Variëteitenbenadering

Pieter Wisse

Voorwoord bij de webeditie

Mijn afstudeerperiode bracht ik 'in de praktijk' door. Dat vond ik ook zo aantrekkelijk aan mijn afstudeerrichting: bestuurlijke informatievoorziening aan de TH Delft. Als stagiair bij een bedrijf voerde ik van januari 1977 tot april 1978 diverse opdrachten uit, zoals het ontwerpen van een concreet informatiesysteem.

Met de praktische oriëntatie ging echter een theoretische gepaard. Het doel was synthese. In die periode schreef ik daarom als één van mijn studieverslagen Een verhaal over informatie. Begripsmatig gaat die tekst nauw samenhangend vooraf aan wat voorligt. Daarom raad ik sterk aan dat andere 'verhaal' te lezen, voordat u hieraan begint. De afsluitende tekst van wat als een drieluik geldt is dan Informatieplanning volgens variëteitenbenadering.

 

 

 

Inleiding

[Eén van de opdrachten tijdens mijn afstudeerstage] luidde:
probeer er achter te komen, welke kant het met de informatievoorziening opmoet bij [het bedrijf] als geheel.

Er moest dus zoiets als een informatieplan komen.
Daarin zou een globaal beleid voor — het ontwerpen, ontwikkelen en gebruiken van — informatiesystemen moeten worden aangegeven.
Ik moet u teleurstellen.
Dat is er niet van gekomen, helaas.

Want ik heb het volgende gedaan.
Met mijn gezonde verstand ben ik [het bedrijf in kwestie] gaan beschouwen tegen het licht van een aantal theorieën.
En steeds klopte er iets niet.
In bijna alle gevallen hadden de ideeën eigenlijk betrekking op bedrijven, die uit voorraad leveren.
[Maar dit bedrijf] levert diensten op bestelling.
Er stňnd altijd wel dat de "theorie" algeméén geldig was, maar dat berustte blijkbaar op een misverstand.
En omdat heet bij mij daagde dat [dit bedrijf] toch eigenlijk wel doortimmerd in elkaar zat, vond ik de theorieën — in dit geval — niet van toepassing.
En ničt omgekeerd.

Daarom heb ik gezocht naar een andere benadering.
Een benadering, die mij wel zou kunnen ondersteunen bij mijn opdracht.
En die recht deed aan [het bedrijf], en aan de informatiesystemen [daar].

Ik meen, dat ik iets ben opgeschoten. Het is mij door mijn pogingen wel wat duidelijker geworden.

Centraal in de benadering staat het begrip variëteit.
Dat begrip is afkomstig uit de cybernetica.
Daaromheen is de benadering gegroeid; vandaar de naam variëteitenbenadering.

[Hier] treft u een grove schets van de variëteitenbenadering aan.
Ik ben zelf van oordeel, dat de variëteitenbenadering eveneens nuttig kan zijn bij ander onderzoek.
Aan de hand van allerlei voorbeelden hoop ik dat duidelijk te maken. Op de meest uiteenlopende situaties kan met behulp van de benadering enig licht worden geworpen.
Niet alleen bij [het ene bedrijf waar ik stagiair was].

 

 

 

I. De werkelijkheid

Er is, er bestaat.
Wat bestaat wordt "de werkelijkheid" of gewoon "werkelijkheid" genoemd.
Het is maar, wat het beste uitkomt.

De werkelijkheid komt op een bepaalde manier over.
Op u, op mij, in het algemeen op een waarnemer.
De werkelijkheid schijnt ons toe te zijn; wij onderscheiden verschijnselen in de werkelijkheid.

Iedereen onderkent op zijn eigen wijze verschijnselen.
Met andere woorden, iedereen heeft eigen beelden van de werkelijkheid.
Wij hebben allemaal wel beelden van bijvoorbeeld de verschijnselen wintersport, godsdienstoorlog en sleepboot.

In het kader van dit verslag geldt de volgende indeling:

- werkelijkheid
- verschijnselen
- beelden.

De veronderstelling is, dat de werkelijkheid bestaat.
Dat uitgangspunt ligt vast.
De beelden geven weer, hoé de werkelijkheid er bij een waarnemer uitziet.
En de verschijnselen zijn datgene, wŕt een waarnemer meent te zien; volgens hem zijn de verschijnselen werkelijkheid.

Het bovenstaande is daarom ook maar een beeld.
Volgens mijzelf.

Net zoals dit gehele verhaal een beeld is, namelijk mijn beeld van de werkelijkheid.
Ofwel mijn verklaring van een aantal verschijnselen, die ik in de werkelijkheid meen te kunnen onderscheiden.

Beelden zelf behoren — volgens een waarnemer — eveneens tot de werkelijkheid.
Het zijn verschijnselen, waar u en ik ons een — ander — beeld van kunnen vormen.
Enzovoort.

Voor mij is dit verhaal een beeld. Niets meer en niets minder.
Daarnaast kan ik het toch ook als een bepaald verschijnsel zien.
Voor u is het hopelijk eveneens een verschijnsel.
En wel in die zin, dat u in staat bent — op grond van het verhaal — zelf een beeld te vormen.
Mijn bedoeling is dat, dat ůw beeld overeenkomt met het beeld, dat ik probeer over te brengen.
Dat is communicatie.

 

 

 

II. Beelden en verschijnselen

Wat is een beeld?

Deze vraag verdient meer aandacht dan er in het vorige hoofdstuk aan is geschonken.
Daar staat dat een beeld weergeeft, hoe de werkelijheid bij een waarnemer overkomt.
Een andere omschrijving is de volgende.

Een beeld neemt in de werkelijkheid de plaats in van een verschijnsel.

Dit geeft meteen het antwoord aan op de vraag:
Wat is een verschijnsel?

Bij de omschrijving van wat een beeld is, passen enige opmerkingen.

In de eerste plaats kan een beeld op zijn beurt weer als verschijnsel worden opgevat.
De bovenstaande omschrijving is dus een beeld van het verschijnsel beeld. Maar dat was al min of meer genoemd. Zo is dit verhaal — als beeld — tevens een verschijnsel.

In de tweede plaats is een beeld op zichzelf niets.
Het bestaat alleen in relatie tot een — ander — verschijnsel.
Dat wil zeggen, in relatie tot iets, dat men in de werkelijkheid meent te onderscheiden.
Dat laatste, het bijbehorende verschijnsel, duidt men ook wel aan met de term object.
Een beeld hoort bij een object en omgekeerd.
Een mooie vrouw is het object van mijn gedachten.
Indien meerdere mensen het over hetzelfde verschijnsel menen te hebben, wordt zo'n verschijnsel een begrip genoemd.
Het verschijnsel vrouw is een begrip; over het verschijnsel mooi zijn de menigen nogal verdeeld.

In de derde plaats neemt een beld met een bepaald doél de plaats in van een verschijnsel.
Dat doel betreft de relatie tussen waarnemer en werkelijkheid.
Er kan bijvoorbeeld toenadering tot de eerder bedoelde vrouw worden gezocht.

Ook het vervolg van het verhaal heeft betrekking op beelden.
En bestaat uit beelden.
Daarom ben ik er zo uitvoerig op ingegaan.
Steeds treft u verschijnselen als beelden van verschijnselen aan.

 

 

 

III. Eigenschappen en vorm

Het beeld van een verschinsel kan schijnen te bestaan uit beelden van —vele — andere verschijnselen.
Enzovoort.
Dat geeft aanleiding om van eigenschappen van een bepaald verschijnsel te spreken.

Die eigenschappen zijn de verschijnselen, die in verband met het oorspronkelijke verschijnsel worden onderscheiden.
De beelden van de eigenschappen dragen bij tot het beeld van het oorspronkelijke verschijnsel.

Bij een beeld van het Himalaya-gebergte denk ik aan kou, sneeuw, rotsen en ijs. Aan hoogte en ijle lucht.
En aan sherpa's en Kuifje, enzovoort.
Op hun beurt zijn dat allemaal weer verschijnselen.
Tenminste voor mijzelf, want daar heb ik weer beelden van.

Verschijnselen kůnnen als als eigenschap van elkáár gelden.
Indien ik aan Kuifje denk, dringt zich een beeld van het Himalaya-gebergte op.

Door het onderkennen van het verschijnsel eigenschap meent een waarnemer verschillen in de werkelijkheid te kunnen zien.
Hij neemt aan dat verschijnselen van elkaar verschillen, als één of meer — van de door hem onderscheiden — eigenschappen niet overeenkomen.

Ik zal een berg niet licht verwarren met een bergingsoperatie.
Noch met jazz.

Alle eigenschappen van een bepaald verschijnsel samen zijn de vorm daarvan.
Naar het oordeel van de betrokken waarnemer zit de werkelijkheid op die manier in elkaar.

Dat is een beeld van het verschijnsel vorm.

Voor een beeld zčlf als verschijnsel geldt het bovenstaande natuurlijk eveneens; een beeld kan eveneens geacht worden een vorm te hebben.
Bij een beeld is de betekenis ervan de belangrijkste eigenschap.
De betekenis geeft aan van welk ander verschijnsel het beeld de plaats inneemt.
De Bijbel bijvoorbeeld heeft als beeld een betekenis, net als dit verhaal en een schilderij van René Magritte.

Eerder is gezegd, dat verschillen tussen verschijnselen op grond van eigenschappen worden onderkend. Dat kan nu anders worden geformuleerd.

Verschijnselen worden door een waarnemer van elkaar onderscheiden, indien hij ondervindt dat de vormen niet overeenstemmen.

In het geval men een vorm zelf weer als verschijnsel ziet, kan — voor een waarnemer — het volgende gelden.

Vorm is een eigenschap van een verschijnsel.
En een vorm heeft als verschijnsel bepaalde eigenschappen.
Enzovoort.

 

 

 

IV. Toestand

Het is al eerder genoemd.
De werkelijkheid kan worden beschouwd als een verschijnsel.
En dat verschijnsel werkelijkheid heeft een bepaalde vorm.
Althans, die vorm wordt er door een bepaalde waarnemer in onderkend.

Maar wat is nu de vorm van de werkelijkheid zčlf? Van wat bestaat?

Die vorm is per definitie onbekend. Immers, voor een waarnemer blijft de werkelijkheid altijd een verschijnsel.
Nooit kan hij de werkelijkheid zelf omvatten; dat is slechts via beelden mogelijk.

Ondanks deze bezwaren kan ik toch veronderstellen, dat de werkelijkheid zčlf wel een vorm heeft. Zo'n veronderstelling heeft dan uiteraard betrekking op een verschijnsel.
Want de werkelijkheid schíjnt een vorm te hebben.

De vorm van de werkelijkheid zčlf wordt de toestand genoemd.

Dit is het tweede uitgangspunt.
Niet alleen bestaat de werkelijkheid; hij heeft daarbij een toestand.

Voor een waarnemer blijft het natuurlijk altijd zo, dat vorm en toestand overeenkomen.
Een verschijnsel heeft echter geen toestand; een verschijnsel heeft een — onderscheiden — vorm.

 

 

 

V. Verandering en tijd

In de ogen van een waarnemer kunnen verschijnselen van elkaar verschillen.

In veel gevallen heeft hij de indruk, dat een bepaald verschijnsel in een ander verschijnsel overgaat.
Er is dan wel sprake van verschillende verschijnselen, maar die bestaan volgens hem niet náást elkaar.
Het ene verschijnsel lijkt voort te komen uit het andere.

De zon komt op, een schip vaart uit, een idee rijpt en een oude man wordt kinds.

Dat heet verandering.

Meestal verandert — de vorm van — een verschijnsel, omdat slechts enkele eigenschappen schijnen te veranderen.
Alleen die eigenschappen krijgen een andere vorm.
Het bovenstaande blijft echter van kracht; een eigenschap wordt immers eveneens als een verschijnsel opgevat.

Een ander woord voor verandering is dynamiek.
Daar wordt tevens de mate, de snelheid van verandering mee aangeduid. Een verschijnsel lijkt statisch, zolang de vorm hetzelfde blijft.

Verschijnselen kunnen alleen maar ná elkaar lijken te bestaan, indien er een ordening is.

Tijd geeft een waarnemer die ordening.

Zonder een beeld van het verschijnsel tijd kan men zich onmogelijk een beeld van het verschijnsel verandering vormen.
En omgekeerd.

Mijn verzekeringspremie wordt lager, omdat ik ouder wordt.
Of juist hoger, omdat ik nňg ouder wordt of een deuk in de auto van een medeweggebruiker veroorzaak.

Tijd is een eigenschap van verandering.
En omgekeerd.
Ook van andere verschijnselen kan tijd een eigenschap zijn. Het gaat dan in de meeste gevallen om een tijdsaanduiding, om een — relatieve — plaats in de ordening.

Hoe zit het nu met de werkelijkheid zčlf?

Wel, op grond van de — ondervonden — verandering van verschijnselen neemt een waarnemer aan, dat ook de werkelijkheid zčlf verandert.
Dat wil zeggen, de werkelijkheid kent verschillende toestanden.

 

 

 

VI. Invloed

Per definitie kan bij een verandering in de werkelijkheid alleen de werkelijkheid zčlf betrokken zijn.
Of meer algemeen, de toestand — van de werkelijkheid — is het resultaat van de werkelijkheid.
Want — slechts — de werkelijkheid bestaat.

De betrokkenheid van de werkelijkheid bij zichzelf wordt aangeduid met de term invloed.

Door de bril van een waarnemer zijn het verschijnselen, die invloed op — andere — verschijnselen lijken te hebben.

Mijn blote voet, een aanloopje, een harde schop en een stenen muurtje.
De pijn is ook een verschijnsel.
Zeker weten doe ik het nooit, wat er werkelijk is gebeurd.
Maar in zo'n geval heb ik toch wel een sterk vermoeden.
En het muurtje staat er nog ongeschonden bij.

Het hebben van invloed kan als eigenschap van een bepaald verschijnsel worden beschouwd.
Het betreffende verschijnsel wordt dan geacht een ander verschijnsel te beďnvloeden.
In die omstandigheden is het een zogenaamde factor.

Een moeder is een factor in de opvoeding van haar kind.
Het vermogen van de motoren en de overbrenging op de schroef  bepalden voor een deel de snelheid van een schip; in die zin zijn het factoren.
Een hongerstaking wil nog wel eens wat publiciteit meebrengen.

Wellicht ten overvloede herhaal ik het volgende.
Wat — in de werkelijkheid — de toestand bepaalt, is uitsluitend via beelden bekend.
In het geval van invloed onderkennen u en ik daarom slechts factoren in de werkelijkheid.

Het verschijnsel waarnemer kan als factor worden opgevat.
De waarnemer lijkt invloed op de werkelijkheid te hebben.

 

 

 

VII. Doel

Het verschijnsel tijd geeft een waarnemer de indruk dat verleden, heden en toekomst bestaan.
Verder heeft hij beelden van toestanden.

Volgens hem kent de werkelijkheid ook in de toekomst toestanden?
Maar welke?

De werkelijkheid verandert onder invloed van de werkelijkheid.
Een waarnemer onderscheidt — slechts enkele — factoren.
Op grond daarvan kan hij de toekomst niet exact voorspellen.
Er is onzekerheid, er lijken verschillende toestanden mogelijk. Dat wil zeggen, er zijn meerdere béélden van de toekomst op te stellen.

Die beelden kunnen worden gerangschikt.
Eén van die beelden heeft bijvoorbeeld betrekking op de meest aantrekkelijk lijkende toestand.
De betreffende — vermeende — toestand wordt het ideaal genoemd.

Een ander beeld — of hetzelfde — staat voor een toestand, die zeer wenselijk čn haalbaar lijkt.
Het gaat dan om de toestand, waarnaar gestreefd kan worden door invloed uit te oefenen.
U moet dat uitoefenen van invloed zien als het voortbrengen van werkelijkheid.
Want alleen dŕt verandert de werkelijkheid zčlf.

De toestand waarnaar men méént te streven, heet het doel.

Mijn ideaal is een lange vakantie.
Ik heb mij — voorlopig — als doel gesteld het afronden van dit verhaal.

Een doel wordt nagestreefd door het — volgens een waarnemer — uitoefenen van invloed.
Degene, die een doel probeert te bereiken, kan in deze zin aangeduid worden met de term streber.
Hij blijft — voor zichzelf — een factor.

Een midvoor ziet de voorzet van de vleugel komen.
Hij plaatst zijn hoofd onder de bal.
Als het goed is, bereikt hij zijn/het doel.

Ik laat morgen de zon opkomen.
Dat klinkt wel aardig, maar zoiets kan natuurlijk nooit mijn doel zijn. Er moet sprake zijn van eígen invloed.

 

 

 

VIII. Problemen en oplossingen

Waar gaat het bij een doel om?
Wel, dat pogingen worden gedaan om het te bereiken.
Dat betekent, dat er invloed moet worden uitgeoefend.
En daarmee geeft een doel altijd aanleiding tot een probleem.

Uitgaande van een bepaald doel kunt u zich immers het volgende afvragen.
Hoe?
Op welke manier kan ik het doel proberen te bereiken?

Dat is het bijbehorende probleem.
Sterker nog, zonder doel is een probleem niet denkbaar.

Soms heb ik een beeld van wat ik wil.
Ik wil bijvoorbeeld een helder hoofdstuk schrijven over het verband tussen de verschijnselen doel, probleem en oplossing.
U kunt dat als mijn doel beschouwen. Hoé ik zo'n hoofdstuk moet schrijven, is mij voorlopig nog niet erg duidelijk.
Met andere woorden, ik heb een probleem.

Een probleem vraagt om een oplossing.
Wat is dat?
Een oplossing is van een probleem is de — voortgebrachte — werkelijkheid, waardoor het doel wordt bereikt: de invloed.
Dat is mijn beeld van het verschijnsel oplossing.

In het geval van dit hoofdstuk hoop ik een oplossing te hebben gevonden. Hoewel ik er niet zéker van ben, dat ik mijn doel bereikt heb.
De — uitgeoefende — invloed bestaat onder meer uit het volschrijven van stapels en stapels kladpapier.

De invloed kan tekortschieten.
De waarnemer vindt, dat zijn doel niet is — of niet kan worden — bereikt. Het bijbehorende probleem is dan in zijn ogen niet opgelost.
Het oorspronkelijke doel moet worden aangepast; het roer gaat om.

Veel studenten aan de TH Delft merken, dat hun oorspronkelijke doel niet haalbaar is.
Zij slagen er — ik behoor tot hen — niet in binnen vijf jaar hun studie te voltooien.
Het gevolg is, dat er een ander doel wordt opgesteld.
Wat dacht u van zeven jaar?
Of de studie wordt afgebroken.
En daarmee komt er een ander probleem en een oplossing tegen het nieuwe licht.
Enzovoort.

Het lijkt erop, dat een doel dikwijls op meer dan één manier kan worden bereikt.
Dat wil zeggen, er zijn verschillende oplossingen van het bijbehorende probleem.

Ik kan bijvoorbeeld een waslijst opnoemen met mogelijkheden, waarop — in Nederland — een kabinetsformatie kan stranden.
Dat wil ik eigenlijk niet eens voor een probleem laten doorgaan.
Met het samenstellen van een kabinet ligt het alweer een stuk moeilijker.

Tot slot van dit hoofdstuk nog het volgende.
De verschijnselen doel, probleem en oplossing kunnen op verschillende niveaus worden onderscheiden.
Het oplossen van een probleem vereist invloed. Binnen dat uitoefenen is er weer sprake van doelen.
Enzovoort.

 

 

 

IX. Besturing

Er is nu voldoende uiteengezet om het verschijnsel besturing te behandelen.
Wat is het beeld daarvan?

Besturing is de — op een doel — gerichte beďnvloeding van de werkelijkheid.

Een aanvullend beeld is dit.
Besturing omvat het oplossen van problemen.
Daarbij geeft altijd een doel aanleiding tot een probleem; door middel van een oplossing wordt getracht het betreffende doel te bereiken.

Uit deze omschrijvingen, deze beelden wordt een tweetal elementen gelicht.

In de eerste plaats wordt er een doel genoemd.
En draait het om.
De beďnvloeding wordt geacht plaats te vinden met het oog op het bereiken van een bepaald doel.
Maar dan is er een probleem: hoe kan het doel worden bereikt?
Dat probleem moet worden opgelost.
Daarom is besturing slechts mogelijk, indien er een doel kan worden onderscheiden.
En indien men zich een oplossing kan voorstellen.
Zonder dat is er geen sprake van gerichte beďnvloeding.
Er is dan geen besturing, maar slechts invloed zonder  meer.
Ik heb een naam voor het vermogen om doelen op te stellen en oplossingen te bedenken: inventiviteit.

In de tweede plaats is er sprake van beďnvloeding van de werkelijkheid. Dat kan alleen maar door de werkelijkheid zčlf plaatsvinden.
Daarom moet er bij besturing werkelijkheid worden voortgebracht.
Een oplossing zčlf bestaat immers uit de — werkelijke — invloed.
Voor een waarnemer vormt die invloed weer factoren.
Het vermogen om werkelijkheid voort te brengen noem ik creativiteit.

Met behulp van inventiviteit worden oplossingen bedacht.
En met behulp van creativiteit worden die oplossingen voortgebracht.

Er kan nu de volgende indeling worden gemaakt:

- werkelijkheid
- inventiviteit
- creativiteit.

Inventiviteit en creativiteit zijn natuurlijk weer verschijnselen, die ik in de werkelijkheid meen te kunnen ontdekken.

De bovenstaande indeling is van toepassing op zichzelf.
Denkt u maar aan het slot van het vorige hoofdstuk.
Bij het bedenken van een oplossing bijvoorbeeld komt invloed kijken. Er moet werkelijkheid worden voortgebracht.
Een idee wordt niet uit het niet geboren.
Daarom is voor inventiviteit weer creativiteit nodig.
Alleen, dat is op een ander niveau.

In mijn ogen zit het zo.
Het verschijnsel is een eigenschap van het verschijnsel inventiviteit.
En omgekeerd.
Enzovoort.

De verschijnselen lijken oneindig lang en vaak betrekking op elkaar te hebben.
Zij zijn — volgens mij — resursief.
Bij inventiviteit komt creativiteit kijken, en omgekeerd.
De grenzen zijn soms moeilijk te onderscheiden.

Het is net een stukgelopen huwelijk of kabinetsformatie.
Begin en einde zijn vollledig zoek.
Misschien is dat in dit verhaal óók wel het geval.

Het onderkennen van het verschijnsel recursiviteit is naar mijn mening belangrijk.
Door de werking van inventiviteit bijvoorbeeld wordt in mijn ogen eveneens werkelijkheid voortgebracht. En dat kan weer van invloed zijn op de béélden, die de waarnemer van de werkelijkheid vormt.
Met alle gevolgen van dien.
Wederom enzovoort.

Wat er uiteíndelijk gebeurt, is dat de werkelijkheid verandert.
Mijn beeld — wat betreft besturing — daarvan is, dat werkelijkheid, inventiviteit en creativiteit in een voortdurende wisselwerking verkeren.

Ik heb steeds over een waarnemer gesproken.
Dat is iemand met beelden.
Een waarnemer kan een factor zijn.
Dat is iemand met invloed.
Een factor kan een doel nastreven.
In dat geval is hij een streber.
Een streber brengt werkelijkheid voort om invloed mee uit te oefenen; hij doet dat gericht, want hij wil zijn doel bereiken.
Ik noem hem dan liever bestuurder.
Een bestuurder moet derhalve inventief čn creatief zijn.

In het voorafgaande ben ik er steeds — stilzwijgend — van uitgegaan, dat een bestuurder een mens is.
Maar dat hoeft helemaal niet.
Een bestuurder kan alles zijn, dat gericht invloed op de werkelijkheid kan uitoefenen.
Het criterium is, dat er een doel moet worden nagestreefd.

Een afdeling van een bedrijf kan daarom een bestuurder zijn in sommige opzichten.
In bepaalde gevallen heeft een commissie de functie van bestuurder gekregen.
Een ander voorbeeld is een thermostaat.

 

 

 

X. Variëteiten

In dit hoofdstuk komt het verschijnsel variëteit aan de orde.
Ik onderscheid verschillende soorten.

In de eerste plaats is er volgens mij een wčrkelijke variëteit. Immers, de werkelijkheid bestaat en kent verschillende toestanden.
De werkelijke variëteit geeft het aantal toestanden aan, dat mogelijk is.

U kunt voor het woord variëteit het woord diversiteit invullen.
Misschien is dat duidelijker.

Is dat aantal bekend?

Een waarnemer kan nooit weten hoe groot de werkelijke variëteit is. In zijn ogen is de werkelijkheid net zo ingewikkeld als deze lijkt. Alles dat een waarnemer ziet, zijn verschijnselen; de verschijnselen samen líjken een bepaalde variëteit op de leveren.
De vermeende variëteit heeft derhalve betrekking op het aantal mogelijke vormen, dat hij ziet.

Voor een waarnemer heeft het verschijnsel variëteit zowel kwalitatieve, als kwantitatieve eigenschappen.
Want hij kan bij variëteit aantallen čn aan soorten denken.
Soort is dan een eigenschap van de toestanden, die hij onderscheidt; een waarnemer ziet verschěllen in de werkelijkheid, vroeger, nu en later.

Zoals gezegd, voor een waarnemer is zijn bééld van de werkelijkheid van belang.
Uit dat beeld blijkt, hoe ingewikkeld de werkelijkheid in zijn ogen is.
En daarmee hoe groot de problemen bij het bereiken van zijn doel(en) kůnnen zijn.
Daarom krijgt de werkelijke variëteit van mij de naam probleemvariëteit.

In de tweede plaats onderken ik het verschijnsel besturingsvariëteit.
Wat is dat?

De besturingsvariëteit staat voor de mogelijkheden om gericht invloed op de werkelijkheid uit te oefenen. Het gaat om de gerichtheid op een doel.
Een waarnemer weet ook hier niet, wat de grootte van de variëteit is. Want de invloed kan uiteindelijk alleen door de werkelijkheid zčlf worden uitgeoefend.
En dan is er weer sprake van werkelijke variëteit.

Een andere naam voor besturingsvariëteit is oplossingsvariëteit.
Het gaat immers om mogelijkheden doelen op te stellen čn te bereiken. En dat laatste gebeurt door middel van oplossingen.

Met behulp van variëteiten kan een bruikbaar beeld worden geschetst. Ook al kunnen er geen aantallen worden ingevuld.
De bruikbaarheid wordt duidelijk, wanneer besturingsvariëteit — of oplossingsvariëteit — en probleemvariëteit tegenover elkaar worden gezet.
Zij worden dan als twee verschillende verschijnselen beschouwd.
Het lijkt erop, dat beide variëteiten met elkaar in dynamisch evenwicht moeten verkeren.

U kunt zich bijvoorbeeld voorstellen wat er gebeurt, als er een toestand voorkomt waarop geen invloed kan worden uitgeoefend.
Dat betekent, dat er van besturing niets terechtkomt.
Er is geen evenwicht.

Ik zal mij op een concertpodium vrij ongemakkelijk voelen.
tenminste, als de zaal vol zit.
Aan de andere kant, aan de lopende band lijkt het mij ook niet alles.

Het evenwicht moet dynamisch zijn.
Wat betekent dat?
De werkelijkheid kan ingewikkelder worden.
in ieder geval kunnen de problemen ingewikkelder lijken te worden; de probleemvariëteit neemt toe.
De oplossingsvariëteit moet gelijke tred daarmee kunnen houden.
Er moeten andere — of betere — oplossingen mogelijk worden.
Dat wordt bedoeld met de toevoeging dynamisch.
Het evenwicht moet kunnen verschuiven.
Dat geldt natuurlijk ook voor een afname van de probleemvariëteit.

De onderstaande gevolgtrekking lijkt gerechtvaardigd.
Een probleemvariëteit kan alleen bestuurd worden, indien er — in de werkelijkheid — een overeenkomstige besturingsvariëteit voorhanden is.
En besturingsvariëteit is weer hetzelfde als oplossingsvariëteit.

Het verschijnsel besturingsvariëteit leent zich voor een opsplitsing.

De derde soort variëteit, die hier wordt onderscheiden heeft betrekking op inventiviteit.
Eigenlijk ěs inventiviteit een variëteit.
Het geeft immers mogelijkheden — een vermogen op een bepaald gebied — weer. Hoe groter de inventiviteit, des te meer mogelijkheden zijn er op het gebied van het opstellen van doelen. En op het gebied van het bedčnken van oplossingen.

De vierde soort variëteit behelst creativiteit.
Creativiteit geeft het vermogen weer om de werkelijkheid voort te brengen, waardoor invloed op de werkelijkheid zčlf wordt uitgeoefend.
Daarbij wordt steeds een doel in het oog gehouden; een — werkelijke — oplossing is op een doel gericht.

Het eerder geschetste beeld van het evenwicht kan nu worden verscherpt.
Er moet volgens mij een dynamisch evenwicht bestaan tussen probleemvariëteit, inventiviteit en creativiteit.
Allen dan lijkt besturing mogelijk.

Ik wil nogmaals het volgende onder de aandacht brengen.
De verschijnselen inventiviteit en creativiteit moeten als eigenschap van elkaar worden beschouwd. En wel opgrond van hun recursiviteit.
Op die manier kan het evenwicht worden doorgrond.

Een deelnemer aan een elfstedentocht behoudt misschien zijn inventiviteit, als zijn schaatsen kapot gaan.
Zijn creativiteit gaat er — voor de duur van de wedstrijd — toch wel op achteruit.
Tenminste, indien hij besluit door te schaatsen.

Een politicus zal zijn uiterste best doen om niet in een schandaal verwikkeld te raken.
Hoewel je je dat wel eens afvraagt.
In elk geval was een schandaal vroeger niet zo best voor het charisma.

De indeling in verschillende soorten variëteiten kan vele verschijnselen verhelderen.
Dat komt, omdat de indeling aanleiding geeft een eenvoudig mechanisme te onderscheiden.
Het uitgangspunt is, dat er een dynamisch evenwicht bewaard moet blijven.

Neemt de probleemvariëteit volgens een waarnemer toe, dan zal naar zijn mening de besturingsvariëteit eveneens groter moeten worden.
wordt de zaak in zijn ogen daarentegen eenvoudiger, dan lijkt het erop dat de mogelijkheden voor besturing minder uitgebreid kunnen zijn.

Het lijkt een open deur.

Er is een prachtig voorbeeld.
In de Verenigde Staten kreeg een bankrover onder meer een namaak stapeltje papiergeld mee.
Na korte tijd ontplofte dat stapeltje; de overvaller werd bedekt met rode verf.
Daardoor behoefte de politie niet op ŕlle voorbijgangers te letten. Eén agent was al voldoende om de schuldige op te merken.

Indien de besturingsvariëteit nog eens wordt opgesplitst in inventiviteit en creativiteit, geldt volgens mij het onderstaande.

Een verandering is één van de elementen inventiviteit, creativviteit of probleemvariëteit heeft gevolgen voor alle elementen.

De veranderingen worden aldus benoemd.
Variëteit neemt schijnbaar — en misschien ook werkelijk — af of toe.
Of variëteit lijkt te verschuiven door een wisselwerking tussen afname en toename.
Dat laatste is mogelijk, omdat het verschijnsel variëteit zowel kwalitatieve, als kwantitatieve eigenschappen heeft.

 

 

 

XI. Variëteitenbenadering

Een waarnemer vormt beelden van de werkelijkheid.
Dat kan op verschillende manieren gebeuren.
Eén ervan is bijvoorbeeld met de ogen dicht.
Bij een andere manier staat het verschijnsel variëteit centraal.
In dat geval spreek ik van een variëteitenbenadering.

Vanaf nu doe ik niet meer of ik náást een waarnemer sta.
Voor de rest van het verhaal bčn ik de waarnemer.

In de werkelijkheid bestaan besturingssituaties.
Dat wil zeggen, ňp de werkelijkheid wordt invloed uitgeoefend dóór de werkelijkheid.
De invloed is op een bepaald doel gericht.
Daarbij wordt steeds slechts een gedeelte van de werkelijkheid beschouwd. Zo'n gedeelte wordt een reëel systeem genoemd.

Een reëel systeem heeft een probleemvariëteit.
Dat moet wel, want in het betreffende deel van de werkelijkheid zullen verschillende toestanden mogelijk zijn.
En dat kan problemen opleveren bij pogingen om doelen — op te stellen en — te bereiken.

Een reëel systeem dient over een bepaalde besturingsvariëteit te beschikken.
Er moeten mogelijkheden aanwezig zijn de problemen het hoofd te bieden.
Anders is besturing niet haalbaar. Daarom maakt een bestuurder deel uit van een reëel systeem.

Besturingsvariëteit — ofwel oplossingsvariëteit — is een noodzakelijke eigenschap voor een reëel systeem met probleemvariëteit.
De besturingsvariëteit rust bij de bestuurder van het betreffende reële systeem.
De bestuurder probeert het dynamische evenwicht binnen zijn reëel systeem daarmee te bewaren.

Besturingsvariëteit —als eigenschap van de bestuurder — geeft aanleiding tot het volgende.

Die eigenschap kan worden opgesplitst in twee deeleigenschappen.
Dat zijn inventiviteit en creativiteit; beide zijn het variëteiten.

Bij — goede — besturing verkeren de verschillende variëteiten met elkaar in dynamisch evenwicht.
Een verandering in een bepaalde variëteit heeft gevolgen voor alle variëteiten.
Het evenwicht kan worden verstoord, maar ook worden versterkt.

Inventiviteit heeft te maken met het opstellen van doelen.
En derhalve met het onderkennen van problemen en het bedenken van oplossingen.
Dat gebeurt op grond van beelden van het reële systeem.
Er is informatie nodig voor de besturing.
Of beter, het is de bestuurder die behoefte heeft aan informatie over het reële systeem, dat hij bestuurt. Daarom behoort er — als er sprake is van besturing — een informatiesysteem tot een reëel systeem.
Het is zelfs zo, dat het informatiesysteem de bestuurder toebehoort.

Creativiteit heeft betrekking op het uitoefenen van invloed.
Invloed wordt uitgeoefend met middelen.
Er zullen dus middelen tot het reële systeem moeten behoren.
De bestuurder dient de beschikking over die middelen te hebben.

Een hijskraan is een middel,
Een kantoorgebouw is dat ook, net als de mogelijkheid een opdracht te geven of de kennis om dat te doen.

Het geeft verwarring, indien de termen middel en stuurmaatregel doorelkaar worden gebruikt.
Hier wordt slechts over middelen gesproken.

Dat is het.
Een reëel systeem kent een informatiesysteem ten behoeve van zijn inventiviteit.
En middelen ten behoeve van zijn creativiteit.

Vanwege de recursiviteit van de verschijnselen inventiviteit en creativiteit behoren er ook middelen tot het informatiesysteem van een reëel systeem.
Enzovoort.
Dat onderscheid is afhankelijk van het niveau van beschouwing.

Er moet altijd een keuze worden gemaakt.
Wat is de — te beschouwen — besturingssituatie?
Waarop is de variëteitenbenadering gericht?

Daaruit volgt eerst het algemene doel.
Zeg maar, de reden van betaan van de besturingssituatie.
Op grond daarvan wordt het betrokken reële systeem bepaald.

Dat kan van alles zijn.
Een mens, een bedrijf, een afdeling, een kangeroe of een overheidsinstelling.
Als er maar sprake is van besturing.

De bestuurder wordt vervolgens gelocaliseerd.
Daarna kunnen de diverse variëteiten voor het voetlicht worden gebracht.
Eerst worden de probleemvariëteit en de besturingsvariëteit tegen elkaar afgewogen.
Indien nodig worden de deeleigenschappen inventiviteit en creativiteit erbij gehaald.
De aanleiding daartoe is de vraag: hoe zit het met de middelen en het informatiesysteem?

De variëteitenbenadering heeft natuurlijk terkortkomingen.
Dat blijkt al uit een eenvoudig voorbeeld.
Ikzelf bevind mij — tijdens het onderzoek — in een besturingssituatie.
Indien de variëteitenbenadering dan niet voldoet, gaat dat ten koste van mijn besturingsvariëteit.
Misschien gaat de kwaliteit van mijn oplossingen wel achteruit, wanneer ik een variëteitenbenadering volg.
Ik hoop uiteraard, dat ze er beter door worden.
Al met al, de variëteitenbenadering zčlf beďnvloedt de besturingsvariëteit.
Ik vind dat tegelijk alarmerend en geruststellend.

Met behulp van een variëteitenbenadering kunnen de gevolgen van veranderingen voor de bestuurbaarheid van een reëel systeem worden nagegaan.
Zeer globaal overigens.
Een bepaalde variëteit neemt af, neemt toe of verschuift.
Een éénmaal gekozen beschouwingsniveau moet daarbij strak in het oog worden gehouden.

Op internationaal niveau speelt het verschijnsel atoombom een belangrijke rol.
Een bom verhoogt — naar hun eigen mening — de creativiteit van bepaalde machthebbers op dat niveau.
Met het innen van — nationale — motorrijtuigenbelasting heeft zo'n ding niets te maken.
Tenzij de hoogte van het bedrag ervan afhankelijk is.

 

 

 

© april 1978, webeditie 2002.

 

 

Dit is de webeditie van de tekst die deel twee (van drie delen) vormde van mijn afstudeerverslag voor bestuurlijke informatievoorziening aan de TH Delft. Zie Informatieplanning volgens variëteitenbenadering voor de webeditie van het derde deel. Daarin schets ik eveneens 'achtergronden en bronnen' waartoe de literatuur behoort die ik voor beide delen raadpleegde.