Pieter Wisse
21 december 2005
De periode breekt aan dat — onder meer — Ictu-programma’s hun zgn.
infrastructurele componenten gaan opleveren. Het idee is natuurlijk dat ze
samengevoegd worden tot, precies, het bijvoeglijk naamwoord infrastructurele
zegt het al, de infrastructuur van de elektronische overheid. De componenten
moeten dus, ook weer precies, passen.
Als architectuur over samenhang gaat, signaleer ik tekortschietende
architectuur. Ik beweer dat voor de componenten-in-ontwikkeling niet of
nauwelijks rekening gehouden is met onderlinge pasvorm. Per saldo resulteert
daarom nog altijd géén informatieve infrastructuur.
Dit is misschien geen gewenste boodschap, maar daarvoor dient nu eenmaal “het
geweten” in professioneel opzicht. Ictu in het algemeen en het
Architectuurprogramma in het bijzonder vallen slechts te prijzen dat meteen in
eerste linie ruimte bestaat voor opbouwende kritiek.
Toen ik mijn analyse onlangs bij de Ictu-directeur herhaalde, verstrekte hij
mij de uitnodiging haar kortweg in populaire termen te documenteren. De
directie zou daarmee een poging kunnen ondernemen om de opdrachtgevers inzicht
in — vooralsnog gebrekkige — samenhang te verschaffen, met als beoogd resultaat
besluitvorming over de elektronische overheid die wèl levensvatbaar is omdat
wèl voorzien is in deugdelijke infrastructuur.
Voor mijn documentatiepoging voerde ik enkele nadere gesprekken. De eerste
van drie gesprekspartners legde het accent op uitwerking van de vergelijking
van de elektronische overheid met het traditionele verkeersstelsel voor fysieke
verplaatsingen (te voet, per fiets enzovoort tot en met vliegverkeer). Nu is
het zo dat ik het zgn. fysieke verkeersstelsel als metafoor aanbeveel, vooral
om lòs te komen van de huidige — vaak zelfs impliciete — metafoor die het
etiket architectuur suggereert. De uitwerking van die àndere vergelijking
schiet echter nog altijd tekort voor het stelsel voor informatieverkeer.
Want met informatie ‘spelen’ allerlei kwalitatief àndere, totaal nieuwe
verkeersaspecten. Daarom geldt het informatiestelsel als sui generis,
ofwel uniek in zijn soort. Met andere woorden, èlke vergelijking mist de crux.
Dat neemt niet weg dat uitwerking van de vergelijking met fysiek verkeer reeds waardevol
kan zijn.
De tweede gesprekpartner verlegde de nadruk naar het probleem om een
kwalitatief nieuwe boodschap met succes over te dragen. Dat zou “mijn probleem”
zijn. Ja, zo ervaar ik dat zeker. Want als “het geweten” voel ik natuurlijk de
verantwoordelijkheid om allereerst gebrekkige samenhang verder te vermijden en,
als het even kan, om vervolgens ook duidelijk te maken hoe-het-dan-wèl-moet.
Dat is inderdaad mijn opgave, om er eens een ander woord dan probleem voor te
gebruiken. Maar stel dat ik daarin niet slaag? Op enig moment manifesteert
gebrekkige samenhang zich dan. Het werkt niet of nauwelijks, is veel te duur
enzovoort. Dat is dan allemaal niet mijn probleem, maar van wie dáárvoor
verantwoordelijk is (en/of, nota bene, verantwoordelijk gehouden wordt). Nota
bene, ik was slèchts “het geweten.” Vergelijk het eens met een besneeuwde
berghelling waar het stevig dooit. Ik zeg dan tegen de skiërs dat het daar
levensgevaarlijk is vanwege lawines. Ikzelf ga er dus in elk geval niet
naartoe. Als zij dat wel doen en er kòmt daar een verwoestende lawine, wie
heeft ‘het probleem’ dan? Ik heb eerder de uiterst mogelijke zorg aan de
waarschuwing besteed, zodat het mijn probleem juist niet meer is.
De derde gesprekspartner ging in op manieren om daadwerkelijk een minimum van
aandacht bij politici en bestuurders op te wekken. Dat werkt primair via
reputatie van de boodschapper. Zo lukt het bijvoorbeeld een Nieuw-Zeelandse
ex-premier pas om urgentie te agenderen, en dan overigens nog maar matig omdat
hij verzuimde een concrete beslissing annex handeling te poneren. Over probleem
gesproken, wij hebben voor de boodschap geen ex-premier of iets dergelijks
beschikbaar.
Hoe krijgen wij e.e.a. op een rijtje? Wat mij betreft begint dat met nogeens
peilen of mijn analyse hout snijdt. Dat vind ik weliswaar zelf nadrukkelijk,
maar wie daarentegen meent dat het eigenlijk allemaal prima verloopt, allemaal
perfect gaat passen, enzovoort, heeft vanzelfsprekend geen enkele behoefte aan
enige aanzet tot koerswijziging. Indien ik alleen sta met mijn analyse, is het
zonde om er verder tijd-in-opdracht aan te (laten) besteden.
Mocht ik wel degelijk aannemelijk gemaakt hebben dat op z’n minst voor Ictu —
wat betekent synergie concreet? — een probleem dreigt, wat doen we dan? Wie zou
er wat aan moeten en kunnen doen? Hoe lukt het om die actie te (laten)
ondernemen?
Zo kunnen we het rijtje vervolgen. Bijvoorbeeld, maakt de elektronische overheid
zo haar aandeel in de Andere Overheid waar? Zo nee, wat zou er dan moeten
gebeuren? Door wie? Hoe?
En, raken we qua infrastructuur voor maatschappelijk (informatie)verkeer zelfs
niet van de regen in de drup met versnipperde componenten? Is niet slechts
Lissabon 2010 ònbereikbaar, maar überhaupt Lissabon? Voor wie is dat eigenlijk
(nog) een probleem?
Als “het geweten” heb ik trouwens tegen een dergelijk rijtje wel het bezwaar
dat daarvoor onverminderd de huidige opdrachtrelaties richtinggevend zijn. Dat
klopt inherent niet, want het zijn juist die versnipperde opdrachten waaròm er
nog geen sprake is van informatieve infrastructuur in de bruikbare zin van het
woord. Moeten we het niet vooral over dàt dilemma hebben? Gaat het au fond niet
om het burgerrecht op infrastructuur voor de informatiemaatschappij?
25 januari 2006
De hoofdvraag luidt dus: is er inderdaad sprake van onvoldoende borging dat
de elektronische overheid op een stelselmatige manier wordt ontwikkeld?
Ons gezamenlijk antwoord was, met verschillende voorbeelden aan elkaar
toegelicht: ja!
De tweede vraag was vervolgens, in hoeverre dat probleem een Ictu-probleem is.
Ook daarop was het gezamenlijk antwoord: ja. Er is hooguit een discussie
wannéér Ictu dat probleem krijgt, niet óf Ictu het krijgt.
Vroeger of later komen we niet weg met het standaardantwoord “wat beleid
gescheiden heeft, kan Ictu nooit samenvoegen.” We zullen een goed verhaal
moeten hebben wat we als Ictu dan toch hebben gedaan, binnen de mogelijkheden
die Ictu heeft om (a) zijn eigen uitvoeringsbeleid te voeren en (b) het daaraan
voorafgaande beleid te beïnvloeden.
Wat kàn Ictu hier-en-nu dóen om de borging te verbeteren? Een aanvullende actie die Ictu in elk geval binnen de eigen speelruimte zonder meer kan nemen is het inrichten van een Design Office. Dat doet vier ‘dingen:’
— beoordeelt offerteaanvragen en concept-offertes.
— houdt de vinger aan de pols bij programma’s-in-uitvoering.
— borgt professionaliteit als ‘vakgroep’ elektronische overheid door
persoonlijke begeleiding van vakmatige programmamedewerkers (en eventueel
opdrachtgevers).
— zet de informatiekundige vernieuwingsagenda op, omdat de elektronische
overheid als informatiestelsel nu eenmaal iets nieuws is.
In allevier is de focus de inhoudelijke samenhang en kritieke paden wat
betreft realisatie van onderling van elkaar afhankelijke activiteiten. Het Design
Office rapporteert vanuit allevier gezichtspunten wat wel/niet goed lijkt te
gaan. Dat leidt tot (extra) aandachtspunten. De directie besluit, in
samenspraak met de programmamanagers van de programma’s waarop de
aandachtspunten betrekking hebben, (a) wat door Ictu zelf kan worden gedaan om
problemen op te lossen of te voorkomen, en (b) of en zo ja hoe er moet worden
geëscaleerd naar opdrachtgevers.
Aldus doet Ictu het minimale. Vooral door toevoeging van het derde en vierde
‘ding’ kiest Ictu dat het geen gemaksvoorziening is, maar een instituut. Zoals
Rijkswaterstaat dat ook is, een instituut, wetend dat men er nooit mee zal
wegkomen als men zegt, wanneer als een dijk doorbreekt, dat zij slechts
uitvoerend betrokken is bij het dijkbewakingsbeleid door aparte dijkgraven in
Nederland.
Oorspronkelijk had de directie met deze reeks contacten de bedoeling om populair in het korte bestek van enkele pagina’s zowel de probleemanalyse van ontbrekende samenhang te verduidelijken, als de werkbare oplossingsrichting voor de elektronische overheid te schetsen. Na diverse gesprekken trokken wij echter de conclusie dat zo’n zoveelste document thans niets toevoegt. Zo ligt het schetsboek van het Architectuurprogramma, Informatieverkeer in publiek domein, er binnen Ictu nog altijd ongebruikt bij; bijvoorbeeld Globaal Ontwerp Persoonlijke Internetpagina en Nederlandse Overheidsreferentiearchitectuur verwijzen er zelfs niet naar. Het moet dus ànders.
30 januari 2006
De directeur Ictu treedt eventueel tevens op als zgn. implementatiemanager
elektronische overheid. Dat zou concrete gelegenheid bieden voor borging van
samenhang. Daarop willen we daarom liever nog vandaag dan morgen professioneel
inspelen.
In dat verband kan het voorstel voor een Design Office gelden als eerste
uitwerking van het idee om directeur Ictu annex implementatiemanager ELO te
voorzien van inhoudelijke stafondersteuning.
Maatschappelijke verankering van stelselmatigheid: Adviesraad
De tweede maatregel betreft een adviesraad of –commissie met het vermogen om
samenhang te overzien. De recente visitatiecommissie zou als een eerste stap
kunnen tellen. Slechts een eerste stap, niet alleen omdat het geen permanente
commissie was, maar vooral ook omdat in die commissie tenminste één cruciale
vakgebied — informatiekunde — helaas niet was vertegenwoordigd.
Als aanzet staat hier herhaald wat het Architectuurprogramma eerder in die
richting bedacht. Dat was in juli 2004 het volgende:
Onder risico staat kwaliteitsborging als een deelaspect vermeld. Dat betreft daar de kwaliteit van het totale informatiestelsel. Op zijn beurt treft het Architectuurprogramma maatregelen voor borging van de kwaliteit van zijn eigen werk. Daartoe behoort een (kleine) Architectuurcommissie of Programmaraad, samengesteld uit erkende deskundigen. De commissieleden zijn op persoonlijke kwaliteit uitgenodigd: het vermogen om door het stelsel de aspecten te zien en omgekeerd.
In november 2004 uitgewerkt tot:
De kwalificatie van elektronische overheid met architectuur
betekent aandacht voor samenhang. Juist omdat het programma Architectuur
Elektronische Overheid opzettelijk voor minimalistische personele bezetting
kiest, zoekt het allerlei hulp, samenwerking enzovoort. Daarom laat het
Architectuurprogramma zich voor het bevorderen van samenhang op een informele
manier bijstaan door ondermeer een zgn. Stelselcommissie.
De Stelselcommissie komt met kwartaalfrequentie bijeen.
De commissie telt 6 à 8 externe leden die op persoonlijke titel deelnemen.
Maximaal 4 deelnemers zijn op functionele basis afkomstig van Ictu.
Het Architectuurprogramma organiseert de bijeenkomsten en verzorgt zonodig
tussentijdse rapportages.
De programmamanager van het Architectuurprogramma zit de bijeenkomsten voor.
Een medewerker voert het secretariaat. De directeur Ictu is eveneens
functioneel lid.
Een extern commissielid heeft een uitnodiging daarvoor van het
Architectuurprogramma aangenomen. Zij/hij ontvangt een financiële vergoeding
voor tijdbesteding; over uurtarief en maximaal besteedbare tijd maken een
extern commissielid en het Architectuurprogramma vóóraf een afspraak.
De Stelselcommissie werkt in 2005 en 2006. Op een langere termijn bestaat thans
geen zicht.
Het Architectuurprogramma hanteert criteria om personen uit te nodigen voor
extern lidmaatschap van de Stelselcommissie.
Per persoon, onder andere:
— vertoont een stelselmatige inslag
— is realistisch vernieuwend
— argumenteert zonodig scherp, maar altijd opbouwend
— geeft inzicht door
— combineert inhoudelijke deskundigheid met veranderkundig overzicht
— signaleert ook ongevraagd
— legt verdere contacten.
Samen, vooral:
— complementaire vertegenwoordiging van relevante aspecten
— wisselwerking.
Met deskundigheid als criterium zijn enkele disciplines extra belangrijk:
— informatiekunde
— recht
— organisatie en proces
— verandering
— risicobeheersing.
Netzo belangrijk, maar anders, is ‘vertegenwoordiging’ van:
— burgerij
— bedrijfsleven
— overheid.
De eerste bijeenkomst van de Stelselcommissie heeft bij voorkeur plaats in het
eerste kwartaal van 2005. Locatie: Ictu-pand. Datum/tijd in overleg met
commissieleden nader vast te stellen.
Ook hiervoor geldt vanzelfsprekend dat aanpassingen noodzakelijk zijn, zoals de datum van “de eerste bijeenkomst.” Nogmaals, de tekstpassages zijn slechts als aanzet aangehaald. Wij zijn voor nadere discussies graag sparring partner en desgewenst ook niet te beroerd zelf de handen uit de mouwen te steken.
december 2005 – januari 2006, webeditite 2010 © Pieter Wisse
Zie ook Visitatie zonder visie.