Informatieverkeer in publiek domein

schetsboek over architectuur en ontwikkelpaden voor de elektronische overheid

Pieter Wisse
met bijdragen van Steven Luitjens, Willem van Hees, André van Brussel en Jeroen Takkenberg

hoofdstuk 5

 

Modulariteit voor dynamiek

 

 

Hoofdstuk 3 schetst het basismodel met grove streek. Daar zit echter behoorlijk wat grondwerk achter. Met onderhavig plus volgend hoofdstuk geven we nogal gedetailleerd aan wat volgens ons zoiets als praktische stelregels voor de elektronische overheid zijn.
Toegegeven, het verhaal blijft zo natuurlijk niet voor iedereen overal even spannend. Dat komt ook, omdat wij de voorgestelde stelregels noodzakelijkerwijs algemeen gehouden hebben; ze zijn beperkt tot wat geldig is voor het gehéle stelsel. In termen van stelselmatig evenwicht oefenen ze werking uit in twee richtingen. Ze waarborgen zowel samenhang (coördinatie), als ruimte voor eventuele ‘plaatselijke’ verbijzonderingen (autonomie). Nogmaals, de uitwerking tot verbijzonderde aanwijzingen ontbreekt hier opzettelijk. Als we het ter verleiding bloemrijk mogen zeggen: In de omlijning van ruimte steekt juist de kracht van het kader.
Ondanks de extra moeilijkheidsgraad zagen we er voor de stelregels dus vanaf er ‘maar’ studies van de maken. Enig fundamenteel inzicht in dynamica (vooral dit hoofdstuk; de eerste paragrafen zijn echter algemeen), respectievelijk statica (zie volgend hoofdstuk) van het stelsel voor informatieverkeer is nu eenmaal onmisbaar voor samenhangende bijdragen. Wie de toelichting wil overslaan, vindt de zgn. stelregels apart duidelijk aangegeven. Aan het slot van hoofdstuk 6 staan ze in een andere volgorde nog eens op een rijtje.

 

 

Modulair stelsel

Architectuur in de zin van probleemoriëntatie heeft ergens een overgangsgebied. Aan de ene kant ‘liggen’ simpele problemen. Zo heten ze natuurlijk omdat oplossingen daar navenant simpel zijn; ze worden als het ware uit één stuk opgetrokken, met een definitief karakter.

Elektronische overheid is daarentegen een moeilijk(er) probleem. Niet ònoplosbaar, maar dus nogal lastig. Met de vraag “Have you boys ever designed a concert hall before?” bedoelde F.L. Wright1 zelfoverschatting in het licht van ontwerpopgave met wezenlijk nieuwe bestanddelen te dempen. Vergeleken met een concertzaal is het stelsel voor informatieverkeer in het publiek domein, zachtjes uitgedrukt, nog wel iets ingewikkelder. ‘De’ oplossing is er eigenlijk niet. Er zijn oplossingen, met architectuur ter borging van samenhang. Die oplossingen kunnen tevens, wat wezenlijk is, slechts in stukjes en bij beetjes gemaakt, in gebruik en in beheer genomen en tenslotte ook weer buiten bedrijf gesteld worden. De zgn. configuratie, dwz. het stelsel, van ‘stukjes en beetjes’ varieert. Wanneer zulke modulen nadrukkelijk (ook) op variabele, open stelselmatigheid gericht zijn, kan het stelsel zich blijven ontwikkelen.

stelregel 1
De elektronische overheid is een modulair geïnstrumenteerd stelsel.

Dit beginsel van modulariteit geldt trouwens voor zowel dynamische, als statische mechanismen. Het betekent praktisch dat, zeg maar, de elektronische-overheid-als-veranderlijk-stelsel niet telt als het directe architectuurobject. Dat zijn daarentegen de modules. Wat wij ons bij de elektronische overheid, nu èn vooral in de toekomst, reëel kunnen voorstellen, moet ‘onder architectuur’ primair tot de verzameling noodzakelijke en voldoende modulen verdicht worden. In dit verband betreft ‘noodzakelijk en voldoende’ een formele aanwijzing voor het optimum. Èlke module moet relevant zijn. Met andere woorden, met minder modules lukt het niet en met meer modules ontstaan doublures.

Zodra zo’n verzameling modulen eenmaal in aanzet beschikbaar is, valt ermee te ‘bouwen.’ Dat is de test, of de elektronische overheid conform de gestelde behoeften realiseerbaar is.

Het bij-stukjes-en-beetjes karakter doet hier natuurlijk opgeld. Zodra voldoende modulen met voldoende kwaliteit beschikbaar zijn om vervulling van bepáálde informatiebehoeften te vervullen, vormen ze als het ware een plateau. Nota bene, tot zo’n plateau behoort juist wezenlijk hoe de modulen in kwestie samenhangen. De ontwikkeling gebeurt aldus in etappes, dwz van plateau tot plateau. Wat een verschil uitmaakt met een berg(beklimming), is dat de elektronische overheid geen ‘top’ heeft in de zin dat zij ooit klaar is. Dat komt beter in de aanduiding ‘versie’ tot uitdrukking.

Indien het onverhoopt niet lukt de modulen tot het beoogde resultaat te combineren, dan zijn òf onze behoeften irreëel òf mankeert het de modulenverzameling aan reële kwaliteit. Zo verloopt het proces cyclisch, dwz. van modulen naar — hun — stelselmatige toepassing van proefopstelling tot en met operationeel gebruik naar — aangepaste — modulen enzovoort.

Het beginsel van modulariteit houdt daarom praktisch tevens in dat realisatie van de elektronische overheid géén lineair, strikt deterministisch ontwikkelproces is. Dat heeft te maken met de complexe veranderlijkheid die zelfs de aanleiding vormt om modulariteit tot beginsel te verklaren. Dat is ook precies de reden waarom architectuur bekend staat als kunst èn leer.

Het is de kùnst van architectuur om, als het een moeilijke opgave betreft, vanuit de achtergrond van een totale resultaatvoorstelling aandacht te richten op daarvoor benodigde samenstellende delen, hier de modulen genoemd. Het blijft nog vooral kùnst modulen te identificeren tot optimale verzameling. Vervolgens is het meer een kwestie van léér elke module apart verder te ontwikkelen en met die modulen een stelsel te vormen. Zo wisselen de accenten op kunst en leer.

Modulariteit telt overigens niet uitsluitend reactief in de zin van optimale beheersing van complexiteit waarmee we nu eenmaal geconfronteerd zijn en blijven. Dergelijke flexibiliteit faciliteert tevens proactief gedrag. Voor innovaties2 in maatschappelijk verkeer, democratische verhoudingen3 en openbaar bestuur4 vormt ict dan allesbehalve een belemmering, maar kan desgewenst zelfs als katalysator benut worden.5

 

 

Op zoek naar relevante modulen

Wat wij nu als modulen voorstellen, geeft algemene aanwijzingen voor de inrichting met techniek, in dit geval met informatie- en communicatietechnologie. Zeg maar dat het vooral functionele modulen zijn. Wie het woord ‘functie’ wil lezen als afkorting van ‘integratiefunctie’ (zie het eerste deel van het vorige hoofdstuk) geven we (ook) gelijk.

Zo’n functie, of functionele module, is vaak op talloze manieren technisch construeerbaar. Nota bene, daarbij speelt op de achtergrond steeds nadrukkelijk6 onze opvatting over de elektronische overheid: een open, veranderlijk stelsel voor informatieverkeer in het publiek domein.

De informatiearchitectuur voor de elektronische overheid mikt niet op technische uniformiteit, wel op functionele afstemming. Daarmee zijn redelijke grenzen aan technische pluriformiteit gesteld.7 Concreet geldt dat iedereen diensten en producten voor de elektronische overheid kan leveren, mits ze stelselmatig passen.

stelregel 2
De elektronische overheid is functioneel uniform samenhangend, technisch eventueel pluriform samengesteld.

Dit is natuurlijk ook nog een algemeen geldige stelregel. Hoe krijg je ideeën voor wat bruikbare — functionele — modulen zijn? Vaak helpt het eens te kijken naar ‘iets’ dat a. al bestaat en b. erkend ingewikkeld is. Omdat de elektronische overheid een stelsel voor informatieverkeer is, ligt oriëntatie op fysiek verkeer voor de hand.

 

 

De enkelvoudige informatiebeweging

Allereerst is het evident dat het fysieke verkeersstelsel beslist niet als uit-één-stuk tot stand kwam en er sindsdien ongewijzigd bij ligt. Het beginsel van modulariteit is daarop dus allang sterk van toepassing. Ook heerst er vergaand functionele uniformiteit gepaard aan technische pluriformiteit.

Maar wàt is daar nu8 herkenbaar als grondslag voor functionele modulen? De enkelvoudige verkeersbeweging presenteren we als een veelbelovende kandidaat. Wat zo’n beweging precies inhoudt, als het al een functioneel houdbaar concept is, doet hier dus niet ter zake. Is zo’n idee, hoe verward eventueel ook maar in de oorspronkelijke context, relevant voor de eigen ontwerpopgave? Ja, dat lukt best. Verkeer gebeurt met allerlei middelen. Een bepaald traject wordt vaak met uiteenlopende verkeersmiddelen en/of verkeersdiensten afgelegd. De maatvoering van enkelvoudige verkeersbewegingen moet dus berekend zijn op ‘overstappen.’ Zodra die maatvoering klopt, is het potentieel aan trajecten praktisch oneindig.

Stel dat het (informatie)verkeer onder de noemer van9 de elektronische overheid verloopt volgens zgn. enkelvoudige informatiebewegingen, wat moeten we ons reëel bij zo’n beweging voorstellen? Let wel, hoe abstracter we de enkelvoudige informatiebeweging modelleren, des te minder functionele modulen zijn er nodig (en voldoende).

stelregel 3
De elektronische overheid faciliteert informatieverkeer via enkelvoudige informatiebewegingen.

Een enkelvoudige informatiebeweging is een interactie tussen twee actoren. De ene actor vraagt, de andere geeft een antwoord.

Wij snappen best, dat we zo een vereenvoudigde voorstelling geven. Want iemand kan toch op eigen initiatief met een mededeling komen? Dat past ook, zodra zo’n mededeling wordt opgevat als verzoek haar te aanvaarden (en eraan ‘gehoor’ te geven).10

Als het antwoord wederom een vraag is, kan opnieuw een enkelvoudige informatiebeweging volgen.

Enzovoort.

Bij wijze van intermezzo is het verhelderend op mogelijkheden voor verwarring te wijzen. Tegenover het Nederlandse woord ‘vraag’ kunnen — minstens — twee andere woorden verschijnen. Zo is de associatie van vraag met antwoord èn van vraag met aanbod. Bijvoorbeeld in het Engels verdwijnt de dubbelzinnigheid van ‘vraag.’ Daar houdt question verband met answer en demand met supply. Zoiets als een middenterm is request.

De Engelse terminologie helpt om doelstellingen met de elektronische overheid scherper te formuleren. In het geval van question/answer omvat de elektronische overheid de — behoefte aan — dienstverlening. Waar demand/supply aan de orde is, voltrekt de dienstverlening zich buiten de elektronische overheid waarmee dan slechts de ‘bestelling’ gefaciliteerd werd. Het wordt trouwens in het Engels ook weer verwarrend, omdat de supply van een overheidsinstelling regelmatig het karakter van een answer kent. Voor de overeenkomstige middenterm komt compliance in aanmerking.

Goed, een enkele cyclus van vraag tot antwoord. In figuur 10 is zo’n cyclus gestileerd afgebeeld.

Figuur 10: De enkelvoudige informatiebeweging als beeldmerk.

 

Wat komt er zoal kijken bij de informatiebeweging als interactie? Laten we beginnen bij de vragende actor. Symbolisch kunnen we haar/hem11 verkort Av noemen. Daar is niets geheimzinnigs aan; nogmaals, dat is ‘maar’ een afkorting. De hoofdletter A suggereert zoiets als een verzameling actoren. De suffix, in dit geval dus de kleine letter v, betekent dat er sprake is van één actor. Tegelijk ‘zegt’ die n dat het er niet toe doet, over wèlke actor precies we het gaan hebben. Wat we met verwijzing naar Av beweren, vinden we dus gelden voor àlle afzonderlijk genomen actoren. Zo’n generieke benadering waarborgt kwaliteit, want via compacte grondslagen zijn ervan afgeleide voorzieningen e.d. tenminste overzichtelijk te toetsen, onderhouden enzovoort. Abstract(er) betekent meestal ook flexibel(er).

Av zit dus met een vraag. Op zoek naar een antwoord gaat hij12 een interactie aan. Daarin komt zijn veronderstelling tot uitdrukking dat er een andere actor is, Aa, die hem kan antwoorden. Tevens maakt Av een keuze voor het medium waarmee hij de interactie ‘in beweging’ zet. In figuur 11 gaan we even terug naar het stadium waarin een bepaalde actor bedenkt dat hij een vrager is.

Figuur 11: Actor wordt vrager.

 

Het plaatje is simpel genoeg. Wanneer we in een vertrouwde omgeving verkeren, werkt het zelfs ook simpel. Dat is natuurlijk precies waarom we die omgeving vertrouwd vinden, en zo maar door. De elektronische overheid kent echter een schaal waarop zelfs onmiddellijk verdwaling dreigt. Is de vraagactor in staat tot zodanige vraagformulering dat hij recht doet aan zijn eigen vraagervaring? Weet de vraagactor tot welke antwoordactor hij zich moet richten? Heeft de vraagactor toegang tot, inclusief de beheersing van, een geschikt medium? Weet de vraagactor hoe hij de vraag zó kan formuleren dat de antwoordactor zijn vraag het best begrijpt en er dus een steekhoudend antwoord op geeft? Enzovoort.13

stelregel 4
De elektronische overheid ontwikkelt zich op realistische veronderstellingen over wèrkelijke deelnemers aan het informatieverkeer.

Opnieuw is dit een algemeen geldige stelregel. Van de vier die wij tot dusver presenteerden, is eigenlijk alleen nog maar de derde specifiek op dynamica gericht. Maar dat gaat veranderen.

 

 

Berichtenverkeer

Voorlopig gaan we er ervan uit dat de vraagactor Av zonder probleem de informatiebeweging inzet. Onder wat andere aannames die verderop eveneens versimpelingen zullen blijken, gaat zijn vraag dan vergezeld van informatie die hem eenduidig als de vraagactor aanduidt (av)14 en eenduidig een antwoordactor opgeeft (aa). Op juist dergelijke aanduidingen ofwel identificaties gaan we in het volgende hoofdstuk uitgebreid door. Hier vervolgen we de redenering met de ‘mededeling’ dat de informatieverzameling {vraag, av, aa } is ‘verpakt’ in een bepaald medium (Mn); zie figuur 12.

Om het initiële model van de enkelvoudige informatiebeweging vlot ‘rond’ te krijgen, geldt vooralsnog ook een optimistisch beeld van de antwoordactor. Daar komt het bericht goed aan, hij herkent de boodschap en weet het antwoord op de gestelde vraag. Het resultaat is een wederbericht, zoals figuur 13 aanvult. Av is daarin als ontvanger ipv. afzender vermeld, terwijl Aa van dàt bericht natuurlijk niet de ontvanger, maar de afzender is. Nota bene, het medium met het antwoord hoeft niet hetzelfde te zijn als het medium dat de vraagactor benutte.

Op ‘basis’ van een onlosmakelijk medium is informatie tijdens overdracht een ‘ding.’ Zo’n ding, een bericht dus, heeft een vertrekpunt (verzendadres) en een beoogd aankomstpunt (bestel- of afleveradres). Dergelijke adressen zijn geen vaste eigenschap van vraag- respectievelijk antwoordactor. Daarom verdienen ze een aparte plaats in het bericht, zoals de volgende figuren ook aangeven.

Figuur 12: Een vraag inclusief opgave van werkelijke vraagactor en beoogde antwoordactor is een boodschap in een medium. Dat is (lees: heet hier) alles bij elkaar een bericht.

 

Figuur 13: Met het ‘weerbericht’ is de cyclus rond.

 

Ondanks de grove versimpeling komt het bericht duidelijk als module tevoorschijn. Het ziet er zelfs naar uit dat bericht de status van maatschappelijk ‘object’15 verdient. Het is weliswaar afgeleid van de opzet van de informatiebeweging tussen en over andere objecten, dwz. een object van de tweede orde, maar desondanks toch de positie waard van een heus maatschappelijk object. Vooruitlopend op identiteit & identificatie (zie volgend hoofdstuk) volstaat hier de aankondiging dat een uniek bericht als zodanig herkenbaar moet zijn. De identificatie van een bericht Bx is verder afgekort tot i(Bx). Zijn zèlfidentificatie behoort tot het bericht zèlf. Daarin heeft het een eigen plaats; zie figuur 14. Een bericht kan in de vraag, respectievelijk het antwoord in kwestie de verwijzing naar een ànder bericht bevatten.

Figuur 14: Uitbreiding van de boodschap met berichtidentificatie als zelfverwijzing.

 

stelregel 5
De elektronische overheid behandelt (ook) haar berichten als maatschappelijke objecten, met alle zorg voor identificatie van dien.

In het volgende hoofdstuk behandelen we, zoals aangekondigd, het onderwerp ‘identiteit’ principieel voor de statica van het informatiestelsel. Maar we komen er in deze beschrijving van dynamica niet onderuit tenminste informeel alvast identificaties te benutten. Dan kunnen we net zo goed meteen de aanduidingen van de afzender en ontvanger aanpassen. Dat is in figuur 15 gebeurd.

Figuur 15: Consequente(re) toepassing van identificaties.

 

 

Interoperabiliteit

De manier waarop berichten enz. de revue passeren, pretendeert trouwens niet een getrouwe afbeelding van digitale communicatietechnologie te schetsen. Zie daarvoor elders.16 Hier gaat het erom hoe actoren principieel hun gedragingen (lees ook: handelingen)17 mede op berichten baseren. Uitgaande van apàrte operationele actoren die elkáár (ook) met informatie beïnvloeden, vraagt het ‘probleem’ van hun zgn. interoperabiliteit om een oplossing. “Interdependency is the key word in the network approach.”18 De opgegeven stelregels bepalen zo het beleid voor interoperabiliteit. Voor het gebruik van de infrastructuur gelden zonodig bestuurlijke regels.19

 

 

Ketenprocessen met werkstroom

De aanname was tot dusver dat een vraagactor direct antwoord kreeg van een enkele antwoordactor. Dat hoeft natuurlijk niet. Het voert hier te ver keten- en zelfs zgn. netwerkprocessen20 toe te lichten. In functioneel opzicht telt het beginsel dat samenhang, respectievelijk samenwerking ontleedbaar is tot enkelvoudige informatiebewegingen, dus van de relatie van vraagactor tot antwoordactor op basis van een heen- respectievelijk een weerbericht. Zo kan een antwoordactor de vraag, of een gedeelte ervan, ‘doorspelen.’ Hij acteert op zijn beurt dus als vrager. Dat geeft weer aanleiding tot allerlei variatie. Coördineert de plaatsvervangende vraagactor de antwoorden, die de oorspronkelijke vraagactor dan gebundeld ontvangt? Of laat de plaatsvervangende vraagactor het over aan de verdere antwoordactor(en) om de oorspronkelijke vraagactor direct te antwoorden? Mengvormen zijn eveneens realistisch. Die laten het berichtbeginsel allemaal onverlet. Wel rijst de vraag naar hoe dergelijke coördinatie functioneert. Meteen is de aanwijzing dat ‘onder architectuur’ geen uitputtend sturingsmechanisme inhoudt. Optimaal is wanneer de ‘ruimte’ voor reële, samenhangende oplossingen ontstaat. Zo zijn er strak geregisseerde, lineaire ketenprocessen; actoren zijn in strikte, onveranderlijke volgorde betrokken. Daartegenover staan processen waarin activering van de volgende schakels afhankelijk is van de ‘toestand’ die resulteert uit de bemoeienis door eerdere schakels; contingente regie is noodzakelijkerwijs losser.

Nota bene, het karakter van de ketensturing wordt bepááld door de samenhang tussen schakels. Die samenhang kent dus verschillen. Het is echter niet zo dat ketensturing verschilt, omdat processen over iets ‘anders’ gaan. Voor uiteenlopende onderwerpen kan wel degelijk gelijke ketensturing gelden. Op zulke overeenkomsten in structuur moeten modulen mikken. Dezelfde modulen, zeg ook maar vormen, zijn dan herbruikbaar ter facilitering van talloze, qua onderwerp eventueel zelfs uiteenlopende onderwerpen (inhouden). Dit accent op een algemene benadering van procesgang staat bekend als werkstroom.21

stelregel 6
De elektronische overheid kent variëteit in samenhang tussen enkelvoudige informatiebewegingen tot procesgang; coördinatie is per sóórt procesgang gestandaardiseerd.

Nogmaals, dergelijke standaards volgen niet de grenzen van — huidige — maatschappelijke sectoren.

De oriëntatie op werkstroom levert voorts praktische aanwijzingen voor de volgorde waarin ict operationeel gebruikt gaat worden. Maar er zit met plateaus of hoe mijlpalen ook heten wel een addertje onder het gras. Qua gebruik verdient het meestal aanbeveling eenvoudig te beginnen, en zo door naar moeilijk. De opzet/inrichting moet echter van meet af aan met maximale complexiteit rekenen. Anders is het risico te groot dat uitbreiding voor complexere procescoördinatie onmogelijk blijkt. Ook hierop komen we terug.

Figuur 16: Een strikt seriële, dus simpele keten.

 

Er bestaat stellig correlatie tussen complexiteit van enerzijds onderwerp, anderzijds structuur voor coördinatie. Zeker in de openbare sector is iets moeilijk, vaak alleen al omdàt er allerlei belanghebbenden zijn. De — coördinatie van — reële vertegenwoordiging is dienovereenkomstig ingewikkeld. Daaruit volgen eisen aan werkstroom, die immers ten dienste staat van de kwaliteit van de onderwerpbehandeling. Juist modulariteit van inrichting kan sterk bijdragen aan verbeterd resultaat. Daarvoor moet modulariteit niet doorschieten naar absolute standaardisatie, maar reële variëteit zelfs bevorderen.

Het is precies die reële procesvariëteit waarom figuren met geschakelde enkelvoudige informatiebewegingen niet algemeen geldig zijn. De simpelste manier van schakeling illustreert figuur 16. Voorzover een antwoordactor het ook niet weet, speelt hij een vraag door. Zolang hij daarop geen antwoord krijgt, wacht hij af. Zo gaat het met antwoorden, schakel voor schakel, het hele rijtje terug. De oorspronkelijke vraagactor ontvangt zo ‘het’ antwoord via de allereerste antwoordactor die hij aanriep.

Het voert hier te ver dieper op schakelvariëteit in te gaan. Informatiekundig gezien zijn modulen waarmee gevarieerde procesgang zich optimaal laat faciliteren wezenlijk voor de elektronische overheid.

 

 

Vrijwel lege structuur door ketenoverstijging

Ook het bericht met daarin de boodschap is hierboven met een bepaalde structuur getoond. Nota bene, hier gaat hem om informatiekundige architectuurschetsen. Voorop staat toe- en voorlichting. De geschetste structuur voor het bericht houdt nog beslist geen besluit voor de elektronische overheid in. In dit stadium heeft het besef voorrang dat overeenkomsten die gelden op de schaal van de totale elektronische overheid dan ook maar optimaal via die hoofdstructuur van de boodschap/het bericht verzekerd kunnen zijn. Waar nog steeds van structuur sprake is, maar geldig voor beperkte(re) domeinen, leent de opbouw van de vraag, respectievelijk het antwoord zich daarvoor. Dat vergt concrete afspraken binnen zo’n domein, keten, of hoe een deelverzameling van maatschappelijk verkeer ook heet.

stelregel 7
De elektronische overheid heeft een berichtstructuur waarin slechts universele overeenkomsten in hoofdelementen verbijzonderd zijn.

De (sub)structuur van het vraag- respectievelijk het antwoordgedeelte van een boodschap/bericht blijft hier dus ongespecificeerd. Er is echter een wezenlijk aspect, ook van het vraag- respectievelijk het antwoordgedeelte, dat een principiële uitspraak rechtvaardigt. Dat zijn de maatschappelijke objecten waarop vraag en antwoord betrekking hebben. Daarvoor bevatten vraag en antwoord zoveel mogelijk authentieke identificaties. Als het maatschappelijk object Oy is, dan is zijn identificatie i(Oy). De substructuren van vraag- en antwoordgedeelten bieden ruimte voor zulke overige objectidentificaties.

stelregel 8
De elektronische overheid hanteert objectidentificatie als functionele micromodule.

Deze stelregel is typerend voor statica van het informatiestelsel. Via dynamica kwamen we echter op berichten, vervolgens op optimale structurering op stelselniveau van berichtinhoud en zodoende namen we deze statica-stelregel maar alvast mee.

 

 

Accent op enkelvoudigheid

Een ander aspect van het vraag- respectievelijk antwoordgedeelte betreft aggregatie. Om de opmerkingen ter illustratie gemakshalve tot de vraagstelling te beperken, in hoeverre kunnen meerdere vragen in één boodschap/bericht opgesomd staan? Dat gebeurt (nog) vaak, waarvoor als reden dan grotere doelmatigheid aangevoerd wordt. Die winst is echter twijfelachtig. De boodschap is immers navenant complexer. Ontwerp, ontwikkeling en beheer kosten ook veel inspanningen en het is maar de ‘vraag’ of de operationele voordelen, als ze er al zijn, daar tegenop wegen. Naarmate de reikwijdte van het informatieverkeer toeneemt, wint modulaire eenvoud het letterlijk stelselmatig. Daarom blijft een bericht bij voorkeur tot een enkele vraag, respectievelijk antwoord beperkt. Dat wil dus niet zeggen dat het vraag- of antwoordgedeelte altijd eenvoudig is. Een enkele vraag, bijvoorbeeld, kan uiterst samengesteld, ingewikkeld enzovoort zijn. Het gaat erom de extra complexiteit van nevengeschikte vragen te vermijden. Zelfs vragen van dezelfde sóórt, en dus zeker andersoortige vragen, moeten over evenzoveel boodschappen/berichten verspreid staan.22 Dat vereenvoudigt het ‘overstappen’ van de ene op de andere enkelvoudige informatiebeweging sterk. Dat is immers al ingewikkeld genoeg.

stelregel 9
De elektronische overheid beperkt een apart bericht tot één vraag, respectievelijk antwoord.

Het is noodzakelijk dat we iets langer stilstaan bij dit verbod op klontering. Het is vaak héél veel doelmatiger werk seriegewijs te verrichten. Het algemene idee is om een voorraad te sparen. Eerst ondergaan àlle exemplaren de ene handeling, daarna àllemaal een andere handeling, enzovoort. Zo’n aanpak wordt pas een probleem, indien een dergelijke interne werkindeling niet aansluit op hoe een andere actor optimaal werkt. Klontering is altijd suboptimalisatie; een apart deelnemersperspectief heerst. Ontleding vertegenwoordigt optimalisatie vanuit stelselperspectief. Er is stelselmatig overigens niets tegen interne klontering, mits ‘overstappen’ wèl stelselmatig enkelvoudig gebeurt.

De beperking die stelregel 9 voor berichten inhoudt, bedoelt inderdaad het veld te effenen.23 Dat kan betekenen dat bepaalde actoren hun eigen voordeel via klontering verliezen, omdat zij niet langer hun interne traject in een bepaalde procesgang als maat voor in- en uitvoer kunnen dicteren. Zo blijkt dat de elektronische overheid onder meer een verdelingsvraagstuk betreft. Welke stelregels voor inrichting van het informatieverkeer in het publiek domein ook als algemeen belang aanvaard worden, hèrverdeling is onvermijdelijk. Dit wijst erop dat óók de architectuur voor de elektronische overheid politieke lading draagt24 èn eveneens dat (juist?) financiering een wezenlijk veranderinstrument is.25 Voorts illustreert stelregel 9 bij uitstek dat de elektronische overheid niet zomaar om techniek gaat en dat ‘architectuur’ slechts bepaalt wat technisch optimaal is. Architectuur scharniert daarentegen als waarborg dat techniek optimaal bijdraagt aan vervulling van behoeften. Klontering is geen voldongen feit, maar per saldo kostbaar en anderszins nadelig gevolg van beperkte visie.

In dit verband is het trouwens meteen nodig een voorbehoud over ‘enkelvoudig’ te opperen. Ook daarvan bestaat geen algemeen geldige definitie. Het praktische belang van de maat van enkelvoudigheid boet daardoor allerminst in. Zo hebben betrokken actoren tenminste een redelijk criterium. Indien zij er ‘samen’ niet uitkomen, komt expliciete politiek voor de waardebepaling aan de orde.

 

 

Als deelnemer niets bijzonders

Laten we nu de valse veronderstellingen aanpakken waarmee we overhaast tot het eerste — model van het — vraagbericht kwamen. Zie ook stelregel nr. 4.

Het is natuurlijk zo dat het articuleren van een vraag uiterst problematisch kan zijn. Dat varieert van vraagactor tot vraagactor. En dan van interesse tot interesse.

Extreme vraagoriëntatie zou om te beginnen inhouden dat elke vraagactor ondersteuning verkrijgt26 zijn vraag op de perfecte maat van zijn persoonlijke interesse te snijden. Maar we hebben het natuurlijk wel over de elektronische overheid. De handelingsvariëteit is in conceptueel opzicht dus vaak beperkt, als wet- en regelgeving trouwens al niet principiëler grenzen aan variëteit stellen. Vroeg of laat volgt een aanbod uit het verhoudingsgewijs beperkte assortiment. Het is dus reëel van aanbod uit te blijven gaan, maar de toegang ertoe te faciliteren.

Het blijkt dat daar toch weer allerlei variatie mogelijk is. Bijvoorbeeld, is ondersteuning van — totstandkoming van — gerichte vraagstelling een algemene dienst die de elektronische overheid haar ‘klanten’27 biedt? Dan blijft het nuttig ook daarvoor de algemene berichtopzet te benutten. Het enige doel met de identificatie van de vraagactor is dan de borging dat de antwoordactor zijn antwoord op het juiste adres bezorgt. De vraagactor heeft zijn vraag immers nog niet daadwerkelijk opgegeven; hij probeert die vooralsnog duidelijk e.d. geformuleerd te krijgen.

Dat kan anders worden zodra de vraagactor geen, zeg maar, voorbereidende vragen meer stelt, maar nu een antwoord beoogt òp wat zijn uiteindelijke vraag ìs. Of hij voor een antwoord in aanmerking komt en, zo ja, hoe dat antwoord dan luidt kàn immers afhankelijk zijn van de vraagactor in relatie tot diens vraag.

De kwestie die hier speelt heeft direct betrekking op hoofdlijnen voor inrichting van de elektronische overheid. Is er iets, vergelijkbaar met een open voorportaal, waarmee een actor vooralsnog onverplicht zijn strategie kan bepalen voor — zijn aanzet voor — een informatiebeweging waarmee hij met identificatie de toegangspoort kruist? Of bestaat precies hetzelfde voorportaal als open voorziening èn voor gebruik onder toezicht? Kan de actor dan kiezen wat hem het beste uitkomt, bijvoorbeeld uit gemak omdat hij zich slechts eenmaal wenst te identificeren voor een sessie ‘op’ de elektronische overheid waarin hij meerdere vragen ter beantwoording geeft.

stelregel 10
Stop! De elektronische overheid mag niet, het architectuurwoord ten spijt, klakkeloos uitgaan van de vergelijking met een gebouw, zeker niet één enkel gebouw. De metafoor van het fysieke verkeersstelsel verdient voorrang.

Er kan iets grondig misgaan door dat woord ‘portaal.’ Want wat zegt het over de elektronische overheid, als er één of meer portalen bijhoren? Het is blijkbaar één gebouw.28 En het is zelfs een groot, ingewikkeld gebouw. Waarom is er anders een portaal nodig? Verder definieert ‘portaal’ iedereen die niet in het gebouw werkt als bezoeker: kleine bezoeker in groot gebouw.29 Van de weeromstuit ervaart de bezoeker de elektronische overheid als vreemdeling. Er heerst een discrepantie in schaal, althans in het beeld dat een woord als ‘portaal’ kan versterken. De werkelijkheid is ànders, of tenminste gevarieerder. Natuurlijk is een burger of een bedrijf regelmatig vraagactor, met een overheidsinstelling als antwoordactor. Is het echter niet netzo vaak, of op z’n minst principieel, andersom? Een overheidsinstelling verlangt informatie van een bedrijf, bijvoorbeeld. Kan die instelling daarvoor dan terecht via het ‘portaal’ van dat bedrijf? Het is domweg zo dat de vergelijking met een gebouw in wezenlijke opzichten vals is. De elektronische overheid is — vruchtbaarder vergelijkbaar met — een verkeersstelsel.30

Van zgn. internettechnologie is juist wezenlijk het potentieel dat actoren zoveel mogelijk rechtstreeks met elkaar verbonden raken.31 Daar horen geen portals bij, maar wegwijzers. En zoals geldt voor fysiek verkeer, staan wegwijzers door het gehele informatiestelsel verspreid opgesteld. Het world wide web kent de uniform resource locator als het equivalent van een (plaats)naamsvermelding op een richtingbord dat fysiek verkeer geleidt.

Klinkt dat merkwaardig? Neen, de overheid verdient qua structuur voor informatiebetrekkingen in de netwerksamenleving géén aparte, bijzondere of hoe dan ook afwijkende status. (Ook) een bepaalde overheidsinstelling is één van de handelingspartijen. Deze veralgemenisering houdt de structuur overzichtelijk en dus de feitelijke informatievoorziening zo beheersbaar enz. mogelijk. Dat is óók voordelig voor overheidsinstellingen. Ja, aanvankelijk ontmoet vooral dit punt stellig, zachtjes uitgedrukt, verbazing. Het is echter zeer vruchtbaar onderscheid te maken tussen enerzijds een (basis)voorziening, anderzijds gebruikspraktijk. Die praktijk laat zich doorgaans met simpele toevoegingen regelen (en voorkomt dat de infrastructuur vergruizelt tot verbijzonderde voorzieninkjes). Bijvoorbeeld, plak afwijkende iconen op de deur van twee kleedkamers pal naast elkaar; vrouwen en mannen leggen dienovereenkomstig verschillende routes af. Wissel slechts de icoontjes, zie het effect op gedrag. Net zomin als de overheid op het niveau van voorzieningstructuur een aparte status verdient, krijgen andere soorten deelnemers die evenmin. Het resultaat is een netwerksamenleving inclusief netwerkoverheid die optimaal generiek is, dus ook flexibel en stimulerend voor maatschappelijke dynamiek.

Naarmate dit hoofdstuk vorderde, kwam het onderwerp ‘identificatie’ steeds vaker aan de orde. Voor de elektronische overheid vergt dat echter een diepgravende behandeling. Daaraan is het volgende hoofdstuk gewijd. Deze overgang betekent overigens niet dat functionele modulariteit reeds uitputtend beschreven staat. Dit zijn schetsen.

 

noten

1. In: Perspectives: An Anthology of 1001 Architectural Quotations (Lund Humphries, 1986, samengesteld door C. Knevitt).
2. Diffusion of Innovations (Free Press, 4e editie, 1995) door E.M. Rogers.
3. A. Edwards, De gefaciliteerde democratie: Internet, de burger en zijn intermediairen (Lemma, 2003).
4. Voor het aspect dat zijn (onder)titel vermeldt, zie Tussen toezien en toezicht: veranderingen in bestuurlijke toezichtsverhoudingen door informatisering (1994) door P.H.H. Zeef.
5. Het Innovatieplatform stelt als missie (www.innovatieplatform.nl): “de innovatiekracht van Nederland te versterken zodat ons land in 2010 weer een koploper is in de Europese kenniseconomie. Dat betekent dat Nederland een land moet worden waar volop ruimte is voor excellentie, ambitie en ondernemerschap van mensen en organisaties.” Hoe modulariteit innovatie bevordert, illustreren C.Y. Baldwin en K.B. Clark in Design Rules: The Power of Modularity (volume 1, The MIT Press, 2000) met de casus computertechniek. Een organisatiekundige oriëntatie, hier eveneens als voorbeeld genoemd van aandacht voor modulariteit, biedt J. Kastelein in Modulair organiseren doorgelicht (Wolters-Noordhoff, 1985).
6. Voor architectuur is de nevenschikking van achtergrond en nadruk géén paradox. Het is de onmisbare nadruk vàn de achtergrond. Modulariteit is dus geen reductie van het totaal met zijn complexiteit, maar juist de optimale toegang tòt die totale complexiteit.
7. De keuze voor of tegen gebruik van onderdelen onder het regime van open standaarden is géén stelregel, maar beleid. Architectuur scharniert náár constructie met specificaties, waaraan zgn. open source middelen al dan niet (ook) voldoen.
8. Het is achteraf gemakkelijk praten. Er lag uiteraard geen besef van modulariteit ten grondslag aan allervroegste infrastructuur voor fysiek verkeer. Dat beheersingsaspect is met horten en stoten gegroeid. Het zal ook nooit volmaakt werken, wat overigens tegelijk ruimte voor kwalitatieve vernieuwing waarborgt. Zo is en blijft het met de elektronische overheid ook. Het gaat erom ontwerpinspiratie te ontlenen. Ervaringen die in het fysieke verkeersstelsel geaccumuleerd zijn, kunnen helpen het toevalskarakter van de ontwikkeling van het stelsel voor informatieverkeer — sterk — te verminderen.
9. Fysieke verkeersdeelnemers hoeven geen overheidsinstellingen te zijn, of burgers, bedrijven e.d. die op weg zijn naar een ontmoeting met een overheidsinstelling dan wel er juist vandaan komen. Desondanks gelden er overheidsregels voor àlle deelnemers voor bepaalde aspecten van hun fysieke verkeersgedrag op de zgn. openbare weg. Is er ook een ‘openbare weg’ voor elektronisch informatieverkeer waarop àlle deelnemers gehouden zijn aan overheidsregels? Is dat dan óók elektronische overheid? In ieder geval zijn bepaalde stromen in het maatschappelijk informatieverkeer sinds jaar en dag gereguleerd. Zie Toeval of Noodzaak? Geschiedenis van de overheidsbemoeienis met de informatievoorziening (Rathenau Instituut, 1995) door I. Baten en G. van der Starre (samenstellers). De opkomst van digitale ict vormt zo beschouwd hoogstens aanleiding tot de zoveelste actualisering van relevante wet- en regelgeving.
10. Semiotics & Sign Exchange door P.E. Wisse (Information Dynamics, 2002): “Every sign is a request for compliance.”
11. Hier wordt de actor verondersteld een persoon te zijn. Andere maatschappelijke ‘objecten’ kunnen eveneens als actor optreden. Zie verderop.
12. Voor een actor zijn kortweg verder de mannelijke voornaamwoorden gebruikt.
13. De extensible mark-up language (xml) bevat dergelijke ontwerpkeuzen niet, maar biedt ‘slechts’ een flexibel middel om volgens-wat-er-gekozen-is aan de slag te gaan. Hoe vragen en antwoorden probleemoplossende (inter)actie onder noemer van “bestuurlijk handelen” constitueren komt principieel aan bod in bijvoorbeeld Bestuurssociologie: Mensen, groepen en openbaar bestuur (Bohn Stafleu/Van Loghum, 1988) door G.P.A. Braam. Wat xml betreft, nogmaals, de ‘l’ staat voor language. Kortom, Xml — of welk hulpmiddel dan ook — is allerminst het primaire antwoord op de ordeningsvraag. Het is wel zo, dat op basis van xml allerlei ordeningselementen uitgewerkt worden. Met het syntactisch potentieel van xml als basis, ‘groeien’ xml-toepassingen van onderen naar boven. Zie de website van het World Wide Web Consortium (www.w3c.org) en XML, A Manager’s Guide (Addison-Wesley, 2e editie, 2003) door K. Dick.
14. Met een hoofdletter staat een werkelijk object aangeduid, terwijl een kleine letter betekent dat er sprake is van informatie over een werkelijk object.
15. In de toelichting op/in het Besluit informatievoorziening in de rijksdienst 1990 (ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1991, toelichting, p. 6) staat het “begrip ‘individuele objecten’ […] als volgt omschreven: afzonderlijke elementen die in de werkelijkheid naar bepaalde kenmerken worden onderscheiden en in informatiesystemen worden afgebeeld[, met als voorbeelden] personen, instellingen, zaken (bijv. voer- en vaartuigen), verrichtingen (bijv. medische ingrepen) [en] gebeurtenissen (bijv. verkeersongevallen).
16. G. Hohpe en B. Woolf geven een uitgebreid overzicht in Enterprise Integration Patterns: Designing, Building, and Deploying Messaging Solutions (Addison-Wesley, 2004). Qua technologie ligt de grens overigens helemaal niet rondom een afzonderlijke onderneming. Wellicht was de gedachte van de auteurs en/of de uitgever dat het boek met zo’n toegespitste titel beter verkoopt. Dat is echter in zoverre misleidend dat ‘open’ infrastructuur voor berichtenverkeer juist actoren kan verbinden die niet in één en hetzelfde hiërarchisch verband opereren.
17. Het is in de informatiekundige mode geraakt om als grondslag te verwijzen naar Theorie des kommunikativen Handelns (Suhrkamp, twee delen, 1981) door J. Habermas, maar diens kader is normatief-ideologisch. De elektronische overheid moet bestrijken wat er is, niet slechts wat er màg zijn. Hoe spijtig dat pragmatisme ook is, anders kunnen de politie, de belastingdienst en noem maar op wel ophouden.
18. Managing Complex Networks: Strategies for the Public Sector (Sage, 1997, p. 6) door W.J.M. Kickert, E.-H. Klijn en F.F.M. Koppenjan (samenstellers).
19. Zo is de Algemene wet bestuursrecht aangevuld met “regels over verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28 483). Bedoelde regels stellen overigens het gebruik van elektronisch berichtenverkeer niet verplicht, maar openen de mogelijkheid daartoe onder vermelding van voorwaarden.
20. Het woord ‘keten’ suggereert een strikte opeenvolging van ‘schakels.’ Activiteiten kunnen echter op allerlei manieren tot procesgang geschakeld zijn/worden. Zo kunnen bepaalde activiteiten parallel verlopen, andere activiteiten juist overgeslagen dan wel naar een eerdere activiteit ‘teruggekoppeld ‘worden indien aan een bepaalde voorwaarde voldaan is, enzovoort. Samenhang in een proces die complexer is dan lineair verloop, complexer dus dan een keten, wordt wel als ‘netwerk’ aangeduid. Mede om verwarring te vermijden met de betekenis waarin ‘netwerk’ hier reeds voorgesteld is, geldt ‘keten’ hier verder als verzamelbegrip voor welke activiteitenschakeling ook.
21. De oorsprong ligt in herontwerp van industriële productieprocessen. Het zgn. Taylorisme is uiteraard ook al een ‘methode’ voor stroomlijning van werkprocessen. De formele procesbenadering wordt sinds enkele tientallen jaren eveneens voor informatiewerk toegepast. Recente literatuur is bijvoorbeeld Werkstroomanalyse en –ontwerp: Het logistiek vriendelijk ontwerpen van informatiesystemen (Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1995) door N.A. Brand en J.R.P. van der Kolk, Workflow management: modellen, methoden en systemen door W.M.P. van der Aalst en K.M. van Hee (Academic Service, 1997), Management van processen: Identificeren, besturen, beheersen en vernieuwen (Kluwer/INK, 2001) door T.W. Hardjono en R.J.M. Bakker en ICT Enabled Distribution of Services: Service Positioning Strategy, Front Office Information and Multi-channeling (proefschrift Universiteit van Amsterdam) door E.J. de Vries.
22. Bijvoorbeeld, belastingopgaven van n medewerkers staan niet in één bericht, maar in n berichten.
23. Dat principe is waarschijnlijk bekender in de Engelstalige versie: level playing field.
24. Als het met deze informatiekundige architectuurschetsen lukt politici/bestuurders daarvan te doordringen, is er voor democratisch gehalte van de elektronische overheid alles gewonnen.
25. Bijvoorbeeld, zo verdient een overheidsinstelling navenante korting op het ict-budget, althans na een redelijke aanpassingstermijn, indien infrastructuur minstens gelijkwaardige voorzieningen biedt. En ook, hoe langer de instelling wacht met eventuele aanpassingen, des te minder budgettoewijzing zij dáárvoor ontvangt. In een belangrijk opzicht is de elektronische overheid daarom niets nieuws, maar een saneringsoperatie om duplicatie van geïsoleerde voorzieningen te beëindigen. Daarvoor in de plaats komt hergebruik van gemeenschappelijke voorzieningen. Praktisch ligt het voor de hand, indien ze voldoende modulair potentieel waarborgen, gemeenschappelijke voorzieningen (mede) te ontwikkelen vanuit de huidige meestbelovende (min of meer) geïsoleerde voorzieningen. Zo gaat het ook onder de noemer van de overheidstoegangsvoorziening (otv).
26. We nemen voor het gemak trouwens opnieuw iets aan, ditmaal dat de vraagactor met een bepaald medium overweg kan.
27. Nota bene, afzonderlijke overheidsinstellingen zijn net zo goed klanten van de elektronische overheid.
28. “When you are looking for a solution to what you are told is an architectural problem — remember, it may not be a building.” Het citaat is toegeschreven aan R. Herron, in: Perspectives: An Anthology of 1001 Architectural Quotations (Lund Humphries, 1986, samengesteld door C. Knevitt).
29. Woorden als front- en backoffice zijn op vergelijkbare manier misleidend als het om een (verkeers)stelsel gaat waaraan deelname evenwichtig openstaat voor àlle deelnemers. Daarbij komt dat een bepaalde deelnemer gevarieerde ‘rollen’ kan spelen. Zij/hij doet dat in een pluriforme samenleving ook steeds meer in gevarieerde processen. Daar past geen statische inrichting bij. Daarvoor in de plaats moeten bereikbare, zeg maar, initialisatiepunten komen, te weten punten voor de ‘instap’ in een relevant proces. Wie er waar, wanneer, waarmee en hoe mag of moet instappen is dan niet ‘geregeld’ via een absoluut eenzijdig mechanisme (zoals: de overheid is ‘het’ gebouw dat een bezoeker toelaat), maar zgn. contingent. Dynamiek van betrokkenheid valt onmogelijk te faciliteren met een statische, laat staan eenzijdig grootschalige infrastructuur.
Hieruit volgt ook dat oriëntaties die met de populaire noemer ‘business’ of ‘enterprise’ getooid zijn, stelselmatig tekortschieten. Ook daar is immers één geprivilegieerde actor. Met andere woorden, geen evenwicht of ‘effen veld.’
30. In dit schetsboek is de vergelijking van, zeg maar, stelselmatige informatiekunde met verkeerskunde oppervlakkig gehouden. Er zit echter méér achter, zoals oriëntatie suggereert aan de hand van Handboek Sociale Verkeerskunde (Van Gorcum, 1989) door C.W.F. van Knippenberg, J.A. Rothengatter en J.A. Michon (samenstellers). Zo hanteert de sociale ‘tak’ van de verkeerskunde — ondermeer — “de informatieverwerkingsmetafoor” en “de beslismetafoor.” Daarover merkt Michon op (p. 6): “Het succes van de informatieverwerkingsmetafoor — de zogeheten ‘cognitieve benadering’ — is mede het gevolg van het gemak waarmee dwarsverbanden met de technische pijler van de Verkeerskunde tot stand gebracht kunnen worden. De machinemetafoor van de ingenieur en de informatieverwerkingsmetafoor van de psychonoom zijn weliswaar onafhankelijk, maar ze zijn elkaar vriendelijk gezind en blijken elkaar op vruchtbare wijze te kunnen aanvullen.” Daarmee zijn we terug bij informatiekunde als sociale informatica.
Voor wederzijdse oriëntatie tussen informatie- en verkeerskunde pleit ook wat D. Bell opmerkt in het extra voorwoord dat hij toevoegde aan de jubileumuitgave van The Coming of Post-Industrial Society (Basic, 1999, p. liv, oorspronkelijk verschenen in 1973): “The twentieth century has been crossed by two axes—transportation and communication.”
31. Peer-to-Peer: Harnessing the Power of Disruptive Technologies (O’ Reilly, 2001) door A. Oram (samensteller).

 

 

inhoudsopgave, vorige hoofdstuk, volgende hoofdstuk.

 

2004 (1e druk: 27 september 2004; 2e druk: 13 december 2004) © programma Architectuur Elektronische Overheid (Ictu) en afzonderlijke auteurs; webeditie 2007 © Pieter Wisse

 

Zie ook de complete nota als enkel pdf-bestand.