Organisatieontwikkeling en Informatie-architectuur

Pieter Wisse

Inleiding

De voorgaande tekst, Emeritaat, bevat reeds allerlei aanwijzingen over de inhoud van dit boek. Deze inleiding probeert de lezer nog wat verder de helpen.

Zoals hiervoor toegelicht, ontstond het plan voor dit boek bij het naderend afscheid van B.K. Brussaard als hoogleraar van de Vakgroep Informatiesystemen, TU Delft. Enkele voormalige studenten vormden een redactie, interesseerden uitgeverij Samsom — ook bedankt, Dick Brinkman — en probeerden iedereen op te sporen die ook in de bestuurlijke informatievoorziening bij Brussaard afgestudeerd was.

Het was nog even een opgave om actuele adressen te verzamelen. Dat lukte niet volledig, helaas. De redactie bereikte ongeveer zeventig procent.

Voor haar of zijn bijdrage kreeg de potentiële auteur geen strakke opdracht. De open vraag luidde of zij/hij, ieder voor zich, wilde vertellen over een aha-erlebnis betreffende het eigen werk. Of over wat er wellicht zo verslavend aan is. Of over de verstrengeling van theorie en praktijk. Of over ... Met de opmerking "Kijk zelfs maar eens," spoorde de redactie originaliteit aan.

Het was kort dag, en dus spannend. Vele auteurs bleken niet zonder verdere aansporingen van de redactie te kunnen. De uitgever stelde de sluitingsdatum voor inlevering van de kopij gelukkig enkele dagen uit. Dat was net genoeg. Uiteindelijk reageerde meer dan twintig procent uit de totale groep afgestudeerden ofwel bijna één derde van wie aangeschreven, opgebeld, toegefaxed en nagemailed was. Ineens stroomden bijdragen binnen.

De redactie had vooraf geen stramien voor de inhoud opgesteld. Het was dus afwachten geweest, wat er zou komen. Met alle bijdragen op een rijtje, bleek het echter goed mogelijk enkele noemers af te leiden. Dat zijn er vijf geworden zodat het boek, afgezien van dit redactionele deel, ook vijf delen kent. Dat zijn:

- organisatie-ontwikkeling met informatietechnologie
- informatievoorziening in organisatorisch perspectief
- organisatie van de informatievoorziening
- over paradigma's
- naar informatie-architectuur.

Wat aan deze indeling hopelijk meteen opvalt, is dat voor de gehele inhoud van dit boek niet de techniek, maar de organisatie het referentiekader bepaalt. Dit neemt overigens niet weg dat informatie-architecten, dus naast noodzakelijk organisatorisch inzicht, juist informatietechnologie uitstekend moeten beheersen. Wie technische ontwikkelingen niet bijhoudt, kan als informatie-architect niet geloofwaardig aan organisatorische verbeteringen meewerken. Dat maken de auteurs allemaal duidelijk. Ook luidt universeel de stelling dat praktijk zonder deugdelijke theorie niet werkt.

Binnen dat organisatorisch, pragmatisch kader laten verschillende auteurs uiteraard verschillende accenten zien. Het is boeiend om, terwijl alle auteurs toch dezelfde academische studie volgden, naar verklaring van die verschillen te zoeken.

De redactie heeft op korte termijn trouwens nog geen sluitende verklaring ontdekt. Wel meent zij enkele relevante karakteristieken te ontwaren.

Zo is het opvallend dat slechts twee auteurs (nog) in overheidsdienst zijn. Vele auteurs, die lang geleden afstudeerden, hebben echter ooit, en sommigen zelfs vrij lang, als ambtenaar gewerkt. Is het dan ook niet relevant dat van die eerste lichtingen velen thans als zelfstandig adviseur gevestigd zijn?

Van de middengroep valt op dat er nogal wat als adviseur voor grote(re) externe bureaus werken. Van de jongste afgestudeerden, althans die hier publiceren, zijn de meeste direct in het bedrijfsleven terecht gekomen. Daarentegen doen er twee promotie-onderzoek.

Wat dat allemaal betekent? Nogmaals, het antwoord heeft de redactie niet. Voorlopig blijft het bij die waarnemingen, maar de redactie nodigt de lezer uit zulke loopbaanoverwegingen bij haar/zijn interpretatie van de teksten te betrekken. Ter ondersteuning, of in het algemeen om nieuwsgierigheid te bevredigen, zijn achterin dit boek korte kenschetsen van de auteurs opgenomen.

Waar de redactie verder gaarne op wijst, is dat er naast de vijf noemers annex boekdelen oppervlakkig gezien een algemener onderscheid tussen de auteurs geldt. Dat is de tweedeling van ontwikkeling en beheer. Als informatie-architecten werken ze (bijna) allemaal. Maar blijkbaar zijn er grofweg twee soorten van zulke ontwerpers. De ene soort ontwerpt informatievoorziening, dus simpel gezegd de informatiesystemen ervoor. Zulke informatie-architecten zijn op ontwikkeling gericht. De andere soort ontwerpt niet de informatievoorziening zčlf, maar de organisátie ervan. Dat zijn de informatie-architecten die accent op beheer leggen.

Toch verhief de redactie dit onderscheid tussen ontwikkeling en beheer niet tot stramien voor het boek, maar koos voor fijnmaziger noemers. Het is immers evident dat reeds tijdens ontwikkeling aandacht voor (later) beheer nodig is. Dat betekent idealiter dat de informatie-architect een all-round ontwerper moet zijn, dus van zowel de informatievoorziening, als de organisátie van de informatievoorziening. De lezer moet zich terdege bewust zijn van de noodzaak tot dergelijke integratie van beheersopzet tijdens ontwikkeling. Dat het in de praktijk vaak voor één persoon allemaal te complex is, is ook duidelijk. Er zijn inderdaad — zoals hier blijkt uit diverse hoofdstukken — verschillende soorten informatie-architecten, te weten met ontwikkeling ňf beheer als specialisatie. Eveneens in de praktijk maakt dat aandacht voor hun expliciete synthese echter des te noodzakelijker. Er moeten dus ook voldoende generalistische informatie-architecten zijn.

Van de gepresenteerde indeling met vijf noemers is tenminste meteen de kunstmatigheid helder. Dat levert geen, althans veel minder, gevaar dat de lezer er evenzovele soorten informatie-architecten bij veronderstelt.

De fijnmaziger noemers verduidelijken eveneens dat de indeling van bijdragen tot op grote hoogte willekeurig is. Wat in het ene deel terechtkwam, had de redactie vaak bijna netzogoed in een ander deel kunnen plaatsen. Dat bevestigt alleen maar dat informatie-architecten alle relevante aspecten van informatievoorziening, van ontwikkeling tot en met beheer, van theorie tot en met praktijk, moeten overzien. De ene auteur omspant in haar/zijn bijdrage wat meer aspecten dan een andere. De bijdragen variëren trouwens — wat zeker met het voorgaande te maken heeft — ook sterk in tekstlengte.

Algemeen beschouwd, is de voorliggende bundel een soort filmopname van een beroepsgroep. En daarvan eigenlijk weer een onderdeel, met als selectiecriterium: Brussaard als afstudeerhooglereaar.

Deze, zeg maar, documentaire bestrijkt een periode van ruim twintig jaar. Achtereenvolgende generaties zijn aan het woord. Daaraan laten zich interessante ontwikkelingen van theorie & praktijk afmeten. Zij komen samengevat voorbij; en vooral verwachtingen van de toekomst komen aan bod. De trends naar het organisatorisch perspectief voor informatievoorziening en naar een uitgekristaliseerde(re) rol voor de informatie-architect zijn onmiskenbaar. Dit rechtvaardigt de titel Organisatieverandering en informatie-architectuur. Dat daarbij realiteitszin de plaats van allerlei mythen moet innemen, behoeft geen toelichting. Zo'n instelling is juist kenmerkend voor ingenieurs.

Gelet op de reikwijdte van de bundel, heeft de redactie geen pretentie dat ŕlle hoofdstukken voor ŕlle lezers even boeiend zijn. Maar het moet raar lopen, als niet elke lezer genoeg van haar/zijn gading ontdekt. Wie begrijpt dat hier niet het laatste woord staat in de discussie over de toegevoegde waarde van informatie-architectuur voor organisaties en organisatieveranderingen, gaat er vervolgens hopelijk aan meedoen.

 

 

© 1995, webeditie 2002.
Eerder verschenen in: Organisatieverandering en Informatiearchitectuur (Samsom Bedrijfsinformatie, 1995).