Een verhaal over informatie

Pieter Wisse

Voorwoord bij de webeditie

Voor mijn ingenieursstudie bestuurlijke informatievoorziening aan de TH Delft (thans universiteit) schreef ik in de afstudeerfase een reeks verslagen. Een verhaal over informatie hoort daarbij en stamt uit 1977. Deze webeditie, vijfentwintig jaar later, heb ik ongewijzigd gehouden. Zo staat er Nederlands in een stijl die ik nu niet meer schrijf. Alleen al door de ik-vorm te benutten had ik veel duidelijker kunnen zijn. Ook staan begrippen beschreven, die ik zo niet meer hanteer. Schrijfstijl daargelaten, toch herken ik in terugblik overwegend conceptuele continuďteit. Wie dat wil nagaan, nodig ik ook tot mijn latere werk uit. Zie www.informationdynamics.nl/pwisse voor een overzicht — en toegang tot de meeste — van mijn publicaties.

Wat ik nu bijvoorbeeld scherper meen te zien, is de spanning tussen de zgn werkelijkheid en noodzakelijk subjectieve ervaring. Verder toont de tekst de filosofische preoccupaties van de toenmalige informatiekunde. Het ‘vak’ heette toen niet voor niets bestuurlijke informatievoorziening. Dat is allemaal toch wel aardig om terug te lezen en kan helpen recentere ontwikkelingen in redelijk perspectief te plaatsen.

Wat mijzelf tijdens herlezing aangenaam verraste, was de complete afwezigheid van academische vernauwing. Er was dus nog volop ruimte voor ontwerp van theoretisch fundament voor informatiekunde. Als dit verhaal iets zegt, hoop ik dat het vooral is dat mij als student door hoogleraar B.K. Brussaard en begeleider J.R. van Rees geen dogma opgelegd is. Ongehinderd, zelfs gestimuleerd, mocht ik met mijn eigen verkenning aan de slag. Inmiddels ben ik meer belezen en begrijp ik dus dat mijn veel van mijn ideeën destijds eerder herontdekkingen waren dan origineel. Maar herontdekking of niet, het didaktisch regime van vrijzinnigheid — ik ben zelfs geneigd van enig theoretisch isolement te spreken — vind ik voor een ontwerpopleiding vruchtbaar. Want gedwongen confrontatie met een als onaantastbaar beleden canon frustreert conceptuele beweeglijkheid slechts.

Ik vrees echter dat ik met dit verhaal, zo zonder doorlopend naar allerlei auteurs te verwijzen, in een moderne studie informatiekunde niet meer zou wegkomen. Ik ben zo eigenwijs — wat natuurlijk ook weer goeddeels door die vrije ontwerpopleiding in de zeventiger jaren van de 20e eeuw gekomen is — daarvan te vinden dat de eis van academische braafheid een ernstige tekortkoming van veel hedendaags hoger onderwijs is. Ontwerpers, in welke richting danook, krijgen daar geen kans meer voor ontwikkeling.

13 november 2002

 

 

 

 

Inleiding

De aanleiding voor het schrijven van dit verhaal is onduidelijkheid. Onduidelijkheid over begrippen. Dat kan een grote hinderpaal zijn bij het werk aan praktische problemen. Mijn werk in de praktijk bestaat uit het opstellen van informatiebehoeften op commerciëel gebied bij [... een internationaal z]eesleep- en [b]ergingsbedrijf. Dat zal wel blijken uit een aantal voorbeelden.
Ik wil graag weten, waar ik over spreek. Het is ook noodzakelijk.
Informatie is een veelgebruikte term. Er wordt dikwijls nogal onnauwkeurig mee omgesprongen.
Dat kan gevaarlijk zijn; de term gaat een eigen leven leiden. Hij kan geredschap worden voor ander werk, dan waarvoor hij is bedoeld.
Daarom is duidelijkheid gewenst. De behoefte eraan heb ik tenminste zelf.
Een andere term is informatiesysteem. Daarvoor geldt hetzelfde als voor de term informatie.
Een informatiesysteem heeft een plaats in een organisatie. Althans, in dat verband wordt er altijd over gesproken.
Waarom heeft een informatiesysteem een plaats in een organisatie?
En wat is die plaats?
Ik ben van mening, dat het nuttig is — zeker voor mijzelf — dergelijke vragen van algemene antwoorden proberen te voorzien.
Dit verhaal omvat een poging.
De wijze, waarop de poging gestalte heeft gekregen, heeft enige hoofdbrekens gekost.
Het is misschien soms wat te bizar, te chaotisch.
Ik hoop, dat mijn benadering overkomt.

 

 

 

 

I. Beweringen

Een verhaal is op een bepaalde manier opgebouwd. Daarbij geldt een aantal beperkingen, die in het bijzonder opgaan voor een geschreven verhaal.
In de eerste plaats werkt men met signalen op papier. De verzameling bruikbare signalen omvat als gevolg daarvan niet alle signalen; geluiden, bijvoorbeeld, komen niet in aanmerking.
In de tweede plaats is er een beperking op het gebied van dimensies. De ene zin volgt op de andere, alles komt na elkaar aan de orde. Dat betekent, dat — in proza, zoals in dit verhaal — denkbeelden achtereenvolgens moeten worden ontwikkeld. Men heeft echter dikwijls het ene beeld nodig voor het andere čn omgekeerd. Een verhaal leent zich helaas vrijwel niet voor een dergelijke tafeltennisbenadering.
Aan de andere kant biedt een visuele weergave een aantal voordelen.
Door toepassing van verschillende lettertypen is het mogelijk verschillende accenten te leggen. Onderscheiding van gedeelten van de tekst kan in hoofdstukken gebeuren.
Binnen de hoofdstukken worden in dit verhaal de accenten verder aangedikt door een scheiding van de tekst in beweringen en toelichtingen. Dat wordt [...] door de letteropmaak [...] duidelijk weergegeven.
Er wordt voorbijgegaan aan het feit dat toelichtingen zelf als beweringen kunnen worden opgevat.
Men behoeft zich in een verhaal niet uitsluitend van taal te bedienen; in sommige gevallen zijn figuren toegevoegd.

 

bewering 0
Een bewering is aanvechtbaar.

Het is niet de bedoeling vanaf het eerste begin alles op losse schroeven te zetten. Het gaat er wčl om de betrekkelijke waarde van beweringen aan te geven. Ook van de bovenstaande bewering zelf.
Het is nogal lastig om in absolute zin vast te stellen, of een bewering juist ňf onjuist is. Dat is trouwens in de meeste gevallen niet reëel. Tussen juist en onjuist kan men zich een groot aantal waarden voorstellen. Een bewering krijgt een waarde uit dat gebied.
Welke waarde men voor een bepaalde bewering verkiest, is afhankelijk van de — culturele en sociale — omstandigheden. Van de zeden en gewoonten, van het niveau van de kennis. Daarbij kan het van persoon tot persoon sterk verschillen, welke waarden aan beweringen worden toegekend. In het algemeen van groep tot groep.
Omstandigheden veranderen in de loop van de tijd, en daarmee mogelijk de waarde van een bewering.
Voorbeelden zijn de denkbeelden over de vorm van de aarde en de verklaringen voor het verschijnsel van het licht. En eveneens de ideeën over — ideale — maatschappijvormen. Enzovoort.
Het is vrij algemeen aanvaard, dat de aarde min of meer bolvormig is; in het verleden is dat wel anders geweest.
Bij een groot aanbod van zeesleepboten op de betreffende markt vindt de klant de prijs van een sleepreis al gauw te hoog. De reder, die op dat moment een verlies moet nemen, denkt daar niet zo over.
Daarom, bij de waarde van beweringen dient men vrijwel altijd de omstandigheden in aanmerking te nemen.
Aanvechtbaar geeft iets anders aan dan willekeurig of onaanvaardbaar. Of onbruikbaar. Het geeft aan, dat in principe kritiek mogelijk is.
Heeft een bewering — bij voorkeur na kritiek — een bepaalde waarde, dan is hij in zekere mate bruikbaar.
Daar gaat het om. Doordat de denkbeelden in verhaalvorm en op papier [algemener geldt: met schrift] worden weergegeven, gaat er wat verloren en wordt er wat gewonnen in vergelijking met andere vormen. Dat geldt voor elke vorm van overdracht ten opzichte van alle overige.
Het verhaal heeft daarom niet de pretentie, dat iedere zin even raak is. Het streeft hoogstens na, dat de beweringen — en de toelichtingen — bruikbaar zijn. Dat is wat anders dan absoluut juist.
Samen brengen de beweringen met de toelichtingen erop hopelijk een beeld over. Een beeld dat eveneens een waarde heeft, in zekere mate bruikbaar is.
De hierboven toegelichte bewering heeft het rangnummer nul gekregen. Dat is gedaan om hem buiten het vervolg van de redenering te plaatsen. Er kan immers verwarring ontstaan, indien de bewering op zichzelf wordt toegepast. Die verwarring wordt nog groter, als men dan de betrekkelijke waarde van de bewering vergeet in te zien.

 

 

 

 

II. Begrip

Het doel van dit verslag is het vormen en het overbrengen van begrip.
Wat houdt dat eigenlijk in, wat is begrip? En het vormen en het overbrengen ervan?
Op hun beurt zijn dat begrippen.
Maar wat is dan een begrip?

 

bewering 1
Begrip heeft betrekking op de wijze van benaderen van verschijnselen.

Er kan alleen begrip zijn, als er iets ěs om te begrijpen.
Het lijkt triviaal; begrip is slechts mogelijk van datgene, dat in één of andere vorm kan bestaan, verschijnen. Anders noemt men het bijvoorbeeld (bij)geloof. Van geloof zelf is dan wel weer begrip te vormen.
Daarom, als men over begrip praat, heeft dat met verschijnselen te maken.
Begrip is niet iets, dat ňf aan- ňf afwezig is. Het heeft een bepaald niveau, een zekere waarde. Dat komt tot uitdrukking in het goed of minder goed benaderen van verschijnselen.
Als een voedingsbodem — wat dat ook mag zijn — aanwezig is, kan begrip worden gevormd. Of beter nog, kan een bepaald niveau van begrip worden bereikt.
Het overbrengen — en het vormen — van begrip behoeft zeker niet uitsluitend door middel van taal te gebeuren.
Begrip van wat pijn is, bijvoorbeeld, wordt waarschijnlijk op een andere wijze gevormd. En van wat schoonheid, sleepreis, auto is, enzovoort.
De taal is slechts één van de hulpmiddelen; het is echter het middel, waartoe men zich in een verhaal als dit — afgezien dan van figuren — beperkt ziet.
Begrip van een verschijnsel hebben betekent, dat het betreffende verschijnsel in zekere mate wordt bevat, doorzien. In de Engelse taal wordt dat aangegeven door het woord “understanding.”
Zo’n woord zelf staat voor een begrip; dat wil zeggen een term waardoor een bepaalde benadering van een verschijnsel wordt opgeroepen. Een begrip is in het Engels een “concept.”
De Engelse termen zijn aangehaald, omdat die duidelijk het verschil tussen “begrip” en “een begrip” aanduiden. In het Nederlands komen daar respectievelijk de termen bevatting en opvatting waarschijnlijk nog het dichtste bij.
Men kan zeggen, dat begrip wordt gevormd door middel van het opstellen van begrippen. Door het geven van termen čn door het schetsen van de daaraan te verbinden beelden van verschijnselen. Daarbij is ten allen tijde toelichting onontbeerlijk.

 

bewering 2
Het overbrengen van begrip door middel van taal is afhankelijk van de mogelijkheden daarvoor.

Als het goed is, worden door middel van taal benaderingswijzen van verschijnselen overgebracht.
Dit verhaal is een voorbeeld van een poging daartoe. Het is daarmee ook — eigenlijk in de eerste plaats — een poging te laten zien, dat begrip aanwezig is.
In het algemeen is men in veel gevallen voor het overbrengen van begrip aangewezen op — geschreven —  taal.
De schrijver moet ervoor zorgen, dat de lezer de tekst net zo opvat, als hij die heeft bedoeld. Hij is daarbij gebonden aan de mogelijkheden, welke de taal en de opmaak van het verhaal hem bieden.
Het scheppen van omstandigheden, waarin begrip zo onverminkt mogelijk onder woorden kan worden gebracht, is de taak van de filosofie. De resultaten van de filosofie zelf worden eveneens met behulp van taal weergegeven.
Er is vaak aanleiding om voor nieuwe begrippen nieuwe woorden aan een taal toe te voegen. Of om oude termen nieuwe inhoud te geven. Of om te verwijzen naar een andere taal, zoals bij “understanding” en “concept.”
Voor sommige doeleinden zijn geheel nieuwe “talen” met nieuwe tekens ontwikkeld, bijvoorbeeld de taal van de logica.

 

 

 

 

III. Werkelijkheid

Wat betreft de werkelijkheid heeft de (Nederlandse) taal  onvoldoende mogelijkheden een duidelijk beeld te schetsen. Misschien is dat de oorzaak van het feit, dat er zoveel verschil van mening over het begrip bestaat.
Aan de andere kant is het wellicht zelfs ondoenlijk iets over de werkelijkheid te zeggen; de werkelijkheid is allesomvattend.

 

bewering 3
De werkelijkheid omvat alles — in welke vorm dan ook — dat bestaat.

Het is natuurlijk zo, dat men met een dergelijke omschrijving weinig verder komt. Het verlegt de vraag naar “wat is bestaan?”
Welnu, daar ligt de grens.
Men veronderstelt, dat de werkelijkheid iets absoluuts is. Het beeld ervan is dat niet; toch is dat beeld datgene, waarmee men werkt.
Het is moeilijk aan te nemen, dat de werkelijkheid zčlf een absolute vňrm heeft. Er is veel voor te zeggen, dat de vorm bij het waarnemen van de werkelijkheid ontstaat. Met andere woorden, de vorm is een subjectieve grootheid. De werkelijkheid heeft geen structuur “in its own right.”
Toch kan men wel van bepaalde vormen in de werkelijkheid spreken. Dat heeft dan betrekking op verschijnselen.
Verschijnselen zijn abstract of concreet. De hen omvattende werkelijkheid is daar een mengeling van.
Een sleepboot is een verschijnsel, maar ook de geschiedenis van Delft en het beleidsplan van een onderneming. Enzovoort.
Van verschijnselen is — een bepaalde mate van — begrip mogeijk.
Indien men het over verschijnselen heeft, wordt de werkelijkheid al op een bepaalde manier ingedeeld. Die vormen, die verschijnselen maken zelf weer deel uit van de werkelijkheid.

 

bewering 4
De tijd gaat gepaard met veranderingen in de werkelijkheid.

Tijd is eveneens een verschijnsel; het maakt zelf deel uit van de werkelijkheid. Tenminste, die indruk heeft men, omdat men meent dat tijd bestaat.
Het is daarbij van ondergeschikt belang, of tijd toestaat dat veranderingen plaatshebbe. Of dat veranderingen ons juist het besef van tijd geven. Het is voldoende dat het verband wordt onderkend.
Men kan veranderingen waarnemen, indien vormen van verschijnselen veranderen. Zoals de stand van de zon, de stand van de wijzers van een uurwerk en de voortgang tijdens een sleepreis. Wederom enzovoort.
Het is de vraag of men altijd in staat is de veranderingen waar te nemen.

 

bewering 5
De toestand is de stand van zaken in de werkelijkheid op een bepaald tijdstip.

Verschijnselen — als onderdelen van de “totale” werkelijkheid — veranderingen in de tijd wat betreft hun vorm. Of zij veranderingen niet, dat doet er eigenlijk niet toe.
Op een bepaald ogenblik gelden bepaalde vormen.
Juist door veranderingen zullen, of kunnen, vormen anders zijn op verschillende tijdstippen. Dat geeft aanleiding te spreken van toestanden; hoé hangt de vlag er op een zeker moment bij.

 

bewering 6
Met betrekking tot een bepaald doel is niet de werkelijkheid als geheell van belang; het gedeelte dat met het doel verband houdt, is de relevante werkelijkheid.

Deze indeling legt een structuur op aan de werkelijkheid.
Het is de vraag of dat wel kan. Immers, het is nogal subjectief, wat — met betrekking tot een bepaald doel — relevant wordt geacht en wat niet.
Toch zal het begrip relevante werkelijkheid in het vervolg van het verhaal worden gebruikt. Al is het alleen maar om een idee van een grens te hebben; de werkelijkheid zelf is te weids, per definitie onbegrensd.
Natuurlijk zijn veranderingen in de relevante werkelijkheid mogelijk. Uiteraard is tijd nog steeds onverbrekelijk verbonden met veranderingen. En vanzelfsprekend kent de relevante werkelijkheid eveneens toestanden.

 

 

 

 

IV Systeem

Van verschijnselen in de werkelijkheid is begrip mogelijk. Daartoe moeten de verschijnselen op een bepaalde manier worden benaderd.
Een zekere benaderingswijze brengt met zich, dat een zekere structuur in de werkelijkheid wordt verondersteld.

 

bewering 7
Door een systeembenadering wordt een gestructureerd beeld van de werkelijkheid opgeroepen.

De werkelijkheid is, verschijnselen bestaan.
Het beeld van de werkelijkheid maakt op zijn beurt eveneens deel uit van de werkelijkheid.
Het is belangrijk te weten, hoe zo’n beeld tot stand komt. Met andere woorden, hoe de werkelijkheid kan worden benaderd.
Dat kan op vele manieren; het is denkbaar, dat beelden vele soorten structuren kunnen hebben. Of eigenlijk, vele soorten structuren in de werkelijkheid kunnen veronderstellen.
Door middel van een systeembenaderingwordt één soort structuur aangeduid. Men neemt aan, dat de werkelijkheid op een bepaalde manier is opgebouwd.

 

bewering 8
Volgens een systeembenadering is de werkelijkheid opgebouwd uit elementen; tussen de elementen kunnen relaties bestaan.

Er staat niet, dŕt de werkelijkheid bestaat uit elementen met hun relaties. Het is mogelijk de werkelijkheid als zodanig — dat wil zeggen, als systeem — te beschouwen.
Door een dergelijke benadering krijgt de werkelijkheid daarom ook niet de voorgestelde structuur; men dčnkt slechts dat hij die heeft.
Daarbij is het natuurlijk onmogelijk de werkelijkheid als geheel te beschouwen. Het komt erop neer, dat uitsluitend enkele verschijnselen worden onderzocht.
Die verschijnselen passen in een relevante werkelijkheid. Dat komt mooi uit, immers men zal de werkelijkheid met een zeker doel voor ogen benaderen. Naar aanleiding van het doel beslist men, wat relevant is en wat niet.
Een systeembenadering nu is een hulpmiddel om een gesteld door te bereiken. Bijvoorbeeld begrip van — een deel van — de werkelijkheid. Het is niets meer, maar absoluut ook niets minder. Door middel van een systeembenadering wordt een structuur verondersteld. Dat kan het overbrengen en het vormen van begrip krachtig ondersteunen.
Daarvoor heeft de bewering waarde.

 

bewering 9
Het beeld van de werkelijkheid volgens een systeembenadering wordt weergegeven door een model.

In de plaats van de werkelijkheid moet er eigenlijk staan: de verschijnselen, of de relevante werkelijkheid. Daardoor gaat echter de algemeenheid van de bewering verloren.
Het is uiteraard in de meeste gevallen niet voldoende de werkelijkheid als systeem te benáderen. Die benadering moet dikwijls om een of andere reden — het doel — vastgelegd kunnen worden. Dit verhaal is ook om bepaalde redenen geschreven.
Het vastleggen van het beeld moet in een of andere vorm gebeuren. Bijvoorbeeld voor het overbrengen van begrip.
Met behulp van zo’n vorm wordt dan het beeld van de werkelijkheid als systeem gegeven.
Dat is het model.
Het begrip kubus, of eigenlijk het verschijnsel kubus bijvoorbeeld, kan als volgt door een model worden voorgesteld:

Het kan ook zo:

Of:

Enzovoort.
Het is van het doel afhankelijk wat de meest geschikte vorm is.
Een ander voorbeeld is bewering 8; die bewering is een model van de systeembenadering.
Steeds worden elementen in een bepaalde relatie ten opzichte vna elkaar afgebeeld.
Dat is ook mogelijk bij een sleepreis, de menselijke geest, een voetbalelftal en een verhaal. De opsomming is zonder einde.
In alle gevallen is het verband:

 

In
de werkelijkheid
een structuur
veronderstellen
met behulp van
een systeembenadering;
het op die wijze
gevormde beeld
wordt door
een model
weergegeven.

 

 

bewering 10
Een verzameling elementen met hun relaties wordt — als onderdeel van de werkelijkheid — wel een systeem genoemd.

Het is prettig om naast systeembenadering ook van systemen zelf te kunnen spreken.
Een systeem is dan een gedeelte van de werkelijkheid, waarbij het systeemaspect — bij de benadering — nadrukkelijk op de voorgrond treedt. Of — een gedeelte van de — werkelijkheid, dat volgens een systeembenadering is opgezet.
Het zonnestelsel wordt wel een systeem genoemd, een onderneming en een thermostaat bijvoorbeeld ook.
Het is vaak mogelijk en/of gewenst binnen een systeem zogenaamde subsystemen te onderscheiden. Een subsysteem heeft alle kenmerken van een systeem; de systeembenadering wordt als het ware toegepast op kleinere gedeelten van de werkelijkheid.
Hoe zo’n verdere indeling geschiedt, zal van het betreffende doel afhangen.
De planeten van het zonnestelsel kunnen worden opgevat als subsystemen van het systeem zonnestelsel. De afdelingen in een bedrijf of de activiteiten voor een project als een sleepreis kan men eveneens als subsystemen beschouwen.

 

 

 

 

V. Proces

Zoals reeds is gezegd, kan een systeembenadering bijzonder verhelderend werken bij het vormen van begrip.
Dat geldt zeker bij begrip van wat een proces inhoudt. Een proces immers, is een verschijnsel.

 

bewering 11
Een proces is een opeenvolging van toestanden.

De toestanden kan men beschouwen als de elementen. De relaties ertussen worden dan door de tijd gelegd, waarmee een proces als systeem is benaderd.
Zo eenvoudig is dat.
Het is vanzelfsprekend, dat het praktisch gezien niet gaat om toestanden met betrekking tot de werkelijkheid als geheel. In een bepaald geval komen slechts toestanden in een relevante werkelijkheid aan de orde, van enkele verschijnselen.
De bovenstaande bewering 11 geeft een voorstelling van wat een proces is; de bewering is een model.
Een ander model is bijvoorbeeld:

Omdat er bij een proces van achtereenvolgende toestanden sprake is, spelen veranderingen een grote rol. Noodzakelijk is dat echter niet.
Net zo goed als het bij het onderhandelen over een contract voor een sleepreis om een proces gaat, is dat het geval bij het geparkeerd staan van een auto. In beide gevallen gaat het om toestanden in de loop van de tijd. Ongeacht het feit of veranderingen voorkomen čn waarneembaar zijn.
Bij een systeembenadering van een proces kan men vaak subsystemen onderscheiden; een proces wordt opgesplitst in deelprocessen. De verzameling toestanden wordt geacht te bestaan uit deelverzamelingen toestanden of uit verzamelingen deeltoestanden.

 

bewering 12
Een doel is een beeld van de toestand(en), die men wenst te bereiken; daarbij zijn de betreffende tijdstippen van belang.

In het voorafgaande is de term doel al veelvuldig gebruikt. Eindelijk wordt er wat meer aandacht aan het begrip geschonken.
Dit is een duidelijk voorbeeld van het probleem van de dimensies. De vorm van een geschreven verhaal legt zekere beperkingen op.
Reeds in een veel eerder stadium bestond er behoefte aan te omschrijven, wat doel inhoudt; om bepaalde redenen gebeurt het toch pas hier. Het lijkt erop, dat bewering 12 keurig in dit hoofdstuk thuishoort.
Nu verder over doel zelf.
Het veranderen van  een deel van de werkelijkheid kan bewusts gebeuren. Men kan bepaalde toestanden nastreven; op bepaalde tijdstippen moeten die toestanden gerealiseerd zijn.
Dat kan men omschrijven in een doel of doelstelling. Het biedt het voordeel dat duidelijk is, waarmee men bezig is.
Het is mogelijk bij het begrip doel verschillende niveaus te onderscheiden. ZO is een doel: het schrijven van een verhaal over informatie. Een ander doel — een subdoel — heeft het opstellen van dit afzonderlijke hoofdstuk als resultaat.
Het deskundig uitvoeren van een sleepreis kan eveneens een doel zijn. Het continueren van de werkgelegenheid in een bedrijf ook, net als het maken van winst.

 

bewering 13
Volgens een doel dient op een gedeelte van de werkelijkheid invloed uitgeoefend te worden; de bestuurde werkelijkheid is het gedeelte waarop invloed mogelijk is.

Net zoals bij de relevante werkelijkheid wordt er een grens in de werkelijkheid als geheel getrokken. In het geval van de relevante werkelijkheid gaat het om het deel, dat met een bepaald doel in verband kan worden gebracht. Dat is wat anders dan het deel, waarop invloed kan worden uitgeoefend.
Bij de relevante werkelijkheid gaat het om invloed op het doel.
De grens ligt anders; de bestuurde werkelijkheid maakt deel uit van de relevante werkelijkheid.

Het trekken van een grens is tegenstrijdig met het uitgangspunt, dat de werkelijkheid zelf a priori geen structuur heeft.
Het is aan de andere kant toch wel handig om van een bestuurde werkelijkheid te kunnen spreken. Daarom gebeurt het ook.
Ideeën die volledig uit de lucht zijn gegrepen, zijn namelijk geen doelen. Doelen zijn slechts de plannen, die — in een bepaalde mate — uitvoerbaar lijken.
Het vestigen van een wereldheerschappij door Nederland kan men geen doel noemen. Eerder een waanidee. Het voeren van een goed binnenlands beleid is wel een doel.
Met betrekking tot de bestuurde werkelijkheid slaat een doel meestal op een bepaalde eindtoestand. Op een zeker tijdstip moet die toestand dan in de bestuurde werkelijkheid zijn bereikt.
Men wenst een sleepreis binnen een zeker tijdsinterval te voltooien. Bij een sleepreis horen de weersomstandigheden wel tot de relevante, maar niet tot de bestuurde werkelijkheid.

 

bewering 14
Een proces dat — al dan niet uitgaande van een bepaalde begintoestand — gericht is op het bereiken van een bepaalde eindtoestand, is een project.

Een project is een proces; een proces is niet zonder meer een project.
Bij een project gaat het om het bereiken van een doel. Dat doel geeft aan, welke eindtoestand — en wanneer — gerealiseerd moet worden.
Het doel is daarbij bewust opgesteld.
Het geparkeerd staan van een auto is daarom wel een proces, maar geen project. Net als een vulkanische uitbarsting.
Het parkeren van een auto kan wel worden opgevat als een project. Evenals het schrijven van dit verhaal.
Omdat een project altijd een proces is, kan men hier ook van delen spreken: deelprojecten.
Vrijwel synoniem met de term project is de term activiteit; bij een activiteit gaat het eveneens om — veranderende — toestanden. De gerichtheid op een bepaald doel is bij een activiteit echter niet altijd aanwezig.
Een project heeft per definitie plaats binnen het kader van de bestuurde werkelijkheid. Bestuurd ten opzichte van het gestelde doel. Alleen in dat gedeelte van de werkelijkheid heeft men immers invloed op de toestanden ervan.

 

 

 

 

VI. Impulsen en responsen

Processen vinden plaats in — een deel van — de werkelijkheid. In het geval van projecten is het wenselijk te spreken van de — voor dat doel — bestuurde werkelijkheid. Immers, bij projecten gaat het om bewust opgestelde doelen; bij het bereiken daarvan zal men willen en/of moeten besturen, invloed uitoefenen. En niet de gehele werkelijkheid komt daarvoor in aanmerking.
Het is dikwijls mogelijk de bestuurde werkelijkheid als systeem te benaderen. De opgevatte elementen en hun relaties worden geacht gericht te zijn op een bepaald doel.
Bij een systeembenadering kan men zich indenken, dat sommige elementen op een gegeven ogenblik geen deel meer van het voorgestelde systeem uitmaken. Andere elementen zullen er vanaf een bepaald moment — wellicht tijdelijk — wel gaan bijhoren. Er vinden veranderingen plaats.

 

bewering 15
Impulsen en repsonsen zijn verschijnselen, die — volgens een systeembenadering — door een verzameling elementen met onderlinge relaties respectievelijk worden opgenomen en afgestoten.

Geeft men het betrokken deel van de werkelijkheid de naam systeem, dan is er dus sprake van invoer en van uitvoer van dat systeem. Daarbij dient men goed te beseffen, dat het nog steeds gaat — en altijd zal gaan — om een benadering ŕls systeem.
Volgens een systeembenadering wordt een gedeelte van de werkelijkheid afgebakend gezien.
Een bedrijf, dat als systeem wordt beschouwd, heeft bijvoorbeeld onder andere als invoer mensen en middelen. De uitvoer bestaat mogelijk uit verleende diensten, zoals sleepreizen.
De termen impuls en respons zijn gekozen, omdat bij in- en uitvoer een duidelijke scheiding tussen enkelvoud en meervoud niet mogelijk is. En daar is toch wel behoefte aan.

Voor het uitvoeren van een bepaald project zullen impulsen nodig zijn.
Het resultaat van een project in termen van het doel omvat de responsen. De bijverschijnselen van het uitvoeren van een project gelden evenwel ook als responsen. De afgewerkte olie van een sleepboot, bijvoorbeeld.
Processen vinden plaats, projecten worden uitgevoerd in — delen van — de werkelijkheid; zulke delen kunnen als systeem worden benaderd. Dat is het verband tussen proces en project enerzijds en systeem anderzijds.
Een proces en dus ook een project kunnen trouwens zelf eveneens als systeem worden opgevat.
De bijbehorende impulsen en responsen zijn verschijnselen in de betreffende werkelijkheid.

 

 

 

 

VII. Kennis

Het is aardig te proberen begrippen een zeer algemene inhoud te geven. Dat lukt niet altijd, meestal slechts zeer ten dele.
In dit hoofdstuk is het ijs wel erg dun; het wordt desalniettemin betreden, en op de volgende manier.

 

bewering 16
Kennis is een maat voor het vermogen op bepaalde impulsen zinvolle responsen te geven.

Dat klinkt inderdaad nogal algemeen, maar wat blijft ervan over?
Wie of wat kan er volgens deze bewering allemaal kennis bezitten?
Wel, alles dat in staat is verschijnselen te genereren, die als responsen kunnen worden opgevat. Zijn de responsen ten opzichte van de impulsen niet zinvol, dan blijft er toch sprake van kennis. Immers, kennis wordt beschouwd als een maat; het niveau van kennis is dan in zo’n geval bijzonder laag.
Nadere aandacht verdient, wat zinvol betekent.
Dat is natuurlijk niet iets absoluuts. En daarmee is kennis dat evenmin; het hanteren van een maat ligt voor de hand.
Voor zinvol gaat dezelfde redenering op als voor waarde. Of een respons zinvol is, hangt van de omstandigheden af. Bij het uitbreken van een hittegolf zal niemand zijn ijsmuts tevoorschijn halen. Tenzij hij diezelfde dag nog naar de wintersport vertrekt.
Verder is het niveau dat van kennis wordt verondersteld afhankelijk van degene, die een oordeel erover velt.
Kennis wordt in verband gebracht met het vermógen tot het geven van responsen. Niet met het geven van responsen zonder meer. Het is bepalend of iets of iemand tot het geven van responsen in staat is; de responsen behoeven daarvoor niet continu te worden gegeven.
Tenslotte hebben bij het niveau van de kennis de responsen een relatie met de impulsen. Het is een zaak van reageren, van invloed uitoefenen op toestanden als gevolg van impulsen. Daardoor heeft kennis voornamelijk betrekking op projecten. Eigenlijk op verschijnselen, die als project opgevat kunnen worden.
Naar aanleiding van de impulsen worden doelen opgesteld, die leiden — als het goed is — tot zinvolle responsen.
Toch slaat kennis natuurlijk ook wel op processen in het algemeen; eveneens in gevallen dat niet bewust doelen worden opgesteld en nagestreefd, kan er sprake zijn van kennis. Daarom staat er “bepaalde” impulsen.
Het lijkt te ver te voeren de spijsvertering met kennis in verband te brengen. Het vermogen tot goed voetballen heeft er echter wel degelijk mee te maken.
Bij kennis kan men uiteraard —kunstmatig — een groot aantal gebieden onderscheiden. Een zeker niveau van kennis op het ene gebied brengt niet als vanzelf kennis op een ander gebied met zich.
Een succesvol bankier is niet zomaar een bekwame sleepbootreder.
Volgens het voorgaande bezitten bijvoorbeeld kennis — op verschillende gebieden — : een stuurman op een sleepboot, een tennisspeler, een bedrijf, een computer met programmatuur.
Enzovoort.
In alle gevallen is er sprake van, dat op bepaalde impulsen zinvolle responsen kůnnen worden gegeven. Steeds heeft de kennis op het betreffende geied een zeker niveau.

 

bewering 17
Begrip behoort — indien aanwezig — tot kennis.

De[ze] bewering [...] is eigenlijk overbodig. Hij heeft evenwel een plaats gekregen, omdat erdoor de inhoud van het tweede hoofdstuk wordt verduidelijkt. Dat hoofdstuk gaat over begrip.
Welnu, bij begrip bestaat de respons zelf eigenlijk uit begrip, dat — van een verschijnsel — is gevormd. De impulsen kunnen van alles omvatten. Als ze maar in verband met het begrepen verschijnsel kunnen worden gebracht.
Voor het vormen van begrip is daarom kennis nodig. Het verkregen begrip kan namelijk beschouwd worden als een zinvolle respons.
Indien begrip van iets eenmaal in een bepaalde mate aanwezig is, zal het bijdragen aan de zinvolheid van —andere — responsen.
Begrip ontstaat dankzij kennis, en kennis stoelt weer op begrip.
Kennis omvat echter meer.
Een bepaald niveau van kennis veronderstelt, dat een vermogen tot het geven van zinvolle responsen aanwezig is. Zinvol met betrekking tot bepaalde impulsen.
Begrip heeft te maken met het benderen van de impulsen; kennis strekt zich nog uit tot het geven van de responsen.
De veranderinge komen in processen tot stand. Bij dit ales dient men te bedenken, dat responsen op hun beurt weer impulsen kunnen zijn.
Processen worden opgesplitst in deelprocessen. Verschillende delen of hetzelfde deel van de werkelijkheid zijn daarbij betrokken.
Misschien is dat wel de manier, waarop de menselijke geest werkt. Het geeft waarschijnlijk redelijk goed de wijze weer, waarop de opdracht van de generaal uiteindelijk een soldaat bereikt.
Het model daarvan kan bijvoorbeeld als volgt worden weergegeven:

Algemeen geldt, dat eerst het verschijnsel — de impuls — begrepen moet worden. Vervolgens wordt de respons gegeven. Het niet geven van een respons is natuurlijk eigenlijk ook een respons.

 

bewering 18
Intelligentie is een maat voor het vermogen het niveau van kennis te verhogen.

Wanneer men iets over kennis zegt, staat het verzorgd ook intelligentie te omschrijven.
Beide begrippen mogen immers niet met in elkaar in tegenspraak zijn. Dat geldt trouwens voor alle begrippen.
Wederom gaat het om het vermogen.
Iemand, die niet de kans krijgt zijn kennis bij te schaven, kan wel degelijk zeer intelligent zijn.
Ook hier is sprake van een maat; het vermogen kan in meerdere of mindere mate aanwezig zijn. Of volledig ŕfwezig zijn.
Zoals kennis op verschillende gebieden betrekking heeft, zal dat bij intelligentie eveneens mogelijk zijn. Een talenknobbel en een uitmuntend muzikaal gehoor staan niet noodzakelijkerwijs met elkaar in verband.
Door middel van een bepaald niveau van intelligentie kan niveau van kennis in zekere mate worden verhoogd. Of het gebeurt, is van de soort en de kwaliteit van de impulsen afhankelijk.
Vindt er een vergroting van de kennis plaats, dan zullen de responsen op — waarschijnlijk andere — impulser zinvoller kunnen zijn. Afhankelijk van de omstandigheden is vergroting van de kennis gewenst. Dat wordt door een doel aangegeven.
Intelligentie veronderstelt kennis; het omgekeerde gaat niet op.
Een computer is, ondanks vele pogingen, nog steeds niet intelligent. Slechts een enkel prototype is zeer summier in staat zelf zijnniveau van kennnis te verhogen. En dan nog op een zeer beperkt gebied.
Een mens daarentegen is over het algemeen uiterst intelligent. Maar ook op en bedrijf, of op een afdeling ervan is intelligentie van toepassing; het is daar meestal in grote mate aanwezig. Tenminste, als alles goed is.

 

 

 

 

VIII. Signalen

Bij een systeembenadering van de werkelijkheid onderscheidt men elementen en relaties.
Verschijnselen kunnen worden opgevat als elementen. Tussen verschijnselen — gezien als elementen — kan men vele soorten relaties veronderstellen.
Natuurlijk zijn elementen en relaties zelf ook verschijnselen. Enzovoort.
Oorlog gaat hand in hand met geweld, en met honger. Bij verliefdheid vermindert de eetlust. Voor een sleepreis dient men te betalen.
Het is vaak moeilijk aan te geven, waaruit een relatie geacht wordt te bestaan. Men neemt dan genoegen met de aanname, dat een relatie bestaat.
Eén soort relatie wordt voorgesteld door een afbeeldingsrelatie.

 

bewering 19
Een signaal is een beeld van een verschijnsel.

Verschijnselen die het beeld zijn van — andere — verschijnselen, noemt men signalen.
Dat staat er.
Delen van de werkelijkheid gaan door voor andere delen van de werkelijkheid.
Gedachten geven de chemische gesteldheid van de hersenen weer. Dit verhaal is een beeld van gedachten.
Een offerte voor een sleepreis op de telex staat voor een aanbod, een inschrijving.
Wat men als afbeeldingsrelatie beschouwt, is dikwijls cultureel bepaald. Of altijd?
Misschien herkent een Chinees dit verhaal niet eens als een afbeelding — met behulp van geschreven taal —. Dat houdt in, dat hij er helemaal geen benul van heeft, wŕt er wordt afgebeeld.
De lezer heeft dat hopelijk wel.
Bij deelname aan het wegverkeer dient men een heleboel te weten. Onder meer wat metalen vlakken van bepaalde vorm en kleur betekenen.
In veel gevallen staan verschijnselen — als elementen — in een afbeeldingsrelatie tot elkaar op grond van een andere relatie. Daarmee wordt een causale relatie bedoeld.
Het vallen van de bladeren kan men beschouwen als beeld van de herfst, omdŕt in die periode loofbomen hun blad verliezen. Het gevolg wordt het beeld van de oorzaak.
Zo’n gevolg wordt op zijn beurt soms afgebeeld op grond van een afbeeldingsrelatie zonder meer; taal is niet ontstaan door het vallen van de bladeren.
Hoe een dergelijke afbeelding tot stand komt, is van de betreffende cultuur afhankelijk.

De bovenstaande figuur is een model van een afbeelding. Met behulp van een systeembenadering gaat men na, wat daarbij van belang is.
Bij het verschijnsel, dat als signaal — het afbeeldende verschijnsel — geldt, onderscheidt men twee kenmerken. Dat zijn de vorm en de betekenis.

 

bewering 20
De vorm van een signaal — van een verschijnsel in het algemeen — is de structuur, welke men erin onderscheidt.

Het is al eerder gezegd. Een bepaalde vorm is het gevolg van een bepaalde benaderingswijze.
De structuur is niet a priori aangeduid.
Het betrokken verschijnsel wordt met een zeker doel benaderd.
Wat is de vorm van een gedachte, van een sleepreis, van een kubus, van schoonheid?
Dat hangt ervan af, hoe men het bekijkt. Wat is de vorm van de werkelijkheid?
De structuur die wordt verondersteld, dat is de vorm.
Een model geeft daarom de vorm weer van — een deel van — de werkelijkheid volgens een systeembenadering.
De vorm van dit verhaal bestaat uit beweringen en toelichtingen; die zijn over een aantal hoofdstukken verdeeld.
De vorm is echter ook een stapel papier, bijeengehouden door wat plastic. De wijze van benaderen is gewoon anders.

 

bewering 21
De betekenis van een signaal is het verschijnsel, dat het signaal afbeeldt.

Bij betekenis gaat het niet meer om verschijnselen in het algemeen. Slechts om verschijnselen, die het beeld zijn van andere verschijnselen.
Tussen verschijnselen kan een afbeeldingsrelatie worden verondersteld. Iets wordt — onder bepaalde omstandigheden — als signaal opgevat; dat gebeurt op grond van de vorm. Al dan niet op grond van afspraken daarover.
De betekenis van een signaal maakt in principe geen deel uit van de vorm. Juist in bepaalde — culturele — omstandigheden wordt er aan een bepaald signaal een zekere betekenis gehčcht. De relatie tussen de verschijnselen wordt gelčgd.
De betekenis bestaat uit het verschijnsel, waarvan het signaal het beeld is. Het beeld geacht wordt te zijn.
Dit verhaal — als signaal — heeft als betekenis begrip van informatie — als verschijnsel in het algemeen —.
Het woord sleepreis roept een beeld op van iets; het woord geeft het verschijnsel weer.
Met behulp van taal worden beelden van verschijnselen vastgelegd. Het doel ervan is, dat diezelfde beelden — bij een ander — weer worden opgeroepen.
Dat lukt niet altijd even goed.

 

 

 

 

IX. Gegevens

Het is ongelofelijk handig, dat er in de werkelijkheid iets bestaat dat men een afbeeldingsrelatie kan noemen.
Zo’n relatie zelf wordt eveneens verschijnsel in de werkelijkheid.
De afbeeldingsrelatie stelt ons in staat met beelden van verschijnselen te werken, met signalen. In de meeste gevallen is dat prettiger omgaan dan met de verschijnselen zelf. Men neemt de signalen waar, niet de verschijnselen waarvoor ze staan zelf.
Het opstellen van een vlootplanning met behulp van de sleepboten zelf heeft geen zin. Door het gebruik van signalen kunnen bij het plannen tevens — anders onoverkomelijke — grenzen in ruimte en tijd worden overschreden.
Ook werkt men dikwijls met verschijnselen, waarvan men denkt dat het bepaalde beelden zijn. Als een arts geen diagnose kan stellen, gaat hij over tot het behandelen van de symptomen.
Een signaal heeft pas waarde, indien het wordt begrepen. Indien het op een juiste wijze wordt benaderd; daar valt tevens een juiste waarneming van het signaal onder.
Door middel van de benadering wordt de betekenis van het signaal duidelijk. Men weet van welk — ander — verschijnsel het signaal een beeld is.

 

bewering 22
Een gegeven is een signaal, waarvan de betekenis duidelijk is.

Uit deze bewering komt naar voren, dat een signaal niet altijd een gegeven is.
Dat is niet het geval, indien de relatie met het afgebeelde verschijnsel niet of foutief wordt gelegd; de betekenis is dan niet duidelijk. Dit ondanks het feit, dat het verschijnsel wel als signaal kan worden herkend.
Een schilderij kan als een signaal worden opgevat. Het geeft iets weer. Wat dat is, vormt vaak een raadsel.
Misschien is dŕt wel de betekenis.
Een ander voorbeeld is een onbekend woord. Door de — waargenomen — vorm heeft men door, dat het om een signaal gaat. Maar wat is de betekenis? War staat het voor?
Wat voor de één een gegeven is, behoeft dat voor een ander niet te zijn.
Niet voor niets werden tijdens de tweede wereldoorlog Amerikaanse Indianen bij het radioverkeer ingeschakeld.
Met andere woorden, het criterium is subjectief.

Bij een gegeven is per definitie duidelijk, welk verschijnsel wordt afgebeeld. De betekenis. Omdat een gegeven wel een signaal is, blijft de vorm over. Die is dezelfde — uiteraard — als de vorm van het signaal.

 

bewering 23
Met behulp van kennis wordt vastgesteld, of een signaal een gegeven is.

Na het voorgaande spreekt deze bewering voor zich.
Eigenlijk behoort er toch een andere bewering aan vooraf te gaan. Dat is deze:

 

bewering 24
Met behulp van kennis wordt vastgesteld, of een verschijnsel een signaal is.

Dat is beter.
Eerst concludeert men — op grond van de veronderstelde vorm —, dat het om een signaal gaat. Daartoe behoort het waarnemen.
Pas in een volgende stap probeert men de betekenis te achterhalen.
In beide stappen worden verschijnselen op een bepaalde wijze benaderd. Met betrekking tot beide stappen ook, kan men processen onderscheiden. Daarbij spelen impulsen en responsen een rol.
Het verschijnsel is te beschouwen als een impuls. De bijbehorende respons is de constatering, dat het verschijnsel een signaal is.
Op zijn beurt wordt deze respons weer impuls. Met behulp dáárvan wordt vastgesteld, of het signaal een gegeven is. Dat is het geval, indien — in een of ander proces — het signaal op zinvolle wijze als beeld van een ander verschijnsel wordt opgevat.
Anders is het geen gegeven.
Voor een eskimo zal een opengewerkte tekening van een dieselmotor geen gegeven zijn. Het is zelfs de vraag, of hij het als signaal herkent.

 

 

 

 

X. Informatie

De constatering — opgevat als respons—, dŕt een signaal een gegeven is, vormt samen met het opgeroepen beeld weer een impuls.
Er vindt een volgend proces plaats. Dat is het proces, waarin wordt vastgesteld of het begrip informatie op het signaal van toepassing is.

 

bewering 25
Gegevens zijn informatie, indien het niveau van de kennis ermee wordt verhoogd.

Het is zover. Het hoge woord is eruit.
Informatie.

Er kan natuurlijk ook hier weer worden gesproken van vermogen.
Zoiets als: gegevens, met behulp waarvan het niveau van de kennis kŕn worden verhoogd.
Dat is echter zinloos. In ieder geval afzonderlijk zal er vastgesteld moeten worden, of het om informatie gaat. Het niveau van de kennis is dan al verhoogd.
Of niet.
Dat is immers de maatstaf; ook al duurt het geruime tijd, voordat blijkt dat er van informatie sprake is. Zoals bij een schoolopleiding. Steeds is er [...] een aparte, subjectieve beoordeling [aan de orde].
De offerte voor een sleepreis is niet alleen een signaal, en niet alleen een gegeven voor een eventuele opdrachtgever. Het is informatie. Het is het antwoord op zijn aanvraag. De offerte stelt hem in staat zinvoller te handelen; zijn kennis is vergroot.
Voor een computer kan een bepaald programma eveneens informatie zijn. Het vermogen zinvolle responsen te geven kan toenemen. Het programma is immers een gegeven, indien de programmastatements afbeeldingen zijn van andere verschijnselen. Dat zijn de handelingen, welke door de computer worden verricht. De processen, die in de computer plaatsvinden.
Verder kan een gedachte informatie bevatten. Bijvoorbeeld ten opzichte van een volgende gedachte.
Wederom is de reeks denkbare voorbeelden eindeloos.
Altijd is de volgorde dezelfde. Tenminste in het model, dat in de afgelopen hoofdstukken is weergegeven; een model van het totale proces dat loopt van signaal tot informatie.
Een model is:

Het signaal — als beeld van een ander verschijnsel — komt overeen met de begintoestand van het proces. De constatering, dat het om informatie gaat, geeft de eindtoestand weer.
Het blijkt dat er twee redenen zijn waarom een signaal niet als informatie behoeft te gelden.
In de eerste plaats kan het voorkomen, dat de betekenis van het signaal niet duidelijk is.
De Eskimo en de tekening van de dieselmotor. Of de paringsroep van een flamingo voor een olifant.
In de tweede plaats zal niet ieder signaal — als het al als gegeven kan worden bestempeld — tot verhoging van het niveau van de kennis bijdragen.
Het is onnodig een bankier uit te leggen, wat een obligatielening is.
Het proces van signaal tot informatie behoeft niet noodzakelijk bewust plaats te vinden.
Een computer is trouwens volgens menselijke opvattingen niet tot bewustzijn in staat.
Op het begrip bewust wordt daarom hier niet nader ingegaan. Van belang is slechts de verhoging van het niveau van de kennis.
Het gaat erom, of het vermogen om zinvolle responsen te geven wordt verhoogd.

 

 

 

 

XI. Onzekerheid

Impulsen en responsen hebben een plaats in de werkelijkheid.
Men kan een respons beschouwen als een gevolg van impulsen: een respons komt in een proces tot stand. Bij een doel is een proces een project.
Een doel geeft aan, wat de respons moet zijn. Welke eindtoestand moet worden bereikt, wat zinvol kan worden genoemd. Dikwijls bestaat daar onzekerheid over.

 

bewering 26
Onzekerheid is onbekendheid met toekomstige toestanden.

De werkelijkheid verandert. Verschillende toestanden — in de relevante werkelijkheid — volgen elkaar op.
Het is meestal onmogelijk te bepalen, wat de toekomstige toestanden zijn. Wat is de concurrentiepositie op de zeesleepmarkt over vijf jaar? En over tien jaar?
Hoe wordt dit verhaal gelezen?
Wat komt boven, kop of munt?
Omdat veranderingen plaatsvinden, zijn toestanden veelal onvoorspelbaar. In een gunstig geval is het van te voren slechts mogelijk te zeggen, wat de kŕns op een bepaalde toestand is.
In elk geval bestaat de mogelijkheid beelden van — eventuele — toekomstige toestanden te vormen. Bijvoorbeeld van het koffieverbruik in Nederland.
Met behulp van dergelijke beelden is men meestal in staat zinvoler te handelen. De toekomst wordt bij het geven van responsen betrokken. Het niveau van de kennis is verhoogd; het gaat daarom om informatie. Tenminste, als men meent iets aan dergelijke beelden te hebben.

 

bewering 27
Informatie vermindert onzekerheid.

Dat spreekt voor zichzelf.
Met behulp van informatie krijgen de beelden van toekomstige toestanden meer waarde. De kans, dat de werkelijke toestanden overeenkomen met de verwachtingen ervan, wordt groter.
Die beelden, die verwachtingen zijn op hun beurt uiteraard ook informatie.
De onbekendheid met de toekomst neemt af. En daarmee neemt het vermogen zinvolle responsen te geven toe. De kans, dat een respons zinvol is, wordt groter. De tip, dat een bepaald renpaard in grote vorm verkeert, beďnvloedt de wijze van wedden.
Een goed doortimmerde begroting heeft veel waarde.
Een lumineus idee voor een grasmaaimachine eveneens.
In alle gevallen is het van het doel afhankelijk, wat informatie is.
Het doel beperkt de aandacht al tot een relevante werkelijkheid. De verschijnselen — in dat deel van de werkelijkheid — moeten worden afgebeeld.
Andere verschijnselen, signalen zijn beelden. Op grond van beelden worden repsonsen gegeven. Vaak ook eerst andere — afgeleide — beelden opgesteld. Bijvoorbeeld de verlies- en winstrekening van een bedrijf.
De signalen verminderen de onzekerheid; de responsen zijn zinvoller; het gaat om informatie.
Het weerbericht is informatie voor de kapitein van een sleepboot.
Evenals misschien de gelaatsuitdrukking van de hoogleraard voor een student, die mondeling tentamen aflegt.
Alles dat onzekerheid vermindert, is daarom per definitie informatie.
Herstel, alle signalen die onzekerheid helpen verminderen.

 

bewering 28
De informatiebehoefte geeft aan van welke verschijnselen beelden nodig zijn.

Er had ook kunnen staan: de onzekerheid geeft aan, enzovoort.
Omdŕt er onzekerheid bestaat, zijn er beelden van verschijnselen nodig. Althans, indien men onzekerheid wenst te verminderen.
Welke verschijnselen van belang zij, wordt in de informatiebehoefte vertolkt.
Die behoefte is natuurlijk weer van het betreffende doel afhankelijk. Welke toestanden wil men bereiken?
Een kapitein met verlof stelt waarschijnlijk minder belang in het weer dan een kapiteit op zee.
Met behulp van informatie wordt invloed op de — bestuurde — werkelijkheid uitgeoefend. De kapitein zet een koers voor zijn schip uit.
Het doel en de omstandigheden bepalden de informatiebehoefte. Hoe lager het niveau van de kennis en hoe groter de onzekerheis, des te groter zal de behoefte aan informatie zijn.

 

 

 

 

XII. Organisatie

Het bereiken van een doel is niet altijd even makkelijk.
Om een redelijke kans van slagen te hebben is in de meeste gevallen samenwerking geboden.
Het kader waarin de samenwerking plaatsvindt, is een organisatie.

 

bewering 29
In een organisatie worden inspanningen gebundeld voor het bereiken van een doel.

Natuurlijk kunnen er meerdere doelen tegelijk worden nagestreefd. Zolang die maar niet tegenstrijdig zijn.
Er is sprake van inspanningen; dat wil zeggen, dat men actief met het veranderen van toestanden bezig is. Men, dat wil zeggen mensen en middelen, mensen met middelen.
Omdat de inspanningen gebundeld worden, gaat het altijd om samenwerking. Een ziekenhuis is een organisatie, evenals een rugbyvereniging en een zeesleepbedrijf.
Het begrip organisatie kan eigenlijk alleen goed worden toegelicht, indien er een systeembenadering op wordt losgelaten.
Elementen en relaties.
De onderdelen van een organisatie kan men opvatten als elementen. Dat zijn bijvoorbeeld de delen, waarin of waardoor bepaalde inspanningen worden verricht.
De relaties tussen de elementen geven weer, hoe de delen geacht worden samen te werken. Hoe men het doel denkt te bereiken.
Het is dikwijls mogelijk voor elk onderdeel van een organisatie afzonderlijk (sub)doelen op te stellen. Dat deel is dan op zijn beurt weer een organisatie; men kan zo’n onderdeel beschouwen als subsysteem. Enzovoort.
Door toedoen van een organisatie vinden processen plaats. Bij bewust opgestelde doelen zijn het projecten.
Sommige verschijnselen zijn impulsen, andere weer responsen. Door het inzettten van pompen krijgt een bergingsbedrijf een schip vlot.
Er wordt invloed op de — bestuurde — werkelijkheid uitgeoefend; dat is mogelijk door de samenwerking.
Daardoor bestaat de behoefte aan coördinatie. De verschillende inspanningen moeten op elkaar worden afgestemd. Zij moeten samen gericht zijn op het doel van de organisatie als geheel.

 

bewering 30
Coördineren is het bundelen van inspanningen.

Het bundelen gebeurt in een organisatie met een bepaald doel voor ogen. Dat heet ook wel besturen.
In een organisatie kan men — volgens een systeembenadering — elementen onderscheiden, die besturen. En elementen die bestuurd worden.
De besturende elementen verzorgen de coördinatie tussen de bestuurde elementen.
Een groepsdirecteur is verantwoordelijk voor een goede samenwerking tussen de divisies.
De scheiding tussen bestuurd en besturend geldt slechts in een bepaald opzicht.
Met betrekking tot een ander doel kan eventueel, wat eerst besturend element was, als bestuurd element worden beschouwd.
Of als onderdeel ervan worden opgevat.
Het hangt er maar van af.
Het voorgaande is niets meer dan een model van een organisatie. In het model wordt het besturingsaspect toegelicht. De werkelijkheid wordt in het model opgesplitst in twee delen. Een figuur is misschien duidelijker:

Er valt echter ook wel wat voor het volgende model te zeggen:

Er zijn nog vele andere modellen denkbaar, afhankelijk van wat men duidelijk wil maken.
De besturende elementen hebben een plaats in het besturend orgaan. De bestuurde elementen in de bestuurde werkelijkheid.
Uitspraken over de mate van besturing in een organisatie worden gebaseerd op een systeembenadering.
De inspanningen — van de onderscheiden elementen — zijn op een doel gericht. Zijn de inspanningen en de manier, waartop ze worden gebundeld, voldoende om het doel te bereiken? Dŕt gaat men na door een organisatie als systeem te benaderen; men beschouwt — veronderstelde — elementen met relaties ertussen.
Alleen op die wijze blijft het overzicht — de gerichtheid op het het uiteindelijke doel — behouden.
Het deel van de werkelijkheid, dat in het algemeen met een doel verband houdt, is de relevante werkelijkheid. Die krijgt als volgt een plaats in het model van besturing:

 

bewering 31
Onzekerheid maakt besturing noodzakelijk.

Zonder onzekerheid zijn toekomstige toestanden volledig voorspelbaar. Het is dan niet nodig de inspanningen te — blijven — bundelen.
Bij onzekerheid beďnvloeden de inspanningen elkaar over en weer; op een manier die vooraf niet precies kan worden bepaald. En daardoor staan de toestanden die worden bereikt niet vast.
Veranderingen in de werkelijkheid, beter nog onvoorziene veranderingen nopen tot besturing.
Elke, niet bekende toestand vraagt daarom.
Niet voor niets zitten er remmen en een stuurinrichting in een auto.
De responsen moeten het doel blijven dienen; die gerichtheid moet zoveel mogelijk zijn gewaarborgd. En men moet steeds nagaan, of het doel als zodanig gehandhaafd kan blijven.
Voor het bereiken van besturing bestaan verschillende manieren. Bij elke manier kan men een besturend orgaan en een bestuurde werkelijkheid veronderstellen.

 

 

 

 

XIII. Traditionele besturing

Karakteristiek voor elke methode van besturing is de wijze, waarop de onzekerheid tegemoet wordt getreden. Met andere woorden, de wijze waarop aan de informatiebehoefte wordt voldaan.
Immers, bij het besturen is het praktisch onmogelijk de verschijnselen altijd zelf te beschouwen. Een organisatie leent zich daar niet voor. Van een vliegtuig wordt eerst een ontwerp gemaakt.
Men neemt signalen waar, stelt — afgeleide — beelden op.
Informatie.
Is men door middel van signalen tot een betere besturing in staat, dan wordt het gestelde doel dichter benaderd. De repsonsen zijn zinvoller. De signalen maken ten opzichte van die responsen deel uit van de impulsen.

 

bewering 32
Besturing berust op informatie.

Door onzekerheid is het nodig inspanningen te blijven bundelen. Ze samen op het doel gericht te houden.
Willekeurige aanwijzingen maken geen deel uit van besturing; slechts de aanwijzingen, die gebaseerd zijn op — realistische — beelden van toekomstige toestanden.
De besturing zčlf is de zinvolle respons van het besturend orgaan. De impulsen daarvan bestaan uit de informatie, waardoor het orgaan tot besturing in staat is.
Het besturend orgaan moet kůnnen besturen.
De besturing is voorts deel van de verzameling impulsen van de bestuurde werkelijkheid. Voor dat deel gelden de aanwijzingen als informatie. Als het goed is, veranderen de toestanden in de bestuurde werkelijkheid volgens plan. Op weg naar het doel.
In het vorige hoofdstuk is in een figuur een model van besturing gegeven. Daarin is het niet mogelijk expliciet een relatie tussen de relevante werkelijkheid en het besturend orgaan aan te geven. Bij het belichten van het aspecte informatie is dat echter wel zo duidelijk. Daarom — voor dŕt aspect — het volgende model:

 

bewering 33
Een organisatie kan — volgens een systeembenadering — worden beschouwd als een hiërarchie van besturende elementen en bestuurde elementen.

Deze bewering geeft de traditionele benadering van organisaties weer. Men geeft een organisatie bijvoorbeeld als volgt weer in een getekend model:

De organisatie wordt geacht verdeeld te zijn in een aantal niveaus. Men stelt zich een hiërarchie voor.
Een element uit een bepaald niveau ziet men als bessturend orgaan voor alle onderliggende elementen, waarmee het verbonden is. Die laatste elementen vormen de bestuurde werkelijkheid voor het betreffende besturende orgaan.
De relatie geeft aan, dat besturing plaatsvindt. Of moet plaatsvinden. De groepsdirecteur instrueert zijn divisiedirecteuren; die op hun beurt de directeuren van de dochtermaatrschappijen. Enzovoort.
De kapitein ontvangt orders van de reder. De stuurman van de kapitein.
Traditionele besturing vindt plaats volgens het model dat in bewering 33 is geschetst.

 

bewering 34
Bij traditionele besturing wordt — volgens een systeembenadering — langs hiërarchische weg aan de informatiebehoeften van bestuurde elementen voldaan.

In de bestuurde werkelijkheid kan onzekerheid bestaan.
In de eerste plaats over het doel, dat moet worden nagestreefd.
En in de tweede plaats over het feit, of het gestelde doel wel wordt bereikt. Zelfs, of het wel kan worden bereikt.
In beide gevallenontstaan moeilijkheden over het richten van de inspanningen. Er is besturing noodzakelijk, er bestaat behoefte aan — dat soort — informatie.
De besturing wordt — op de traditionele manier — verzorgd door het orgaan, dat daartoe op hiërarchische gronden gerechtigd is. Bijvoorbeeld:

Of:

Typistes vragen hun afdelingschef om een snipperdag.
Voor welke sleepreis moet een contract worden afgelsloten?
In de meeste gevallen is de onzekerheid zeer groot. Het gevaar dreigt, dat er teveel beslag wordt gelegd op de besturende organen. Op wat in dit model als besturend orgaan geldt. De hiërarchische lijnen raken overbelast.
Het gevolg is, dat er niet langer aan de informatiebehoeften op het gebied van besturing kan worden voldaan. Zowel van het besturende deel, als van het bestuurde deel. Het model, waarop de besturing is gebaseerd, vodoet niet meer. Dat kan trouwens ook om andere redenen — motivatie en dergelijke — gebeuren.
In de volgende hoofdstukken worden enkele aanvullingen op het traditionele model van een organisatie behandeld; het probleem van de besturing wordt steeds op een andere manier benaderd.
En daarmee de informatiebehoefte op dat gebied.

 

 

 

 

XIV. Overcapaciteit

Dit hoofdstuk gaat over het benaderen van het verschijnsel onzekerheid in een organisatie.
Eén van de manieren wordt behandeld. Deze manier heeft betrekking op het verminderen van de onzekerheid, waarmee men te maken heeft.

 

bewering 35
Bij meer overcapaciteit bestaat minder onzekerheid.

In een eerder stadium — bewering 27 — is al gezegd, dat informatie onzekerheid vermindert. Het kan blijkbaar ook op een andere manier.
Maar eerst, wat is overcapaciteit?
Dan is er van iets méér dan nodig is.
Evenals bij waarde en zinvol houdt nodig een subjectieve beoordeling in. Het is onmogelijk altijd exact aan te geven, wat nodig is.
Toch wordt de term overcapaciteit gebruikt; was er in de regel al genoeg, dan is het al goed. Is er nog meer, dan is er overcapaciteit.
Er kan overcapaciteit zijn van vanalles.
Een bulldozer op een sleepboot is overcapaciteit, maar ook extra bemanningsleden.
En in bepaalde landen een grote fantasie, of vrije wil.
En bepaalde zinnen in dit verhaal; bij signalen duidt men overcapaciteit aan met redundantie.
In het geval van een organisatie spreekt men van mensen en middelen in het algemeen.
Kunnen vijf man het werk aan en wordt er een groep van zes op afgestuurd, dan is er duidelijk meer aanwezig dan nodig. Zeker, indien ze allemaal nog eens twee hamers meebrengen in plaats van de benodigde drie in het totaal.
Dit laatste voorbeeld ilustreert tevens het verband tussen overcapaciteit en de mate van onzekerheid, waarmee men wordt geconfronteerd.
Het betreffende werk blijkt tňch zes man te vereisen. Bij een groep van vijf man was grote onzekerheid ontstaan. Door de aanwezigheid van een zesde man ontstaat er geen behoefte aan besturing, aan informatie op dat gebied.
Bij overcapaciteit worden grenzen verlegd; men verlaagt het gewenste niveau van uitvoering.
Normen worden verruimd.
De kapitein mŕg langer over zijn sleepreis doen. Het gevolg is, dat hij minder vaak een gestelde aankomstdatum zal overschrijden. Hij heeft minder vaak behoefte aan besturing. Er zijn dan echter wel meer sleepboten — en dus kapiteins, enzovoort — voor de uitvoering van eenzelfde aantal reizen nodig.
Door het toevoegen van extra — gelijksoortige — mensen en middelen kan men de besturing vereenvoudigen. De zogenaamde hiërarchische lijnen worden minder belast.

 

bewering 36
Bij overcapaciteit wordt de keerzijde van de medaille gevormd door de kosten van de extra mensen en middelen.

De ontlasting van de — traditionele — hiërarchische besturingslijnen moet natuurlijk wel worden betaald.
Er bestaat minder vaak onzekerheid over toekomstige toestanden. Dat is het gevolg van de mogelijkheid meer mensen en middelen in te zetten. Zo’n voorraad moet dan wel aanwezig zijn; dat brengt extra kosten met zich.
Hoe duur is een bulldozer tegenwoordig?

 

 

 

 

XV. Onafhankelijke doelen

De benadering van onzekerheid, die in dět hoofdstuk aandacht krijgt, is eigenlijk een bijzondere vorm van de benadering met behulp van overcapaciteit.
Daarom geldt een soortgelijke bewering.

 

bewering 37
Door het opstellen van onafhankelijke doelen neemt de onzekerheid af.

Een zogenaamd onafhankelijk doel kan op een bepaalde manier worden bereikt. Het volgende is karakteristiek voor zo’n doel.
Het deel van de organisatie, waarin de bijbehorende taken worden uitgevoerd, beschikt over alle mensen en middelen om zelfstandig het gestelde doel te bereiken.
Men is voor het bereiken van het doel niet afhankelik van andere delen van de organisatie.
Het gevolg daarvan is, dat de behoefte aan coördinatie sterk afneemt.
Een oliepomp wordt niet bij elke berging van een tanker naar de betrokken sleepboot getransporteerd. Iedere sleepboot beschikt zelf over één of meer pompen.
Alle mensen op een afdeling bezitten een eigen pen.
Er bestaat minder onzekerheid over het bereiken van de doelen; de toestanden in andere delen van de organisatie zijn van minder belang. Minder coördinatie, dat wil zeggen minder noodzaak tot besturing.
En daarom neemt de behoefte aan informatie op het gebied van de besturing af.
Worden onafhankelijke doelen opgesteld, dan betekent dat een ontlasting van de traditionele hiërarchische besturingslijnen.
Nog steeds gaat de zon echter niet voor niets op.

 

bewering 38
Het opstellen van onafhankelijke doelen heeft overcapaciteit tot gevolg.

Het is al gezegd. De delen van een organisatie beschikken over alle — of bijna alle — mensen en middelen om bepaalde doelen volledig zelfstandig te bereiken.
Met betrekking tot dié doelen zijn zij onafhankelijk.
De zelfstandigheid wordt betaald met extra mensen en middelen.
Alle vertegenwoordigers in zeeppoeder hebben een auto. Men behoeft niet af te spreken wie een auto mag gebruiken, en wanneer.
Binnen een groep maatschappijen zijn de activiteiten naar product verdeeld. Elke maatschappij beschikt over alles om zějn product te vervaardigen. De ene maakt dakpannen en de andere theepotten.
Zowel door overcapaciteit als door onafhankelijke doelen wordt het verschijnsel informatiebehoefte op een bepaalde wijze benaderd. In beide gevallen neemt de onzekerheid af, zodat minder — informatie voor — besturing nodig is.
Minder besturende informatie čn minder informatie om te kunnen besturen.

 

 

 

 

XVI. Laterale relaties

Bij het tegemoet treden van onzekerheid kan men ook andere wegen bewandelen. Het is niet altijd noodzakelijk méér — van hetzelfde soort — mensen en middelen aan te trekken.
Dit hoofdstuk en het volgende zijn gewijd aan manieren, waarop in de informatiebehoeften wordt voorzien door ... informatie.
Het uitgangspunt is nog steeds het model van de traditionele besturing. Wederom wordt een systeembenadering gevolgd.
In een organisatie — beschouwd als systeem — zijn niet alleen hiërarchische relaties voorstelbaar. Niet alleen langs die kanalen kan informatie stromen van het ene naar het andere element.
Bij strikte naleving van het hiërarchische model zijn grote omwegen onvermijdelijk.
Kapitein A bijvoorbeeld heeft een vraag voor zijn collega B. Samen zijn zij met hun sleepboten bij een berging betrokken. Wanneeer is B gereed te helpen bij het vlotbrengen van het schip?
Volgens het traditionele model moet dan het kantoor van de rederij worden ingeschakeld. Zo:

Immers, bij de reder ontstaat ook een informatiebehoefte; om te kunnen besturen.
Wat in de praktijk altijd zal gebeuren, kan als volgt worden weergegeven:

Kapitein A neemt via de radio op de korte golf contact op met zijn collega.
Delen schakelen elkaar dírect in bij het verminderen van onzekerheid. En wel, indien zij samen zijn betrokken bij toestanden, waarover onzekerheid bestaat.

 

bewering 39
Met behulp van laterale relaties betrekken — volgens een systeembenadering — bij onzekerheid de betreffende elementen elkaar direct bij de vermindering ervan.

Het gevolg is, dat problemen zoveel mogelijk worden opgelost op het niveau, waarop ze ontstaan.
Op grond van beslissingen wordt invloed op de bestuurde werkelijkheid uitgeoefend. Die beslissingen nu, worden dichter bij het punt genomen waarop de informatie ervoor aanwezig is.
Niet het naast-hogere element — in principe — voorziet in de informatiebehoefte. Dat gebeurt direct door het element dat de benodigde informatie kan leveren.
Binnen dŕt kader kan men zich weer een besturingsmodel voorstellen.
De administrateur van een dochtermaatschappij belt in verband met een doorberekening direct de verkoper van een andere dochtermaatschappij op. De divisiedirecteur komt daar — als verbindingsschakel — niet aan te pas.
Doordat laterale relaties bestaan, zal in een groot aantal gevallen geen gebruik worden gemaakt van de hiërarchische relaties. Dat betekent een grote ontlasting van de laatste.
Met behup van laterale relaties kunnen tussen allerlei onderdelen van een organisatie informatiestromen lopen. Niet alleen in verticale richting tussen hiërarchische niveaus, maar in allerlei richtingen. Bijvoorbeeld:

Voor een aantal aspecten van de besturing blijft natuurlijk het naasthogere element verantwoordelijk. Laterale relaties vormen een aanvulling.
Deze aanvulling vindt plaats door de mogelijkheid te scheppen, dat ook langs andere kanalen informatie kan stromen.
Die mogelijkheden, dŕt wordt aangeduid met laterale relaties. Bij een project bijvoorbeeld, als daaraan mensen zijn toegevoegd uit verschillende afdelingen.

 

 

 

 

XVII. Informatiesysteem

Een informatiebehoefte wordt opgesteld op grond van een model.
Dat is een model van de invloed van beelden — van verschijnselen — op onzekerheid. Op het vermogen zinvolle responsen te geven, op het niveau van de kennis.
Bij informatie neemt dat vermogen toe, onzekerheid af.
Men kan zich voorstellen, dat een deel van de organisatie zich bezighoudt met het leveren van beelden van verschijnselen. De voortgebrachte signalen zijn impulsen voor andere delen, en wel met betrekking tot besturing.
Het is informatie voor besturende organen.
Van oudsher wordt de administratie beschouwd als de informatieleverancier in een organisatie; een matroos in het kraaienest verstrekt echter eveneens informatie.

 

bewering 40
Het deel van de werkelijkheid — volgens een systeembenadering —, dat informatie levert aan besturende organen, is een informatiesysteem.

Een informatiesysteem voldoet aan informatiebehoeften. Het is in staat signalen voort te brengen.
De betekenis van de signalen bestaat uit de verschijnselen, waarvan beelden zijn gewenst.
Via de radio worden nieuwsberichten uitgezonden. Een telefoonboek zegt iets over de manier, waarop bepaalde verbindingen tot stand kunnen worden gebracht.
Dikwils zijn beelden, waaraan behoefte is, niet zonder meer aanwezig. In veel gevallen bestaat evenwel de mogelijkheid ze uit andere beelden op te stellen. Af te leiden.
Tenminste, als men het verband tussen de verschijnselen kan leggen. Een systeembenadering daarvan levert een model op. Van welke verschijnselen zijn beelden nodig om de gewenste beelden te verkrijgen?
Zo’n model wordt wel een logisch model genoemd.
Voor het benzineverbruik van een auto dient men van twee andere verschijnselen beelden te hebben:

Of spelen nog andere verschijnselen een rol?
Zoals gesteldheid van het wegdek? Enzovoort.
Bij een logisch model denkt men aan betekenissen. Die betekenissen zijn of worden aan signalen gehecht.
De óverdracht van betekenissen gebeurt met behulp van signalen. Hoe?
Dan moet men aan signalen denken. Daar kan ook een voorstelling van worden gemaakt; een ander — volgend — model wordt opgesteld.
Dat is het zogenaamde signaal- of datamodel.
De afgelegde afstand is een getal; de gewenste nauwkeurigheid is bijvoorbeeld drie cijfers achter de komma. De matroos seint met vlaggen of licht.
De volgende stap is het opstellen van een fysiek model.
Kan dat worden uitgerekend, en wie of wat doet het? En hoe vindt dat in de werkelijkheid plaats?
Uit een fysiek model moet blijken of het mogelijk is een apart deel van een organisatie in te richten voor het leveren van informatie. En uit het logisch model moet blijken of dat zin heeft. Of de responsen informatie zijn.
Wordt zo’n deel bewust ingericht, dan gebeurt dat meestal volgens een systeembenadering. Daarom wordt dat deel informatie”systeem” genoemd.

 

bewering41
Een informatiesysteem ontlast besturende organen en traditionele besturingslijnen.

In een bepaald geval bestaat onzekerheid, behoefte aan besturing. Een informatiesysteem verstrekt informatie daarvoor.
Een besturend orgaan behoeft dan zelf minder signalen te verwerken.
In veel gevalen is een informatiesysteem zelfs beter in staat signalen te verwerken. De directeur van de Nederlandse Spoorwegen kan het opstellen van een dienstregeling voor het treinverkeer niet aan.
De responsen van een informatiesysteem zijn zinvol, voor een besturend orgaan. Op grond van die informatie is betere besturing mogelijk. Er is als gevolg daarvan minder onzekerheid, zodat minder vaak beslag wordt gelegd op de traditionele besturingslijnen.
Men kan een informatiesysteem op vele manieren een plaats geven in een model van besturing.
Het hangt er maar vanaf, want men wenst te belichten.
Hieronder staan twee figuren. Bij de eerste figuur is het uitgangspunt een besturend orgaan. De tweede figuur gaat uit van de bestuurde werkelijkheid. Voor de bestuurde werkelijkheid is de besturing namelijk informatie.
De invalshoek is gewoon anders.
Vanuit een besturend orgaan:

Vanuit bestuurde werkelijkheid:

Een ander aspect is: waar hoort een bepaald deel bij?

Een informatiesysteem voorziet in informatiebehoeften met behulp van signalen. De betekenis van de signalen, dáár gaat het bij informatie om. De informatie vermindert onzekerheid.
Bij laterale relaties gaat het slechts om kanalen, waarlangs informatie kan stromen. Daarom kan men laterale relaties beschouwen als onderdeel van een informatiesysteem. Het kan een element zijn van het systeem, volgens welk het informatieverstrekkende deel van een organisatie is ingericht.

 

bewering 42
Ook een informatiesysteem brengt kosten mee; extra mensen en middelen verwerken signalen.

Tot slot nog een poging weer met beide benen op de grond te komen.
Bij overcapaciteit en onafhankelijke doelen moet men de beschikking hebben over meer dezelfde mensen en middelen.
Daardoor komt onzekerheid minder vaak voor.
In het geval van een informatiesysteem krijgt men de beschikking over informatie. De onzekerheid wordt met informatie bestreden.
Die informatie wordt verstekt door speciale mensen en middelen. Of door mensen en middelen, die daar speciaal mee bezig zijn.
Een marconist op een sleepboot, een computer, de plaatselijke VVV.
Welnu, daar moet voor worden betaald.

 

 

 

 

XVIII. Overzicht

Het einde is in zicht.
Het einde van het verhaal; over het onderwerp blijft veel te zeggen.
In de voorgaande zeventien hoofdstukken is een poging gewaagd duidelijk te maken, wat informatie is. Eigenlijk met de beperking, wat informatie is met betrekking tot een organisatie.
Het blijkt, dat het niets uitmaakt. Bij informatie gaat het altijd om beelden van — andere — verschijnselen.
Altijd moet een verhoging van het niveau van de kennis het resultaat zijn.
Het maakt geen verschil, of dat kennis van een organisatie is. Het is meer zo, dat óók in het geval van een organisatie sprake kan zijn van informatie en kennis. De benadering is zeer algemeen.
Onzekerheid kan men met informatie tegemoet treden. Het kan echter ook op andere manieren.
In dit kader is wčl een organisatie in het bijzonder het uitgangspunt. Toch blijft de algemene waarde behouden.
In een organisatie zijn hiërarchische — traditionele — besturingslijnen aanwezig. Daarlangs stroomt de informatie om te besturen en te kunnen besturen.
De bestaande of dreigende overbelasting van hiërarchische besturingslijnen kan men proberen te bestrijden. De volgende mogelijkheden zijn behandeld:

- overcapaciteit
- onafhankelijke doelen
- laterale relaties
- informatiesysteem

Een informatiesysteem krijgt een plaats tůssen, moet worden beschouwd samen mčt andere alternatieven.

 

 

 

 

Vragen

Dit verhaal is een model.
Het is een weergave van mijn ideeën over informatie. Hoe ik het verschijnsel informatie meen te moeten benaderen.
Op die ideeën heb ik een systeembenadering losgelaten.
Wat op zichzelf ook weer een systeembenadering is.
Enzovoort.

 

vraag 1
Bestaat er een uitweg?

Ik geloof het niet.
Wij hebben al teveel moeite het middel met het middel te verklaren.
Dit verhaal is — deel van de — werkelijkheid; het staat er niet buiten.
Taal is ook maar een middel.

 

vraag 2
Bestaan er oplossingen?

Niet in absolute zin. Maar wel binnen een bepaalde context.
Dat heeft met waarde te maken.
Afhankelijk van de omstandigheden ben je tevreden met een poging. Bij grote tevredenheid is er sprake van een oplossing. Dat is dan gewoon een aardige poging.

 

vraag 3
Hebben pogingen zin?

Ik vind van wel.
Immers, de context verandert. De werkelijkheid verandert.
En daar nemen wij zelf aan deel.
Daarom komen wij er nooit uit vandaan.
Genuanceerdheid.
Maar proberen te begrijpen is een minder slechte waarborg voor tevredenheid dan niets doen.

 

vraag 4
Is dit verhaal informatie?

Voor mijzelf wel.

 

 

 

 

Klimaat

Dit verhaal is niet vanzelf uit de pen gevloeid.
Vele indrukken zijn verwerkt. De signalen zijn zeer verschillend. Ik heb geluisterd, gelezen, enzovoort.
En ik heb mogen praten.
Daarom wil ik niet alleen literatuur noemen. Misschien belangrijker nog is de omgeving, de begeleiding.
Bedankt.
Voor het klimaat.

 

 

Van de gelezen boeken en artikelen is het in veel gevallen moeilijk om aan te geven, welke van belang zijn geweest.
Wat was informatie voor het opstellen van dit verhaal?
Bij enkele boeken vind ikzelf het verband met dit verhaal bijzonder sterk. Dat zijn:

 

Information in Business and Administrative Systems
R. Stamper

Er wordt duidelijk, dat eigenlijk vanalles een signaal kan zijn. Het gaat echter altijd om de betekenis.

 

De bedoeling van informatie
G.C. Nielen

Het is niet eens zozeer de inhoud, die aanspreekt. Het is meer de ontdekking, dat door een algemene benadering toch een goed inzicht in de praktijk van alledag kan worden verkregen.

 

Designing Complex Organizations
J.R. Galbraith

Op heldere wijze wordt het verband tussen informatie en organisatie gelegd. Er is meer onder de zon dan domweg een informatiesysteem.

 

Breakfast of Champions
K. Vonnegut jr

Halverwege het schrijven van dit verhaal weer uit de kast gehaald. Fantastisch, zeer geestig. Het zoeken naar signalen als beelden van verschijnselen komt over. En daarmee, dat het eigenlijk gaat om de af te beelden verschijnselen zelf. Om de betekenis.

 

 

 

© 13 november 1977, webeditie 2002.