Conceptuele informatiemodellen met pluriforme contexten

Pieter Wisse

De werkingsprincipes van de traditionele bibliotheek met een trefwoordencatalogus zijn onverminderd geldig voor informatievoorziening [met digitale technologie]. Nogmaals, vermijdt zo(veel) mogelijk maatregelen voor specifieke informatiebehoeften. Ontleedt informatie in samenstellende delen die daardoor in allerlei, dus ook andere, combinaties flexibel rapporteerbaar zijn. Verzeker de kwaliteit van grondstoffen; met de kwaliteit van producten zit het dan als vanzelf goed. Dat, en nog wel  meer, valt allemaal van het voorbeeld van en de vergelijking met een bibliotheek te leren.

Het is met [huidige interorganisatorische] informatievoorziening vooral door bestuurlijke factoren echter veel ingewikkelder. Zo is er niet één collectie met spreekwoordelijke boeken, maar voert elke betrokken organisatie haar eigen documentatie annex informatieverzameling(en). De benadering volgens keteninformatisering biedt daarvoor algemeen houvast. Die wijst op de noodzaak van een stelsel met hoofd- en deelregisters (zie Hoofdlijnen van keteninformatisering). Maar hoe valt zo'n stelsel overzichtelijk te ontwerpen? Details mogen zicht op hoofdlijnen niet vertroebelen. Tegelijk moeten hoofdlijnen eenduidig naar de eveneens noodzakelijke details leiden.

Het is essentieel dergelijke zgn conceptuele informatiemodellering niet te beschouwen als een afgeleide activiteit, maw als nadere technische uitwerking. Daarentegen zijn conceptuele modellen een vorm bij uitstek voor de uitdrukking van bestuurlijke uitgangspunten. Over zulke uitgangspunten kiezen dus bestuurders. Wat dit [opstel] beknopt schetst, is een ontwerpaanpak die samenhangende conceptuele modellen oplevert voor een complex veld zoals openbare orde en veiligheid. Dat gebeurt aan de hand van een voorbeeld.

Stel dat er sprake is van een specifieke opsporingstaak die personen betreft. De traditionele aanpak is dan om van een persoon alle eigenschappen te modelleren die voor die ene taak relevant zijn.

Volgens het metapatroon1 als ontwerpaanpak voor conceptuele informatiemodellering vormt niet zozeer de opsporingstaak het uitgangspunt. Dat wordt algemener opgevat. Allerlei opsporingsactiviteiten bepalen wat het metapatroon een situatie of een context noemt. Daaruit volgt tegelijk weer een beperking. Die luidt dat de aandacht in die bepaalde context niet uitgaat naar personen in het algemeen, maar naar wie op-te-sporen personen of iets dergelijks kunnen heten. Die contextuele beperking maakt aannemelijk dat het zinloos is om informatie zoals naam, geboortedatum en dergelijke te herhalen. Het is strakker om daarnáást een andere context te veronderstellen, ditmaal overeenkomend met zoiets als natuurlijke persoon, waarbinnen die andere eigenschappen wèl enkelvoudig passen.

Teneinde óók in de opsporingscontext over informatie zoals naam, geboortedatum enzovoort van een persoon te beschikken, volstaat in conceptuele zin een relatie tussen de verschillende verschijningsvormen van dezelfde persoon. Het is volgens dit voorbeeld uiteraard zelfs zo, dat een op-te-sporen persoon niet kàn bestaan zònder dat er een natuurlijk persoon 'aan ten grondslag' ligt. Daarom verwijst de 'latere' naar de 'eerdere' verschijningsvorm van hetzelfde overkoepelende 'object.' In figuur 1 is het informatiemodel tot zover weergegeven. Alle contexten hangen aan dezelfde basis. Eventuele details zijn geabstraheerd met een tekstballon aangeduid.

Figuur 1: Conceptuele standaardisatie via nevengeschikte contexten.

 

Het is wezenlijk om de keuze van contexten als een (conceptuele) ontwerpactiviteit te beschouwen. Relevante informatie voor opsporing is vanzelfsprekend de verwachte verblijfplaats, of een verzameling lokaties waar de persoon mogelijk verblijft. Is verblijfplaats nu een eigenschap van op-te-sporen persoon? Of van natuurlijk persoon? Een ontwerpalternatief is om een context toe te voegen. Dat leidt tot zoiets als verblijfpersoon. Eén van de eigenschappen van de verblijfpersoon is dan haar/zijn adres, zonodig in meervoud. In figuur 2 is het informatiemodel aldus uitgebreid.

Figuur 2: Aparte contexten voor karakteristieke eigenschappen.

 

In de andere richting loont het om de reden(en) voor opsporing te verkennen. Die lopen uiteen van vermissing tot achterstallige parkeerboete, van belastingschuld tot onder verdenking staan van een zwaar misdrijf. Die variëteit laat zich eveneens (enigszins) ordenen via contexten. De vier 'gevallen' hierboven leiden dan tot de volgende verschijningsvormen van een persoon: slachtoffer (vermissing), verkeersdeelnemer (parkeerboete), belastingplichtige (belastingschuld) en strafrechterlijk verdachte (verdenking van misdrijf). Èlk van die verschijningsvormen lijkt in eerste aanleg afgeleid van — de verschijningsvorm van — natuurlijk persoon. Voor belastingplichtige is er echter veel te zeggen voor afleiding van verblijfpersoon; de verblijfplaats bepaalt immers de belastingplicht. Figuur 3 toont de verdere uitbreiding van het informatiemodel.

Figuur 3: Ordening van variëteit via aparte contexten.

 

Het is natuurlijk ondoenlijk de totale maatschappelijke variëteit in één schema te vangen. Dat hoeft gelukkig ook niet. Om bij het uitgangspunt van de opsporingstaak te blijven, waar het om gaat is afstemming tussen bijvoorbeeld (1) de reden dat een persoon als strafrechterlijk verdachte te boek staat en (2) het verzoek tot opsporing.

Een bepaalde verdachte kan op enig moment in het kader van één of meer (n) zgn zaken onder verdenking staan. Per zaak kunnen er weer één of meer verdenkingen gelden. Wat hier voor strafrechterlijk verdachte aan detaillering toegevoegd is (zie figuur 4), kan vergelijkbaar gebeuren voor de andere verschijningsvormen. Nota bene, dit voorbeeld is uitdrukkelijk (nog) niet bedoeld als serieuze aanzet tot een bruikbaar conceptueel model, maar dient ter verduidelijking van het metapatroon waardoor een grote variëteit desondanks gestructureerd modelleerbaar is.

Figuur 4: Verdenking als eigenschap van verdachte.

 

Elke aparte verdenking kan aanleiding zijn voor een verzoek tot opsporing. Eigenlijk is het opsporingsverzoek zowel hetzelfde als de verdenking, maar óók anders. Onderscheid naar verschillende contexten brengt eenvoudig oplossing, zoals figuur 5 toont. Nota bene, de eigenschappen van een verdenking verschillen van de eigenschappen van een opsporingsverzoek. In het eerste geval staan bijvoorbeeld de redenen voor verdenking vermeld, terwijl in de opsporingscontext de aanbevolen handelingen geregistreerd staan. Dus, als de reden een achterstallige parkeerboete is, kan de opsporingsambtenaar onder de noemer van het opsporingsverzoek eventueel 'opdracht' hebben het geldbedrag in kwestie te innen.

Figuur 5: Opsporingsverzoek is verdenking in nieuwe context.

 

Op vergelijkbare manier kan een ànder opsporingsverzoek afgeleid zijn van een vermissingsmelding (context: slachtoffer), van een uitstaande parkeerboete (context: verkeersdeelnemer) of van een belastingschuld (belastingplichtige), enzovoort. Het idee van conceptueel modelleren volgens het metapatroon is dat informatie eenduidig tot een unieke context beperkt blijft. Dankzij relaties blijft zonodig samenhang gewaarborgd.

Alle randverschijnselen ten spijt, is voor haalbare keteninformatisering relevant dat aan de inrichting van het openbaar bestuur wel degelijk rationaliteit ten grondslag ligt. Wat hier context heet, blijkt vaak herkenbaar in de ordening van organisaties. Daaruit volgt voor de indeling naar hoofd- en deelregisters dat zgn contexten daarvoor een uitstekende leidraad verschaffen. Voor geografisch verspreide organisaties is de herleiding uiteraard niet zo direct. Maar daarvoor is nu inzichtelijker dat zij voor een gedeelde context optimaal een hoofdregister moeten delen. De vertaalslag naar de componentenstijl is eveneens duidelijk. Een informatieverzameling is immers ook een component.

Wat bestuurders ermee opschieten is dat zij zich hun totale informatievoorziening gestructureerd kunnen voorstellen in termen van pluriforme contexten. Daar horen altijd wel contexten bij waarvoor zijzelf met hun organisatie verantwoordelijk zijn. Andere contexten met bijbehorende informatie behoren onvervreemdbaar bij (andere) ketenpartners. Kenmerkend voor ketens is precies dat allerlei informatie op de plaats en tijd waar er behoefte aan is, zonodig vanuit diverse registers in het stelsel beschikbaar is.

 

 

noot

1. Zie verder Metapattern: context and time in information models (Addison-Wesley, 2001) van Pieter Wisse.

 

 

 

2000, webeditie 2005 © Pieter Wisse

 

 

(Ook) eerder verschenen in Stijlbreuk in bestuur (Information Dynamics, 2001)