Wie is er nu gek?

Pieter Wisse

We leven in een tijdperk (en land) waarin nogal wat mensen die ons voor de gek houden ervan overtuigd zijn het beste met ons voor te hebben. Zo betalen wij allerlei belastingen. De overheid als zgn uitvoerende macht associeert dat geld echter niet met ... ons. Zij vindt het prompt geen gemeenschaps- maar overheidsgeld. Voor de overheid is het daarom volstrekt logisch dat zij bepaalt wat besteding ervan moet opleveren. Democratische instellingen hebben er praktisch niet of nauwelijks invloed op. En dat roept inderdaad de vraag op, hoe democratisch die instellingen zijn.

Voor de overheid is gemeenschapsgeld, herstel, overheidsgeld feitelijk de belangrijkste maakbaarheidsfactor. Wie overheidsgeld ontvangt, moet een herkenbare bijdrage leveren aan uitvoering van overheidsbeleid. Dat alsmaar specifiekere opdrachtdenken is ook doorgedrongen tot – de financiering van – de wetenschap.

Uiteraard, het is maar wat als beleid telt. De overheid heeft wederom contact met algemeen belang verloren. Dat heeft geleid tot talloze overheidjes met elk hun beleidjes.
Als gevolg van zulke fragmentatie kan een beleidje slechts gaan over concrete problemen. En het is dus ook maar wat als probleem(pje) telt.

Zoals gezegd, op die manier beschouwt de overheid thans ook het wetenschapsbedrijf. Kennisinstellingen moeten ‘de’ oplossing helpen realiseren van wat een bepaalde overheidsinstelling heeft gesanctioneerd als ‘het’ probleem. Wie beseft dat daardoor verandert wat als kennis, wetenschap e.d. telt?

Met sanctionering geeft de overheid tegelijk te kennen, dat het eigenlijk háár probleem ... niet is. Het is toch redelijk, dat voor de oplossing vooral de partijen betalen die er baat bij hebben, nietwaar? Daarom financiert de overheid slechts gedeeltelijk. Dit verklaart de populariteit bij de overheid (!) van publiek-private samenwerking, consortia enzovoort.

Het gaat al mis, doordat deelnemers doorgaans het veronderstelde probleem helemaal niet hebben, maar eraan willen verdienen. Mocht overheidssubsidie hun enige verdienste onder die noemer blijken, ook (al) goed.

Voor ontwikkeling op maatschappelijke schaal is vernauwing tot louter problemen à la overheidsbeleidjes funest. Met afhankelijkheid van financiering voelen (ook) vele wetenschappelijke instellingen annex kennisinstellingen zich blijkbaar echter gegijzeld door de overheid. Zij gaan aldus méé in de stroom van zulke beleidjes. Sterker, zij jagen ‘m nogeens extra aan. Wat ruwer uitgedrukt, zij proberen zoveel mogelijk hun eigen hachje te redden. Op die manier houden ook zij ons dus voor de gek. Zouden zij dat ècht niet door hebben? Wetenschap?

Tekenend voor volgzaam- resp. slaafsheid die mikt op een geprivilegieerde positie vind ik het boekje Knowledge co-creation: Interaction between science and society (Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek, 2008) door B.J. Regeer en F.G. Bunders. De wetenschappelijk geafficheerde auteurs R&B beogen, aldus de ondertitel, “a transdisciplinary approach to complex societal issues” te schetsen. Wie “issues” leest, zeg ook maar problemen, moet al nattigheid voelen.

Het is nota bene niet zo, dat ik ervoor pleit om géén aandacht aan specifieke problemen te schenken. Dat moet juist wèl!
Mijn kritiek betreft de zelfs opgevoerde fixatie, in tegenspraak met retoriek van transdisciplinaire aanpak, op problemen alsof ze lòs van elkaar bestaan en bijgevolg in isolement oplosbaar zijn. Maar met de variëteit van onze samenleving zijn we allang voorbij het stadium waarin oplossingen apàrt haalbaar zijn, laat staan simpelweg stapelbaar. De reële variëteit vergt een heuse paradigmawissel. We moeten uitgaan van samenhang voor netzo reële verschillen. Ofwel, oplossingen zijn interdependent.

Wat R&B beogen te schetsen is (p. 11) “a solution-oriented approach to problems.” Dat klinkt geruststellend, maar lijkt mij overbodig. Kunnen zij zich soms een probleemaanpak voorstellen die niet oplossingsgericht is?
Hoe dan ook vinden zij “a different approach to societal problems” nodig, omdat het gaat om “complex persistent problems.” Die noemen zij ook wel “unstructured problems.”

Als aanpak voor “unstructured problems” bevelen R&B “the method of transdisciplinary research” aan. Zijzèlf ondermijnen hun aanbeveling echter onmiddellijk met vermelding van “[a]n important restriction,” te weten “the perspective of science.” Kwalitatief anders is dat niet.

Indien R&B het etiket ongestructureerd zonodig ergens willen opplakken, moeten ze dat m.i. niet doen op probleem, maar principieel op aanpak. Dat is echter niet wat gelovigen in maakbaarheid willen zien. Wat R&B daarom kennelijk suggereren, al dan niet omdat zij er zèlf in (zijn gaan) geloven, is een gestructureerde aanpak waarmee het aanvankelijk ongestructureerde probleem verandert in een gestructureerd probleem en zo door naar de gestructureerde oplossing, klaar, vòlgende probleem, enzovoort. Nee, zo werkt dat niet. En àls het werkt, is het averechts met alle verspilling van overheidsgeld van dien.

Ik vermoed dat R&B menen dat de term transdisciplinair voor beleidsmakers een tongbreker is. Ik elk geval stellen zij voor “transdisciplinary research” een alternatief voor (p. 12): “mode-2 knowledge production and problem-solving.” Zij vergelijken modus-2 met modus-0 en modus-1. Zoveel verschil zie ik ertussen niet.

Ook modus-2 gaat mank aan méér dan het traditionele perspectief volgens (p. 11) “the substansive and organisational structure of universities.” De gewenste uitkomst inzetten als vertrekpunt is een vergissing die R&B vaker maken. Dat geldt bijvoorbeeld ook de verwante aanname dat (p. 14) “scientific knowledge” verschilt van “social [...] or experiential knowledge.”

Wat probleemaanpak betreft bestendigen R&B juist de “intransigence” waarvan zij beweren dat onderzoek à la modus-2 dergelijke onverzoenlijkheid dient te vermijden enzovoort. Een aanpak volgens, vooruit, modus-3 is echter allang bekend: ontwerp(houding).

En de overheid ‘dient’ maatschappelijk verkeer inclusief ontwikkeling (pas) optimaal met grotere afstand tot specifieke problemen. De overheid moet met voorrang voorzieningen borgen die vervòlgens (h)erkenning van reële problemen en realisatie van evenwichtige oplossingen bevorderen. Precies, dat is het belang van o.a. onderwijs zònder voortijdige blikvernauwing.

In een pluriforme samenleving kàn een overheid zeker op langere termijn voor haar bestaansrecht (lees ivm media: geloofwaardigheid) geen andere dan zo’n door-en-door infrastructurele opstelling kiezen. Verschillende deelnemers aan maatschappelijk verkeer ervaren nu eenmaal niet dezèlfde problemen resp. wat daarvoor als oplossingen doorgaat.

‘Het’ probleem bestaat niet, laat staan ‘de’ oplossing. Als individuele mensen vormen we een samenleving, zeg ook maar een beschaving, dankzij de ruimte die we elkaar laten voor eventuele verschillen en vooral ook het belang dat we bij elkaars verschillen hebben. Die ruimte is inderdaad niet onbeperkt en daarom omvat infrastructuur eveneens gedrags- c.q. verkeersregels te bescherming van erkende belangen.

De overheid die haarzelf in eerste aanleg als probleemgericht beschouwt ontkomt niet aan cliëntisme. Dat gaat ten koste van (im)materiële infrastructuur. Burgers (en bedrijven) zijn geen klanten! Door feitelijk willekeurige selectiviteit dreigt ontwrichting van – productieve dynamiek van – maatschappelijke verhoudingen.

Met hun boekje proberen R&B vooral, zo lijkt het althans, zgn kennisinstellingen aan overheidsinstellingen te verkopen als intermediairs voor transdisciplinaire probleemoplossing. Dat nodigt de overheid feitelijk uit met gewijzigde – voorwaarden voor – financiering van onderzoek door kennisinstellingen zoals universiteiten.

Nog afgezien van onbegrip van (de) ontwerpdiscipline (die als discipline, zeg ook maar modus, per definitie paradoxaal is), het verhaal van R&B acht ik representatief ervoor dat zowel overheids- als kennisinstellingen door valse, zelfs perverse financieringsprikkels verder verwijderd raken van de infrastructurele koers waarvoor de vitale fictie van het algemeen belang telt. Als wetenschappers hadden o.a. R&B allang beter moeten ... weten, maar blijkbaar valt er moeilijk te ontsnappen aan een gevestigde bestaansmodus. We moeten ons niet voor de gek laten houden door dat gegoochel met volgnummers.

 

 

juni 2013, webeditie 2013 © Pieter Wisse