (1950, later opgenomen in: Concepts and Categories, The Hogarth Press, 1978, pp. 56-80) van Isaiah Berlin (1909-1997). Vooral wat kritiek op – wat ik noem – vormenlogica betreft, blijkt Berlin mij dus ruim een halve eeuw vóór. Dat ik genoemd opstel hier op z’n minst voor civiele informatiekunde (lees ook: informatieverkeerskunde) aan de vergetelheid moet proberen te onttrekken, is helaas duidelijke aanwijzing dat tot dusver niemand zulke kritiek werkelijk serieus nam.

Maar voor mij was juist dat ene opstel aanleiding om antwoord te krijgen op de vraag naar nadere situering. Daarin voorzag Michael Ignatieff met de verhelderende biografie Isaiah Berlin, A Life (Metropolitan Books/Henry Holt and Company, 1998). Hij schetst dat Berlins vriend èn academische concurrent A.J. Ayer tijdens een verblijf in het Oostenrijkse Wenen kennis maakte met het zgn logisch positivisme van de Wiener Kreis (Ignatieff, pp. 81-82):

If propositions could not be verified empirically or tested logically, they were nonsensical.

In het milieu van de universiteit van Oxford onderhield Berlin tevens nauw contact met J.L. Austin en zo nam hij initiatief tot wekelijkse bijeenkomsten (p. 85) “[b]etween the spring of 1937 and the summer  of 1939” waarin in besloten kring

chief topics were theories of perception, personal identity and the possibility of knowing other minds [...] full of the technical jargon of the Vienna circle[.]

Ignatieff vermeldt dat in die periode Berlin (p. 86)

became increasingly sceptical about logical positivism.

Enkele opstellen die Berlin destijds erover schreef (p. 87)

were among the most penetrating critiques that logical positivism received before the war.

Daartoe behoort ongetwijfeld Logical Translation, dat overigens pas in 1950 – voor het eerst – gepubliceerd is. Hoe dan ook, zoals Ignatieff de deelnemers aan de kleine gesprekskring beschrijft verklaart dat Berlin daar louter weerstand en geen enkele weerklank voor zijn groeiende opvattingen ondervond. In terugblik laten die opstellen zich daarom lezen als o.a. een afscheidsverklaring, met weemoed èn hoop van dien. Zo van, als jullie op dat spoor willen dóórgaan moeten je dat uiteraard helemaal zèlf weten, even goede vrienden, maar ik zie er niets meer in, als je wilt kan je nogeens nalezen wat ik ervan vind, niet dat ik verwacht je alsnog te voertuigen, ik ‘moet’ dóór. Uit Logical Translation blijkt hoezeer Berlin zich lòsgemaakt had van logisch positivisme. Tegelijk moet hem dat een gevoel van intellectuele eenzaamheid hebben bezorgd, zodanig dat zelfs zijn (p. 87)

scepticism [...] was shading into sarcasm.

Toen Berlin na de Tweede Wereldoorlog zijn academische loopbaan voortzette, koos hij een koers die hij intussen wèl vruchtbaar achtte. Dat was politieke filosofie als (p. 88)

a philosophy grounded in the history of ideas.

Daarvoor staat hij thans bekend (lees als woordspeling ook: en de rest is ... geschiedenis). Over één en dezelfde stok gesproken, een breuk met zijn vroegere, zgn analytische werk bestaat echter beslist niet. Berlins fundamentele kritiek op gebrekkige enkelvormig- annex enkelvoudigheid biedt hem (pas) de onlosmakelijke opmaat voor netzo fundamentele erkenning van resp. pleidooi voor pluriformiteit.

Voor het vervolg put ik voor citaten uit Logical Translation. De helaas onverminderde actualiteit heb ik tot uitdrukking gebracht door de tegenwoordige tijd van werkwoordvormen. De verwarring door vormenlogica is immers nog steeds géén verleden tijd, zoals Berlin soms lijkt te veronderstellen. Wat tegenwoordig ook en vooral onder de noemer van informatiekunde e.d. gebeurt, is dat, zoals Berlin stelt (pp. 56-57),

an immense amount of ingenuity [is] used in the elaborate defence of this or that theory against logical or epistemological objections.

Zoals schijnt bedriegt met de ondergedompelde stok, is het zo dat (p. 80)

logical translation continues to be misused, [...] forc[ing] conform[ity] to some uniform model[.]

Vanwege (p. 57) “at least one fundamental fallacy” vindt Berlin het allemaal verspilde moeite. Die conclusie formuleert hij overigens niet zo ongezouten, maar o.a. zijn betoog met Logical Translation komt er overduidelijk op neer voor wie spot op z’n Engels weet te waarderen.

Tot “[t]he most persistent symptom of the fallacy” verklaart Berlin de veronderstelling waaraan “in particular logicians” zich schuldig maken, te weten van (p. 57)

one type of proposition or statement before all others[, i.e.] untouched by the problems and difficulties which afflict other modes of expression which are represented as being defective or likely to lead to paradoxes from which the model propositions are commendably free.

Voor zo’n bevoorrechte uitdrukking geldt dan, althans, volgens logisch positivisme, dat (pp. 57-58)

it is true and easily verified. [...] The relation between the symbols and what they symbolise is [...] assumed to be one of simple correspondence[.]

Kortom, wat (over)heerst is het (p. 58)

ideal model of what a ‘good’ proposition should be[.]

Hoewel zo’n opzet bedoeld is om kennelijke moeilijkheden te vermijden, ziet Berlin ze er juist èxtra door ontstaan. Als het ware van kwaad tot erger zoeken naïeve filosofen – wat een contradictio in terminis behoort te zijn – overijverig en -haast een vèrdere uitweg (in plaats van terùg te keren voor herstel van de bedrieglijke veronderstelling). Omdat de aanvankelijk veronderstelde (p. 59)

‘difficulty’ is unreal, [...] the methods of dealing with it consequently neither solve nor fail to solve any genuine question.

De traditionele logisch filosofen navigeren zich op twee manieren (verder) de mist in, aldus Berlin. Allereerst licht hij toe wat een gangbaar, maar simplistisch idee is over (p. 59)

how language functions: on the one hand I have the symbols, on the other the world. The former are fashioned to describe or express or convey or symbolise the latter. The relationship is, as it were, ostensive.

Maar veel van wat we beweren, is niet ... aanwijsbaar. Als uitweg, zoals gezegd (p. 60)

two expedients have been adopted[, ...] each of them turn[ing] out upon examination to be equally desperate and futile.

De eerste manier noemt Berlin (p. 60)

the deflationary method [which] assumes that the only genuine, fully formed proposition is that of the favoured kind [...] and that all other types of proposition derive their logical force solely from some type of traceable relationship to it.

Bedoelde voorkeur verdienen beschrijvende uitdrukkingen, waarvoor de verdere eis geldt dat de desbetreffende (p. 62)

sentence shall be so analysed into its constituents that the truly descriptive elements in it shall be revealed in the form of ‘basic’ or ‘atomic’ propositions which have the properties required of the ‘good’ propositions, i.e. direct correspondence with experience[ ... .] The proposition analysed is then revealed as a complex of irreducible simple statements, with logical constants acting as links and determining formal properties.

Bijgevolg (p. 62),

whatever is left over is to be relegated as being non-propositional.

Want volgens het deflationaire dogma  (p. 64),

to have meaning [i]s to describe

en de rest is (dus) “meaningless,” punt. Berlin schetst enkele van de vergeefse pogingen om aan alsmaar groeiende tegenstrijdigheden te ontsnappen door (p. 64)

to force propositions of various types into the Procrustean bed of the chosen model – the ‘atomic’, not further analysable, incorrigible proposition.

Enfin, zo stelt Berlin (pp. 64-65),

the deflationary programme of ‘reducing’ all propositions to a selected type of proposition, certified as genuine [...], turn[s] out to be one of the worst mare[’s] nests of modern philosophy. It [should be] evident that the deflationary method le[a]d[s] into an impasse and ha[s] to be abandoned.

Wat Berlin samenvat als de tweede manier, de “inflationary route,” om een naïeve correspondentietheorie te redden is (p. 65)

the precise inverse of the first.

Terwijl de deflatoire benadering allerlei uitdrukkingen uitsluit, sluit de inflatoire ze allemaal in. De oriëntatie blijft beschrijvend. Maar inflatoir telt bij nader inzien veel meer als zgn entiteit dat zich per uitdrukking laat beschrijven, kortom, wat daardoor óók een geldige uitdrukking oplevert (pp. 65-65):

Worlds upon worlds of new entities suddenly bec[o]me unfolded[, ...] gr[o]w[ing] more and more fantastic, provid[ing] for everything which ha[s] been or c[an] be thought of, true and false, reasonable and nonsensical[.]

Dit (p. 66)

process of uncontrolled inflation [...] operate[s] on a very simple principle: that all genuine propositions were au fond categorical, singular, true, etc. 

Wie willekeurige uitdrukkingen in de zin van correspondentie als ‘echt’ beschouwt, verwacht te stuiten op (p. 66)

entities to correspond with them. [... For] all propositions as such [a]re categorical about something or other, and the task of metaphysics and the theory of knowledge [i]s to establish the ‘status’ of what in any given case this something [i]s.

Dat schiet door tot de zoektocht naar (p. 66)

timeless ‘entities’ or ‘essences’ with their many curious attributes[.]

De eerste manier beperkt logica tot bewerking van tot in het absurde gereduceerde taal, dwz (p. 75) “the logically perfect language” (en bekommert zich verder niet om werkelijkheid). De tweede manier beperkt logica tot in het absurde uitdijende veronderstellingen over entiteiten in werkelijkheid, maw (p. 75)

the production of fanciful worlds populated by [...] queer entities

(en bekommert zich verder niet om taal). Berlin stelt vast (p. 68):

What is common to both methods and equally fatal to either is, of course, the correspondence model.

Dat bezwaar geldt volgens mij overigens minder ... categorisch. Ik houd het erop, dat een uitdrukking principieel géén objectieve beschrijving biedt.
Daarentegen vind ik èlk teken eerst en vooral een verzoek tot inschikkelijkheid. En als zodanig acht ik wèl correspondentie aan de orde, waarvoor ik de semiotische enneade als (meta)model opstelde (zie o.a. Semiosis & Sign Exchange: design for a subjective situationism). Wat Berlin bedoelt, kwalificeer ik daarom als naïeve correspondentie resp. dito representatie. Met zijn analyse van het “ideal model” voor uitdrukkingen en waarschuwing ertegen ben ik het grondig eens (p. 72):

[T]he search for basic propositions in this sense leads nowhere, since it proceeds from a fatal misconception[.]

Er bestaan géén (p. 73)

infallible criteria of significance [...], because significance is not determinable by a specific set of rules.

De hamvraag is volgens Berlin daarom (pp. 72-73)

[w]hy so many thinkers [...] fe[el] so desperate a need for their existence and have expended so much ingenuity upon a task so inevitably doomed to frustration. [... I]t is worth inquiring why such desperate efforts [a]re expended upon seeing how much could be translated by this unpromising method.

Behalve dat menigeen mank gaat aan een simplistische correspondentietheorie wijt Berlin zulke hopeloze, averechtse inspanningen aan de ermee nauw verwante, evenzo vàlse behoefte aan kennis over (p. 76)

the ultimate constituents of the world in some non-empirical sense.

Tolerantie voor onzekerheid blijkt afwezig, wat leidt tot vruchteloze (p. 77)

search for security – the infallible knowledge of incorrigible propositions.

Maar het is nu eenmaal zo, stelt Berlin, dat bereik met analyse betrekkelijk blijft (p. 77)

beyond which it is logically impossible to go[.]

Ofwel, voor zekere kennis is (p. 78)

a guarantee [...], however qualified, a logical impossibility.

Slechts in schijn neemt beheersing toe door de valse dwang met (p. 80)

the artificial language constructed to conform to some imaginary criterion of a ‘logical perfection’[.]

In plaats van à la logica geïdealiseerd stelt Berlin een door-en-door pragmatisch taalbegrip voor (pp. 79-80):

Words mean, not by pinning down bits of reality, but by having a recognised use, i.e. when their users know how and in what situations to use them in order to communicate whatever they may wish to communicate; and for this there are no exhaustive formal rules.

Onmiddellijk volgt de opmerking dat (p. 80)

it does not follow that there are in principle no criteria at all, no methods and no rules[.]

Hun bereik mag echter niet absoluut verondersteld zijn (p. 80)

[as they] may apply in differing types of context and situation.

Het is zo’n kritieke relativering die dankzij de semiotische enneade met nodige en voldoende stelselmatige precisie valt te vestigen c.q. verklaren.

 

 

Nav andere opstellen door Isaiah Berlin schreef ik eerder De bedoeling met informatiekunde en Doe deelnemers aan informatieverkeer geen geweld aan! Zie ook aantekeningen 49.31 en 49.59.

 

 

mei 2014, webeditie 2014 © Pieter Wisse