Schets van technische infrastructuur

Pieter Wisse

Technische componenten (lees ook: technische infrastructuur) zijn geen doel op zichzelf, maar een middel. Het doel is de vervulling van informatiebehoeften van actors.

Waaraan, hier dus zo abstract mogelijk geformuleerd, een actor/gebruiker behoefte heeft is steeds informatie (a) met een bepaalde inhoud (b) in een bepaalde vorm (c) op het relevante moment. Zij/hij registreert zulke informatie en/of krijgt haar geleverd.

Stel dat alle technische middelen voor de informatievoorziening samen één enkele zgn black box vormen. Een willekeurige gebruiker staat er dan buiten. Deze uitgangssituatie om de technische infrastructuur van informatievoorziening te schetsen is als figuur 1 opgenomen.

Figuur 1: Gebruiker naast informatietechniek.

 

Als de black box helemaal dicht is, bestaat er per definitie geen medium voor interactie. Uitwisseling van informatie is pas mogelijk dankzij wat — alweer in het Engels — een user interface heet. Let wel, dat zo'n bedieningsinstrumentarium hier een breed begrip is. Maar het is handig om allereerst de user interface òngenuanceerd in het model op te nemen. Zie daarvoor figuur 2.

Figuur 2: Interface voor interactie tussen gebruiker en 'zijn' technische middelen.

 

Ook de user interface bestaat uit technische middelen. Het black box-gedeelte van de (overige) technische infrastructuur krimpt navenant. Voor het totale model is van belang dat user interfaces die volgens digitale technologieën functioneren, dezelfde (soorten) technische componenten herbergen.

Hoewel de volgende indeling logisch niet sluitend is, biedt zij in elk geval genoeg detaillering om de vereiste nuancering te bereiken. Een bepaalde user interface wordt daarom verondersteld te zijn samengesteld uit:

 

— één apparaat
— besturingsprogramma's (meestal één)
— taakprogramma's (meestal diverse)
— bedieningsprogramma's (meestal één).

Daar hoort voor voldoende nuancering nog één component bij:

— communicatiemedia (meestal één).

De reden voor deze toevoeging staat verderop verduidelijkt. De essentie luidt dat (ook) een communicatiemedium een relevante variabele is voor het 'karakter' van de totale user interface.

Tegenwoordig heet zo'n brede opvatting van user interface vaak een client. (Vooral) dankzij haar/zijn client 'ziet' de gebruiker informatie met bepaalde inhoud in een bepaalde vorm. En zij/hij 'bedient' meer in het algemeen het informatiegereedschap op een bepaalde manier. In figuur 3 is de detaillering van de user interface aan de schets toegevoegd.

Figuur 3: Volgens een brede opvatting omvat de user interface enkele componenten.

 

Figuur 3 helpt al om te verklaren waarom uniforme informatievoorziening lastig, zo niet onmogelijk, valt te realiseren. De logische oorzaak van differentiatie bestaat in de eerste plaats eruit dat [betrokken actoren] onder verschillende (werk)omstandigheden — en op verschillende tijdstippen vaak ook één en dezelfde actor/medewerker — een beroep op de informatievoorziening doen. Wat voor de infrastructurele schets telt, is dat zulke verschillende omstandigheden dwingen tot afwijkende apparatuur. Achter zijn bureau heeft de gebruiker een personal computer (PC) tot zijn beschikking. In de surveillance-auto is dat ook een — variant van een — PC, te weten een zgn schootcomputer. Op de fiets, of te voet, is dergelijke apparatuur onhandelbaar. Daar heeft de gebruiker baat bij een klein, licht apparaat, met — vooralsnog — alle beperkingen van dien. Zo'n apparaat voor mobiel gebruik is bijvoorbeeld een telefoon met beeldscherm.

Vergaand verwant met de eerste oorzaak zijn, ten tweede, de mogelijkheden voor communicatie. De relevante parameter van (technische) communicatiemedia is vooral de zgn bandbreedte. Dat is de maat voor overdrachtsvermogen. Op kantoor is de apparatuur aangesloten op een netwerk van vaste verbindingen. In de auto, op de boot, op de fiets, te voet en dergelijke is de gebruiker aangewezen op een netwerk voor mobiele communicatie (waarvoor overigens weer diverse communicatiekanalen bestaan, zoals 'traditionele' radio en draadloze telefoon in allerlei frequentievariaties).

In combinatie zijn soort apparaat en soort (technisch) communicatienetwerk de voornaamste factoren waardoor gebruikers informatie niet consequent met dezelfde inhoud in dezelfde vorm kunnen ervaren. Schakelpunten voor operationele integratie, bijvoorbeeld, bepleit desondanks een strategie die integratie vóóronderstelt. Dankzij de componentenstijl is reële integratie, dwz mede afhankelijk van technische mogelijkheden, steeds maximaal.

Figuur 3 suggereert eveneens hoe eventuele apparatuurverschillen gemaskeerd worden. In samenwerking kunnen taakprogramma's en vooral bedieningsprogramma's (lees tegenwoordig: browser) verzorgen dat informatie op verschillende apparaten annex besturingsprogramma's en communicatiemedia toch redelijk uniform verschijnt.

Maar er zijn — en blijven? — onoverbrugbare verschillen. De schermomvang, bijvoorbeeld. Of — het aantal — kleuren. Voorts is misschien een rijk niveau van gelijkvormigheid haalbaar, maar via een netwerk voor mobiele communicatie met onwerkbaar trage prestaties. Hoewel de bandbreedte voor mobiele communicatie blijft groeien, neemt de communicatiecapaciteit van een vaste verbinding eveneens toe. Er blijft dus zeker op afzienbare termijn verschil. Zo'n uiterst praktische afweging leidt ertoe dat ànders in informatiebehoeften voorzien moet zijn.

De conclusie is simpel dat [samenwerkende actoren] met diversiteit in user interfaces moet blijven rekenen. Daardoor rijst de vraag naar de mate van pluriformiteit in de totale informatievoorziening.

Er zijn twee uiterste oplossingen. Aan de ene kant bestaan er volstrekt gescheiden informatiesystemen, één voor — en inclusief — elke relevante user interface (die op zijn beurt eveneens een unieke configuratie van technische componenten is). Zie figuur 4. Dit alternatief maakt het trouwens noodzakelijk te onderscheiden tussen enerzijds zoiets als een toepassings- of takengebied, anderzijds aparte toepassingen (lees ook: informatiesystemen).

Figuur 4: Verschil tussen user interfaces leidt tot aparte informatiesystemen.

 

Het andere uiterste bestaat eruit om elke user interface de aanpassing naar vorm en inhoud van informatie te laten verzorgen. Afgezien van de user interfaces vallen takengebied en toepassing dan (verder) samen, zoals in figuur 5 aangeduid is.

Figuur 5: Afwijkingen blijven strikt beperkt tot user interfaces.

 

De infrastructurele probleemstelling is natuurlijk nog complexer dan de figuren 4 en 5 suggereren. Er is niet één enkel takengebied. Daarvan zijn er heel veel, bijvoorbeeld alléén al voor het gevarieerde politiewerk. Met — het aantal van — n user interfaces en — het aantal van — m takengebieden zou de extreme opvatting die aan figuur 4 ten grondslag ligt, tot n x m informatiesystemen leiden. Maar ook de grondslag van figuur 5 houdt met diverse, maar vaak nauw verwante, takengebieden nodeloze duplicatie in stand. Om dat te verduidelijken helpt het om óók het informatiesysteem minus user interface(s) niet langer als black box te beschouwen.

Alles dat geen client is, geldt hier als stelsel servers. Grofweg zijn er twee soorten servers. De ene soort beheert duurzame informatieverzamelingen, de andere soort verwerkt informatie volgens specifieke instructies. Die laatstbedoelde categorie omvat dus eveneens taakprogramma's.

Ontleding in componenten streeft een infrastructuur na waarin één en dezelfde component meervoudig inzetbaar is. Let wel dat er sprake is van een vuistregel met algemene strekking. In dit [opstel] wordt die regel beperkt toegepast, te weten voor technische infrastructuur. Een bepaalde component, een technische dus, kan dan een reële informatieverzameling (register) zijn, die relevant is voor diverse takengebieden. En het kan een taakprogramma zijn dat als module in diverse informatiesystemen actief is. Eigenlijk zijn apparaat, besturingsprogramma, databasemanagementsysteem en dergelijke ook componenten — maar dan als regel grootschaliger — voor meervoudig gebruik aan de serverkant.

Omdat er geen rationalisatie bestaat voor — essentiële — apparatuurverschillen, en voor alles dat daarmee vervolgens samenhangt aan de serverkant, toont de schetsontwikkeling dergelijke componenten niet. Historisch zijn zulke verschillen is meestal goed verklaarbaar, maar zij veroorzaken voor integrale informatievoorziening onnodige complexiteit van technische infrastructuur. Vroeg of laat moeten alle verschillen aan de serverkant overbrugd zijn. De actors hebben er immers last van.

In de veronderstelling dat technische obstakels verwijderd zijn/worden, kan de technische infrastructuur van informatievoorziening voor — onder meer — openbare orde en veiligheid abstract en op hoofdlijnen worden geschetst zoals in figuur 6.

Figuur 6: Infrastructuur voor informatievoorziening: abstract op hoofdlijnen.

 

Deze schets doet geen aanbeveling waar maatregelen optimaal gelokaliseerd zijn om de variëteit van user interfaces te ondersteunen. Het ligt ogenschijnlijk voor de hand om de differentiatie gericht op de user interface pas zo laat mogelijk, dus conform figuur 5, te effectueren. Het evidente voordeel lijkt dat het totale stelsel van servers wèl uniform is, danwel kan zijn.

Maar klopt deze redenering? Zijn de verschillen in user interfaces niet zodanig dat ze (soms) doelmatiger via — versies van — verschillende centrale taakprogramma's kunnen worden geadresseerd? Die mogelijkheid moet zeker niet uitgesloten zijn. De schets heeft als model strategisch de grootste waarde indien het flexibele oplossingen stimuleert. Voor sterke verwante user interfaces, bijvoorbeeld, kan de serverkant dan (vrijwel) uniform blijven, terwijl een noodzakelijk sterk afwijkende user interface tevens geheel 'eigen' centrale taakprogramma's kent. Het lijkt op voorhand wèl reëel om als beginsel voor enkelvoudige informatie in duurzame verzamelingen te kiezen.

 

 

 

2001, webeditie 2005 © Pieter Wisse

 

 

(Ook) eerder verschenen in Stijlbreuk in bestuur (Information Dynamics, 2001)