Dit is de tekst van Weerlicht in het apparaat: katalytisch organisatie- en informatiemanagement, in 1989 in boekvorm verschenen bij Information Dynamics.
Hans Hendriks en Pieter Wisse
De programma's werken niet.
Wàt werkt niet?
Die programma's!
Maar hoe kan dàt nu?
Als ik op een knop druk, moet er iets gebeuren. Maar er gebeurt niets. Dùs werken de programma's niet.
Ze hadden toch gezegd dat die programma's het wèl zouden doen. Dat zou allemaal halverwege het jaar klaar zijn. En nu werkt er helemaal niets?
Zó erg is het ook weer niet. Sommige programma's werken best. Maar ze moeten het natuurlijk allemáál doen.
Ja, dat zou ik ook zeggen. Anders kunnen we toch niet werken?
Er is verder geen dokumentatie.
Wàt?
Dokumentatie! Ik heb het eigenlijk over technische ontwerpen. TO's, dus.
Wat zijn dàt nu weer?
Van zo'n programma, zeg maar, moet ergens staan opgeschreven hoe het werkt.
En is dat een ...?
TO, ja. Maar eigenlijk heb je ook nog een FO.
Oh?
Die TO's schijnen niet te kloppen. Die programma's, als ze al werken, doen iets anders dan wat is beschreven.
Is dat dan zo erg?
Behoorlijk. Als je zo'n programma moet veranderen, weet je niet waar je zijn moet.
Lijkt me een goede beveiliging. Het gaat toch om de boekhouding? Kan er mooi geen handige programmeur wat zitten rommelen.
Maar nu kan je ook niet eens zien of er al gerommeld is of niet. En veranderen moet je de meeste programma's toch wel eens, daar kun je donder op zeggen.
Oh, dus TO's horen er eigenlijk gewoon bij? Mooie boel is dat. Wanneer kunnen we aan het werk? Het had toch af moeten zijn? Dat heb ik tenminste altijd begrepen.
Dat zal nog wel even duren. De FO's moeten aangevuld worden.
Ook dat nog! Ik hoopte dat ik dàt niet hoefde te weten. Kom maar op met je effo.
Dat is een funktioneel ontwerp.
En moet ik dan maar raden wat dàt is. Je moet een beetje helpen. Trouwens, hoe weet jij dat allemaal?
Zo goed weet ik het ook niet, hoor. Maar het schijnt dat het woord het al zegt. Funktioneel betekent zoiets als: wat doet een systeem of deel ervan? En technisch betekent de uitwerking naar: hoe gebeurt dat met de hulpmiddelen?
Wat en hoe?
Zoiets, ja.
Wàt die programma's enzovoorts moeten doen is óók nog onvolledig bekend? Komt het ooit nog wel klaar?
Die FO's, daar is al naar gekeken. Er zijn een heleboel punten besproken. Die worden toegevoegd. Veel had weer met dokumentatie te maken.
Maar wanneer doen die programma's het nu? Dat wordt zeker volgend jaar?
Zoals het er nu naar uitziet, wel.
Maar het projekt is toch afgelopen? Ik hoorde steeds: vanaf juli kunnen jullie aan het werk. Alles staat dan klaar. Dat is dus helemaal niet zo?
Niet helemaal. Het is alleen niet af. En dat moet wel.
Hoe kan dat nu? Hadden ze dat niet eerder kunnen zeggen? Dat is nogal wat. FO's, TO's en programma's. Heb je nog meer?
2 november 1988
Dit gesprek had plaats tussen medewerkers van een gemeentelijke dienst. Het
is de grootste dienst van een grote gemeente. Deze dienst houdt zich bezig met
uiteenlopende subsidies en uitkeringen. De werkzaamheden beslaan het spektrum
van beleidsvoorbereiding tot en met betalingen aan inwoners en andere
rechtspersonen.
Op een bepaald tijdstip was daar een projekt beëindigd verklaard. Dat was
vooral ingegeven door enkele personele mutaties. Naar resultaten bleek dit
projekt echter niet voltooid. Dat bleek overigens pas tegen het einde ervan. In
de maanden daarop werd steeds duidelijker wat ontbrak.
De meeste aandacht richtte zich toen op korrektie van computerprogramma's en op
aansluiting tussen technische ontwerpen en die programmatuur. Dat moest
resulteren in een stabiele versie van nieuwe automatiseringsmiddelen voor de
financiële administratie. Tegelijkertijd werden aanvullingen in funktionele
ontwerpen aangebracht. Die zouden in volgende versies van de hulpmiddelen
verwerkt worden.
Al die taken werden ondergebracht bij een vervolgprojekt. Dat was weliswaar
voorzien maar zou zich aanvankelijk alleen richten op invoering van
hulpmiddelen die het eerdere projekt zou ontwikkelen.
Dit had meer dan vertraging tot gevolg. De veranderingen kregen een geheel ander karakter. De techniek van automatisering verdrong andere aspekten uit de aandacht. Dat kon ook nauwelijks anders vanwege die technische gebreken.
Het eerdere projekt kende voor zichzelf een ambitieus veranderkundig
perspektief. Het inzicht bestond dat voor geslaagde veranderingen in een
complexe organisatie veel meer nodig is dan automatiseringsmiddelen. Geschikt
gereedschap werd vooral als voorwaarde voor verdergaande veranderingen gezien.
Die konden dan grotendeels via invoering bereikt worden. Was dat te ambitieus
of zelfs onrealistisch?
Of ooit iets van die bedoelingen was uitgekomen, kan niemand zeggen. Kansen
daarop zijn stellig verkleind. In ieder geval ging er mis dat het gereedschap
niet tijdig met de vereiste kwaliteit beschikbaar was. Daarmee ontviel een
onmisbaar wapen aan de taktiek voor verdere veranderingen. De veranderingen
onder de noemer van het vervolgprojekt werden weer in een traditioneler
methodologisch kader voor automatisering ingepast. Nogmaals, dat was gezien de
uitgebleven resultaten van het (eerdere) projekt eigenlijk onvermijdelijk.
Daarmee dreigden evenwel vele bedoelingen ook verloren te gaan.
In dit boek schetsen wij de levensloop van dat eerdere projekt. Dat doen wij
omdat het in veel opzichten boeiend is geweest.
Na het kunstmatige einde van het projekt overheerste bij vele gemeentelijke
medewerkers teleurstelling over resultaten. Daar kwamen verbazing, boosheid
en/of andere emoties bij. Zij hadden iets geheel anders verwacht. De kant-en-klare
automatiseringsmiddelen die voorgespiegeld waren, moesten in een vervolgprojekt
voltooid worden. Daarna moest de invoering ervan nog beginnen.
Zoals dat gaat, werden de werkelijke gebreken soms aangevuld. Daar waren punten
bij die veel minder of zelfs niets met het projekt te maken hadden. Maar dat
gebeurt nu eenmaal wanneer een zondebok beschikbaar is.
Dit boek gaat grotendeels over de periode dat de begeleiders van het projekt
nog een rotsvast en inderdaad wat overmoedig vertrouwen in hun bedoelingen en
resultaten hadden. Volgens vele maatstaven is hun projekt ronduit mislukt. Maar
computerprogramma's, dokumentatie en dergelijke mogen niet als enige resultaten
gezien worden. Er is zoveel anders nagestreefd. Die bedoelingen zijn later door
de problemen rond de techniek van automatisering in de verdrukking geraakt. Wij
hopen daar licht op te werpen. Daarvoor beschrijven wij vooral die andere
aspekten van de veranderingen.
Juist de niet zozeer technische kanten van een veranderingsprojekt verschijnen
zelden of nooit in projektdokumentatie. Onze ervaringen leerden echter dat
vooral de organisatorische, personele en gedragsmatige gebeurtenissen het
verloop van een projekt bepalen, ook in technisch opzicht. Omdat het team dat
dit projekt begeleidde dat inzicht vroeg in het projekt kreeg, vonden wij
hierin een belangrijke reden voor het schrijven van deze projektbiografie.
Het resultaat van een projekt als dit wordt doorgaans slechts afgemeten aan
zijn technische uitkomsten. In dat opzicht mislukte dit projekt in eerste
instantie, evenals zovele andere in vergelijkbare organisaties elders. Dat
leidt tot de vraag: waarop kan een projekt zinvol beoordeeld worden?
In dit boek betrekken wij daarbij vooral die veranderkundige bedoelingen. En
misschien blijven die uiteindelijk als positieve resultaten over. Bij
veranderingen elders kunnen zij opnieuw geprobeerd worden. Overal zal echter
meer kritische aandacht aan de vereiste voorwaarden voor verdere veranderingen
besteed moeten worden. En deze gemeentelijke dienst kan misschien de
veranderkundige draad weer oppakken nadat de grootste opschudding over dit
projekt voorbij is. In ons katalytische referentiekader past die opschudding,
wanneer daar eenmaal aanleiding toe bestaat, overigens in het
veranderingsproces als geheel.
Wij beschrijven hoe de direkte leiding van dit projekt zijn zaken heeft
bedacht en aangepakt. Daarin zien wij een aanvulling op de literatuur over
projektmanagement en verwante onderwerpen. Want met de eigen wil en bedoelingen
van mensen die met dagelijkse leiding van een projekt belast worden wordt
doorgaans nauwelijks gerekend.
Een projekt is echter geen levenloos objekt waarmee veranderingen als vanzelf
in gang worden gezet. Zo'n projekt neemt die mensen op, allemaal met hun eigen
opvattingen en ambities. Die zijn vaak dag en nacht met 'hun' veranderingen
bezig. Daardoor kan een projekt gauw een eigen leven krijgen. Dat is met dit
projekt zeker gebeurd. Van buitenaf gezien nemen veranderingen dan soms een
onverwachte wending. Dat gedrag was niet voorzien. Zelfs de opdrachtgever staat
voor een verrassing tenzij hij nauw contact met het projekt en zijn mensen
onderhoudt.
De projektleiding bestond uit nogal zelfstandige personen. Die hebben veel
initiatief genomen. Dat was vaak nodig. Blijkbaar was daar ook ruimte voor. Het
terrein bleek grotendeels onverkend. Zij moesten pionieren. Achteraf kunnen
andere mensen zeggen dat zij de verkeerde weg hebben gebaand. En dat zij ergens
gestrand zijn.
In een genuanceerd oordeel moet begrip voor onvoorziene omstandigheden zijn.
Hetzelfde geldt voor uitgangspunten waarop de projektleiding naar het bleek
geen invloed kon uitoefenen. Nuances kunnen tevens aandacht vestigen op alles
wat er in korte tijd wèl is bereikt. Er zijn veranderingen in gang gezet. Dat
gebeurde vaak op onorthodoxe manier. Dat is trouwens meteen een belangrijke
reden waarom die veranderingen voor andere medewerkers van de gemeentelijke
dienst vooralsnog moeilijk te verteren waren. Eerdere pogingen met andere
projekten waren echter (ook) geen succes geweest.
Dit projekt hebben wij op zijn katalyserende vermogen bekeken. Daarom schrijven wij vooral over de bedoelingen die de leden van de projektleiding zèlf in hun werk legden. Succes of mislukking in termen van concrete uitkomsten is in een complexe organisatie meestal pas op veel langere termijn bekend. Daarbij komt dat een aantal bedoelingen verder reikte dan de gemeentelijke dienst waarvoor het projekt oorspronkelijk opgezet was. Een dergelijke evaluatie valt buiten het bestek van dit boek.
Dit boek heeft als concept een aantal versies gekend. Dat is op zich weinig opmerkelijk. Redenen waarom wij de tekst veranderden vinden wij hier echter relevant. In de eerste plaats verschaffen die een aanvullende toelichting op het projekt en zijn organisatorische omgeving. Het blijkt nog eens hoe verschillend(e) personen uit eenzelfde organisatie kunnen optreden. Hieruit spreekt niet alleen de situatie bij deze ene gemeente, maar dringt zich een algemeen beeld op van de manier waarop dit soort organisaties (kunnen) omgaan met veranderingsprocessen. Daarom hebben wij ervaringen met onze concepten als integraal onderdeel van dit boek opgenomen. Tegelijkertijd ligt onze verantwoording voor deze projektbiografie erin besloten.
De voornaamste bedoeling van het projekt betrof verbetering van financieel
beheer. Het ging vooral om bijbehorende informatievoorziening. Er moest nieuw
gereedschap in de vorm van een geautomatiseerd informatiesysteem worden
ontwikkeld.
Die ontwikkeling was nog enkele maanden van de aangekondigde einddatum
verwijderd toen de projektmanager één van haar suggesties deed. Zij bevorderde
reeds dat er veel inspanningen in dokumentatie werden gestoken. Dat hoort ook
zo. De bouw van een geautomatiseerd informatiesysteem, het onderhoud en beheer,
de implementatie, het operationele gebruik ervan vergen immers allemaal hun
karakteristieke beschrijvingen. Voorlichting en opleidingen vragen ook
schriftelijke neerslag.
De projektmanager miste nog een beschrijving over de aanpak, zeg het management
van het projekt. Zij vond dat een verhaal over de besturing van het projekt
toch méér dan alle andere dokumentatie tezamen een algemeen inzicht in de
betekenis en bedoelingen van de beoogde veranderingen kon verschaffen.
Dat voorgestelde verhaal kreeg meteen de aanduiding projektbiografie. Het moest een brochure van ongeveer veertig pagina's worden. Die was bedoeld voor lezers binnen de gemeentelijke dienst. Het projekt werd immers wat ongebruikelijk aangepakt. De projektmanager vond het nuttig te proberen daarvoor langs de eveneens ongebruikelijke weg van een projektbiografie meer begrip te kweken. Voorts kon die brochure bij gelegenheid op bijeenkomsten buitenshuis verspreid worden. De leden van de projektleiding werden soms als spreker uitgenodigd op studiedagen, conferenties en dergelijke iets over 'hun' veranderingen te vertellen. Een illustratief dokument bij de voordracht zou die boodschap kunnen versterken. Van eventuele missers in het technische vlak van programmatuur en dergelijke had de projektmanager toen overigens nog geen weet.
Wij kregen een opdracht. Een projektbiografie paste in aansluiting op
advisering geheel bij onze doelstelling voor praktijkgericht onderzoek en
publicitaire dienstverlening.
Van meet af aan zagen wij ruimere mogelijkheden dan een soort
voorlichtingsbrochure. Het projekt bood materiaal waarvan een algemene
strekking kan worden afgeleid. Dat is belangwekkend voor een breder publiek.
Daarom hebben wij vanaf ons eerste concept geprobeerd het projekt met zijn
aspekten steeds in algemenere kaders te plaatsen. Wij hoopten ook voor mensen
buiten dit ambtelijke apparaat, de organisatie van de gemeentelijke dienst, een
interessant verhaal te schrijven.
Het was onze bedoeling met de projektbiografie enigszins aan te sluiten op
een traditie van zogenaamde case studies. Dan is vanzelfsprekend het specifieke
projekt niet meer het doel. Het is eerder een middel voor het beschrijven van
aspekten die algemeen inzicht in complexe veranderingen kunnen bevorderen. Ons
eerste concept was al langer dan zo'n veertig pagina's. Wij hadden reeds eigen
analyses ingepast.
Wij wilden dat als boek publiceren en meenden toen dat een betaalde opdracht
zich daarmee niet liet verenigen.
Wij konden de opdracht teruggeven. Onze wat meer veranderkundig,
wetenschappelijk en journalistiek getinte interesses wonnen het van
commerciële. Het aanmerkelijke honorarium, met andere woorden, verruilden wij
voor de mogelijkheid om een breder publiek te bereiken met een publikatie die
wijzelf belangwekkend vonden.
Er veranderde daardoor in hoofdlijnen niets aan de opzet van het boek. We
bleven het 'projektbiografie' noemen die uit een doorlopende serie korte
opstellen bestond.
Voor hun eenvoudige samenhang kozen we de projektmanager als de hoofdpersoon
van ons verhaal. Zij verkreeg als een soort heldin schier onfeilbare
proporties. Wij zagen daarin geen bezwaar meer omdat we inmiddels met een
algemeen boek in plaats van een voorlichtingsbrochure voor intern gebruik bezig
waren. Literaire vrijheid kan de gedetailleerde werkelijkheid geweld aandoen
maar in plaats daarvan een andere werkelijkheid benadrukken. Die schijn van
onfeilbaarheid werd vooral gewekt doordat de projektmanager eigenlijk alleen
maar over haar opvattingen en bedoelingen kon spreken. Wij schreven dat concept
immers nog voor het einde van het projekt. Enige tekortkomingen waren nog niet
bekend. Onze hoofdpersoon was daardoor een gevangene van de toekomst. Maar wij
vonden het juist van het grootste belang om haar als het ware voorafgaand aan
de aangekondigde einddatum te portretteren. Dat gebeurt zelden of nooit bij
projekten.
De projektmanager was dus een romantische figuur geworden die wij onze eigen
woorden in de mond legden. Hierdoor kregen onze analyses en opvattingen
gemakkelijker een plaats.
De namen van personen lieten wij van meet af aan weg met enkele uitzonderingen
in een soort dankwoord. De organisatie waar het projekt zich voltrok werd in de
eerste concepten evenwel genoemd. Wij vonden dat nuttig om de lezer te helpen
zich enigszins te oriënteren. Daarnaast beloofde het projekt toen vanuit zijn
bedoelingen interessante resultaten. De eer zou door vermelding van de
organisatie ook op de juiste plaats terecht komen.
De vrijheid van biografen moet vrijwillige grenzen hebben wanneer zij hun
onderwerp duidelijk herkenbaar maken. Eigenlijk verandert het teruggeven van
een opdracht met wederzijds goedvinden daar weinig aan. Een projektbiografie
heeft bij voorkeur instemming van vertegenwoordigers van de organisatie in
kwestie.
De projektmanager had ons zonder enige terughoudendheid geholpen. Zij besefte
echter dat zij niet de juiste positie had om namens de gemeentelijke
organisatie instemming te verlenen. Daarvoor wendde zij zich tot degene die zij
als haar baas beschouwde. Dat was de voorzitter van een stuurgroep die diverse
projekten op het gebied van financiële aangelegenheden bestuurde. Opmerkelijk
genoeg was dat niet iemand uit de gemeentelijke dienst zèlf. Als voorzitter had
de direkteur van de dienst of haar plaatsvervanger voor de hand gelegen. Maar
de gemeentesekretaris was voorzitter geworden. Die staat in de ambtelijke
hiërarchie boven de direkteuren van de gemeentelijke diensten.
De projektmanager had de gemeentesekretaris steeds op de hoogte gehouden van
de voortgang rond de projektbiografie. Van ons toenmalige concept had zij ook
een exemplaar overhandigd.
Zijn instemming liet echter op zich wachten. Daarom vroegen wijzelf hem er eens
naar. Zijn antwoord luidde dat hij de tekst nog moest bekijken. Hij zou spoedig
van zich laten horen.
Die reaktie was volkomen aanvaardbaar. Dergelijke funktionarissen hebben het
doorgaans druk. Daarbij was een lange vakantieperiode zojuist ten einde.
Een tijdje later ging bij één van ons de telefoon. Het was de projektmanager
die opbelde.
Zeg, moet je horen, ik bel je voor het volgende. Jij hebt de gemeentesekretaris laatst nog eens instemming voor publikatie van de projektbiografie gevraagd.
Dat klopt.
Hij vindt het eigenlijk een beetje lastig. Volgens hem moet de dienst er ook naar kijken.
De einddatum van het projekt was inmiddels gepasseerd. Uit de dienst waren
luide protesten hoorbaar. Er was immers aangekondigd dat het projekt werkbaar
gereedschap voor geautomatiseerde informatievoorziening zou leveren. Dat was
niet gereed. Het vervolgprojekt moest ook voor verdere ontwikkeling van
hulpmiddelen opgetuigd worden.
Dat vond de gemeentesekretaris blijkbaar niet het geschikte moment voor enige
uitspraak over ons boek. Dacht hij dat de inhoud als misplaatste propaganda
over het projekt opgevat zou worden? Dat kon schade berokkenen. Hoe dan ook,
hij stuurde ons door.
De gemeentesekretaris was inmiddels geen voorzitter van de stuurgroep meer. Die
funktie had hij op de einddatum van het projekt aan de direkteur van de dienst
overgedragen.
De volgende dag stapten wij met een exemplaar van hetzelfde concept naar de
direkteur. Zij was bijzonder vriendelijk en wilde de projektbiografie graag
lezen.
Enkele weken later kwamen wij haar reaktie vernemen. Groot enthousiasme zou ons
verrast hebben. Zij bleek evenwel allesbehalve enthousiast. Gelet op de
voorgeschiedenis kon zij niet ronduit 'nee' zeggen. Maar zij vond dat de
voorgelegde tekst vele onjuistheden bevatte. Voorts meende zij dat publikatie
in dat stadium van de veranderingen ongelegen kwam. Haar advies was om dat
concept als boek te vergeten. Een heel ànder boek was meer op zijn plaats.
Wijzelf zagen ons toenmalige concept reeds geheel anders dan de opvattingen die wij erover bij de gemeentesekretaris en direkteur vermoedden. Het ging eigenlijk helemaal niet meer zo over het specifieke projekt bij de gemeentelijke dienst. Als dat er toch in werd gelezen omdat de organisatie met name vermeld stond meenden wij dat het boek verdere veranderingen niet zou schaden. Integendeel. Het zou juist in positieve zin als katalysator kunnen werken. Wij vonden enige vrees ongegrond. Maar zonder instemming van de kant van de organisatie meenden wij het boek niet volgens dat concept te kunnen publiceren.
Het is daarom een ànder boek geworden. Dat kostte betrekkelijk weinig
moeite. Want in dit geval is het voor een algemeen publiek niet noodzakelijk
dat het onderwerp herkenbaar is. Het gaat ons immers om een algemene strekking.
Wij hebben deze projektbiografie ontdaan van de naam van een bestaande organisatie.
Daarmee zijn verwijzingen naar bestaande personen en situaties eveneens
verdwenen. Dat is een techniek die reeds sinds eeuwen toegepast wordt. In een
fabel wordt de koning een leeuw. Hier hebben wij het projekt in de context van
een fiktieve gemeentelijke dienst geplaatst. De rollen van diverse personages
zijn veranderd. Misschien was de gemeentesekretaris wel nooit voorzitter van de
stuurgroep voor enkele projekten op het gebied van financieel beheer. Het
projekt voltrok zich ook helemaal niet bij een gemeente. Of toch? Enzovoorts.
Gelijkenis komt voor rekening van de verbeelding van de lezer. Daardoor worden
overigens wellicht vele situaties opeens in deze projektbiografie herkenbaar.
Het is een gedramatiseerde dokumentaire geworden waarvan ook het tot hier
geschrevene onlosmakelijk deel uitmaakt. Wij hebben het verhaal weliswaar aan
praktijk ontleend maar er onze eigen fiktie van gemaakt. Hiermee berust de
verantwoordelijkheid voor de inhoud geheel bij ons als auteurs. En als
adviseurs vinden wij publikatie in deze anonieme opzet verantwoord. Enige
(vermeende) schade aan een specifieke organisatie wordt vermeden terwijl
informatiebehoeften van een algemener publiek gediend kunnen worden.
Dit boek kent vanaf de allereerste bladzijde dus rolspelende figuren in een
anonieme organisatie.
Desondanks is een dankwoord nog passend. Wij zijn bijzondere dank verschuldigd
aan de projektmanager. Zij is met ons van mening dat zoiets als
projektbiografieën nuttig kunnen zijn voor veranderingsprocessen in complexe
organisaties. Ook nadat wij haar opdracht hadden teruggegeven heeft zij onze
inspanningen gesteund. Aan het projekt hebben vele andere ambtenaren en voorts
externe medewerkers gewerkt. Hun bemoeienissen hebben ons eveneens inspiratie
verstrekt.
Op een bepaald tijdsaspekt willen wij hier met nadruk wijzen. Vóór de einddatum van het projekt waren wij min of meer klaar met het schrijven van de hoofdstukken die hierna komen. Daar hebben wij zo weinig mogelijk aan veranderd om de sfeer van het levende projekt intakt te laten. De anonieme opzet had eigenlijk slechts tot gevolg dat in bepaalde passages een woord is gewijzigd. Tevens bood het uitstel alsmede de periode waarin de tekst drukklaar werd gemaakt, gelegenheid enig kommentaar op grond van recentere inzichten te verwerken. De gebreken aan computerprogrammatuur en bijbehorende technische ontwerpen kwamen immers pas later duidelijk aan het licht.
Publikatie van een projektbiografie achten wij nuttig, juist omdat een
maatschappelijk klimaat heerst waarin dergelijke projekten bij de overheid met
grote achterdocht bekeken worden. Er is groeiende politieke aandacht voor
automatisering bij overheidsinstellingen. De heersende opinie lijkt er vanuit
te gaan dat die projekten toch allemaal mislukken. Meestal wordt publiciteit
geschuwd en kunnen ervaringen dus ook niet gedeeld worden.
Er is ontegenzeggelijk behoefte aan constructieve uitwisseling van ervaringen
en inzichten. In deze projektbiografie proberen wij veranderkundige aspekten te
benoemen die vaak vergeten worden. Er kan van fouten èn van goede voorbeelden
geleerd worden. Alles is overigens ondergeschikt aan de kwaliteit van de
menselijke inbreng. Met kreativiteit en adequaat management zijn complexe
veranderingen niet tot mislukken gedoemd maar kunnen alom aanwezige kansen
worden geschapen en benut. Omgekeerd werkt voorzichtigheid soms verlammend en
brengt mislukking dichterbij.
Wij hopen dat de tekst als een soort case study de lezer in ieder geval
inspiratie zal verschaffen eens anders tegen veranderingen in een
organisatorische context aan te kijken. In het algemeen geven wij stellig een
(te?) rooskleurige voorstelling van het projekt. Dat hangt samen met de keuze
van onze romantische hoofdpersoon en de bedoelingen die zij in deze fiktie
verkondigt. De eerste les eruit vinden wij in ieder geval dat vertrouwen op
adviezen en contra-expertise niet onbegrensd mag zijn. Die moet zeker op
automatisering toegepast worden. Want er zijn inderdaad vele projekten mislukt
die onder de noemer van automatisering zijn uitgevoerd.
De techniek moet uiteindelijk echter niet centraal worden geplaatst maar de
mensen in organisaties en de bedoeling van hun samenwerkingsverbanden. Het
laatste is in dit projekt steeds als leidraad genomen. Daarom blijft dit
projekt ongeacht zijn uitkomst zo interessant.
Onze verhandelingen over uiteenlopende, maar verwante, onderwerpen hebben soms
zelfs wat filosofische bedoelingen. Daartoe hebben wij hier en daar
ogenschijnlijk stellige uitspraken en opmerkingen met algemene pretenties
opgenomen. Die zijn niet als onwrikbare waarheid gesteld maar veeleer om een
andere zienswijze op te wekken. Die zijn niet aan de lezer besteed wanneer deze
reeds een vergelijkbare benadering van veranderingen, al dan niet op het gebied
van geautomatiseerde informatievoorziening, bepleit en volgt. Dan kunnen wij
slechts hopen dat hij of zij de tekst als een bevestiging ervaart.
Er zijn talloze definities bedacht voor wat er onder de term 'projekt'
verstaan moet worden. We denken daarbij in eerste instantie aan de uitvoering
van een reeks geplande aktiviteiten volgens een bepaald aanpakplan in de tijd
om een of meer bedrijfsmatige doelen te dienen. De term 'projekt' associeert
ons met een hedendaagse manier van denken in een eigentijdse organisatie om
moderniserende veranderingen aan te brengen.
In dit boek wordt beschreven hoe alles aan het Projekt Beter Financieel Beheer
(BFB) bij de gemeente waarover wij spreken modern is, behalve het feit dat het
om een veranderingsproces gaat. Vele eeuwen geleden, toen er nog niet van de
term 'projekt' gesproken werd, vonden er ook groot- of kleinschalige
veranderingen plaats in de samenleving. Toen bestonden er nog geen
technologische hulpmiddelen als automatisering. Wel bestond er de overeenkomst
dat het ging om mensen die in nauwe samenwerking veranderingen moesten
doorvoeren in hun manier van werken. Overeenkomstig is ook dat zij daarbij tal
van hindernissen op hun weg vonden. Mensen in verandering is dan ook een thema
dat zo oud is als de mensheid. De begeleiders van het BFB hebben onderkend dat
de mate van succes van een dergelijk projekt zeker afhangt van moderne faktoren
als technologie en organisatiestrukturen, maar veel meer nog van tijdloze
faktoren zoals de aard van het menselijk gedrag bij veranderingen.
Hierover is ver terug in de geschiedenis al een schat van wijsheid ontwikkeld,
voor ons vastgelegd in vele cultuurbronnen.
Eén van die bronnen die misschien het meest expliciet ingaat op de kunst van
het veranderen is de I Tjing, ofwel Het Boek der Veranderingen. Dat is een dokument uit de
Chinese cultuur van zo'n 3000 jaar geleden en gebaseerd op de Taoïstische
levensfilosofie. Het bevat een verzameling levenswijsheden en raadgevingen voor
iedereen in alle tijden en omstandigheden. De lezer kan bij het meeleven van
het hier beschreven BFB-projekt veel inspiratie ontlenen aan een van de eerste
passages uit de I Tjing (uitgeverij Ankh-Hermes,
10e druk, 1982, p.12), vermeld onder het teken De Aanvangsmoeilijkheid:
De naam van het teken, Tsjoen, stelt eigenlijk een gras
voor, dat bij zijn ontspruiten uit de aarde op een hindernis stoot. Vandaar de
benaming: Aanvangsmoeilijkheid. Het teken laat zien, hoe hemel en aarde de
afzonderlijke wezens voortbrengen. Het is hun eerste ontmoeting, die met
moeilijkheden verbonden is. Het onderste teken, Tsjen, is het Opwindende: zijn
beweging gaat naar boven; als beeld heeft het de donder. Het bovenste teken,
K'an, is het Onpeilbare, het Gevaarlijke: zijn beweging gaat naar beneden; als
beeld heeft het de regen. De situatie wijst dus op dichte, chaotische volheid.
Donder en regen vervullen de lucht. Maar er komt licht in de chaos. De
beweging, die naar boven gericht is, terwijl het onpeilbare omlaag zinkt, komt
tenslotte boven het gevaar uit. In het onweer ontladen zich de spanningen, en
alles herademt verlicht.
De tijd waarin iets aan het worden is heeft zijn moeilijkheden. Het is als een
eerste bevalling. Maar de moeilijkheden zijn een gevolg van de grote overvloed
van al wat daar worstelt om een vorm te vinden. Alles is in beweging, en daarom
mag men, ondanks het bestaande gevaar, groot succes verwachten als men
standvastigheid bezit. Als iemand door het lot geroepen wordt zulk een moeilijk
begin te maken, isallesnogongevormdenduister.Daarommoetmen afwachten,
want elk voorbarig ingrijpen zou mislukking ten gevolge kunnen hebben. Ook is
het van groot belang dat men niet alleen blijft. Men moet helpers hebben om
samen met hen de chaos te overwinnen. Dat wil echter geenszins zeggen dat men
zelf passief moet blijven toezien: integendeel, men moet meehelpen en steeds
klaar staan om aan te moedigen en leiding te geven.
Het projekt is geenszins geheel volgens deze veronderstelde raadgevingen
aangepakt. Deze passage was stellig ook niet bekend in dit verband. Toch gaf deze
tekst zoveel eeuwen geleden al een beeld van universele kenmerken van
veranderingsprocessen. Juist daarom is dit beeld belangwekkend voor inzicht in
een projekt en zijn veranderingen.
Meer eigentijds kan een projekt worden vergeleken met de ontwikkeling van een
bepaald commercieel produkt. Kenmerken van een projekt zijn dan ondermeer dat
er behoefte moet zijn aan zo'n produkt, dat het produkt langs een bepaalde weg
vervaardigd wordt en dat het moet worden afgezet. Tijdens dit proces worden
door de betrokken partijen (met name de producent en de afnemers) kritische
eisen gesteld op het gebied van kwaliteit en kwantiteit. Het verloop van het
proces wordt in kosten en baten uitgedrukt. Succes of mislukking hebben — in
groter verband gezien — hun weerslag op zowel de producent als op de afnemer.
Als de produktontwikkeling wordt bekostigd door een derde belanghebbende
partij, hebben beiden ook naar die zijde een verantwoordelijkheid.
Dit beeld van produktontwikkeling wordt in deze publikatie in bepaalde passages
gebruikt. Naar de aangehaalde passage uit de I Tjing wordt niet meer expliciet
verwezen. Het plaatst het project echter in een wat ander (weer)licht die
steeds voor ogen te houden.
De vergelijking tussen produktontwikkeling en het projekt probeert op hoofdlijnen
het volgende uit te drukken: bij de gemeente is de behoefte ontstaan aan een
produkt: een verbeterd begrotingsbeheer op het gebied van subsidieverlening. De
ambtelijke leiding heeft aan een aantal deskundigen, verenigd onder de
coördinatie van het projektbureau BFB, opdracht verleend hiervoor een
instrument te vervaardigen. Dit instrument wordt gevormd door een samenstel van
geautomatiseerde informatiesystemen inklusief personele, organisatorische en
andere aspekten. Het ontwerp en de vervaardiging daarvan zijn direkt
gefinancierd door de gemeente als instantie, maar indirekt door de gezamenlijke
belastingbetalers, die gebaat zijn bij een ordelijke financiële huishouding op
het gebied van de subsidieverlening.
Voor een goede, verantwoordelijke fabrikant zijn de wensen van de klant niet
de enige richtlijn bij de vervaardiging van een produkt. Aan de andere kant is
ook zijn eigen opvatting over een technisch verantwoorde uitvoering van zijn
produkt niet het enige uitgangspunt. Hij gaat daarin verder. Hij onderzoekt of
er misschien nog betere oplossingen voor de klant zijn te bedenken. Als hij die
vindt moet er ook worden onderzocht hoe de veranderingen die hieruit
voortvloeien het beste ingepast kunnen worden in de werksituatie van de klant.
Deze gedachte heeft voor het Projekt Beter Financieel Beheer betekend dat er
zeker sprake was van een wat ruimere taakopvatting. Het beoogde produkt was zo
niet een stelsel van automatiseringsmiddelen, maar het scheppen van voorwaarden
voor een verbeterd werkproces 'financieel beheer subsidieverlening' met behulp
van onder andere technologische middelen. Het streven naar kwaliteit was vanaf
het begin een belangrijke doelstelling. Kwaliteit van het produkt van het BFB
is beschouwd als een aspekt van de maatschappelijke verantwoordelijkheid ten
aanzien van het omgaan met overheidsgelden. Het kwaliteitsstreven richtte zich
echter niet alleen op de in te schakelen apparatuur en programmatuur. Het
succes van een projekt als het BFB werd gezien in het resultaat van de kwaliteit
van een reeks samenhangende faktoren; de acceptatie van de nieuwe hulpmiddelen
door de medewerkers in de organisatie was daarbij een van de belangrijkste. De
ervaringen van grotere organisaties in de afgelopen jaren met het in gebruik
nemen van geautomatiseerde informatiesystemen hebben laten zien dat het daarbij
om veel meer gaat dan het beschikbaar stellen van toegeruste elektronische
apparatuur. Het verbeteren van de informatievoorziening blijkt steeds weer een
aanzienlijk veranderingsproces teweeg te brengen in de organisatie als geheel
en bij mensen afzonderlijk. Technologische en menselijke veranderingen kunnen
in een organisatie niet los van elkaar gezien worden.
Dit laatste is tijdens het BFB steeds onderkend en er is nadrukkelijk rekening
mee gehouden, gebruik makend van de ervaringen elders. Daarom wordt het BFB ook
geen automatiseringsprojekt maar een veranderingsprojekt genoemd. Complexe
veranderingen zijn niet te plannen, alleen te bevorderen. Daartoe is een aantal
geschikt geachte aktiviteiten nodig die herkenbaar en acceptabel zijn voor de
organisatie. De term 'projekt' is door het BFB als volgt geïnterpreteerd: het
benadrukken van de samenhang van beoogde gebeurtenissen door daarvoor een eigen
kunstmatige identiteit te creëren.
Dit projekt, dat de veranderingen heeft voorbereid, is op een bepaald moment in
strikte zin ten einde; de erdoor in gang gezette veranderingen zullen in daarop
volgende jaren hun feitelijke uitwerking moeten hebben.
Veel projekten op het gebied van informatievoorziening, zowel binnen als
buiten de overheid, geven een sterke nadruk te zien op de technologische
aspekten. Ook de dokumentatie van projekten is hoofdzakelijk van technische
aard. De hoofdverandering die plaatsheeft lijkt daarin de invoering van
(nieuwe) automatiseringsmiddelen. Het besef echter dat de organisatorische,
personele en vooral ook bedrijfsculturele aspekten ervan een minstens even
belangrijke rol spelen zijn de reden geweest om deze hier een afzonderlijke
plaats te gunnen in de dokumentatie: een levensloop van het Projekt Beter
Financieel Beheer, die de naam 'projektbiografie' is gaan dragen.
Projekten die in hoofdzaak technologisch van aard lijken te zijn zijn voor een
belangrijk deel te herleiden tot de elementen 'mens' en 'verandering'. Met andere
woorden: de mate waarin technologische hulpmiddelen succesvol kunnen worden
toegepast hangt sterk af van de mate waarin mensen kunnen omgaan met
veranderende omstandigheden. Deze projektbiografie schept een beeld van de
inzichten die in dit projekt hierover werden verworven en hoe met het principe
van 'katalyse' de noodzakelijke veranderingen in mensen in de organisatie
werden gestimuleerd.
Voor de technische kwaliteit van geautomatiseerde informatiesystemen zijn in de
afgelopen decennia tal van, al dan niet wetenschappelijke, kriteria ontwikkeld.
Voor de hiervoor genoemde andere aspekten van een veranderingsproces is
nauwelijks een beoordelingsinstrument beschikbaar. Een projektbiografie als
deze is wellicht ook bruikbaar om evaluatie daarvan te bevorderen.
Het Projekt Beter Financieel Beheer heeft betrekking op een deel van de
financiële huishouding van een gemeente.
Hoe klein of hoe groot een veranderingsproces ook is, het heeft altijd gevolgen
voor zijn omgeving. Andersom wordt de inhoud van de verandering ook voor een
belangrijk deel ingegeven door invloeden uit die omgeving. Het is een
wisselwerking.
Projekt en omgeving kunnen moeilijk los van elkaar beschouwd worden, net zoals
een handelsprodukt en de markt niet los van elkaar gezien kunnen worden. Daarom
is het van belang enig inzicht te hebben in de aard van de omgeving van het
Projekt Beter Financieel Beheer. De 'markt' van de overheid is de bodem waarop
het projekt gegroeid is. Als een projekt verder succesvol verloopt wordt het
produkt ervan ook weer op de markt afgezet. Die markt moet niet alleen als de
letterlijke omgeving beschouwd worden, zoals personen en instanties, maar ook
als het stelsel van wijdere doelen en belangen in hun historische context. In
deze en de volgende hoofdstukken worden wat kenmerken van die markt van het BFB
geschetst. Hieruit ontstaat een globaal beeld over hoe het hedendaagse
financieel beheer bij de gemeente zich verhoudt tot de maatschappelijke
doelstellingen in de loop der tijd ten aanzien van de subsidieverlening.
De gemeente heeft ondermeer subsidieverlening en verstrekking van
uitkeringen aan burgers als beleidsterrein. Op dit gebied zijn burgemeester en
wethouders verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van het beleid.
Het gemeentelijke apparaat staat hen daartoe ter beschikking. De organisatie
van een gemeentelijk apparaat is in hoofdlijnen meestal volgens een bepaald
model opgezet. In het boek Lokaal Bestuur in Nederland
(Samson, 1985) noemt A.J.G.M. Bekke in zijn bijdrage een viertal hoofdmodellen.
Dat zijn achtereenvolgens het departementale, het sectorale, het functionele en
het stafmodel. De gemeentelijke dienst van het projekt onttrekt zich echter aan
deze indeling. Dat is interessant genoeg. De gemeente heeft àlle verdelings- en
allocatiefuncties waaraan financiële overdrachten aan derden verbonden zijn, in
één dienst ondergebracht. Daaraan hebben overwegingen van klantgerichtheid,
doelmatigheid en beheersbaarheid ten grondslag gelegen. Indertijd was dat een
tamelijk vernieuwende opzet.
Onder verdelingsfuncties vallen het (marginale) inkomensbeleid dat de gemeente
kan voeren. Tot allocatiefuncties behoort de zorg voor zogenaamde collectieve
en vooral quasi-collectieve goederen zoals S.A.H. Denters in datzelfde boek
over lokaal bestuur vermeld. Dit betreft gemeentelijke activiteiten en
voorzieningen op het terrein van sport, cultuur, recreatie, jeugdzaken en
dergelijke.
Aan het hoofd van het gehele gemeentelijke apparaat staat de
gemeentesekretaris. Iedere gemeentelijke dienst wordt door een direkteur
geleid. Dat geldt ook voor de dienst voor subsidieverlening. In de ambtelijke
hiërarchie gezien, staat de gemeentesekretaris dus boven de diverse
direkteuren.
Naar historie en grootte van organisatie gemeten, neemt de component subsidieverlening inclusief uitkeringen bij deze gemeente een zeer omvangrijke plaats in. Dat geldt ook voor de geldstromen. Op de totale uitgavenbegroting van de gemeente in 1988 is het overgrote deel toegewezen aan de subsidieverlening in kwestie.
Om het gemeentebeleid goed te kunnen uitvoeren is in de loop der jaren een
complex stelsel van regelingen ontstaan. Deze regelingen vormen het kader
waarbinnen dit beleid zich beweegt. Voor het uitvoerend ambtelijk apparaat, in
het bijzonder voor de grote dienst waaraan die taken zijn toegewezen, is dit
het spelreglement voor het werkproces 'subsidieverlening'.
Thans beslaat dit stelsel vele tientallen formele regelingen met financiële
consequenties voor de gemeente. Een aantal regelingen wordt gekenmerkt door een
langlopende werkingsduur per individuele zaak. Dat houdt in dat een
wederpersoon gedurende vele jaren financiële rechten kan ontlenen aan een
verplichting die de gemeente is aangegaan.
Voor het projekt BFB vormden de subsidieregelingen een uitgangspunt. De inhoud
van deze regelingen dient immers in het financiële beheer en de
informatievoorziening daarover herkenbaar te zijn. Anders gezegd: de
subsidieregelingen als instrumentele neerslag van het beleid dienden een
inzichtelijke vertaling te krijgen naar het financiële beheer ervan. Deze
regelingen kunnen worden opgevat als de produktielijnen waarlangs de subsidies
van begin tot eind to tstandkomen.Vooreenadekwaatfinancieel beheer moeten
in die produktielijnen financiële meetpunten worden aangebracht. Het
instrumentarium voor registratie van en rapportage over financiële metingen
moet worden gevormd door de informatiesystemen die door het BFB zijn
ontwikkeld; dat zijn de behandelingsmodule en de verantwoordingsmodule,
gelijknamig vormgegeven in het Systeem Behandelingsmodule (SBM) en het Systeem
Verantwoordingsmodule (SVM). De betekenis van deze informatiesystemen met hun
specifieke letteraanduidingen zal verderop worden toegelicht.
Reeds eerder, maar zeker ook in de loop van het BFB kwam echter naar voren dat de regelingen als beleidsinstrumenten weinig bepalingen bevatten die zijn toegesneden op het beheer. Daardoor bleken deze regelingen niet gemakkelijk bruikbaar als handvatten voor de opzet van een instrument voor beter begrotingsbeheer. De procesgang van de subsidieverlening in de organisatie wordt echter wel heel duidelijk door de regelingen bepaald. In het instrumentarium moet voor de procesgang van elke regeling daarom afzonderlijk worden bekeken waar een meetpunt voor het begrotingsbeheer kan worden gelegd. De enorme diversiteit van de regelingen maakt deze operatie aldus complex.
De Dienst Subsidieverlening (DSV) is dat deel van het gemeentelijke apparaat
dat zich speciaal bezighoudt met het verlenen van subsidies en uitkeringen. Het
is in de vergelijking met produktontwikkeling daarmee de direkte markt voor
'instrumenten voor beter financieel beheer' van de fabrikant BFB. De DSV werd
beschouwd als de klant van de groep deskundigen die onder coördinatie van dat
projekt BFB werkten. De leiding van de DSV zou dus eigenlijk de opdrachtgever
moeten zijn.
De DSV is echter een organisatie binnen de gemeentelijke organisatie als
geheel. Daaruit volgde de bemoeienis van de gemeentesekretaris; dat is de
hoogste ambtenaar van de gemeente. Het terrein van de subsidies en uitkeringen
is trouwens opgenomen in de portefeuille van één der wethouders. Burgemeester
en wethouders kennen voor dit veelomvattende en moeilijke terrein voorts
nadrukkelijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daarop kan het college dus
direkt als eenheid aangesproken worden. De verhouding tot bestuurders die door
de Kroon respectievelijk langs de politieke weg van gemeentelijke verkiezingen
zijn benoemd vergt hier echter geen toelichting.
De organisatie van het gehele gemeentelijke apparaat is hier eveneens minder
van belang. In dat verband hoeft slechts duidelijk te zijn dat de
gemeentesekretaris een hogere positie heeft dan de direkteur van de Dienst
Subsidieverlening. Gelet op deze relatie tussen beide ambtenaren kan de
aandacht vervolgens op de dienst zèlf gericht worden.
De organisatiestruktuur van de DSV bestaat uit eenheden op diverse echelons.
Om een concrete voorstelling van de organisatie van de DSV te kunnen maken moet
bedacht worden dat deze dienst enkele honderden ambtenaren telt. Het totaal aan
financiële overdrachten aan derden bedraagt jaarlijks een paar honderd miljoen
gulden.
Binnen de gemeentelijke dienst voor subsidieverlening zijn regelingen naar
aandachtsterreinen gegroepeerd. Dat volgt vooral een indeling in
allocatiefuncties. Enkele afdelingen houden zich met de beleidsmatige
coördinatie bezig. Dat zijn de centrale beleidsafdelingen. Behalve met
coördinatie zijn medewerkers van deze organisatorische eenheden ook belast met
de daadwerkelijke uitvoering van een beperkt aantal subsidieregelingen.
Enkele jaren geleden kwam een organisatorische verandering op gang met het doel
een belangrijk deel van de uitvoering van het subsidiebeleid te deconcentreren
naar de uitvoeringskantoren in de gemeente. Ieder decentraal kantoor bedient
iets als een deelgemeente of wijk.
Het merendeel van de regelingen wordt daarom thans door medewerkers van
zogenaamde uitvoeringskantoren uitgevoerd. Dat geschiedt echter binnen de
kaders die door beleidsafdelingen zijn aangegeven. Omgekeerd legt een
uitvoeringskantoor verantwoording, waaronder financiële, af via de diverse
afdelingen die de onderhavige regelingen beleidsmatig coördineren. En via die coördinerende
afdelingen komt verantwoording terecht op het hoogste echelon van de DSV. Op
dat niveau bevindt zich de direkteur die voor enigszins gespecialiseerde
werkzaamheden over een aantal stafafdelingen beschikt. De stafafdelingen
verschaffen voorts ondersteuning aan de beleidsafdelingen en
uitvoeringskantoren. De afdeling voor financieel-ekonomische zaken (FEZ) is
zo'n eigen stafafdeling van de DSV.
In theorie is deze organisatiestruktuur doorzichtig genoeg. In de loop van
het projekt BFB werd steeds duidelijker dat over het overeenkomstige financiële
delegatiepatroon in de praktijk echter allesbehalve duidelijkheid bestond. En
door allerlei niveaus van delegatie wordt bij dergelijke projekten in grote
organisaties al gauw onzichtbaar wie nu de feitelijke belanghebbenden zijn bij
het verbeteren van een werkproces, in dit geval het financieel beheer rond de
subsidieverlening.
In het kader van het BFB is getracht deze verhoudingen in het oog te houden.
Doelbewust is aandacht gegeven aan de gedachte dat het niet om een naamloos
projekt van superspecialisten ging in een onpersoonlijke en ondoorzichtige
overheidsstruktuur. De praktijk van de dienst moest herkenbaar blijven. Daar
kwamen politieke dimensies bij. Mede gezien de belangstelling voor het
onderwerp ook buiten de DSV zelf is onderkend dat het BFB een duidelijk wijder
belang heeft.
In de vorige hoofdstukken is kortweg iets gezegd over het wijder belang van de verbetering van het financieel beheer bij de DSV. Hiermee wordt aangegeven dat er meer ondergrond voor deze verbetering is dan alleen die van interne doelmatigheid en doeltreffendheid binnen de organisatie van de dienst. Dat geldt per definitie voor alle overheidsorganisaties omdat ze een direkte maatschappelijke dienstverlening moeten bieden. In het geval van (het financieel beheer van) de subsidieverlening is dat als volgt samen te vatten:
— geld is een instrument om maatschappelijke doelen na te kunnen
streven, waaronder de uitvoering van het subsidiebeleid;
— de bevolking, dat wil zeggen individuele burgers alsmede andere
rechtspersonen, heeft recht op een goede kwaliteit van het subsidiebeleid; die
kwaliteit moet, gezien de daarvoor toegewezen begroting, jaarlijks kunnen
worden bereikt;
— de door middel van de belasting ter beschikking gestelde gelden
moeten inzichtelijk kunnen worden beheerd, opdat de uitgaven nauwkeurig kunnen
worden verantwoord; omgekeerd geldt datzelfde voor ontvangsten.
De toevoeging over ontvangsten vereist enige toelichting. Een aanzienlijk deel van de financiële overdrachten aan derden bestaat uit leningen. De voorwaarden zijn (doorgaans) gunstiger dan waaronder in het vrije geldverkeer kan worden geleend. Op enig moment of gedurende een reeks van jaren moet het geleende bedrag door de derde evenwel terugbetaald worden. Dat zijn ontvangsten. Voorts moeten veel overdrachten formeel als voorschotten opgevat worden. De definitieve vaststelling van het subsidiebedrag geschiedt pas nadat de gesubsidieerde aktiviteit is voltooid. Met een voorschot beschikt de derde over de financiële middelen die aktiviteit te ondernemen. Het eventuele verschil tussen zo'n voorschot en het definitieve subsidiebedrag wordt bijbetaald danwel gevorderd. In het laatste geval zijn er wederom ontvangsten. Al met al zijn de jaarlijkse ontvangsten via de DSV aanzienlijk.
In de jaren dat steeds meer werd geconcludeerd dat het financieel beheer van de gemeente en in het bijzonder rond de subsidieverlening niet meer optimaal kon worden verricht met de bestaande instrumenten, ontstond er aldus een maatschappelijke noodzaak om verbetering aan te brengen. Naast deze maatschappelijke noodzaak bestaat er ook een duidelijke strategische betekenis van de financiële informatievoorziening voor een organisatie als de gemeente. Naast regelgeving is geld immers het medium voor de primaire processen van de subsidieverlening. Dit zijn de processen waaraan de organisatie haar bestaansrecht of maatschappelijk mandaat ontleent. Deze noodzaak tot verbetering van instrumenten voor financieel beheer werd kracht bijgezet door wettelijke eisen. Vanaf 1 januari 1985 zijn nieuwe gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften van kracht geworden. De financiële administraties van de gemeente waren daaraan nog niet optimaal aangepast. Adequate informatievoorziening voor financieel beheer en financiële verantwoording was niet gewaarborgd.
Financieel beheer van gemeentegelden vindt vooral plaats op basis van een proces van boekhouding. Binnen overheidsinstellingen is er wel uniformiteit in de wijze van verantwoording van gelden. Bepalingen daartoe liggen immers vast in genoemde comptabiliteitsvoorschriften. Bij de diverse gemeenten is er echter geen uniformiteit in het instrumentarium voor de boekhouding, hoewel de laatste jaren weer inspanningen zijn verricht om centraal, in een samenwerkingsverband tussen meer gemeenten, geautomatiseerde systemen te ontwikkelen. Door hun grootschalige karakter en daardoor moeilijke beheer(s)baarheid hebben die gemeenschappelijk ontwikkelde systemen echter tot heden in vele overheidssituaties nog weinig concrete toepassingsmogelijkheden gevonden. Hoewel het proces van boekhouden in essentie overal hetzelfde is, zijn er zo tussen de gemeenten grote verschillen ontstaan in opzet en werking van het instrumentarium.
De inrichting van de instrumenten behoort uiteindelijk tot de verantwoordelijkheid van de desbetreffende overheidsorganisatie. Op die manier kan dit instrumentarium adequaat op de aard en omstandigheden van de dienst worden toegesneden. Dit werd ook reeds in een vroeg stadium geconstateerd bij het financieel beheer van deze gemeente.
In dat licht gold als oorspronkelijke doelstelling dat vanaf 1 januari 1988 de begroting van de gemeente beter beheerst en bewaakt zou kunnen worden, zowel om een betere financiële verantwoording te kunnen afleggen als om beter informatie te kunnen geven bij individuele verzoeken daartoe.
Niet alleen in maatschappelijk opzicht, maar ook binnen de organisatie zelf speelt het financieel beheer een belangrijke rol. De gelden voor de gemeente worden voor een deel rechtstreeks besteed aan de uitvoering van het beleid en voor een deel aan overheadkosten. Op beide terreinen is het financieel beheer een instrument van management. Het moet als zodanig ook verder ontwikkeld worden. Via een stelsel van mandaat en delegatie is bijvoorbeeld in de vorm van het BFB gewerkt aan de verbetering van dit beheer; hiervoor zijn ook belastinggelden benut waarover verantwoording verschuldigd is. Van het hoogste tot het laagste niveau van de organisatie is financieel bewustzijn nodig om een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden te bewerkstelligen.
Hoewel dit in het arbeidsproces binnen een grote organisatie als deze gemeente niet steeds zo direkt meer gevoeld wordt, heeft per definitie elke overheidsaktiviteit maatschappelijke relevantie. Zeker ook in overheidsprojekten wordt doorgaans te weinig aandacht besteed aan dit aspekt van het werk van ambtenaren, zowel door de ambtenaren zelf als door anderen. De grootschalige en complexe struktuur van de overheidsorganisaties neigt snel tot een fixatie op deelprocessen van het werk. Een projekt als het BFB is benut om de relatie van mensen in hun werk met dit deel van het primaire maatschappelijke proces waar mogelijk weer aan te trekken. Het maatschappelijk funktioneel kunnen zijn is immers een belangrijke drijfveer van mensen. Zo kan een wisselwerking worden nagestreefd: gemotiveerde ambtenaren en — in dit geval — een goed beheer van gemeenschapsgelden. In het BFB is ervan uitgegaan dat deze niet goed zonder elkaar kunnen.
Het wiel is niet van de ene op de andere dag uitgevonden. Daaraan is een
lange periode voorafgegaan waarin mensen bij zichzelf de behoefte gingen voelen
aan iets dat als voertuig kon dienen. Dat dat iets rond moest zijn en moest
kunnen draaien, is vermoedelijk pas in het allerlaatste stadium concreet
gemaakt.
Op vergelijkbare wijze is ook het projekt BFB niet uit de lucht komen vallen.
Er is een lange periode van bewustwording aan voorafgegaan. Die is niet meer
tot in de finesses te reconstrueren. Dat is jammer omdat daardoor enig licht op
de verhouding tussen gemeentesekretaris en direkteur had kunnen vallen. Aan de andere
kant is zo'n reconstructie niet zo van belang. Het projekt BFB is er immers
gekomen, hoe dan ook.
Rond 1980 werd op de diverse fronten die zich bezighielden met de financiële
aspekten van de gemeente ervaren, dat de manier waarop de inspanningen op het
terrein van subsidieverlening werden beheerd onvolkomen was.
Mensen en hun werkwijzen zijn niet statisch. Omstandigheden waaronder het
werk wordt verricht zijn voortdurend onderhevig aan veranderingen. Dit zijn
veranderingen van politieke, sociaal-ekonomische, technologische en andere
aard. Zo moet ook de informatievoorziening en alles wat daarbij nodig is
voortdurend aan de veranderende omstandigheden kunnen worden aangepast. Op het
gebied van het financieel beheer waren er langzamerhand redenen ontstaan om
werkwijze en instrumentarium op de veranderde behoeften af te stemmen.
Een dergelijke ervaring gaat vaak leven omdat er meer in de lucht hangt dat in
die richting wijst. Ook op het gebied van financieel beheer was dat het geval.
Ook andere gemeenten uitten behoefte aan verandering. De herziening van de
comptabiliteitsvoorschriften onderstreepte de behoefte aan verandering op een
breder terrein binnen de gemeentelijke overheid.
Dit samenspel van interne en externe impulsen heeft binnen de gemeente geleid tot het initiatief om concretere voorzieningen te treffen. Gaandeweg kreeg dit streven om het begrotingsbeheer te verbeteren meer en meer een projektvorm. Aanvankelijk was deze tot binnen de DSV zelf beperkt. Eind 1985 werd dit uitgebreid tot een samenwerkingsverband tussen de DSV en de overkoepelende Direktie Financieel-Ekonomische Zaken (DFEZ) van de gemeente. Het resultaat hiervan was dat er veel onderzoek werd gedaan naar de knelpunten die hadden geleid tot de groeiende problematiek rond het financieel beheer. Hierdoor groeide wel het inzicht in de situatie, maar na enige tijd had dit nog nauwelijks geleid tot een begin van oplo ssingen.Ditbaardehetgemeentebestuur zorgen. In juni 1986 leidde deze zorg tot een crisisoverleg, waarin duidelijk werd dat er met daadkracht tot snelle verbetering moest worden gekomen. Daartoe werd op 1 september 1986 het Projekt Beter Financieel Beheer (BFB) ingesteld in de uiteindelijke vorm zoals in deze projektbiografie beschreven. Een belangrijk accent van personele bezetting bij dit projekt werd vertaald in de instelling van een projektbureau. Daarmee werd de bezetting ervan een formeel deel van de organisatie. Een ander accent was de instelling van een stuurgroep en de benoeming van een voorzitter ervan.
Gezien de ook elders gesignaleerde behoeften aan een bruikbaar financieel instrumentarium, kunnen de inspanningen bij de DSV niet als een afgescheiden bezigheid beschouwd worden. In de loop van het projekt werd ingezien dat de ervaringen en resultaten een bijdrage zouden kunnen betekenen aan de gedachtevorming over financieel beheer op een veel breder terrein dan alleen dat van de subsidieverlening. De te treffen voorziening moest logischerwijs niet alleen binnen de DSV zelf een registratie van gegevens in financiële administraties en een verantwoordingsmechanisme inhouden; ze zou ook aansluiting moeten hebben met de overkoepelende gemeentelijke boekhouding. Tevens diende het nieuwe instrumentarium de informatiefunktie van de gemeente naar andere bestuurslagen zoals de Provincie en het Rijk te ondersteunen. Het nieuwe instrumentarium moest er voorts toe kunnen bijdragen dat op zo kort mogelijke termijn een goedkeurende accountantsverklaring zou kunnen worden verkregen. Onder deze noemer had ook de burgemeester zich in 1986 namens het gehele college in "toezeggende betekenis" uitgelaten tegenover de gemeenteraad. Er moest dus iets gebeuren.
Zoals de rondheid van het wiel betrekkelijk lang op zich heeft laten wachten
in de geschiedenis van het vervoer, zo lag in de aanvang van het BFB ook niet
glashelder vast hoe het resultaat eruit zou moeten gaan zien. Een scala aan
technologische hulpmiddelen zou daarbij diensten moeten bewijzen. Vast stond
dat er, geheel naar de omstandigheden en de mogelijkheden van deze tijd, een
uitgebalanceerd geautomatiseerd informatiesysteem moest worden ontwikkeld
(computerapparatuur en computerprogrammatuur).
Mede gezien de belangen die op het spel stonden, was het duidelijk dat de
kennis van een aantal deskundigen zou moeten worden ingeroepen, zowel op
financieel als op automatiseringsgebied. De focus van de ambtelijke top was in
dit stadium gericht op het treffen van een deugdelijke voorziening voor deze
specifieke situatie. Zoals bij vele grote informatieprojekten bij grote
organisaties was men zich er daarbij van bewust dat het toch in zekere zin een
sprong in het duister zou zijn. Hoewel de bedoeling geen misverstanden liet,
waren er nog duidelijk open plekken: welke deskundigen moesten worden
ingeschakeld? Welk systeem moesten zij gaan ontwerpen? Welke veranderingen zou
dit teweeg brengen in organisatie en werkwijze? Hoe snel kon het systeem gereed
zijn voor gebruik?
De leiding van de gemeentelijke organisatie meende dat er te weinig
voorwaarden binnen de DSV aanwezig waren om spontaan binnen afzienbare tijd
veranderingen te laten groeien. Aan het begin van de periode van oriëntatie
stelde de gemeentesekretaris daarom een opvallende daad. Hij trof naast de
bestaande organisatie een voorziening, waarvan de impulsen door die organisatie
zouden moeten worden opgepakt. Aan het hoofd van het projektbureau werd een
projektmanager benoemd die geen uitgesproken automatiseringsdeskundige of
financieel deskundige was. De eindverantwoordelijkheid van de projektbeslissingen
kwam zo bij een niet-specialist te rusten. Daarmee gaf het gemeentebestuur bij
monde van de gemeentesekretaris impliciet te kennen dat het om meer zou gaan
dan alleen een technologische aanpassing van een hoeveelheid bestaande
werkzaamheden. Daarop werd de projektmanager geselekteerd. Haar aanpak van
eerdere veranderingsprocessen en haar bijzondere aandacht voor de menselijke
aspekten hadden veel vertrouwen gegeven. In de juiste materiedeskundigheid op
financieel en informatisch gebied werd voorzien door de andere leden van het
projektbureau en door ingehuurde externe deskundigen.
Al spoedig nadat dit projektbureau van start ging zou blijken dat de keuze van
de leden van het projektbureau en daarmee de deskundigheidsverdeling een
belangrijke faktor voor de vorderingen betekende.
Vanaf zijn instelling in september 1986 kreeg het projektbureau BFB een
rechtstreekse verantwoordelijkheid aan de gemeentesekretaris. Hoewel het
veranderingsobjekt het financieel beheer bij de DSV was en een hiërarchische
onderbrenging onder de leiding van de DSV daarom wellicht meer voor de hand zou
hebben gelegen, kon min of meer stelselmatig verzet tegen deze beslissing niet
achterhaald worden. Dat is overigens niet zo vreemd. De verdeling van invloed
blijft meestal als openlijk onderwerp van gesprek een taboe. In dokumenten
zoals vergaderverslagen valt daarover vrijwel nooit iets te vinden.
Daarom blijft dit ook in de geschiedenis van het projekt BFB een nogal duistere
periode. De opmerkingen in dit hoofdstuk dragen bijgevolg een sterk
hypothetisch karakter.
De reden voor de instelling van het projekt was dat het financieel beheer
van subsidieverlening niet optimaal verliep. Hier was een spanningsveld te
verwachten, doordat de ideeën en initiatieven van het projektbureau uitgelegd
zouden kunnen worden als kritiek op de eerdere werkwijze van de DSV. Dit zou
het doel van het projekt onbedoeld kunnen vertroebelen.
Het begrip voor de noodzaak van veranderingen zou wel eens ongelijk verdeeld
kunnen zijn. De leiding van de DSV staat inhoudelijk dichtbij het politieke
vuur zolang het gaat om de verschillende belangengroepen in de gemeente en hun
vertegenwoordigers in de raad. Er was evenwel een ander politiek vuur ontbrand.
De voorgeschreven bezuinigingen op de gemeentelijke begroting vergden het maken
van keuzes tussen belangen. De tijd dat voor groeiende vraag ook meer
financiële middelen beschikbaar kwamen was voorbij. De algemene leiding van de
gemeente leek eerder dan de medewerkers van de dienst te begrijpen dat
dergelijke keuzes onontkoombaar waren. En voor het maken daarvan was een
adequaat instrumentarium voor financieel beheer onontbeerlijk. Verder waren er
de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften op de uitvoering waarvan in het ambtelijke
apparaat vooral de gemeentesekretaris zou worden aangesproken. En hetzelfde
gold voor een zogenaamde goedkeurende accountantsverklaring die nog ontbrak.
Het was dus niet ondenkbaar dat de noodzaak voor beter financieel beheer door
de leiding van de DSV nog minder werd gevoeld. Of wellicht, wanneer daarin het
verschil niet lag, meende de direkteur van de DSV nog dat er met een eigen
benadering genoeg kon worden bereikt. De gemeentesekretaris wenste evenwel een
ingrijpender benadering, om welke redenen dan ook.
In ieder geval werd de verantwoordingslijn voor het veranderingsproces
rechtstreeks naar het hoogste ambtelijk niveau binnen de gemeentelijke
organisatie gelegd. In het kader van het projekt konden het projektbureau en
(de leiding van) de DSV zo op gelijke voet hun inbreng hebben over de
veranderingen.
Een positie van het projektbureau geheel binnen de dienst zou voor de gemeentesekretaris en de projektmanager voorts ongewenst kunnen zijn geweest omdat de DSV volledig in beslag genomen leek door de urgentie van het eigen beleidsterrein en de dagelijkse operationele zaken. Hierdoor zou weleens te weinig afstand genomen kunnen worden; het zicht op belangrijke zaken en het overzicht over uiteenlopende belangen zou hierdoor minder aandacht kunnen hebben. De ruimte die nodig is voor het struktureel verbeteren van het financieel beheer zou niet gevonden kunnen worden binnen de bestaande 'urgentie-cultuur' bij de DSV. Urgentie komt voort uit ad hoc-noodzaak; het daadwerkelijk belang van zaken komt voort uit strukturele noodzaak. Uiteindelijke prioriteiten worden bepaald door een evenwichtige afweging van belang en urgentie. Deze afwegingen vereisen een karakteristieke besluit¬vaardigheid. Er is een zekere afstand voor nodig om de eigen urgentie te onderbreken voor een strukturele benadering. De stand van het financieel beheer getuigde ervan dat dergelijke afwegingen onvoldoende gemaakt werden: de veelheid en complexiteit van te verwerken gegevens en het verantwoordelijkheidsgevoel voor de dagelijkse continuïteit hielden bij het management van de DSV de mogelijkheden te beperkt voor het bewerkstelligen van strukturele verbeteringen.
Rechtstreekse ophanging van het projektbureau aan de hoogste leiding in de
persoon van de gemeentesekretaris bleek temeer van belang omdat de opdracht
waarmee het projektbureau aan de slag ging eigenlijk een kader- of raamopdracht
was. Met andere woorden: een algemene opdracht aan het begin, welke naar de
omstandigheden verder zou moeten worden gedetailleerd en op details bijgesteld.
In globale termen was door het gemeentebestuur vastgesteld wat het doel van het
projekt en de taken en bevoegdheden van de projektmanager en haar medewerkers
waren. Naarmate de aktiviteiten van het projektbureau toenamen, werd het meer
van belang duidelijkheid te scheppen in het verwachtingspatroon dat men binnen
de gemeente van het projektbureau had. In ieder geval had het projektbureau als
gevolg van de algemeen gestelde opdracht bijzondere behoefte aan legitimatie.
Die kon bij uitstek door een direkte lijn naar de gemeentesekretaris worden
verstrekt. Zo leek althans de redenering te zijn.
Het is duidelijk dat het 'passeren' van mensen in een organisatie zijn prijs
heeft. De winst die bij aanvang geboekt kan worden, kan eenvoudig verloren
gaan. Tal van medewerkers van de DSV bleken naderhand moeite met resultaten van
het projekt te hebben. Dat was soms om strikt inhoudelijke redenen. Dikwijls
speelden echter andere motieven een rol. Een gepasseerde medewerker kan later
slechts met extra inspanningen tot acceptatie van resultaten bewogen worden.
Daarom werd aan voorlichting bijzondere aandacht gegeven.
Aan de andere kant zou het projekt met een andere positie niet gebaat geweest
zijn. Via de gekozen opzet kon tenminste een begin met veranderingen worden
gemaakt. Het is eigenlijk geen vraag of een andere opzet met een andere
opdracht beter was geweest. Dat was immers reeds zonder enig resultaat
geprobeerd.
Uit een oogpunt van kwaliteit en efficiëntie is in het algemeen bij
projekten het formuleren van relevante taakopdrachten van groot belang. Daarbij
moet vooral met de praktische omstandigheden worden gerekend. In de praktijk
werkt het nodeloos vertragend als tijdens de rit blijkt dat opdrachten niet in
een passende mate van detail of juist algemeenheid zijn vastgesteld. Dit geldt
zeker als een projekt onder tijdsdruk moet worden uitgevoerd; en dat is bijna
altijd het geval.
In het geval van het BFB heeft de projektmanager in overleg met de diverse
betrokkenen de taakopdracht zelf verder concreet geformuleerd binnen de gegeven
kaders. Deze opdracht is gaandeweg op belangrijke punten vastgelegd en
vastgesteld door de stuurgroep onder voorzitterschap van de gemeentesekretaris.
Dat heeft zeker bijgedragen aan de snelheid waarmee het BFB veranderingen in
gang heeft kunnen zetten en stimuleren. Zoals aangegeven, kende de positie van
het projektbureau vooral ten aanzien van acceptatie ook nadelen. Die komen bij
gelegenheid verderop ter sprake.
Het BFB startte aldus als afzonderlijk projekt met een eigen stuurgroep
onder leiding van de gemeentesekretaris. Behalve het BFB waren echter meer
projekten tegelijkertijd gaande op het gebied van financieel beheer van de
gemeente, te weten het projekt Decentralisatie Uitvoering Betalingen (DUB) en
het projekt Rechtmatigheid SubsidieVerlening (RSV).
Op deze projekten zelf wordt nader ingegaan bij het hoofdstuk 'Andere
Projekten'.
Om het financieel management als samenhangend geheel te kunnen verbeteren, was
het om te beginnen nodig de samenhang van deze projekten inhoud te geven. Mede
op aandrang vanuit het BFB werd de bundeling der projekten gestimuleerd. Met
name de gemeentesekretaris, gesteund door burgemeester en wethouders, trad
hierin sturend op. Hij achtte het noodzakelijk om het financieel management bij
de gemeentelijke dienst nadrukkelijker te coördineren. Daartoe werd, toen het
BFB en de twee andere projekten al enige tijd liepen, een Stuurgroep Financieel
Management ingesteld als punt van samenkomst van deze drie projekten. Voorzitter
van deze nieuwe stuurgroep werd de gemeentesekretaris. Voorts werd een
coördinator benoemd om de ambtelijke relaties tussen de drie projekten te
geleiden.
Daadwerkelijk financieel management is overigens meer dan de som der delen
BFB, DUB en RSV. Coördinatie hiervan impliceert dat er vanuit een
gemeenschappelijke filosofie wordt gewerkt. In dat opzicht moest er nog
stroomlijning plaatsvinden aangezien de drie projekten ieder afzonderlijk waren
aangevangen. De bron van deze filosofie was het sterkst verankerd in het BFB.
Het was daarom van groot belang dat de richtinggevende werking van het BFB in
het verband van de stuurgroep bewaard bleef.
De essentie is dat financieel management niet beperkt moet blijven tot het werk
van dienstonderdelen voor financiële aangelegenheden. Financieel management is
een taakaspekt van alle managers, ook van andersoortige dienstonderdelen.
Daartoe moet overal in een organisatie financieel bewustzijn gekweekt worden.
Zowel uit een oogpunt van bedrijfsmatigheid (goed financieel beheer) als uit
een ethisch oogpunt (verantwoord omgaan met gemeenschapsgelden) is dit op alle
niveaus noodzaak. Bijna alle beleidsmatige en uitvoerende maatregelen immers
hebben financiële gevolgen. Dit is diep verankerd in het karakter van de
overheidsbemoeienis die, naast vanzelfsprekende wet- en regelgeving, in
belangrijke mate geschiedt via financiële impulsen.
Aan het streven naar daadwerkelijk financieel management werd vooral vorm gegeven door een zeer nauwe werkrelatie tussen de projektmanager BFB en de voorzitter van de stuurgroep; voorts werd dit ook gedaan door het meer betrekken van de andere projekten bij de ontwikkeling van het BFB. Hierop wordt elders in de tekst meer gezegd. Met name de voorzitter van de stuurgroep, eveneens gemeentesekretaris, is vanuit zijn positie een hoofdrol toegedicht bij het stimuleren van een algemeen financieel bewustzijn onder managers. Ook is dit aspekt in de voorlichting vanuit het projektbureau benadrukt.
Het projektbureau werd gevormd door een vaste kern van drie funktionarissen: de eerder aangeduide projektmanager, een plaatsvervangend projektmanager tevens materiedeskundige op het gebied van gemeentefinanciën en een projektsekretaris. Daarnaast was voorzien in administratieve ondersteuning, waarvoor aanvankelijk één maar later twee medewerk(st)ers werden benoemd. De aard en omvang van het projekt in aanmerking nemende was dit een kleine projektgroep. Het werd echter juist zeer werkbaar geacht deze kern bewust beperkt te houden. De kracht van deze struktuur lag erin dat de funktionarissen in korte tijd goed op elkaar ingespeeld konden raken. Daarbij konden zij de benodigde aanvullende deskundigheid steeds op tijdelijke basis van elders binnen of buiten de gemeente betrekken. Op die wijze kon de slagvaardigheid van het team optimaal zijn.
Het houden van vaart en het boeken van kwalitatieve voortgang was een van de
belangrijkste funkties van de kerngroep. De (bege)leiding van het proces moest
de eerste en zo mogelijk enige prioriteit in hun dagelijks werk kunnen zijn.
Daarbij was het van belang dat de leden van het projektbureau geheel voor deze
taak zouden zijn vrijgesteld. Deze voorwaarde was als zodanig ook door de
projektmanager reeds voor het begin van het pro
jektgesteld.Eerdereveranderingservaringen hadden haar hiertoe mede gebracht.
Een veranderingsprojekt van deze omvang, van welke aard ook, heeft dermate veel
te verzorgen aspekten, dat in ieder geval de projektmanager en haar naaste medewerkers
er hun volledige aandacht aan moeten kunnen wijden. Het kernteam is immers het
motoriek achter het veranderingsproces.
Anderzijds vereist de flexibiliteit van werken dat een projektgroep niet een
organisatie in de organisatie moet worden. Een veranderingsteam moet een
speerpunt kunnen blijven vormen en moet voor zichzelf het vooruitzicht op
eventuele logheid, bureaucratie en dergelijke voorkomen. Het team moet
tegelijkertijd ingeburgerd zijn in de organisatie, maar er anderzijds met een
frisse blik van buitenaf tegenaan kunnen kijken. Het projektbureau kan zelf
moeilijk veranderingen doorvoeren in de organisatie; dat kan alleen gebeuren
door degenen die zelf operationele verantwoordelijkheden hebben in het
subsidiëringsproces. Wel kan het er belangrijk toe bijdragen dat mensen in de
organisatie zich bewust worden van de noodzaak tot verbetering. Zie voorts het
hoofdstuk 'Veranderingskatalysators'. Het projektbureau moet de funktie van
katalysator van veranderingen vervullen en daarbij alternatieven aandragen. Een
klein team van enkele op elkaar ingespeelde mensen is daartoe gemakkelijker in
staat dan een grote groep. Het effekt van de 'geïnteresseerde buitenstaander'
werd, zoals eerder aangegeven, ook sterk bepaald door de ophanging van het
projektbureau rechtstreeks aan de gemeentesekretaris in plaats van binnen de
DSV. Op belangrijke nadelen van zo'n positie (want die zijn er ook) wordt
verderop ingegaan.
De verleiding is groot om kwaliteit en deskundigheid voor een veranderingsprojekt te willen zoeken in de omvang van het deskundigenteam dat wordt ingeschakeld. Behalve wellicht impliciete overwegingen van status, is deze neiging denkelijk meer toe te schrijven aan een zoeken naar zekerheid. Per definitie immers is de positie van een opdrachtgever, projektgroep, projektbureau of projektmanager niet geheel zonder gevaren. Een projekt is nu eenmaal een strijdtoneel van belangengroepen. Een projekt kan succesvol zijn of volkomen mislukken, er is bijna geen middenweg. Dit predikaat wordt ook vrijwel automatisch meegegeven aan degenen wier naam met zo'n projekt verbonden is. Het gevaar van falen leidt er daarom vaak toe een vrij permanente groep te verzamelen die qua aanzien en aantal een redelijke buffer kan vormen tegen de krachten in de organisatie die (nog) weinig veranderingsbereid zijn. In het navolgende wordt aangegeven waarom in het kader van het BFB voor een meer omgekeerde benadering is gekozen.
Dat de beste verdediging in de aanval moet worden gezocht is weliswaar een
gemeenplaats, maar het drukt wel uit dat het een idee van meervoudig toepasbare
waarde is. Er zijn echter twee soorten aanvallen: enerzijds de aanval die
inspeelt op de natuurlijke beleving van het slachtoffer en hem geleidelijkaan
overhaalt iets te doen of te laten; deze benadering behoudt respekt voor de
aangevallene en laat geleidelijkaan een verandering van binnenuit ontstaan.
Anderzijds is er de aanval die daar totaal geen rekening mee houdt en zijn doel
tracht te bereiken door met een zeker geweld, overmacht en met overrompeling op
te treden. Deze laatstgenoemde wordt hier als onnatuurlijk bestempeld.
Het overal waarneembare verschil tussen die twee benaderingen is dat
overrompeling verzet opwekt; bij een natuurlijke verandering neemt daarentegen
de veranderende of aan verandering onderhevige partij zelfs na enige tijd het
vaandel over en wordt soms zelfs 'nog roomser dan de paus'. In het algemeen,
onafhankelijk van onderwerp, plaats en tijd, is waar te nemen dat dergelijke
verschijnselen zichzelf voortplanten: verzet bij de één wekt verzet bij de
ander op. Natuurlijke verandering kan worden bereikt door overtuiging;
overtuiging van de één roept overtuiging bij anderen op. Deze constateringen
vloeien dus niet uit de bedrijfs- of organisatiekunde voort, maar zijn
gebaseerd op de gedragingen die mensen van nature onderling vertonen en die
voor iedereen zichtbaar zijn.
De funktie van een projektgroep of projektbureau is erop gericht een
bestendige verandering teweeg te brengen. Dat wil zeggen een verandering die op
eigen kracht doorgroeit, ook als het feitelijke projekt ten einde is. Dit houdt
in dat in het kader van een projekt het streven erop gericht moet zijn
natuurlijke ontwikkelingen te stimuleren, die ook op den duur stand houden. Een
projekt is echter in zichzelf gebonden aan een bepaalde tijdlimiet. Vóór een
zekere einddatum moeten zodanige resultaten bereikt zijn dat de verandering
zichzelf daarna verder op gang helpt. Dit houdt in dat tegen die tijd in de
potgrond van de organisatie voldoende levensvatbare stekjes van de nieuwe plant
aanwezig moeten zijn. Dergelijke tere stekjes kunnen niet ontkiemen door de
massaliteit of het zware kaliber van een projektteam, maar door eigen
initiatief en nieuw verworven inzichten. Het is de taak van een projektteam om
de bruikbaarheid van die inzichten in korte tijd aan te tonen. Daarbij gaat het
er veel minder om de vorm van de verandering zoals strukturen en middelen op te
leggen dan om de inhoud ervan (doelen en inzichten) over te dragen.
Die overdracht kan in korte tijd alleen gerealiseerd worden doordat de kiemen
zichzelf verder voortplanten. Een projektgroep kan alleen gezonde stekjes
proberen te ontdekken of desnoods planten en ze daarna op gepaste tijden water
geven. De organisatie van in dit geval financiële groeiers en bloeiers zal
echter met kruisbestuiving en in een eigen groeitempo tot bloei moeten geraken.
Een projektteam dat te hard aan de planten gaat trekken zal ze eerder afbreken
dan opkweken. Derhalve moet het projektteam stapsgewijs zoeken naar mensen in
de organisatie die overtuigd kunnen worden van het nut van de inzichten en
voorstellen uit het projektteam. Deze mensen kunnen de funktie van katalysator
gaandeweg overnemen en vervolgens in hun naaste omgeving vervullen. In die rol
zijn zij van onschatbare waarde in het veranderingsproces en moeten zij
gewaardeerd en gestimuleerd worden. Het projektteam fungeert dan als
katalysator van de katalysators. De pretentie dat een projekt in korte tijd
alle betrokkenen van inzicht kan doen veranderen is immers irrealistisch.
In die verantwoordelijkheid is het van groot belang dat het projektteam als een
eensgezinde kracht optreedt. Eigenlijk heeft het team daarin de werking van een
enkele persoonlijkheid, ook al bestaat het fysiek uit verschillende leden. Een
zekere charismatische werking van het team is niet van ondergeschikt belang.
Zo'n staat van gemeenschappelijk denken en optreden kan nagenoeg alleen bereikt
worden in een zeer hecht team van goed op elkaar afgestemde en van elkaar
overtuigde mensen. Een groter team valt immers al snel ten prooi aan de
oermenselijke kenmerken die nu eenmaal verbonden schijnen te zijn met
gestruktureerde samenwerkingsverbanden: verdeeldheid van inzichten, competentiestrijd
en belangenverschillen.
Om zijn geloofwaardigheid te bevestigen moet een projektteam vanzelfsprekend vanaf het begin wel deskundige inzichten uitdragen. Hierin behoeft echter niet noodzakelijkerwijs voorzien te worden door het team permanent te laten uitdijen met deskundige adviseurs. Het projektteam moet deskundige inzichten verwerven; dit kan uitstekend door tijdelijk de in een bepaald stadium noodzakelijke kennis van elders te betrekken in de vorm van interne materiedeskundigen of ingehuurde externen. Door de tijdelijke participatie van aanvullende medewerkers kan kwaliteit van inzichten worden gewaarborgd zonder dat het team de voordelen van de hiervoor geschetste permanente kleinschaligheid verliest. Deze benadering is bewust gevolgd. Vanwege het ontbreken van voldoende personele capaciteit in het eigen ambtelijke apparaat zijn voor aanvullende werkzaamheden regelmatig externe medewerkers ingehuurd.
Hoewel meestal met een globale aanduiding over externe deskundigen wordt gesproken, is het zuiverder om hierin tenminste een tweedeling aan te brengen. Externe medewerkers kunnen grofweg worden onderscheiden naar adviseurs en assistenten. Adviseurs worden ingehuurd vanwege ontbrekende deskundigheid bij de opdrachtgever. Zij worden geacht een bijdrage te leveren aan de richting waarin het projekt zich ontwikkelt. Dat kan een bepaald aspekt betreffen, bijvoorbeeld het ontwerpen van strukturen voor informatievoorziening, of meer algemeen van aard zijn zoals veranderkundige begeleiding op hoofdlijnen. Assistenten anderzijds worden ingehuurd wegens ontbrekende capaciteit; zij richten zich op de uitvoering van eenmaal ontwikkelde ideeën, bijvoorbeeld door programmeren.
Bij het BFB werd de kwaliteit van ingehuurd personeel door het projektbureau getoetst op basis van vooral gezond verstand. Anderzijds werd aan externe adviseurs ook de gelegenheid gegeven hun inzichten tegenover elkaar te presenteren. Door hoor en wederhoor kon het projektbureau zo de verschillende inzichten naar eigen oordeel tegen elkaar afwegen. Contra-expertise is nuttig of zelfs noodzakelijk wanneer de besluitvormer zelf niet over inhoudelijke deskundigheid beschikt. Toepassing van contra-expertise is een goed middel voor projektmanagement, hoewel dit bij sommige adviseurs opmerkelijke reakties kan oproepen, zoals is beschreven in het hoofdstuk 'Seances en Klopgeesten'. Voorts zijn er blijkbaar grenzen aan de onderlinge controle onder de noemer van contra-expertise. Aan een rekencentrum was bijvoorbeeld opdracht gegeven om de computerprogrammatuur en dokumentatie die door een programmatuurbedrijf werden ontwikkeld inhoudelijk en kwalitatief te beoordelen. Dat moest gebeuren om de toekomstige produktie van het geautomatiseerde informatiesysteem te waarborgen. Die opdracht heeft niet gewerkt. Er waren geen of anders veel te zwakke signalen dat er iets mis kon zijn. Dat komt misschien omdat het rekencentrum de rol van contra-expert niet begreep. En het kan ook zijn dat de projektleiding het rekencentrum eigenlijk niet in die rol zag en dus eigenlijk niet attent op eventuele signalen was.
Vanuit het ideeënkader en de benadering van capaciteit, die hiervoor zijn
geschetst, heeft het projektbureau BFB getracht de voor een verbeterd
financieel beheer nodig geachte veranderingen te instigeren in de gemeentelijke
dienst voor subsidieverlening. In veranderingen moeten ondermeer financiële
middelen geïnvesteerd worden. Deze zijn te onderscheiden in enerzijds
geldinjekties die de voorwaarden voor verandering kunnen scheppen en anderzijds
in het vrijmaken van fondsen voor het kunnen onderhouden van de beoogde
gevolgen daarvan. In de termen van een automatiseringsprojekt wordt dit meestal
uitgedrukt in de financiering van de systeemontwikkeling aan de ene kant en die
van het beheer en onderhoud van een eenmaal ontwikkeld systeem aan de andere
kant.
In de termen van het BFB is echter niet alleen naar de kosten van de
technologie gekeken. Vooral ook is rekening gehouden met het geld dat gemoeid
zou zijn met de aanplant van een nieuwe manier van financieel beheer in de bestaande
organisatie. Het budget dat voor het BFB werd gereserveerd had betrekking op
het financieren van de gehele beginontwi kkeling.
Investeringsgeldenmoetenworden beschouwd als een instrument om veranderingen
in gang te kunnen zetten. Datzelfde is ook te zien met betrekking tot andere
begrotingsmiddelen, waarmee de gemeente door financiële impulsen ontwikkelingen
probeert te sturen en te beïnvloeden. De aktiviteiten die nodig zijn om
veranderingen te ontwikkelen zijn afhankelijk van de omstandigheden en het
moment. Omstandigheden veranderen, soms voorzien en soms onvoorzien. Dit heeft
de consequentie dat er van een vooraf opgestelde planning moet kunnen worden
afgeweken als er nieuwe kansen zijn of als een geplande aanpak niet goed blijkt
te werken. Hierop wordt hierna nader ingegaan.
In het kader van het BFB betekende dit ondermeer dat — zonder dat dit vooraf
exakt was gepland en begroot — de deskundigheid van anderen moest kunnen worden
ingehuurd als dit nodig bleek. Geld moest dan — uiteraard binnen de gestelde
grenzen van de raamopdracht — geen oponthoud mogen vormen voor een noodzakelijk
geachte aktiviteit; de ontwikkeling van het projekt als geheel moest hierdoor
zo weinig mogelijk hinder ondervinden. Het tijdig kunnen financieren van in te
huren kwaliteit levert een doelmatigheid op die eerder geld opbrengt dan kost.
Veel automatiseringsprojekten zijn met name kostbaar door de opgelopen
vertragingen.
De behoefte aan het flexibel kunnen beschikken over het projektbudget bracht
de projektmanager ertoe reeds in een vroeg stadium het budgethouderschap van de
projektgelden aan zich te trekken. Als immers de filosofie en de aangekondigde
aanpak door de opdrachtgever in beginsel zijn geaccepteerd, moet de opdrachtgever
erop kunnen vertrouwen dat het uitgavepatroon overeenkomstig die filosofie zal
zijn. Op zijn beurt moet de projektmanager vanzelfsprekend periodiek op
ordelijke wijze verantwoording afleggen over de gerealiseerde bestedingen. Het
projektbureau kweet zich van deze verantwoordelijkheid door tussentijds
financiële verantwoordingen af te geven. Dit bleek een onverwacht initiatief,
dat vertrouwen wekte. Verder blijkt hieruit dat delegatie en verantwoording als
keerzijde daarvan nog weinig in de financiële cultuur van de DSV verankerd
waren.
In de praktijk van het projekt bleek deze werkwijze zowel voor het projektteam
als voor de ingehuurde externe medewerkers een goede basis tot samenwerking: de
projektmanager kon snel besluiten met financiële gevolgen nemen; de externe
medewerkers konden snel betaald worden. Door deze zekerheid en het vertrouwen
in de opdrachtgever kwam dit de continuïteit van hun beschikbaarheid, inzet en
motivatie ten goede.
Het budgethouderschap van de projektfondsen dient bij voorkeur een onderdeel te zijn van de projektopdracht. Zoals bij 'Stuurgroep en Voorzitter' werd aangegeven is het BFB begonnen met een algemene raamopdracht van het gemeentebestuur respectievelijk gemeentesekretaris aan de projektmanager. Hoewel het budgethouderschap vanaf het begin bij het projektbureau berustte konden de precieze bevoegdheden van het projektbureau op dit gebied in de loop der tijd meer worden geconcretiseerd. In het algemeen is aan te bevelen tenminste de aanwijzing van de projektmanager als budgethouder vooraf te regelen in de taakopdracht.
Het projektbureau zag zich tot taak gesteld een verbeterd begrotingsbeheer
mogelijk te maken. Dat dit meer zou inhouden dan het realiseren van een
geautomatiseerd informatiesysteem werd aan het begin van het projek
talduidelijk.Nietteminwashetinformatiesysteem wel de basis waarop het hele
(veranderende) financieel beheer zou worden gebouwd. Daarom moest er een
referentiepunt worden gevonden dat de blijvende validiteit van het systeem zou
kunnen waarborgen gedurende het gehele wordingstrajekt. Er was behoefte aan een
soort kompas waarop tijdens het projekt kon worden afgelezen of de kwaliteit
van de vernieuwende ideeën nog goed zou zijn.
Niet alleen voor het projektbureau zelf werd zo'n kompas belangrijk gevonden.
Ook voor het bereiken van voldoende acceptatie in het begin zou het van belang
zijn als het projekt door een zekere autoriteit gesteund zou worden. Daarnaast
had het gemeentesekretaris wel in vertrouwen een opdracht met algemene
strekking verstrekt, maar wenste zich in dat vertrouwen toch regelmatig
bevestigd te zien.
Om deze vliegen in één klap te slaan werd omgezien naar een of meer externe
adviseurs met een erkende deskundigheid en een zekere bekendheid. Er werd in het
bijzonder gezocht naar deskundigen die zowel kwaliteit zouden hebben op het
desbetreffende materieterrein, als kennis van en ervaring op het gebied van
organisatie, informatievoorziening en werkwijze bij de gemeentelijke overheid.
Na een procedure van afweging werden twee externe adviseurs aangezocht van wie een professionele kritische instelling mocht worden verwacht ten aanzien van het onderwerp. Het betrof een financieel-ekonomisch deskundige en een informatiedeskundige, beiden van buiten de eigen organisatie. Zij werden aangetrokken op aanbeveling van personen binnen en buiten de gemeente.
Met deze eerste adviseurs werd afgesproken dat zij de voortgang van het
projekt vooral bestuurlijk op hoofdlijnen zouden volgen. Met adviezen zouden
zij bijsturen waar zij dat noodzakelijk vonden. Voorts zouden ze als een
regelmatig klankbord beschikbaar moeten zijn voor het projektbureau.
Tijdens hun werk bleken de eerste adviseurs een betrouwbaar kompas te zijn. Zij
vormden een passend tegenwicht tegen het projektbureau, dat in korte tijd veel
ingrijpende veranderingen in gang moest zetten en daartoe een scala aan nieuwe
ideeën genereerde. Deze adviseurs moesten zich volgens de aanwijzingen van de
gemeentesekretaris als "professionele zwartkijkers" gedragen. In de
branding van de projektvloed bewaakten zij als golfbrekers op hoofdlijnen de
intrinsieke waarde, juistheid en volledigheid van de ideeën en procedures. Zo
fungeerden zij gedurende het begin van het projekt alseenfeitelijkecommissievantoezicht.Ditbetekende
echter niet dat de twee adviseurs per definitie een eenstemmig team vormden;
zij bleven afzonderlijke adviseurs met een eigen visie op de zaken. In die zin
kon het projektbureau, in zijn streven naar het beste resultaat, de
afzonderlijke visies in bepaalde gevallen tegen elkaar afwegen. Deze vorm van
contra-expertise is ook later met andere extern ingehuurden toegepast. Hierin
werd een mogelijkheid gezien om als niet-specialistisch projektbureau een
impliciete kwaliteitsbevordering te bewerkstelligen.
Eerder werd reeds aangeduid hoe nodig de overtuigingskracht van een projektbureau is in een veranderingsproces. Deze kracht ontbrak in het begin doordat het projektbureau een positie had naast de staande organisatie. Later kon deze kracht voor een belangrijk deel worden ontleend aan de instemming van deze adviseurs met de hoofdlijnen van de BFB-voortgang. Hierdoor werd de positie van het projektbureau in het overleg met de diverse andere partijen binnen de gemeente duidelijk versterkt.
Aan een van de aanbevelingen van de eerste adviseurs werd gevolg gegeven door reeds in een vroeg stadium van het projekt een aanbevolen adviseur voor organisatorische informatievoorziening in te huren. Diens meerwaarde werd vooral gezien in zijn visie op financiële informatievoorziening, zoals reeds beproefd bij een andere grote overheidsorganisatie. Dat leverde spoedig een concrete oplossingsrichting op voor de (geautomatiseerde) informatievoorziening waarmee vrijwel direkt een koers voor het gehele veranderingsprojekt kon worden ingezet. Dat wordt verderop op diverse plaatsen toegelicht.
Tijdens het BFB is overigens vaker gebruik gemaakt van de onderlinge contactstrukturen van adviseurs. Binnen de grenzen van gezonde concurrentieverhoudingen werd een selektie van personen volgens 'coöptatie' verricht. Er werd immers naar personen met kwaliteit gezocht. Hiervoor zijn als het ware de bestaande netwerken van adviseurs-over-adviseurs benut. Het is — bij wijze van vergelijking — zinvoller om de katalogus van een bibliotheek goed te kunnen gebruiken dan elk afzonderlijk boek te kennen; het weten-te-vinden is vaak nuttiger dan het weten.
Het projektbureau fungeert als motoriek achter het veranderingsproces. Dat
is al eens gezegd. In die zin werkt het ook letterlijk als een motor: alle
onderdelen moeten aanwezig zijn en in perfekte afstelling met elkaar draaien.
Er hoeft maar één onderdeeltje te ontbreken of een eigen weg te gaan en de
motor levert geen goede voortbeweging meer op. Zo is ook de samenstelling van
disciplines en persoonlijkheden in het projektbureau zeer kritisch. Vanaf het
begin werd sterk gehecht aan de kleinschaligheid van het projektbureau. Daarmee
werd onnodige ballast voorkomen. Dat leidde tot een vaste kern, bestaande uit
een projektmanager, een materiedeskundige (tevens adjunkt-projektmanager). Deze
twee hebben de vaste kern uitgebreid met een projektsekretaris en een
administratief medewerker. Door een zo kleine bezetting was het voor de funktionarissen
een grote uitdaging, maar ook een noodzaak, om als een uiterst slagvaardig team
te gaan opereren.
Bij de personele invulling van deze funkties zijn drie eisen in het oog
gehouden. Ten eerste zouden de funktionarissen complementair aan elkaar moeten
zijn. Alle kennis en vaardigheden die voor het motoriek nodig waren moesten
tenminste in één van hen aanwezig zijn. Ten tweede zouden de funktionarissen
elkaar zoveel mogelijk moeten kunnen vervangen. Dit gold met name voor de
projektmanager, de materiedeskundige en de projektsekretaris, die als
inhoudelijke vertegenwoordigers van het projektbureau naar buiten zouden moeten
treden. Ten derde moesten de funktionarissen gezamenlijk over een goede kennis
van de organisatie beschikken. In een veranderingsproces is het kunnen
inschatten en voorspellen van reakties uit de organisatie essentieel. Dat
kunnen eigenlijk alleen interne medewerkers goed, zonodig bijgestaan door
externe adviseurs. Dit in tegenstelling tot het voorspellen van het gedrag van
relatief eenvoudige technische elementen, zoals computerapparatuur en
computerprogrammatuur. Hiervoor behoeft het inzetten van externe medewerkers
niet op onoverkomelijke bezwaren te stuiten; het kan zelfs voordelen hebben.
Wel blijkt dat tussen deze zo verschillende oriëntaties een intermediair goede
diensten kan vervullen danwel noodzakelijk is.
De zorgvuldige keuze van personen voor de vervulling van de funkties in het
projektbureau is een faktor waarvan de slagvaardigheid van een projekt in
belangrijke mate afhankelijk is. Bij het BFB is dit heel duidelijk gebleken
doordat de aangestelde funktionarissen ook daadwerkelijk complementair en
plaatsvervangend optraden. Daardoor waren in de praktijk de scheidslijnen
tussen de drie funkties ook vager dan de formele taken aangaven. Geheel naar de
omstandigheden werden rollen onderling overgenomen. Wat hierna over de
projektmanager wordt vermeld geldt ook voor de materiedeskundige en de
projektsekretaris en omgekeerd. Hun rollen zijn hierna apart nader toegelicht.
In de vergelijking van het resultaat van een projekt met een commercieel produkt speelt de projektmanager deels de rol van architekt van het nieuwe gebouw en deels die van aannemer. Als aangenomen werk tracht hij een goed werkend informatiesysteem te doen bouwen en te integreren in de organisatie. Voordien zal hij echter een gedegen bouwkundige basis moeten zien te bereiken, waarin de rechtvaardiging van het systeem moet zijn te herkennen. Voor deze complexe taak is het van groot belang dat de 'terms of reference' duidelijk omlijnd zijn. Afspraken over grond, bouwontwerp, kwaliteit van de materialen en de bouwtermijn moeten worden afgesproken. Daarmee wordt de haalbaarheid van het bouwsel in kaart gebracht met het oog op tijd, geld en personeel.
Een projektmanager wordt per definitie voor een projekt aangezocht omdat de
opdrachtgever, in dit geval de gemeentesekretaris, vertrouwen heeft in haar
aanpak en het verwachte resultaat. Die manager gaat volgens een eigen aanpak te
werk omdat zij een persoonlijke filosofie heeft ontwikkeld ten aanzien van het
projekt of dat soort projekten. Als zij reeds een reputatie heeft, is die
voortgevloeid uit de resultaten van die filosofie. Vanuit dit
verwachtingspatroon vangt de projektmanager als hoge boom dan ook veel wind.
Het projekt zal alleen kunnen slagen als de projektmanager volgens haar
filosofie te werk mag en kan gaan. In dat licht is het essentieel dat een
aanstaand projektmanager haar voorwaarden moet kunnen voorleggen aan de
opdrachtgever; daarmee definieert zij in feite een aantal succes- en
mislukfaktoren voor de beoogde benadering. Hoewel, zeker binnen de overheid,
projektopdrachten veelal in het bestaande hiërarchische kader worden verstrekt,
moet niettemin een overeenkomst kunnen worden gesloten over deze voorwaarden.
Voor het projektmanagerschap is immers geen alomvattende methodologie, geen
opleiding, geen gebruiksaanwijzing voorhanden en bruikbaar. De persoonlijke
filosofie van een projektmanager is haar handelsmerk waarop de opdrachtgever af
komt. De projektmanager moet kunnen aangeven of zij gezien de voorwaarden het
beoogde resultaat haalbaar acht. Zo niet dan moet zij op gelijke voet kunnen
onderhandelen over het aanpassen van de voorwaarden of de opdracht terug kunnen
geven.
In dat opzicht is een funktionaris die een dergelijke opdracht niet aanvaardt
wegens onvoldoende voorwaarden een betere projektmanager dan iemand die een
projektleiding aangaat op te zwakke of onduidelijke voorwaarden.
Als voorwaarden in dit verband kunnen materiële en immateriële worden onderscheiden. Materiële voorwaarden zijn bijvoorbeeld het toegewezen budget, personele ondersteuning naar kwaliteit en aantal, werkruimten en andere kantoorfaciliteiten. Immateriële voorwaarden moeten vooral worden gezien in werkafspraken over bevoegdheden en samenwerkingsverbanden met andere funktionarissen of instanties, budgethouderschap van projektfondsen en zo meer.
De 'terms of reference' die de gemeentesekretaris met projektmanager BFB
overeenkwam hadden vooral betrekking op de projektafbakening en het
rechtmatigheidsvraagstuk. Met betrekking tot de afbakening zijn in een aantal
voorkomende gevallen van onduidelijkheid nadere afspraken vastgelegd over welke
zaken wel en welke niet tot de taak van het BFB gerekend konden worden.
Hierover is in de loop der tijd langs deze weg als het ware een soort
jurisprudentie ontstaan, waarnaar verwezen kon worden. Rond het
rechtmatigheidsvraagstuk was in afwijking van de periode daarvoor in de aanvang
van het projekt reeds eenduidig overeengekomen in hoeverre het projektbureau
zich de bewaking van de aard en de kwaliteit van de in het systeem in en uit te
voeren gegevens tot taak moest rekenen. Anders gezegd: zou het BFB ervoor verantwoordelijk
zijn dat er een goed instrument zou worden geleverd, of ook dat de informatie
die in en uit het systeem zou komen goed zou zijn. Dit laatste werd door het
projektbureau als een onwaarschijnlijke taak gezien: de gebruikers van het
systeem bepalen immers of het instrument goed of slecht gebruikt wordt, niet de
ontwerpers. In een vroeg stadium van het projekt heeft de projektmanager er —
om hierover misverstanden te voorkomen — op aangedrongen dit
rechtmatigheidsvraagstuk buiten de opdracht van het BFB te houden. Dit werd
formeel vastgelegd.
Uiteraard moet de kwaliteit van het instrument worden afgemeten aan ondermeer
de mogelijkheden om de kwaliteit van de invoer van gegevens te bevorderen. Dit
verband wordt doorgaans aangeduid met de term 'gebruikersvriendelijkheid',
waarmee de complexiteit ervan overigens snel over het hoofd wordt gezien. Er
zijn echter nog veel meer faktoren die de kwaliteit van de invoer bevoor- of
benadelen. Daarvan is de kwaliteit van het personeel wellicht de belangrijkste.
Dergelijke faktoren bleven natuurlijk buiten de 'terms of reference'. Niettemin
verschafte het BFB bij gelegenheid wel signalen wanneer verbeteringen absoluut
noodzakelijk geacht werden.
Bevoegdheden bieden ruimte voor de aktiviteiten van een projektmanager of stellen daar juist grenzen aan. Samenwerkingsverbanden scheppen of beperken eveneens zijn handelruimte. Eigenlijk zijn bevoegdheden formele vormen en samenwerkingsverbanden informele vormen van dezelfde persoonlijke relaties tussen funktionarissen in een (of meer) organisaties. Het werkbaar funktioneren van deze omgangsspelregels is essentieel voor de speelruimte van de projektmanager. De verruimende of beperkende werking die hiervan uitgaat straalt af op de overige projektmedewerkers.
Het opbouwen van persoonlijke relaties is een voortdurend aandachtspunt van
een projektmanager. De manager kan en moet als regel zelf weinig verrichten,
maar hoofdzakelijk coördineren en stimuleren dat anderen in de organisatie de
draad oppakken. Willen de uitgedragen ideeën geaccepteerd worden, dan zal eerst
de uitdrager, in dit geval de projektmanager, geaccepteerd moeten zijn. In haar
hoedanigheid als katalysator van natuurlijke veranderingen moet zij in dat
groeiproces voortdurend coalities zien te sluiten met voor haar belangrijke
personen. Haar dagtaak is vooral onderhandelen: met iedereen die als
belanghebbende wordt gezien of die zich als zodanig opwerpt; en over alles wat
in verband met de te vervullen taak wordt gebracht.
In dat opzicht zijn er in hoofdzaak drie categorieën medespelers in het spel
van de projektmanager. Voordat er ook nog maar iets gebeurd is wordt een
projektmanager bij haar aantreden geconfronteerd met enerzijds een kleine groep
uitgesproken voorstanders, anderzijds een klein aantal faliekante
tegenstanders; daar tussenin staat een grote groep die ambivalent of geheel
zonder mening is.
Voorstanders zijn mensen die op enigerlei wijze en met zelfontwikkelde motieven
het nut of voordeel van de aangegeven richting hebben ontdekt. Voorstanders
behoeven niet meer veroverd te worden; zij moeten behouden worden door zinvolle
bevestigingen in hun opvattingen. Tegenstanders die bij voorbaat al
tegenstanders zijn hebben kennelijk reeds argumenten ontwikkeld die geen
relatie met de projektgang hebben; met projektargumenten zullen hun inzichten
dus waarschijnlijk niet wijzigen. De energie van een projektmanager is derhalve
het beste besteed aan de grote groep die zich nog geen volledige mening heeft
gevormd over inhoud en vorm van het projekt. Deze categorie is het meest
ontvankelijk voor nieuwe inzichten. In die groep zullen de coalities vorm
moeten krijgen. Vanuit deze benadering heeft de projektmanager BFB getracht
vooral in deze categorie andere katalysators voor het veranderingsproces te
doen ontstaan. In de coalitievorming van de projektmanager is aan de andere
kant de opdrachtgever, in dit geval het gemeentebestuur en de
gemeentesekretaris, ook een belangrijke partij. Een projektmanager doet haar
werk uit naam van de opdrachtgever en treedt tijdelijk in zijn plaats. Volgens
deze zienswijze worden de coalities dus eigenlijk gesloten tussen de
opdrachtgever en de te veranderen partijen. In verband daarmee moet de
projektmanager dan ook steeds voeling houden met de opdrachtgever teneinde te
waarborgen dat de tussentijdse veranderingsresultaten steeds in de geest van de
opdrachtgever blijven.
Bij het introduceren van een nieuw model voor financiële
informatievoorziening in een grote organisatie is van het eerste belang dat de
praktische toepasbaarheid van de nieuwe ideeën wordt getoetst door
materiedeskundigen. Door de wijze van systeemontwikkeling, zoals die hierna
beschreven wordt, werd het van grote waarde geacht als die materiedeskundigheid
nagenoeg continu beschikbaar zou zijn bij het BFB. Bij de samenstelling van het
projektbureau is daarom gekozen voor de aanwijzing van een ervaren vaste
deskundige op het gebied van de gemeentefinanciën. Deze funktionaris is met
zorg uitgekozen vanwege zijn ervaring met de organisatie en specifieke kennis
van de werkprocessen in kwestie, zowel op centraler niveau binnen de gemeente
als van de uitvoerende kantoren. Daarmee had zijn deskundigheid een brede
achtergrond zonder de noodzaak van voortdurend overleg met een brede achterban.
Feitelijk was er overigens geen adequate terugval mogelijk op deskundigen
binnen de DSV zelf. Oorzaak hiervan is dat kennis van de subsidieregelingen en
de uitvoering daarvan en kennis op comptabel gebied binnen de organisatie sterk
gescheiden zijn. Zo waren er wel deskundigen, maar in feite was er niemand
beschikbaar die beide disciplines zo in zich verenigde als de in het
projektbureau opgenomen materiedeskundige. Dit legde omgekeerd een grote
verantwoordelijkheid op deze funktionaris. Vooral zijn inhoudelijk oordeel
bepaalde de acceptatie binnen het projektbureau van de nieuwe ideeën. Hierin
stond hij dus vrijwel alleen, zonder het comfort en de dekking van anderen in
eenzelfde positie. Zijn rol en de wijze waarop die is vervuld hebben het projekt
opmerkelijk snel op de inhoudelijke koers gekregen van de aangedragen richting
naar een oplossing. Daarbij moet worden vermeld dat die oplossingsrichting op
punten nog belangrijk kon worden verbeterd; dit gebeurde in intensief overleg
tussen de materiedeskundige van het projektbureau en de externe adviseur die
het oorspronkelijke model voor de financiële informatievoorziening had
ontwikkeld.
Uiteindelijk is het uitgewerkte model het produkt geweest van twee architekten.
Het globale principe was als oplossingsrichting door de externe adviseur
aangedragen; de materiedeskundige maakte het met kritische aanpassingen op maat
bruikbaar voor de situatie bij de gemeentelijke dienst voor subsidieverlening.
De bijzondere verantwoordelijkheden in het werk van de materiedeskundige lagen
op de volgende gebieden:
— richting geven aan de uitwerking van het gekozen model voor
financiële informatievoorziening;
— richting geven aan de administratieve organisatie die op basis van
dit model moest worden herzien;
— de strategie aangeven ten aanzien van de eventuele koppelingen met
bestaande systemen van financiële administratie.
Voor dit doel kon deze funktionaris intensief contact onderhouden met een diversiteit aan andere specialisten bij de organisatieonderdelen. Op die manier konden veel praktijkproblemen reeds in een vroeg stadium in het projekt worden ondervangen. Daarmee was hun anticiperende inbreng ook op een vast punt binnen het projektbureau verankerd.
Niet alleen op materietechnisch vlak speelde deze funktionaris een hoofdrol.
Juist door zijn kennis van de organisatie en contacten met andere specialisten
kon hij de acceptatie bevorderen van het nieuwe model met al zijn implikaties.
Hij was feitelijk gekozen als een vertegenwoordiger van hen; doordat hij met
kennis van zaken kon spreken was dit een belangrijke basis voor het vertrouwen
in het BFB.
Bij het bewerkstelligen van acceptatie van veranderingen zijn altijd twee
paradoxale gemoedsbewegingen in een organisatie te herkennen. Enerzijds werkt
het effekt van 'vreemde ogen dwingen'; die rol werd in zekere zin vervuld door
de projektmanager die niet specifiek als een financieel of
automatiseringsdeskundige te boek stond. Daardoor kon zij met enige
inhoudelijke afstand naar de ontwikkelingen kijken. Anderzijds is er het effekt
van de herkenbaarheid en vertrouwdheid van de zegsman, gepersonifieerd door een
gekende materiedeskundige. Zo kon kennis van het vak met kennis van de
gevoelige aspekten binnen de gemeentefinanciën in één hand gecombineerd worden.
Vanuit deze gedachten werd de materiedeskundige met het oog op de
veranderingsstrategie als adjunkt-projektmanager aangesteld. Deze combinatie
bleek in het BFB zeer werkbaar.
Toen na 1 juli 1988 bleek dat het aangekondigde informatiesysteem nog niet voltooid was werd hierop vooral de materiedeskundige aangekeken. Dat duidde erop dat vooralsnog weinig begrip omtrent de gekozen oplossingsrichting bestond. Daarover heeft de voorlichting kennelijk geen misverstanden bij medewerkers van de DSV kunnen wegnemen.
Volgens de opdracht lag de prioriteit voor het projekt BFB bij de financiële
verantwoording. Dat wil zeggen, voor de gehele DSV moest een nieuw
instrumentarium één verantwoording helpen opleveren. Daarnaast was de
onderbouwing voor zo'n overkoepelende financiële verantwoording nadrukkelijk in
de projektopdracht begrepen. Afzonderlijke verplichtingen moesten herkenbaar
blijven en daarmee moesten afzonderlijke betalingen in verband kunnen worden
gebracht. Het onderwerp rechtmatigheid bleef buiten de opdracht aan het BFB;
daarvoor was immers het projekt RSV ingesteld.
Desondanks was het BFB voor een ingewikkelde opgave gesteld. De
subsidieverlening in de gemeente wordt door uiteenlopende regelingen
gekenmerkt. Daar komen allerlei andere bedrijfsprocessen van ondersteunende
aard bij. In een overkoepelende verantwoording moeten al die bedrijfsprocessen
onder dezelfde financiële noemer gebracht worden.
In zo'n situatie leek het beslist niet aanlokkelijk om bestaande bijzonderheden
als uitgangspunten voor het nieuwe instrumentarium voor financieel beheer te
nemen. Daarmee zouden die hulpmiddelen even complex als de rijke schakering aan
subsidieregelingen en andere bedrijfsprocessen worden. Met nadruk is daarom met
een min of meer algemeen toepasbaar model voor een andere benadering gekozen.
De materiedeskundige heeft zich dus vooral met de uitwerking van dit model
beziggehouden. Met positieve besluitvorming over de achtereenvolgende rapporten
Vooronderzoek en Definitiestudie hebben de leden van stuurgroep hiermee
ingestemd.
Bij aanvang van het BFB waren nog geen geschikte automatiseringsmiddelen
voor het gekozen model kant-en-klaar beschikbaar. Daarom heeft het projekt de
ontwikkeling van die hulpmiddelen zelf ter hand genomen. Daar zijn steken
gevallen waarvoor de materiedeskundige als lid van het projektbureau stellig
gedeeltelijk verantwoordelijk is. De vertraging bleek daarentegen andere
reacties uit te lokken. Dat behoeft trouwens geen verbazing te wekken gezien de
achterstand van acceptatie bij vele medewerkers van de DSV. De hulpmiddelen
zouden niet aan eisen voldoen. En dat had de materiedeskundige juist moeten
verzekeren. Welke besluiten daarover veel eerder door de stuurgroep waren
genomen bleek tevens voor enkele leden ervan later minder opportuun.
Wanneer de automatiseringsmiddelen gereed zijn, zal blijken of er ontoelaatbare
tekortkomingen van functionele aard bestaan. Die hebben inderdaad met het model
en de uitwerking voor de DSV te maken. Het lijkt wat ver gezocht de
materiedeskundige dan voor eventuele fouten aan te kijken.
De leden van het projektbureau hebben overigens in hun voorlichting proberen te
zeggen dat op 1 juli 1988 een versie van hulpmiddelen beschikbaar zou zijn
waarmee aan de minimale eisen van de opdracht voldaan kan worden. De krappe
tijd liet niet meer voorzieningen toe. De financiële verantwoording stond
voorop. Daarna zouden die hulpmiddelen naar specifiekere behoeften uitgebreid
en aangepast kunnen worden.
Intussen zal de materiedeskundige zich enige keren bedenken voordat hij weer een vergelijkbare rol gaat vervullen. In een organisatie waarin al dan niet vermeende fouten door andere medewerkers soms benut worden om hun eigen — gebrek aan — bijdragen te maskeren vergt zo'n geïsoleerde positie bijzondere karaktertrekken om aantrekkelijk te zijn. Juist zijn inhoudelijke betrokkenheid om het financieel beheer van de subsidieverlening aan kwaliteit te laten winnen bracht hem in dat isolement. En dat is vooralsnog een ondankbare positie gebleken. Een latere evaluatie dient zijn verdiensten te belichten.
Bij de instelling van het projektbureau BFB was de funktie van
projektsekretaris van oorsprong ingesteld om te voorzien in het sekretariaat
van een aantal met het projekt verbonden overlegstrukturen. Deze funktie leek
alleen daarmee zo een vrij smalle basis te hebben. Voor de invulling ervan was
echter bewust een jonge medewerker gekozen die een studie op het gebied van
bestuurskunde en van overheidsfinanciën had gevolgd. Gezien de kleine bezetting
van het projektbureau was er niet alleen behoefte aan een funktionaris die de
ambtelijke projektgang goed zou kunnen voorbereiden. De sekretaris zou ook een
duidelijk sturende rol moeten hebben.
Met deze formele bekwaamheden zou echter nog niet volledig in de behoeften
voorzien zijn. Er was immers bovendien iemand nodig die het veranderingsspel op
de juiste manier zou kunnen meespelen. Met de keuze van de projektsekretaris
werd eveneens hierin succesvol voorzien. Feitelijk speelde, net als bij de
andere funkties, ook een karakterologisch aspekt als selektiekriterium mee. Een
zuiver formele funktievervulling is eenvoudigweg onvoldoende bij het
bewerkstelligen van in hoofdzaak menselijke veranderingen in een organisatie.
De benodigde eigenschappen kunnen domweg niet uitputtend worden opgesomd.
Een veranderingsproces wordt voor de werkbaarheid in tal van formele
strukturen, planningen, streef- en haalbaarheidsdoelen gegoten. Dit is echter
niet meer dan een hulpmiddel om de wispelturige werkelijkheid enigszins
hanteerbaar te maken. De gang van een projekt verloopt met de veranderlijkheid,
soms zelfs grilligheid, van de mensen die erbij betrokken zijn. Nieuwe ideeën
komen op, oude vervallen, een geplande aanpak wordt weer verlaten. Omdat het
voornamelijk om mensen gaat en slechts voor een klein deel om machines is het
verloop van een projekt in veel opzichten een uitvloeisel van gevoelens en
gevoeligheden.
De rol van de projektsekretaris is officieel om de ambtelijke voortgang voor te
bereiden en in goede banen te leiden. Dit is echter de vormelijke voortgang van
het projekt. De inhoudelijke voortgang wordt veel meer bepaald door de manier
waarop ideeën en gevoelens van mensen over het projekt op het juiste moment
gecombineerd worden. De grote denklijnen van het projekt moeten door consensus
tot stand komen. Het inplanten van de eenmaal gekozen denklijn bij smaakmakende
funktionarissen in de organisatie is iets dat met zorg moet worden gestuurd en
bijgesteld. De projektmanager en de materiedeskundige zagen dat als onderwerpen
van voortdurende onderhandelingen. Dit proces is een weg van nieuwe ideeën,
tussentijdse besluitvorming, sluiten van compromissen. Het is vooral de
projektsekretaris die daarbij in het bijzonder de ambtelijke struktuur kan
benutten. De projektsekretaris legt al deze onderhandelingsstappen vast in
verslagen, voortgangsnota's, voorstellen aan hogere echelons,
evaluatie¬rapporten en dergelijke. Aangezien elke neerslag weer wordt gebruikt
als een uitgangspunt voor een volgende projektstap met alle deelnemers, moeten
die geschriften optimaal bruikbaar zijn als veranderingsinstrument. Elke
schriftelijke neerslag komt in feite neer op een impliciet contraktmanagement
tussen de partijen die bij het projekt een rol spelen. In zijn formuleringen moet
de projektsekretaris daarom een taalvaardigheid ontplooien die de
gezichtspunten van afzonderlijke funktionarissen weerspiegelt, maar ze op de
juiste manier inpast in de heersende denklijn van het projekt. Soms komt dit
neer op het wegschrijven of juist overbelichten van bepaalde gezichtspunten,
geheel naar de noodzaak van de omstandigheden.
De betekenis van bedoelde schriftelijke vastlegging moet overigens niet
overschat worden. Zoveel is reeds gebleken uit de reacties tegenover de
materiedeskundige waarbij eerdere, en gedokumenteerde, besluiten door de
stuurgroep gevoeglijk konden worden genegeerd.
Het werk van de projektsekretaris speelt zich daarom niet alleen op het
schriftelijke vlak af. In de taktiek van het veranderingsspel werd de projektsekretaris
bijvoorbeeld wel eens als 'verkenner' ingezet. Als gevolg van zijn formele
positie van plaatsvervangend projektmanager kwam de materiedeskundige niet voor
dergelijke missies in aanmerking. In sommige overlegsituaties werd het nuttig
geacht een bepaalde opkomende denkrichting af te tasten, om te buigen of te
vertragen. Per situatie werd dan bezien wat de houding van het projektbureau
zou moeten zijn. In sommige gevallen werd dan de projektsekretaris
afgevaardigd. Aangezien hij wel als vertegenwoordiger van de projektmanager kon
fungeren maar zonder haar beslissingsbevoegdheid, kon hij wel informeel
onderhandelen maar moest de formele reaktie van het projektbureau uitstellen.
Op die manier werd gelegenheid gecreëerd om de taktiek desnoods te herzien,
tijd te winnen en een andere aanpak voor te bereiden. Daarna kon de
projektmanager dan beter voor een volgende ronde beslagen ten ijs komen. Dit is
te vergelijken met het geval van de zakenman die altijd verschillende
visitekaartjes bij zich droeg. Hij overhandigde zijn kaartje altijd tegen het
einde van het eerste gesprek. Afhankelijk van het verloop daarvan maakte hij
een keuze uit de kaartjes van 'direkteur' of 'adjunkt-direkteur'. Zo'n
werkwijze verdient beslist geen schoonheidsprijs maar kan overal in complexe
situaties van maatschappelijk verkeer herkend worden. Dat heeft alles met de
behartiging van belangen te maken. In de vorm van de officiële diplomatie heeft
dit waarschijnlijk zijn verste en reeds erkende ontwikkeling doorgemaakt.
Dit voorbeeld geldt als een kleine illustratie van de toegevoegde waarde van
een projektsekretaris in het veranderingsproces. Voor het overige zijn de
scheidslijnen tussen de funkties binnen het projektbureau in de praktijk niet
al te scherp getrokken.
Het is interessant te zien dat naar de omstandigheden verschuivingen tussen deze rollen hebben plaatsgevonden. Naarmate het projekt vorderde richtte de projektmanager haar aandacht op het voorbereiden van de 'markt', terwijl de oorspronkelijke materiedeskundige meer gedetailleerd toezicht op het 'produktieproces' verzorgde. Al met al gaf de rolverdeling een zeer dynamisch beeld te zien. Daarbij werd ernaar gestreefd overlappingen te vermijden en zoveel mogelijk complementaire taken te vormen waarin persoonlijke eigenschappen en interesses waren weerspiegeld. Dit geschiedde overigens grotendeels intuïtief, op basis van wederzijds respekt en vertrouwen; hieraan lag het besef ten grondslag dat een goed projektresultaat slechts zou kunnen worden bereikt in samenwerking. Weliswaar behield de projektmanager te allen tijde haar eindverantwoordelijkheid, maar de leden van het projektbureau vormden aldus de facto een managementteam.
De manier waarop een produkt zoals dat van het BFB achter de schermen wordt
voorbereid is van groot belang voor het latere resultaat. Hiertoe moge de
volgende vergelijking dienen.
De betekenis van frambozenjam is even simpel als ingrijpend: een groot deel van
onze natie begint er de nieuwe dag mee. De samenstelling van moderne
frambozenjam is echter behoorlijk complex. De ingrediënten ervan zijn met zorg
gekweekt of vervaardigd; het geheel is in een nauwkeurige scheikundige
verhouding samengesteld. Kwaliteit, smaak en prijs zijn door diverse
deskundigen afgewogen. Dit deel van het proces vindt niet in de winkel plaats
maar lang daarvoor in een laboratorium. De uitrusting van dit laboratorium
maakt uit hoe verfijnd de frambozenjam tenslotte op de toast van de ontbijter
terecht komt.
Een informatievoorzieningsprojekt is ook een soort frambozenjam. De
ingrediënten moeten met zorg worden uitgekozen en samengesteld; het geheel moet
zowel kwalitatief verantwoord zijn als voldoen aan de smaak van de gebruikers.
Een belangrijk verschil is echter, dat de kopers van zoiets als een veranderingsprojekt
onmiddellijk nadat met de bereiding van de melange wordt begonnen willen
proeven hoe het gaat worden. In die zin lijkt het laboratorium van het BFB meer
op de werkplaats van professor Barabas die in een omgebouwde slaapkamer zijn
tijdmachine ontwerpt. Het geniale ontwerp van de professor wordt voortdurend
blootgesteld aan de kritische oordelen van tante Sidonia, die in en uit loopt.
En dat is niet helemaal onterecht, want de kinders zijn al eens abusievelijk in
het middelpunt der aarde terecht gekomen. Professor Barabas is een deskundige
die zelden zelf een rol speelt in de avonturen, maar ze wel allemaal mogelijk
maakt door zijn uitvindingen in het laboratorium.
Het 'laboratorium' van het BFB speelde een belangrijke rol tijdens het
projekt. Er is bewust gekozen voor plaats, indeling en inrichting. De
projektruimte moest dichtbij of liefst temidden van de DSV-ambtenaren
gesitueerd zijn. De ruimte moest goed bereikbaar zijn en ook uitnodigend genoeg
voor spontaan informeel overleg tussen het projektteam en de betrokkenen. De
leden van het projektbureau moesten fysiek ook goed bereikbaar zijn, zowel voor
elkaar als voor anderen, dus liefst dicht bij elkaar geplaatst.
Anderzijds moest de projektruimte intern in overeenstemming zijn met de beoogde
cultuur van het hele projekt. Ook hierbij gold: geen methoden maar resultaten;
met andere woorden, de hiërarchie binnen de projektbezetting moest niet
hinderlijk worden vertaald in een zichtbare bureaucratische afscheiding van de
diverse funktionarissen.
Gekozen werd voor een grote vierkante ruimte die beschikbaar was op de derde
verdieping van het gemeentekantoor. Deze werd in november 1986 als kantoortuin
ingericht. De personen die het nauwst met elkaar zouden gaan samenwerken werden
bijeengeplaatst. De zo geformeerde sekties werden van elkaar gescheiden door
plantenbakken en archiefkasten, teneinde de onderlinge overlast van telefoons
en bezoekers te beperken.
Een belangrijk kenmerk van een projekt is dat het tijdelijk is. Dit werd ook in
de inrichting van de ruimte tot uitdrukking gebracht. Het meubilair en de
overige kantoorbenodigdheden werden betrokken van het centrale
gemeentemagazijn. Apparatuur, zoals computers en een kopieermachine, werd
zoveel mogelijk geleend of gehuurd. Slechts indien dit niet mogelijk was werd
bij uitzondering een voorziening voor het projekt aangeschaft.
De inrichting van de kantoortuin is ook talloze malen aangepast aan de
bezetting van het moment. Die bezetting heeft zich, afgezien van de vaste kern,
meermalen sterk gewijzigd, afhankelijk van de specifieke behoeften aan vooral
externe medewerkers tijdens bepaalde perioden. Er waren ook taktische redenen
om aan de zichtbare tijdelijkheid van de projektruimte te hechten. Bij veel
grote projekten, zeker ook bij de overheid, valt te constateren dat de beoogde
projektgrenzen qua tijd, geld en bezetting moeilijk worden gehaald. Sommige
projekten duren vele jaren langer dan bedoeld en krijgen meer het karakter van
lijnaktiviteiten. Voorts lopen ze vaak uit hun budget en leveren aantallen
extern ingehuurden op die tot de vaste personeelsbezetting lijken te zijn gaan
behoren.
In het bijzonder de voorgestelde tijdsduur moet trouwens niet al te dogmatisch worden gehandhaafd. De veronderstelling luidt doorgaans dat tijdsdruk medewerking bevordert. Teveel druk verkeert evenwel in het tegendeel; betrokkenen gaan medewerking ontwijken teneinde niet medeverantwoordelijk te worden gesteld voor het door hen alvast veronderstelde falen van het projekt. Hiermee wordt de tijdsduur van een projekt herkend als een variabele waarvoor naar omstandigheden een adequate keuze moet worden gemaakt. Zo'n keuze was uiteindelijk 1 juli 1988. Dan zou het projekt voltooid moeten zijn. Die specifieke keuze wordt verderop wat meer toegelicht.
Zoals eerder aangegeven, werd door het projektbureau een zeer nadrukkelijk
personeelbeleid gevoerd ten aanzien van externe medewerkers. Daarbij werd
gaandeweg steeds meer erkend dat veel externe medewerkers zichzelf gaarne als
specialist beschouwen. Dit lijkt een open deur, maar deze was toch behoorlijk
dicht. Specialisten worden ingehuurd vanwege hun inbreng op een bepaald
specifiek terrein, waarin de andere beschikbare funktionarissen niet kunnen
voorzien. Het is een menselijke trek van specialisten om ongemerkt hun
dienstverlening ook gaandeweg uit te breiden naar andere terreinen. Behalve
oprechte belangstelling en sympathieke klantgerichtheid, zijn zekere
commerciële motieven daarbij niet te onderschatten. Daarbij lijkt dergelijke
expansiedrift dikwijls meer een gevolg van de overschatting van beschikbare
capaciteiten dan gebaseerd op werkelijke expertise. Zo lijken bijvoorbeeld
sommige softwarebedrijven, ingehuurd voor het uitwerken van computerprogramma's,
over alomvattende totaalconcepten voor informatievoorziening te beschikken voor
elke organisatie. Hun inzet is echter voornamelijk vereist op het gebied van de
strukturering en vervaardiging van software. In het kader van het BFB zijn deze
programmeurs vanwege het geklop op de toetsenborden in de kantoortuin overigens
ook wel eens met de naam "klopgeesten" aangeduid.
Anderzijds blijken sommige materie- of andere deskundigen een onvermoede
belangstelling voor software en hardware aan de dag te leggen. Voor die andere
terreinen zijn echter meestal al andere deskundigen ingeschakeld. Dit betekent
dat ze elkaar in het gunstigste geval ongeveer voor het bureau van de
projektmanager tegenkomen. In minder gunstige gevallen geschiedt dit achter een
der plantenbakken in het hiervoor beschreven laboratorium van professor Barabas
of buiten op de parkeerplaats. De inmiddels bovennatuurlijke drang tot
dienstverlening vanuit de eigen specialisaties leidt op die manier tot
wonderbaarlijke seances die zich aan de waarneming van de projektmanager
onttrekken.
In het geval van het BFB bleken de projektmanager en de andere leden van het
projektbureau op dit vlak soms over mediamieke gaven te beschikken. Daardoor
wisten zij, als de noodzaak daartoe aanwezig was, via hoor en wederhoor een
spontaan proces van natuurlijke selektie onder ingehuurde specialisten te
aktiveren achter de plantenbakken. Daarmee werd het probleem naar de externe
medewerkers verschoven. Achteraf kan niet ontkend worden dat dit enige
resultaten gunstig beïnvloed heeft.
De bedoelde specialisten zijn doorgaans gewend een monopoliepositie in te nemen
ten aanzien van 'hun' onderwerp. Dat monopolie werd in het BFB bewust niet
gegund (zie 'Projektbureau'). Sommige specialisten beschikken dan niet over de
noodzakelijke inschikkelijkheid, maar blijven hun gelijk eisen. Er bestaat
echter geen gelijk per invalshoek of gebied van specialisatie. Er bestaat
alleen een gelijk van het projekt als geheel; en daarvoor stonden de leden van
het projektbureau.
Maar bij andere gevallen bleef het verwachte effekt van contra-expertise helaas
achterwege. Dat is reeds opgemerkt. Juist in het vlak van de techniek van
computerprogrammatuur vielen tegen het einde van het projekt tegenvallende
resultaten te constateren. De onderlinge contra-expertise voldeed daar minder
aan de verwachtingen omdat betrokken partijen gemeenschappelijk een te gunstig
beeld van vorderingen schetsen. Ondanks herhaalde vragen en waarschuwingen
bleven adequate rapportages over voortgang achterwege toen enige vertraging in
de oplevering van computerprogrammatuur wellicht nog vermeden had kunnen
worden. Er zijn dus ook grenzen aan contra-expertise. Voorts is bij een
opdrachtgever enige aarzeling om contra-expertise te laten verrichten dikwijls
begrijpelijk. Zoiets mag niet tot ordinaire concurrentiestrijd binnen een
projekt leiden. Dat gevaar bestaat wanneer men voor contra-expertise op een
concurrent van een reeds betrokken bedrijf is aangewezen. Omgekeerd kunnen
concurrenten ook 'voorzichtig' met elkaar zijn uit angst voor hun eigen
positie. Die uitkomst is blijkbaar onvermijdelijk wanneer geen der partijen die
bij contra-expertise betrokken zijn, meer dan middelmatige kwaliteit kunnen
bieden
Moraal van dit verhaal is dat het van belang is dat ingehuurde medewerkers
zich bewust zijn, en anders gemaakt moeten worden, van hun taakopdracht en van
de verhoudingen binnen interdisciplinaire teams. Een gezonde commerciële inslag
wordt positief ervaren, maar moet niet vervagen tot storende competitie-aktiviteiten
("schoenmaker blijf bij je leest"). Naarmate een projektleider beter
is, zal hen dit ook slechter bevallen. Bij dit soort zaken mag geappelleerd
worden aan zoiets als bedrijfsethiek van externe deskundigen. Binnen het BFB is
gezocht naar een werkbare balans waarin geen der betrokken specialisten een
volledige overwegende invloed kon claimen. Eenzijdige invloed moest onder
bepaalde omstandigheden tijdelijk worden geaccepteerd. Maar dat werd zo spoedig
mogelijk geprobeerd weer te korrigeren. Slechts door in deze zin het principe
van een zakelijke funktiescheiding aan te houden kon geloofwaardig
verantwoording worden afgelegd over gebeurtenissen en resultaten. Het
projektbureau kon deze zakelijkheid belijden in de wetenschap dat externe
bureaus, om welke reden dan ook, gaarne bij het projekt betrokken wensten te
zijn. Deze onderhandelingspositie maakte het het projektbureau mogelijk de
fiches in te zetten op het naar het eigen oordeel beste externe (deel)produkt.
Deze houding bleek door sommige externe bureaus niet goed geplaatst te kunnen
worden.
Zo zochten bijvoorbeeld vele programmatuurbedrijven contact toen de bouw van
het systeem zou worden aanbesteed. Via de gebruikte contactstruktuur was reeds
een externe medewerker voor ontwikkeling van het prototype aangesteld. Vanwege
de continuïteit is later ook de bouworder aan dat (nieuwe) bedrijf gegund. Het
feit dat dit bedrijf pas kort geleden was begonnen had, zo bleek, ook
voordelen. De opdrachtgever kon nog betrekkelijk veel invloed uitoefenen op de
aanpak door medewerkers van dat bedrijf en op hoofdlijnen de sturing van
aktiviteiten zoveel mogelijk behouden. Dat ligt met meer gevestigde
programmatuurbedrijven nog al eens anders omdat die een zeer grote invloed
opeisen. Daarmee kunnen zij een projekt in gevaar brengen doordat zij overzicht
missen op alle relevante veranderkundige aspekten en slechts een accent leggen
op automatiseringstechniek. Nogmaals, de beperkingen van dienstverlening konden
het nieuwe bedrijf nog min of meer worden opgelegd. Het risico voor
continuïteit werd bewust aanvaard. Het falen van het opgezette mechanisme voor
contra-expertise in het vlak van de ontwikkeling van computerprogrammatuur
bleef, zoals gezegd, echter te lang verborgen. Daaruit volgt dat de andere
partij zich terdege bewust moet zijn van de rol van contra-expert. Kennelijk
was dat hier nog niet duidelijk genoeg overgekomen.
De opstelling van het projektbureau BFB, of die nu altijd het gewenste
resultaat had of niet, maakte andere externe bureaus ook wel terughoudend. Zij
zijn immers veelal gewend de inzet van mensen en de werkwijzen naar hun hand te
zetten en daarin grote zeggenschap op te eisen. Die zeggenschap bleef in het
geval van het BFB echter aan het projektbureau voorbehouden. Enkele externe
bureaus gaven ook te kennen onder deze omstandigheden geen verantwoordelijkheid
te willen dragen. Dat was voor het projektbureau evenwel geen aanleiding de
gekozen benadering met betrekking tot externe bureaus en hun medewerkers te
veranderen.
Een projekt zoals het BFB bestaat bij aanvang uit aktiviteiten met een
algemene richting en een beoogde datum waarop een bepaald resultaat moet zijn
bereikt. Die bestemming is dus gaandeweg verduidelijkt. Eerder werd aangegeven
dat het BFB niet alleen de taak had een informatiesysteem af te leveren. Het
inzicht ontwikkelde zich dat het projektbureau vooral ook tot taak had een
noodzakelijk veranderingsproces in gang te zetten.
Vanwege de bijzondere omstandigheden was het BFB als het ware naast de
lijnorganisatie van de DSV geplaatst. Het verloop van het verdere
veranderingsproces, nadat het door het BFB is gelanceerd, behoort evenwel vanaf
een bepaald resultaat met tijdstip tot de taken en bevoegdheden van de
zogenaamde staande organisatie. Het is van groot belang dat het vaandel van een
nieuwe ontwikkeling na de afgesproken tijd wordt overgenomen door deze
organisatie met zijn management en andere medewerkers. Als dit onvoldoende
gebeurt zal het resultaat van het projekt onbenut blijven of zal wellicht het
projektbureau meer en meer met lijnverantwoordelijkheden worden belast, zodat
het niet opgeheven kan worden. In die situatie zou er een groeiende verwarring
ontstaan tussen projekt- en lijnmanagement.
Met dit voor ogen heeft de projektmanager voor het BFB een duidelijk eindpunt
in de tijd gesteld. Daarbij heeft een belangrijke rol gespeeld dat zijzelf een
duidelijk einde van haar bemoeienis met het BFB wenste te markeren. Een
dergelijk projekt vergt intense en explosieve inzet; de projektmanager had de
tijdsduur afgestemd op de lading van haar accu. De noodzaak van zo'n eindpunt
werd door de gemeentesekretaris erkend. Op 1 juli 1988 moet het BFB een heldere
filosofie voor het financieel beheer, een werkend geautomatiseerd
informatiesysteem en een gerede basis voor de implementatie ervan hebben
opgeleverd.
Daarna zal het projekt als zodanig worden opgeheven. Het management en andere
medewerkers van de reguliere organisatie zullen in de periode daarna deze basis
moeten overnemen en de feitelijke implementatie gestalte moeten geven. De
geplante stekjes zullen in de permanente organisatie moeten worden opgekweekt
tot vernieuwde werkwijzen, een passende administratieve organisatie en een
funktioneel gebruik van de aangeleverde instrumenten. Hierbij zullen funkties
moeten worden ontworpen, aangepast of opgeheven; opleidingen zullen de
kwaliteit van de medewerkers moeten laten overeenstemmen met de veranderende
behoefte.
In juli 1988 moet het projektbureau van al zijn taken zijn gedéchargeerd.
Vooral bij grote projekten bestaat de neiging in organisaties om dit moment van
décharge uit te stellen. Het experimentele en voorlopige karakter geeft immers
een schijnbaar veilig gevoel; namelijk dat veranderingen nog niet vast staan en
dat problemen nog een zaak van het projektbureau zijn. In de ontwikkelingsloop
van het BFB is getracht steeds het eindpunt van het projekt voor ogen te houden
en de betrokken medewerkers (zelf)vertrouwen te geven.
Terwijl veel funktionarissen in de staande organisatie op grond van vermeend
risico het overnemen van verantwoordelijkheden proberen te ontwijken, moeten
die verantwoordelijkheden veeleer als een kans worden ervaren. Deze opvatting
is zowel in formele korrespondentie en overlegstrukturen opgenomen als in de diverse
voorlichtingsaktiviteiten vorm gegeven.
Het begrip décharge moet hier overigens niet te zwaar worden opgevat. Er wordt
vooral mee bedoeld dat de leden van het projektbureau in beginsel vrij zijn een
funktie elders te gaan vervullen. De werkelijke uiteindelijke kwaliteit van het
produkt kan na beëindiging van het projekt als zodanig nog niet in al zijn
aspekten uitputtend worden beoordeeld. Dat kan naar verwachting pas na enkele
jaren worden geëvalueerd. En dan spelen nog zoveel andere faktoren een rol. Décharge
van de projektmanager geschiedt dus primair op verrichte inspanningen alsmede
op resultaten, die onder haar verantwoordelijkheid zijn bereikt, waarmee de
verdere veranderingen kunnen worden voortgezet.
Volgens deze interpretatie kan dus vrij willekeurig een bestemming van een
projekt worden bepaald. Onder voorwaarde van de continuïteit van de
overkoepelende veranderingen kan bijbehorende décharge worden verleend. Met
andere woorden, een projekt is voltooid maar de veranderingen gaan door. Die
voortgang kan eveneens onder de noemer van een projekt worden gebracht. Dat is
ten aanzien van de implementatie van het instrumentarium voor begrotingsbeheer
overigens ook gebeurd. De overgang van het BFB naar een volgend projekt is
daarbij benut om andere accenten te leggen. Dat wordt verderop beschreven.
In de allereerste fase van het BFB werd een vooronderzoek ingesteld. Dit onderzoek hield in beginsel in dat, op basis van de projektopdracht, werd nagegaan hoe de feitelijke situatie rond het financieel beheer was en welke knelpunten daarin te onderkennen waren. Voorts werd in het onderzoek geschetst wat de gewenste situatie zou zijn voor de informatievoorziening. Een derde element van het onderzoek hield een zogenaamde informatieplanning in. Hierin werd de weg aangegeven om met een geautomatiseerd Systeem Verantwoordingsmodule (SVM) tot de gewenste informatievoorziening te kunnen komen. In globale lijnen werd vastgesteld welke informatie al beschikbaar zou moeten zijn en welke informatie gegenereerd zou moeten worden. Hieraan kon in hoofdlijnen worden afgemeten hoe groot de omvang van het projekt was en welke aandachtsgebieden er waren. Vervolgens moest nader worden onderzocht hoe het informatiesysteem eruit diende te zien.
Tot zover had het vooronderzoek een gebruikelijk verloop; het was begonnen volgens een algemeen gepropageerde methodologie voor systeemontwikkeling. Wat niet gebruikelijk was, is dat in dit vooronderzoek de oplossingsrichting al werd aangegeven. Aangezien de werkwijze volgens een vaste methodologie niet als realistisch en efficiënt werd ervaren en bovendien het perspektief van de oplossingsrichting steeds meer daagde, werd besloten van de konventionele methodologische aanpak verder af te zien. Enige maanden na de start van het projekt werd de aanpak van het projekt opnieuw geformuleerd. Vele discussies in de stuurgroep waren hieraan voorafgegaan. Op grond van het volgende stemde de voorzitter — nog tijdens het vooronderzoek — in met het ontwikkelen van een schaalmodel (prototype) voor een informatiesysteem.
Aan het financieel beheer rond de subsidieverlening van de gemeente ligt een werkproces van boekhouding ten grondslag. Ook voor de andere beleidsgebieden van de gemeente zijn er dergelijke boekhoudingen. Boekhoudingen zijn er bij elke organisatie in vele soorten en vormen. Niettemin is de essentie van boekhouden overal hetzelfde. Sedert er in de samenleving sprake is van enig geregeld geldverkeer is er al gewerkt met primaire vormen van boekhouding. In wezen is die primaire vorm van boekhouden eenvoudig: het is een administratiewijze die erin resulteert dat er een helder inzicht bestaat in inkomsten en uitgaven.
Naarmate organisaties in de afgelopen eeuwen groter werden en de geldstromen
omvangrijker, had dit ook gevolgen voor de boekhoudingen. Boekhoudingen
ontgroeiden het stadium van persoonlijke geheugensteuntjes voor individuele
funktionarissen. In grotere organisaties moest verantwoording over inkomsten en
uitgaven worden afgelegd. Daartoe moest de boekhouding gestruktureerd en geüniformeerd
worden. Anderzijds nam het aantal financiële transakties sterk toe; daardoor
moesten er ook meer boekhoudkundige mutaties verwerkt worden. Dit noodzaakte
tot zeer systematische en gedetailleerde administraties. Naarmate de
ekonomische stelsels grootschaliger werden in de samenleving had dit tot gevolg
dat enerzijds geldstromen komplexer werden en anderzijds dat aantallen te
verwerken transakties groter werden. Vooral vanaf de negentiende eeuw zijn er professionele
werkwijzen en rekenmethoden voor dit doel ontwikkeld. De administratieve
mogelijkheden bleven echter beperkt. Om in een dergelijke grootschaligheid
overzicht te behouden is om het primaire boekhoudproces een dikke laag
systematiek en organisatie gegroeid. Tot in onze tijd worden steeds
ingewikkelder boekhoudsystemen ontworpen om steeds ingewikkelder geldstromen
beheersbaar te kunnen houden. Onvermijdelijk is rond het financieel beheer veel
regelgeving en complexe systematiek ontstaan.
Het zijn echter niet de aard van de geldstromen en hun verrekening die zoveel
ingewikkelder zijn geworden. Het zijn veeleer de toegenomen kwantiteit van
berekeningen en de veel complexere verantwoordings- en delegatielijnen in en
buiten de organisatie die hieraan ten grondslag liggen. In feite is het
basisprincipe van boekhouden nog altijd hetzelfde. In de loop der tijd zijn zo
het principe van boekhouden en de administratieve verwerkingswijzen ervoor vaak
met elkaar verward. Organisaties hebben geen zeer van elkaar verschillende
boekhoudbeginselen, maar zeer verschillende geldstromen en aantallen te
verwerken gegevens.
Nieuw ontstane mogelijkheden van automatisering stellen ons in staat om grote
aantallen gegevens systematisch dokumentair en rekenkundig te verwerken.
Hiermee is de belangrijkste oorzaak voor de ingewikkeldheid van
boekhoudsystemen weggevallen. Dit zou moeten betekenen dat boekhoudprocessen
weer volgens hun oorspronkelijke betrekkelijke eenvoud zouden moeten worden
ingericht. Omvangrijke en arbeidsintensieve gegevensverwerking kan immers
geautomatiseerd verlopen.
Automatisering van financiële administraties geeft tot heden echter veelal een ander beeld te zien. In aantoonbare gevallen wordt het bestaande handmatige, gemechaniseerde of reeds gedeeltelijk geautomatiseerde systeem als basis genomen voor (verdere) automatisering. Daarin is te constateren dat de aanwezige administratieve complexiteit voor een groot deel het uitgangspunt is. Automatisering op die manier is dan een zuiver instrumentele verandering: wat eerst mensenwerk was wordt nu door een computer gedaan. Daarmee worden echter wel de nu juist zo bezwaarlijke ingewikkeldheid en de inefficiënte uitvoering overgenomen. Dit terwijl nu juist automatisering weer de mogelijkheid tot vereenvoudiging biedt.
In het BFB is deze problematiek reeds in een vroeg stadium onderkend. In het
vooronderzoek is nagegaan of er bestaande geautomatiseerde voorzieningen elders
beschikbaar waren. De conclusie daarvan was dat er geen systemen voorhanden waren,
geschikt voor het financieel beheer bij de DSV. Daar kwamen nog eens de eisen
van verander(en)de wetgeving bij; de financiële administratie moest aan de
gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften aangepast worden. De op
verschillende overheidsniveaus, dat wil zeggen gemeente, provincie en rijk,
beschikbare voorzieningen werden in de hiervoor geschetste opzichten
onvoldoende bevonden. Een belangrijk argument had dus betrekking op de
organisatorische opzet van de DSV. Subsidieregelingen met (nog) uiteenlopende
karakteristieken waren in één gemeentelijke dient ondergebracht. In het vlak
van financieel beheer leek daarvoor geen adequaat instrumentarium kant-en-klaar
voorhanden.
Met de op dit gebied reeds verworven inzichten van een adviseur werd daarom een
andere richting ingeslagen. Dit hield in dat een nieuw model voor financiële
informatievoorziening als uitgangspunt werd aangenomen. Daarin worden enkele
ontwikkelingen die tot de huidige praktijk van boekhouden bij
overheidsinstellingen hebben geleid ter discussie gesteld. Zonder hier verder
op de achtergronden in te gaan, werd dit model ondermeer om de volgende redenen
verkozen:
— het brengt de financiële administratie terug tot eenvoud van
boekhoudkundige principes;
— het leent zich bij uitstek voor modulaire opzet van allerlei
voorzieningen, van computerprogrammatuur tot inrichting van administratieve
organisatie;
— in dit model behoeft een zelfde gegeven slechts eenmalig in het
systeem geregistreerd te worden om op alle andere niveaus van informatievoorziening
verwerkt en in verdichte vorm gepresenteerd te kunnen worden;
— het volgens dit concept gerealiseerde systeem is als geheel flexibel
toe te passen in de organisatie en kan ook met veranderende omstandigheden
eenvoudig 'meeveranderen'. Het model is dus vergaand organisatie- en
procesonafhankelijk.
Een accountantskantoor heeft het model onderzocht op consistentie en
controle-eigenschappen. Hieruit kwam naar voren dat het model zelfcontrolerend
kan worden genoemd omdat de basisgegevens van alle transakties steeds
beschikbaar blijven, welke vorm van aggregatie er ook op wordt toegepast. Het
model werd geschikt bevonden.
De principes van het model werden verder ontwikkeld tot een valide instrument
voor financiële informatievoorziening door het toe te passen op de situatie van
de subsidieverlening waarbij de gemeente partij is.
Reeds vele jaren worden financiële administraties geautomatiseerd. Vroeg in het projekt heeft het projektbureau zich laten adviseren en gebruik gemaakt van deze eerdere ervaringen. Bij de keuze heeft het BFB aldus de 'voorsprong van de relatieve achterstand' kunnen benutten.
Een van de doelen van informatievoorziening in arbeidsorganisaties is het
verbeteren van de efficiëntie. Met behulp van moderne automatiseringsmiddelen
kan een organisatie doelmatiger gemaakt worden en in bepaalde gevallen ook
doeltreffender. De bevordering van doelmatigheid heeft enerzijds betrekking op
het opheffen van dubbele of overbodige handelingen. Anderzijds betekent het dat
bepaalde arbeidsintensieve routinematige werkzaamheden machinaal kunnen worden
gedaan; hierdoor kunnen de betrokken medewerkers hun inspanningen meer richten
op de kwaliteit van het werk. De verhouding tussen mens en werk kan erdoor in
een betere proportie worden getrokken: alleen mensen kunnen oordelen geven en
beslissingen nemen; automatisering is een hulpmiddel dat mensen daartoe beter
in staat stelt.
Het instrument 'geautomatiseerd informatiesysteem' kan echter alleen efficiëntie
bevorderen indien het zelf ook op een efficiënte manier ingericht is. In de
vlucht der technologie wordt steeds door informatici onderzocht hoe systemen
het meest doelmatig kunnen worden opgezet met daartoe steeds beter toegeruste
programmeringshulpmiddelen. De nieuwste hulpmiddelen maken het feitelijk
programmeren steeds minder arbeidsintensief en van een betere kwaliteit.
Programmatuur voor systemen moet echter nog altijd gemaakt en onderhouden
worden door specialisten.
De efficiëntie van een informatiesysteem heeft daarom betrekking op onder
andere de volgende aspekten:
— doelmatigheid van het werkproces door benutting van het
informatiesysteem;
— zodanig inzichtelijke programmatuur dat deze gemakkelijk kan worden
onderhouden;
— zodanige inrichting van de programmatuur, dat deze flexibel is aan
te passen aan veranderende informatiebehoeften.
Bij al deze aspekten spelen kostenoverwegingen een grote rol. Teneinde ook
de kosten te beperken is standaardisatie van de programmatuur van belang. Dit
houdt in dat identieke gegevensverwerkingen door het systeem zo veel mogelijk
door identieke onderdelen van het programma moeten worden verricht. Naarmate
dit vaker optreedt kan dat deel van het programma op meer plaatsen in zijn
vaste vorm worden toegepast in het geheel. Een meervoudig toepasbaar stuk
programma wordt een 'module' genoemd.
De bewerkingen in een informatiesysteem zijn echter te herleiden tot bepaalde
aktiviteiten in het werkproces, bijvoorbeeld het berekenen van een percentage
en het totaliseren van een aantal bedragen. Modulariteit binnen de
programmatuur kan daarom alleen optimaal zijn als de werkelijke aktiviteiten
ook zoveel mogelijk worden teruggebracht tot standaardmodulen. Toch zullen
nagenoeg identieke bewerkingen altijd variabele verschillen kennen.
Het principe van modulariteit houdt in dat voor de grote lijnen van de bewerking een module wordt vervaardigd (bijvoorbeeld een of meer rekenregels); deze biedt echter de mogelijkheid om daarbinnen een aantal keuzen te maken voor variabele bewerkingen (bijvoorbeeld de keuze 'optellen of aftrekken' of de waarde van een percentage). Daarmee kan de module dan 'op maat' benut worden zonder dat deze voor wat het ontwerp, de ontwikkeling en het onderhoud ervan betreft zijn standaardkarakter verliest. Dankzij modulariteit kunnen technische inspanningen zo relatief beperkt blijven: het wiel wordt slechts eenmaal uitgevonden en is vervolgens meervoudig toepasbaar. Daardoor kunnen schaarse aandacht, tijd en middelen op andere aspekten van veranderingen worden gericht, in het bijzonder personele en organisatorische.
Het model voor financiële informatievoorziening dat als basis is genomen voor het BFB leent zich voor een verregaand modulaire opzet van diverse voorzieningen voor financieel beheer. In het model is immers de gedachte toegepast dat er veel verschillende organisatieonderdelen op verschillende niveaus financieel administreren, maar dat het type gegevensverwerking daar overal in hoofdlijnen overeenkomstig is. Daarvoor kan een zeer beperkt stelsel van modulen worden gebruikt, zowel in de zin van werkzaamheden als van programmatuur. Dezelfde standaardmodule voor registratie van financiële transakties bijvoorbeeld heeft per soort transakties een apart register als resultaat. De gegevens uit de verschillende registers worden met elkaar verbonden door hun onderlinge relaties. Op een hoger niveau van administratie of in de organisatie kunnen gegevens over transakties in meer verdichte vorm worden gevormd vanuit de administraties op lagere niveaus. Tussen verschillende niveaus kan via deze gegevensrelaties dan financiële verantwoording worden afgelegd of, in omgekeerde richting, financiële delegatie plaatsvinden. In een financiële administratie op een bepaald niveau zijn de relaties tussen gegevens in verschillende registers vooral bedoeld om financiële rapportages van de bedrijfsprocessen te verschaffen.
Modulariteit is het meest concreet aanwijsbaar in programmatuur en apparatuur. Ze heeft echter ook betrekking op tal van andere investeringen in de organisatie. Modulariteit kan ook vormgegeven worden door overeenkomstige patronen in organisatietrukturen, de constructie van administratieve processen, funkties en personeelsbezetting, opleidingen en andere te onderkennen. In de ideale situatie houden de modulaire constructies van al deze facetten nauw verband met elkaar.
Het gaat te ver het model inhoudelijk in deze projektbiografie uitgebreid te schetsen. Dat gebeurt reeds door middel van andere publikaties. Het model is hier in zoverre van belang dat het duidelijke bestuurlijke maar ook andere implicaties kan hebben; met andere woorden, als katalysator van modulariteit en dergelijke. Het model is in het kader van het BFB inderdaad gaan gelden als een referentiekader voor verwante veranderkundige aspekten. Dat heeft niet alleen geleid tot modulariteit van computerprogrammatuur. Op het gebied van de administratieve organisatie zijn de mogelijkheden van standaardisatie en modulariteit eveneens doorgetrokken. Wat de organisatie in het algemeen betreft, verschafte het model een aanzet tot verduidelijking van delegatiepatronen.
In de afgelopen decennia zijn er in kringen van informatici vele methoden ontworpen voor de ontwikkeling van informatiesystemen. Deze methoden hebben weer hun grondslag in diverse methodologieën met betrekking tot geautomatiseerde informatievoorziening. De methodologieën voorzien in uitgebreide scenario's voor de procedure die gevolgd moet worden om systematisch tot een informatiesysteem te komen. Daarin komen globaal in enigerlei vorm de volgende projektfasen voor:
— vooronderzoek
— definitiestudie
— funktioneel ontwerp
— technisch ontwerp
— programmeren
— testen
— conversie van gegevens
— ingebruikneming van het systeem
— beheer en onderhoud
Voor sommige fasen in zo'n overkoepelende methodologie kunnen weer verscheidene methoden of technieken van werken zijn ontwikkeld. Daarbij worden procedures aanbevolen voor bijvoorbeeld de wijze van dokumentatie. In een methodologie kunnen aldus diverse methoden en technieken inklusief dokumentatie van hun resultaten gecombineerd worden.
Na het vooronderzoek is in het kader van het BFB een definitiestudie verricht door een extern bureau, vastgelegd in een gelijknamig rapport. Teneinde wederom verstrengeling van belangen te vermijden was daarmee overigens niet een programmatuurbedrijf belast dat in aanmerking zou kunnen komen voor meer gedetailleerd ontwerp en programmering. In dat rapport Definitiestudie zijn de kriteria vastgesteld waaraan de gewenste informatievoorziening dient te voldoen. Aangezien in het vooronderzoek reeds een richting was aangemerkt waarin de oplossing moest worden gezocht, is in het rapport al verder ingegaan op de latere fasen van systeemontwikkeling. De hoofdfunkties van het systeem, de gegevensverzamelingen en interakties zijn daarin aangegeven. Er werd een inventarisatie gemaakt van de reeds bestaande financiële informatiesystemen in het kader van de gemeentelijke subsidieverlening en hun eventuele koppelbaarheid aan het te ontwikkelen systeem voor financieel beheer. Voorts staan in het rapport de technische aspekten uitgewerkt (programmatuur en apparatuur), de relatie met andere projekten, personele en organisatorische aspekten en een prognose van de ontwikkelingskosten.
Tijdens de fase 'vooronderzoek' van systeemontwikkeling was een duidelijke
keuze voor een oplossingsrichting gemaakt. Daarmee was reeds van gebruikelijke
methodologieën afgeweken. Zo was binnen het projektbureau een discussie over de
verdere voortgang op gang gekomen. Meer en meer ontstond het besef dat
systeemontwikkelingsmethodologieën niet altijd een bruikbare benadering
aangeven voor een veranderingsproces in alle facetten zoals die onderkend
werden in het BFB. Een van de bezwaren die kleeft aan dergelijke methodologieën
en de daarmee verwante methoden en technieken is dat het de gebruiker ervan
tezeer uitnodigt tot een fixatie op de technologische kanten van het projekt.
Zoals reeds eerder aangegeven wordt het BFB beschouwd als een veranderingsprojekt
van de totale wijze van financieel beheer, onder andere met inschakeling van
automatiseringsmiddelen, en niet omgekeerd. Het perspektief van het nauwkeurig
verder volgen van vaste vooral technisch georiënteerde methodologieën voor
systeemontwikkeling zou in dat opzicht een verkeerd of in ieder geval
onvolledig licht op het BFB werpen. Overigens wordt het effekt van een strikt
eenzijdige, en dat wil vaak zeggen een te technische, oriëntatie inmiddels ook
in de publiciteit breed uitgemeten.
Een ander probleem bij het gebruik van vaste methodologieën is dat onmogelijk
alle verschijnselen en gevolgen van de ontwikkeling erin kunnen worden vervat.
Een gevaar daarvan is dat bepaalde gevolgen als bijverschijnselen van de
systeemontwikkeling beschouwd gaan worden omdat ze niet expliciet in de
methodologie met zijn methoden, technieken en dokumentatie voorkomen.
'Bijverschijnsel' is echter een term voor een gevolg dat niet of niet volledig
werd voorzien. Bijverschijnselen bestaan niet; de term wordt slechts gebruikt
om bepaalde onbedoelde effekten te verklaren of te vergoelijken. Zo zijn
bijvoorbeeld de personele consequenties van het BFB niet aan te merken als
bijverschijnselen. Het zijn natuurlijke gevolgen van het veranderingsproces,
die echter niet door iedereen worden ingezien of geaccepteerd.
In het kader van het BFB zijn bekende methodologieën voor de ontwikkeling van
geautomatiseerde systemen wel overwogen. Er is echter besloten niet tot het
gebruik ervan over te gaan. Die methodologieën zijn immers allesbehalve
allesomvattend. Dat bestaat eenvoudigweg niet en moet worden erkend. Een
veranderingsproces in een organisatie, hetgeen onlosmakelijk verbonden is aan
de ontwikkeling van een dergelijk informatiesysteem, is van zeer veel faktoren
afhankelijk. De meeste daarvan zijn niet voorspelbaar. Ze zijn ook niet
voorspelbaar te maken. De natuur van mensen en dingen laat zich nu eenmaal niet
vatten in bedachte regels. Het technisch resultaat en het uiteindelijke gebruik
van een informatiesysteem is meer de resultante van de verandering die zich in
mensen heeft voltrokken dan dat dat er los van staat. Daarom kan de
totstandkoming van zo'n hulpmiddel niet onafhankelijk van de omstandigheden en
de tijd worden ontwikkeld. Methoden en methodologieën suggereren daarentegen
(nog) teveel dat dit volgens vaste wetmatigheden, los van mensen, tijd en
omstandigheden, mogelijk is. Methodisch ontwikkelen kan niet anders dan goed
zijn, maar mensen die strak methoden hanteren blijken steeds weer teveel blind
te gaan varen op de vormregels. Hoewel met (onderdelen van) methoden en
technieken op zich uitstekende resultaten kunnen worden bereikt, zetten zij de
gebruiker ervan te weinig aan tot een gedifferentieerde toepassing. Dat is geen
nederlaag voor de overkoepelende methodologie, maar veeleer is het het
toepassen van realiteitszin.
Op specifieke onderdelen en aspekten van het projekt zijn bijvoorbeeld wel
beproefde managementtechnieken toegepast, indien die zinvol werden geacht. En
natuurlijk zijn voor ontwerp en programmering methoden en technieken gevolgd.
Of dat juist gebeurde is een tweede. Hun samenhang werd echter aangepast aan de
werkelijkheid der omstandigheden. Dat is wat anders dan de werkelijkheid van
een veelomvattend veranderingsproces proberen te vangen in het per definitie
ontoereikende kader van een methodologie voor ontwikkeling van
informatiesystemen.
Een veranderingsproces in een arbeidsorganisatie is een ontwikkeling in
werkende mensen en niet in hun hulpmiddelen. Een aspekt van de verandering is
dat mensen met hulpmiddelen moeten leren omgaan. Het veranderen van mensen en
hun werkwijzen moet daarom hand in hand gaan met de systeemontwikkeling. Het
hulpmiddel heeft immers betrekking op hun eigen werkzaamheden. In die zin is
verandering in een arbeidsorganisatie niet anders dan elders in de samenleving.
Dergelijke veranderingen kunnen slechts geleidelijk en met een grote
participatie succesvol teweeg worden gebracht. Daarom werd zo snel mogelijk
begonnen met de ontwikkeling van een eerste prototype. Het model dat door
toedoen van de materiedeskundige was uitgewerkt voor het financieel beheer ten
behoeve van de subsidieverlening bij de gemeente was op papier tijdens het
vooronderzoek geschetst. De tweede bedoeling van zo'n prototype was inderdaad
het bevorderen van participatie. Een werkend informatiesysteem, al was het maar
op schaal gevoed met financiële gegevens, moest in een zo vroeg mogelijk
stadium aktieve betrokkenheid bij het BFB van medewerkers uit de staande
organisatie stimuleren.
De participatie bij het eerste prototype van het BFB werd echter niet of
nauwelijks bereikt. In dat stadium werd het BFB door de rest van de organisatie
nog als een tamelijk onwezenlijke eenheid beschouwd. Het werkelijkheidsgehalte
van het BFB-streven werd niet zo hoog geschat. Pas toen latere resultaten
zichtbaar werden, kwam de participatie langzamerhand op gang. In die zin heeft
het eerste prototype slechts indirekt als een katalysator gewerkt. Als positief
effekt van het prototype bleef wel de bevestiging van het model dat als
oplossingsrichting was gekozen overeind. Binnen het BFB verliepen de
experimenten succesvol, hetgeen reeds in een vroeg stadium aan de opdrachtgever
kon worden getoond. Maar de participatie van medewerkers en hun management uit
de staande organisatie van de DSV kon kennelijk niet worden gepland of
geforceerd. De behoefte eraan ontstond op den duur vanzelf doordat er steeds
tussenresultaten werden geboden, terwijl van de andere kant de noodzaak tot
veranderingen met betrekking tot financieel beheer ook duidelijker werd.
Daardoor bewees zich pas wat later dan verwacht het nut van de
'resultaten-benadering' zoals deze hierna wordt aangegeven in het hoofdstuk
'Resultaten'. Het allereerste prototype was dus van oorsprong bedoeld als vehikel
voor participatie, maar het behield uiteindelijk een andere funktie: die van
katalysator van acceptatie binnen het BFB en jegens de opdrachtgever.
Zo waren er tijdens het projekt meer onbedoelde effekten en onverwachte wendingen. Soms leek een tegenslag moeilijk herstelbaar maar meestal ontstonden juist nieuwe kansen die positief werden aangewend. Door de steeds voortrollende tussenresultaten bleek het BFB voor de mensen in de omringende organisatie toch realiteitsgehalte te krijgen. Hoewel het daar aanvankelijk niet naar uitzag, werd het BFB steeds merkbaarder aanwezig als vernieuwende kracht. Juist omdat dit tegen de verwachting in was, viel het BFB op. Dit had tot gevolg dat funktionarissen in de organisatie behoefte gingen uiten aan participatie in de ontwikkelingen. Enerzijds gold dit voor mensen die de waarde van de BFB-ideeën gingen inzien; anderen echter leken eieren voor hun geld te kiezen omdat het BFB eruit zag als een winnende ontwikkeling. Een gevoel van "If you can't beat them, join them" speelde hierin ongetwijfeld mee.
De aard van een vaste methodologie is dat deze de werkzaamheden en het
tijdpad in een kunstmatig draaiboek vat. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat
het ontwikkelingspad vast en voorspelbaar is. Niets is echter minder waar. De
werkelijkheid en dus ook de omstandigheden waaronder een systeem tot stand komt
zijn sterk aan verandering onderhevig. Geheel naar de aard van de organisatie
en de tijd doemen er tal van onvoorziene zaken op. Deze liggen meestal juist
buiten de sfeer van de informatievoorziening. Ze kunnen betrekking hebben op
personen en gebeurtenissen binnen de organisatie, maar vaak ook daarbuiten,
waarin geen methode voorziet. Toch zijn dergelijke gebeurtenissen van
wezenlijke invloed op een veranderingsprojekt.
Vanuit die overtuiging is in het kader van het BFB meer gehecht aan een
ontwikkelingsfilosofie dan aan een ontwikkelingsmethodologie. Methodologieën
nodigen ertoe uit om de kwaliteit van het resultaat af te meten aan de
consistentie waarmee procedures werden gevolgd. Dit geeft echter een
schijnzekerheid. De onzekerheid in een complex veranderingsproces wordt voor
het oog omgezet in zekerheid door de gewenste gebeurtenissen in een volgorde en
een reeks regels te dwingen. In de praktijk worden dergelijke procedures vaak
te rigide gehanteerd om er natuurlijke veranderingen mee te kunnen geleiden.
Vanuit deze visie is er, zoals in het vorige hoofdstuk aangegeven, door het
projektbureau voor gekozen om voor het gehele veranderingsproces verder niet
een specifieke methodologie voor ontwikkeling van geautomatiseerde
informatiesystemen te hanteren. Besloten werd het systeem te laten groeien in
overleg met materiedeskundigen via een aantal experimenten met een prototype.
Het kunnen beschikken over een vaste vertegenwoordiger van de
materiedeskundigen in het projektbureau zelf bleek van onschatbare waarde. Het
prototype was een uitwerking van het basismodel met het doel na te gaan hoe dit
in een elektronische vorm zou funktioneren. Op deze wijze is het model
gaandeweg op maat gemaakt voor de specifieke situatie bij de gemeente.
Omdat de basis voor een prototype reeds met de aangegeven oplossingsrichting
was gelegd, zijn de eerste vormen van het prototype en de definitiestudie
parallel en in onderlinge wisselwerking gerealiseerd in een vroeg stadium van
het projekt.
Zoals gezegd gaan we hier niet in op het model voor financiële
informatievoorziening zelf. Wel moeten we teruggrijpen op enkele onderliggende
principes ervan die een rol spelen bij de implikaties van dat model. Deze
principes liggen meer in het abstrakte vlak.
Het kenmerk van de modulaire opzet van een systeem is dat de basis van modules
een standaardopzet heeft, maar dat details voor operationeel gebruik op maat
kunnen worden gedefinieerd. Op deze wijze is een module meervoudig toepasbaar
op diverse plaatsen in een systeem. Dergelijke modulariteit is niet iets nieuws
dat in het kader van automatisering is uitgevonden. Modulariteit komt op grote
schaal in de natuur voor. De module 'ledematen' komt zo bij de meeste levende
wezens voor als instrument voor voortbewegen; alleen bij sommige zijn het
poten, bij andere vleugels en bij weer andere vinnen; dit is geheel afhankelijk
van de specifiek benodigde funktie en de omstandigheden. Hetzelfde principe is
terug te vinden in bijvoorbeeld genetische informatie in de chromosomen. Er
zijn veel van dergelijke voorbeelden aan te geven.
De specifieke funktie die aan een module van een informatiesysteem wordt
gegeven, is gedefinieerd in zogenaamde parameters. Dit zijn waarden die op de
plaats van een variabele worden ingevuld, zoals in een eenvoudige wiskundige
formule: x+y=z (module); x=1 (parameter). De parametrische struktuur van
programmatuur is aldus geadopteerd uit de struktuur van de ons omringende
werkelijkheid.
Informatiestromen zijn natuurlijke verschijnselen in een organisatie die er ook zonder automatisering al waren. Vooral sinds er in groter wordende organisaties steeds meer systematiek in de onderlinge informatie-uitwisseling werd aangebracht is deze steeds meer in kunstmatige kaders gegoten. Het is van grote waarde gebleken om informatiestrukturen waar mogelijk met modulariteit hun natuurlijke opzet terug te geven, dat wil zeggen zoveel mogelijk in overeenstemming met de werkelijkheid. Daartoe moeten soms allerlei historisch gegroeide kunstmatige vormen van informatievoorziening weer gaandeweg omgebogen worden om terug te gaan naar de oorspronkelijke vorm. Die vorm wordt door een natuurlijke eenvoud gekenmerkt.
Ook bij het BFB was dit aan de orde. In een organisatie met reeds lang
bestaande werkwijzen is het niet eenvoudig dergelijke veranderingen te laten
plaatshebben. In verband met de hiervoor aangegeven gedachte is door het
projektbureau het idee van de omgekeerde bewijslast gehanteerd. In het kader
van het BFB is een pleidooi gehouden om oorspronkelijke informatiestromen en
-strukturen te herstellen. Eenvoudige basispatronen verschaffen een organisatie
aanmerkelijk meer flexibiliteit. Daarmee werd impliciet een uitnodiging gericht
aan funktionarissen in de organisatie van de DSV deze stelling te ontkrachten.
Onwillekeurig werden ambtenaren genoodzaakt hun huidige werkwijze te
beargumenteren en met de BFB-alternatieven te vergelijken.
Een van de voorbeelden in dit verband is de omgang met zogenaamde
managementinformatie. In de meeste organisaties houdt men zich bezig met het
nauwkeurig definiëren van wat relevante managementinformatie is en waar en
wanneer deze in welke vorm beschikbaar moet zijn. Dit is een complexe en
tijdrovende zaak. Het resultaat ervan, zo dit ooit volledig wordt, moet in
programmatuur en gegevens worden omgezet. Management is bij uitstek een
bezigheid die nauw moet inspelen op heersende omstandigheden en voortdurende
veranderingen in de bedrijfsmatige omgeving. Wat echter op elk wisselend moment
en aspekt de relevante informatie is is niet eenduidig en zeker niet lang van
tevoren vast te leggen. Management is hoofdzakelijk een aangelegenheid van
intuïtie en gezond verstand en veel minder van vastgelegde patronen. In die zin
ligt het probleem meer bij het informatiemanagement dan bij de
managementinformatie. Op het gebied van programmatuur en gegevens is het daarom
zinvoller om te zorgen dat alle basisgegevens van de afzonderlijke werkprocessen
aanwezig zijn en wanneer nodig naar behoefte kunnen worden verdicht en
gecombineerd, dan dat de patronen vooraf moeten worden vastgelegd en vaak
veranderd en toch zelden de behoefte dekken. De modulaire parametrische
struktuur van het ontwikkelde informatiemodel biedt goede mogelijkheden tot een
intuïtief management met behulp van informatie, omdat het erin voorziet dat
alle informatie in verdichte vorm altijd terug te leiden is tot de
oorspronkelijke basisgegevens. Deze redenering heeft bij menigeen in de
organisatie geleid tot een veranderde visie op wat managementinformatie
betekent.
Deze benadering kweekte vooral bewustzijn over de plaats van financiële
informatievoorziening in het gehele proces van de subsidieverlening. Waar de
omgang met geld zo geïntegreerd is in het primaire proces van de organisatie
moeten juist de behandelende ambtenaren van dit primaire proces een belangrijke
rol spelen bij de opzet van de financiële informatievoorziening. Zij zijn het
die moeten participeren in dit veranderingsproces; hun rol zou veel groter
moeten zijn dan die van de financieel-ekonomische funktionarissen.
Hoewel geld en het uitvoeren van het gemeentebeleid dus in het primaire proces
niet te scheiden zijn zijn daarvoor in de organisatievorm nog veelal gescheiden
circuits tussen beleids(uitvoerende) ambtenaren en comptabele ambtenaren. Dit
komt sterk tot uitdrukking in de opvatting die binnen de gemeente leeft over de
hiërarchie van financiële delegatie en verantwoording. Meer wordt hierover
gezegd bij 'Het Delegatiepatroon'.
Deze meer filosofische ondergrond is een belangrijke grondslag van het gekozen model voor financiële informatievoorziening. De bron van het model ligt in een verregaande abstraktie van de werkelijke werkprocessen en veel minder op het vlak van de technologie. Technologie levert hulpmiddelen, waarmee het thans beter mogelijk is oorspronkelijke werkprocessen te bedienen dan voorheen. Daardoor zijn het abstrakte model voor informatievoorziening en de technische vormgeving wel nauw met elkaar verbonden, maar ze mogen niet met elkaar worden verward.
Zoals elders is beschreven waren voor het BFB zeer verschillende disciplines
verenigd, waarvan sommige permanent en andere tijdelijk. De leden van het
projektbureau waren in het bijzonder gericht op de materiedeskundigheid, de
inpassing in de organisatie en de algehele coördinatie van het projekt. De
externe informatieadviseurs leverden vooral (een bijdrage aan) het abstrakte
model voor informatievoorziening. De ingeschakelde programmatuurspecialisten
waren belast met de technische uitvoering van het model. In al deze variëteit
van invalshoeken blijkt het moeilijk om vanuit alle richtingen dezelfde koers
te varen. Er moest veel gesproken worden om op eenzelfde lijn te blijven. Zelfs
over de meest fundamentele beginselen van het projekt was soms tot ver in de
tijd een babylonische spraakverwarring. Daarmee verschilt een projekt niet veel
van andere samenwerkingssituaties in arbeidsorganisaties. Het feit dat ieder
mens zijn eigen optiek heeft op de zaken brengt bijna automatisch
spraakverwarring met zich mee. Zo was er in de beginfase van het BFB tussen
diverse medewerkers bijvoorbeeld onduidelijkheid over de vraag of het
basismodel van de gekozen oplossingsrichting nu betrekking had op een
programmatuurpakket voor boekhouding, op een struktuur specifiek voor
financiële informatievoorziening of op een denkmodel over informatievoorziening
in het algemeen. In de meeste gevallen blijkt echter uiteindelijk dat de
partijen in een samenwerkingsverband niet zozeer in mening verschillen over het
na te streven doel, maar over de methode waarlangs dat doel bereikt moet
worden. De vraag waarom mensen in een samenwerkingsverband elkaar van nature
moeilijk lijken te begrijpen is essentieel in een veranderingsproces. Hierdoor
immers ontstaan de meeste problemen bij zaken waarbij specialistische kennis
nodig is. Specialisten gaan er ogenschijn¬lijk van uit dat een niet-specialist
het vanzelf begrijpt of er niets mee te maken heeft omdat hij/zij geen
specialist is. De stelling dat iedere betrokkene wel op een of andere manier
een specialist ergens in is of zichzelf als zodanig beschouwt, maakt
samenwerking dus heel complex. Een concreet voorbeeld hiervan deed zich voor in
een late fase van het projekt. En toen was het eigenlijk te laat; verwante
aspekten in het totale veranderingsproces kwamen in gevaar.
Reeds in een vroeg stadium van het projekt BFB waren er oriëntaties en
afspraken gemaakt met het rekencentrum waaraan de feitelijke gegevensverwerking
van het te bouwen systeem zou worden uitbesteed. Deze hadden betrekking op de
apparatuur en de programmatuur. Om gegevens op de juiste manier van de
uitvoeringskantoren naar het rekencentrum te kunnen geleiden en omgekeerd moet
gebruik worden gemaakt van gemeenschappelijke overkoepelende programmatuur.
Deze maakt reeds deel uit van de technische infrastruktuur van het
rekencentrum. Deze overkoepeling is opgebouwd uit verschillende lagen en
onderdelen voor diverse funkties. Specialisten van het rekencentrum hadden
voorzieningen getroffen om de aansluiting mogelijk te maken op bepaalde delen
van het overkoepelende systeem. Tegen de tijd dat het BFB-produkt operationeel
zou gaan worden bleek echter dat er tussen twee essentiële onderdelen geen
aansluiting was. De reden hiervan was dat geen enkele betrokken specialist zich
vanuit zijn funktie verantwoordelijk voelde voor dit specifieke aspekt. Hieruit
bleek op een buitengewoon ongunstig moment dat de specialisten zich alleen in
hun eigen specialisme hadden verdiept, zonder dat iemand der betrokkenen zich
voldoende in de bedoeling van het geheel had verdiept. De hieruit voortgekomen
spraakverwarring had aldus betrekking op een soort bedrijfsblindheid van
specialisten. Dit is een aandachtsgebied dat een zeer grote rol moet spelen bij
het combineren van uiteenliggende disciplines in een projekt. Er moet daartoe
een vorm van begeleiding worden gecreëerd die werkt als een soort Esperanto
tussen specialisten, opdat de bedoelingen van het geheel ook in zijn onderdelen
worden doorgevoerd. Deze begeleiding zal niet beperkt kunnen blijven tot het
projekt zelf, maar zal zeker ook diensten moeten bewijzen in de periode dat de
implementatie van het BFB-produkt door de staande organisatie wordt
overgenomen.
Het is gebleken dat een mechanisme van contra-expertise ook kan mislukken. Aan
het rekencentrum was ook een controlerende taak voor de inspanningen van het
programmatuurbedrijf toegedacht. Dat was blijkbaar onvoldoende duidelijk. Toen
tegen het einde van het projekt de balans voor overdracht naar een volgend
projekt werd opgemaakt, bleek dat juist in het technische vlak de verwachte
resultaten niet geleverd konden worden. Dit betekende vertragingen op allerlei
andere terreinen. De geloofwaardigheid van BFB kwam hierdoor ernstig in gevaar.
De projektleiding had immers haar taktiek geheel afgestemd op snelle levering
van programmatuur van goede kwaliteit. Die was als katalysator voor de
werkelijk benodigde veranderingen bedoeld. Dat strandde omdat er lange tijd
problemen aan de programmatuur bleven kleven. Zonder eigen inhoudelijke kennis
in het technische vlak moest de projektleiding echter op contra-expertise
blijven vertrouwen. Dat heeft in het vervolg van BFB ook geleid tot enkele
omzettingen in externe dienstverlening. Die bleven vooralsnog echter beperkt.
Ongewild was toch afhankelijkheid van die specialisten ontstaan. In een
weliswaar wat gewijzigde onderlinge verhouding bleven hetzelfde rekencentrum en
hetzelfde software house aan de systeemontwikkeling werken.
Voor uitvoering van de oorspronkelijke taktiek voor het veranderingsproces was het toen eigenlijk al te laat. Het projekt BFB had veel goodwill verloren. Het is overigens de vraag of contra-expertise in het vlak van computerprogrammatuur voorlopig wel de gewenste resultaten kan opleveren. Vraag en aanbod in dit specialistische vlak zijn immers nog niet in evenwicht. En van mensen in (projekt)leiding mag niet verwacht worden dat zij overal gedetailleerd verstand van hebben en alle aktiviteiten ook nog eens in detail volgen. Ook voor kwaliteit van programmatuur probeerde de projektleiding via scheiding van belangen een waarborg te kreëren. Die scheiding werd door de betrokken partijen echter bewust of onbewust lange tijd onvoldoende gezien.
De projektmanager had tot taak de personen en ideeën te organiseren zodat er een concreet produkt tot stand kon worden gebracht. Het is te vergelijken met de situatie waarin een gemeentebestuur besluit geld te besteden aan de plaatsing van een kunstwerk in een nieuwbouwwijk. De partijen die daarbij betrokken raken zijn er dan vele: de wethouder voor cultuur, de kunstenaar, de wijkraad, de schoonheidscommissie, gemeentewerken en vele anderen. Allen zijn zij verheugd dat er geld voor kunst beschikbaar is, maar allen spreken zij een andere taal als het erop neer komt een geschikt kunstwerk en een geschikte plaats te kiezen. De kunstenaars die door de gemeente in de laatste ronde zijn voorgedragen hebben hun eigen gevoel over wat voor kunst er in de wijk past. De gemeente heeft zijn budgetbeperkingen. De schoonheidscommissie wil een kleiner kunstwerk dan het voorgestelde. De bewoners in de wijkraad willen het op een andere plaats in de wijk. In een dergelijke situatie is het van belang dat er uit een van deze kringen iemand opstaat die de onderlinge bedoelingen verduidelijkt; die de filosofie van de kunstenaar uitlegt aan de wijkraad, die de overwegingen van gemeentewerken verduidelijkt aan de schoonheidscommissie. Pas als alle partijen van elkaars bedoelingen op de hoogte zijn kan er immers een tastbaar resultaat bereikt worden. Zo'n intermediair kan zelden van tevoren worden aangewezen, maar vaak doemt deze gaandeweg op. Bij veel projekten ontbreekt de funktie van zo'n semantisch begeleider of wordt deze met de funktie van projektleider in één persoon gecombineerd. Dit is in het geval van veelomvattende veranderingsprocessen dan wel een schaap met vijf poten. Want hoewel er raakvlakken zijn, gaat het toch om heel verschillende facetten. Bij het BFB werd de funktie van projektmanager vervuld door iemand die niet een uitgesproken automatiserings- of financieel expert is; elders werd reeds opgemerkt dat dit zelfs juist als een voordeel werd ervaren. De rol van semantisch begeleider werd gaandeweg langs natuurlijke weg ingevuld door enkele van de externe adviseurs. Daarmee waren misverstanden overigens niet uit de wereld. Want een kenmerk van een misverstand is dat het meestal zulke ogenschijnlijk vanzelfsprekende inzichten betreft. Juist daarover blijven zich altijd verrassingen voordoen. Het gaat erom te proberen het aantal verrassingen te beperken door aktieve aandacht voor onderlinge communicatie.
Het Projekt Beter Financieel Beheer ging van start als een op zichzelf staand projekt. Van het begin af aan was er echter wel een duidelijke relatie aan te merken met vooral twee andere projekten: het projekt Decentralisatie Uitvoering Betalingen en het projekt Rechtmatigheid Subsidieverlening.
Het projekt DUB is gericht op een ontwikkeling van (organisatorische interne) decentralisatie en deconcentratie van het financieel beheer van de volkshuisvesting. Dit projekt beoogt in het bijzonder de betaalfunktie van de subsidieverlening en het bijbehorende financieel beheer vanuit de overkoepelende gemeentesekretarie met zijn centrale direktie Financieel-Ekonomische Zaken (DFEZ) gaandeweg over te brengen naar de DSV en de daaronder ressorterende uitvoeringskantoren. Uitgangspunt bij het DUB is dat bij dit proces van decentralisatie/deconcentratie zoveel mogelijk van de bestaande systemen gebruik gemaakt wordt. Het karakter van het DUB-projekt is in feite ook modulair van opzet: bij de beoogde verspreiding van de financiële funkties is toch gestreefd naar een zo groot mogelijke uniformiteit in de opzet ervan. Begin 1988 werd de deconcentratie formeel operationeel.
Het principe van het DUB-projekt heeft grote overeenkomsten met de filosofie van het door het BFB ontworpen systeem voor financieel beheer. Gemeenschappelijke gedachte is dat het financieel beheer op een zo laag mogelijk niveau in de organisatie moeten worden gebracht. Die gedachte is ook de leidraad van het BFB geweest bij de ontwikkeling van het Systeem Verantwoordingsmodule (SVM) en het daaraan verbonden Systeem Behandelingsmodule (SBM) voor de in- en uitvoer van gegevens. De personele, organisatorische en administratieve aspekten van de deconcentratie zijn onderwerp van het DUB. In het BFB liggen de informatische aspekten besloten met de daarbij behorende administratieve organisatie.
Het RSV-projekt is ontstaan toen er binnen de gemeente een grote behoefte was ontstaan aan rechtmatigheidscontrole. Registeraccountants lichtten de DSV intensief door op rechtmatigheidsaspekten van de uitvoering van de subsidieregelingen. Zij concludeerden dat werkwijzen onvoldoende vastlagen en nauwelijks beschreven waren. Op zich was die algehele doorlichting toe te juichen: er bestond immers de noodzaak om overal in de gemeentelijke dienst dezelfde condities te scheppen voor de uitvoering van het financieel beheer. In de praktijk betekende dit echter wel een keurslijf voor de organisatie, een aanslag op de elasticiteit. Het projekt RSV bracht met zich mee dat een arbeidsintensief beroep werd gedaan op de organisatie: materiedeskundigen werden op grote schaal bij het RSV-projekt betrokken. Dit maakte het voor het BFB moeilijk om tegelijkertijd ook een dergelijk beroep op de organisatie te doen, hoewel dit eigenlijk wel nodig was.
BFB en DUB werden beschouwd als projekten van uitgesproken financieel
management. Het RSV-projekt werd in dit verband aldus meer als een aktiviteit
van een andere, meer politieke orde beschouwd. Door de BFB-ontwikkelingen
werden veel zaken duidelijk op het veranderingsterrein van de andere projekten.
Het inzicht in de relatieve betekenissen van de veranderingen werd bevorderd
door het zich ontwikkelende besturingsconcept dat in BFB-verband werd
uitgedragen. Dit gold bijvoorbeeld voor de betekenis van het delegatiepatroon.
Toen het BFB enige tijd funktioneerde bleek dat het nodig was om meer ingang in
de organisatie te krijgen voor de ontwikkelde ideeën. Zeker binnen het
projektbureau kwam men tot het inzicht dat de resultaten van het BFB
richtinggevend zouden kunnen en moeten zijn voor de verdere ontwikkeling van
het financieel beheer van de gemeentelijke dienst. Dit wordt in het volgende
hoofdstuk nader toegelicht. Die richting zou reeds in een vroeg stadium in de
andere projekten te herkennen moeten zijn. Om die reden is door het
projektbureau BFB getracht de hoofdlijnen van het BFB als richtlijn voor de
andere projekten te doen fungeren. Daartoe werd in de voorlichting en het
overleg de slogan "BFB is leading" geïntroduceerd. Deze eigen
vooropplaatsing werd uiteraard niet op alle fronten welkom geheten. In deze
onbescheidenheid werd echter door het projektbureau wel grond gezien; de
resultaten van het BFB zullen naar verwachting een grote waarde hebben voor de
lange termijn. Het in het BFB gebruikte concept voor financieel beheer voldoet
bijvoorbeeld op flexibele wijze aan de veranderde comptabiliteitsvoorschriften.
Het instrumentarium van het BFB gaat overigens veel verder dan deze wettelijke
eisen.
In een latere fase werden de drie projekten BFB, DUB en RSV onder een overkoepelende Stuurgroep Financieel Management gebracht. Deze constellatie bracht met zich mee dat vanuit het BFB meer energie moest worden besteed aan de andere projekten, aangezien ze nu formeel in hun onderling verband tot resultaten moesten komen. Daardoor werd het BFB op zich minder 'leading'; anderzijds maakte dit het eigen projekt ook minder kwetsbaar in het gehele proces.
Mensen leggen — uit een oogpunt van werkbaarheid — steeds grenzen aan voor verschijnselen in de werkelijkheid om zich heen. Zo worden in een arbeidsorganisatie grenzen gelegd om een reeks bij elkaar horende aktiviteiten; dit wordt een werkproces genoemd. De hoeveelheid mensen en hun onderlinge taakverdeling is ook een begrenzing, die organisatie genoemd wordt. Deze grenzen zijn een kunstmatige afpaling om de zaken beheersbaar te kunnen houden. Dergelijke mentale grenzen zijn daarom van origine niet bedoeld om een scheiding te creëren maar om een afbakening in het denken over die zaken mogelijk te maken. De subtiliteit van dit verschil wordt echter niet altijd meer ervaren. Daardoor kunnen mentale grenzen in plaats van een abstrakt hulpmiddel tot een concrete beperking worden.
Het financieel beheer in een organisatie is op dezelfde manier afgepaald ten opzichte van andere werkzaamheden; ook binnen het financieel beheer zijn vakken afgetekend. Eenmaal getrokken grenzen in een organisatie worden in de loop der tijd meestal verwerkelijkt en geformaliseerd in regels, bevoegdheden, formaties en taakverdelingen. Op een eenmaal ontstaan patroon wordt dan langere tijd voortgeborduurd. De oorspronkelijk getrokken grenzen waren echter getrokken als hulpmiddel voor de omstandigheden van die tijd. Omstandigheden veranderen echter per definitie. En meestal sneller en ingrijpender dan mensen zich bewust zijn. Het is daarom niet realistisch om grenzen voor de eeuwigheid te trekken. Het kunnen verleggen van grenzen inklusief hun uitwerking bepaalt voor een belangrijk deel de slagvaardigheid van, in dit geval, een organisatie.
De aanvankelijke reden waarom het BFB als projekt van start ging, was dat er
een instrument vervaardigd moest worden om het financieel beheer beter mee te
kunnen verrichten. In feite was men op zoek naar een geschikt
boekhoudinstrument. Mede op basis van de in een eerdere fase geformuleerde
knelpunten in het bestaande begrotingsbeheer, is toen onderzocht hoe dit
instrument eruit moest komen te zien. Daarbij stootte het projektbureau
gaandeweg meer op het stelsel van aangelegde grenzen in werkprocessen en
strukturen voor administratieve organisatie. Die grenzen bleken immers al vrij
lang niet meer verlegd te zijn, terwijl de omstandigheden rond het financieel
beheer bij de gemeentelijke dienst wel veranderd waren. Gebruik makend van de
ervaringen elders met het creëren van instrumenten voor financiële
informatievoorziening, ervoer het BFB-team reeds in een vroeg stadium dat
eigenlijk nog nergens een geheel bevredigende oplossing was gevonden voor deze
behoefte. Het perspektief om ook hier een waarschijnlijk niet geheel afdoende
voorziening te gaan treffen was natuurlijk niet aantrekkelijk. Daarom werd,
zoals eerder al is beschreven met betrekking tot het vooronderzoek, bezien wat
de onderliggende oorzaak van deze kennelijke diskrepantie zou kunnen zijn. De
constatering was dat vaak nieuwe geautomatiseerde hulpmiddelen op oude — vaak
niet meer adequate — grenzen binnen en tussen werkprocessen en organisatiestrukturen
worden gebaseerd. Op de markt aangeboden instrumenten voor financiële
informatievoorziening zijn bovendien vaak nog op een gefixeerde manier van
boekhoudkundig werk geënt. Daarmee zijn ze dus plaats-, tijd- en
organisatiegebonden.
In het kader van het BFB werd de onvermijdelijke conclusie getrokken dat er
daarom een andere koers zou moeten worden gevolgd. De behoefte werd toegespitst
op een instrument dat organisatie- en procesonafhankelijk is en daardoor niet
snel zou verouderen; dit hield in dat het organisatie- en procesonafhankelijk
van opzet moest zijn. Na een vergelijkend warenonderzoek bleken er slechts
weinig produkten van die aard beschikbaar te zijn. Slechts één daarvan was
veelbelovend. Dit produkt werd dan ook reeds in het beginstadium als
oplossingsrichting gekozen. Het kenmerk van dit produkt was dat het niet zozeer
een tastbaar instrument was, danwel een denkmodel over de opbouw en struktuur
van financiële informatie in organisaties. Dit staat nader beschreven in het
hoofdstuk 'De Oplossingsrichting'. Dit produkt was anders dan de andere door de
benadering dat het primaire proces en het beheerproces in dit model zo met
elkaar verweven zijn. Daardoor konden de financiële verantwoording en het
financieel beheer gezamenlijk een plaats krijgen in het BFB.
Financiële informatie ontstaat immers niet alleen bij een speciaal daarmee
belast financieel dienstonderdeel, maar in beginsel kunnen op elke plaats en op
elk niveau in de organisatie gegevens met financiële consequenties ontstaan.
Ook kan informatie van die aard daar overal nodig zijn. Dit geldt beslist voor
organisaties waarin geld een medium is voor de primaire processen. En dat zijn
naast banken en verzekeringsmaatschappijen stellig ook vele
overheidsinstellingen. De DSV, als dienst van de gemeente, is daarvan een
duidelijk herkenbare vertegenwoordiger. De modulaire en parametrische opzet van
het gekozen model voorziet in de mogelijkheid om financiële administraties in
principe op elke plaats of bij elk werkproces in de organisatie onder te
brengen en van het geheel een samenhangend informatiesysteem te maken en te
houden. Bij wijzigende omstandigheden en informatiebehoeften kan dit stelsel
betrekkelijk eenvoudig daarop aangepast worden. Daarmee is dit model een
concept voor de financiële besturing van het totale proces.
Door de integratie van financiële informatie door de gehele organisatie heen is
in feite geen sprake meer van een boekhoudpakket, maar van een filosofie
waaraan desgewenst verregaande consequenties verbonden kunnen worden. Die
consequenties hebben minder met apparatuur en programmatuur te maken dan met
vooral financiële werkprocessen, (administratieve) organisatieontwikkeling,
personeelbeleid en bedrijfscultuur. Dat daarvoor meer moest gebeuren dan het
installeren van een geautomatiseerd systeem was voor het BFB-team duidelijk.
Dat met minder dan een veelomvattend veranderingsproces het beoogde resultaat
van verbeterd financieel beheer onbereikbaar zou blijven, werd door het
projektbureau aanvaard en uitgedragen.
Gaandeweg trad er zo een verschuiving van de perceptie op de financiële
informatievoorziening op. Zeker ook door deze achtergrond werd het BFB steeds
meer van automatiseringsproces tot een proces van meeromvattende
organisatieverandering, met veeleer gevolgen op lange dan op korte termijn. Het
bleef echter een klein aantal medewerkers uit de staande organisatie dat ook
zo'n veranderkundige kijk op het projekt BFB had of ontwikkelde. En moeizaam
verkregen steun voor deze inzichten viel grotendeels weg toen de automatiseringsmiddelen
niet vanaf het aankondigde tijdstip beschikbaar waren. Na 1 juli 1988 werd het
vervolg van het BFB vooreerst weer een projekt gericht op de techniek van die
hulpmiddelen. En het is maar de vraag of de draad van het veranderingsproces
waaraan door het projektbureau BFB veel ruimere bedoelingen waren toegekend,
later nog opgepakt kan worden.
Goed beheer en beheersing van financiële middelen en de geautomatieerde
informatievoorziening die daartoe diensten moet bewijzen is een terrein dat
zeker ook binnen de overheid nog volop in ontwikkeling is. Dit drukt uit dat er
op velerlei vlak gezocht wordt naar een passend concept voor financiële
informatievoorziening.
In veel organisaties heeft inmiddels wel automatisering van financiële
administraties plaatsgevonden. Daarbij valt echter te constateren dat het vaak
gaat om het opnemen van een bestaande manier van financiële administratie in
een computersysteem en dat het meestal slechts één of meer deelprocessen van de
totale boekhouding betreft. In de veranderingscontext van het BFB echter
bestond er behoefte aan een concept dat het gehele financiële proces van
gemeentelijke subsidieverlening zou kunnen dekken. Bovendien werd erkend dat
een strukturele verbetering van het financieel beheer waarschijnlijk niet zou
kunnen worden bereikt zonder aanpassingen ten aanzien van verwante aspekten
zoals de administratieve organisatie. In die zin stond al vrij vroeg in het
projekt vast dat bedrijfsmatige innovatie een belangrijke invalshoek zou zijn.
Mogelijkheden tot innoveren werden ook beschouwd als een voorwaarde tot succes
voor het projekt. Het projektbureau stelde zichzelf daarom duidelijk een
vernieuwende taak.
De missie van bedrijfsmatige innovatie in een korte tijd is geen eenvoudige taak. De moeilijkheidsgraad van innovatie is evenredig aan de complexiteit van een organisatie. Bijna alle overheidsorganisaties en ook de DSV zijn zeer complex. Complexiteit is vaak af te meten aan de hoeveelheid en gedetailleerdheid van de regelgeving die geldt voor het werk van zo'n organisatie. Elk aspekt van regelgeving moet zijn afgedekt in de organisatiestruktuur, die daardoor vanzelf ook ingewikkeld wordt. Wanneer dit resulteert in een organisatie die erg onoverzichtelijk en omslachtig wordt, noemt men dit in negatieve zin een bureaucratie. De term bureaucratie heeft overigens niet altijd een negatieve connotatie gekend sinds deze door de socioloog Weber werd geïntroduceerd, maar kreeg die wel vanwege de meestal als negatief ervaren effekten ervan. Vooral de overheid staat bekend om haar bureaucratie, maar ook grote bedrijven en instellingen ontkomen er kennelijk niet aan. Door velen wordt bureaucratie als een nodeloze cultuur gekenschetst die vooral te wijten is aan de persoonlijke houding van funktionarissen. Voor een deel is dit zo: elk mens is nu eenmaal een resultaat van zijn omgeving waaraan men zich moet aanpassen. Er is echter veel meer dat aan bureaucratie ten grondslag ligt.
Het maatschappelijk stelsel waarin wij leven kent een veelheid aan
sociaal-ekonomische doelen. Op grond van het politiek, staatkundig en
rechtsstelsel wordt de zorg voor die doelen opgedragen aan diensten en
funktionarissen bij de overheid via ingewikkelde patronen van delegatie en
mandaat. Door de wettelijke grondslag van de doelen zijn ambtenaren bij het
uitvoeren van hun werk sterk gebonden aan regels. Regels zijn de vastleggingen
van maatschappelijke belangen. De overheid is, wegens de veelheid aan
verschillende belangen, uit een oogpunt van werkbaarheid mettertijd zelf ook
opgedeeld in eenheden die bepaalde belangen behartigen. Elke belangencategorie
in onze samenleving moet zich terug kunnen vinden in het werk dat de overheid
verricht. Of andersom: elke overheidsfunktionaris moet in zijn werk in theorie
rekening houden met het belang van elke afzonderlijke burger en in de praktijk
met elke belangencategorie. En elke belangencategorie is in zekere zin wel tot
de zorg van een of andere overheidsinstelling gaan behoren. Funktionarissen
gaan zich op den duur identificeren met het werk en de maatschappelijke
belangencategorie waarvoor ze staan. In tweede instantie levert dit het
verschijnsel op dat overheidsdiensten en -funktionarissen daarin recht
tegenover elkaar kunnen komen te staan, in plaats van dat de maatschappelijke
belangengroeperingen dat doen. Daarmee is de ambtenarij de mikrokosmos van de
hele samenleving. Elke stap die een ambtenaar doet kan in principe een
onzichtbare schier eindeloze keten van belangenconflicten teweeg brengen,
direkt met andere ambtenaren en indirekt met de bijbehorende maatschappelijke
belangencategorie. En dat is een zeer onaantrekkelijk perspektief. Als een
ambtenaar geen (openlijke) belangenconflicten wil of mag veroorzaken lijkt hij
met inaktiviteit de veiligste uitweg te kiezen. Of dat overigens werkelijk een
optimale keuze is moet natuurlijk in veel gevallen worden betwijfeld. De
kwaliteit van de ambtelijke dienstverlening heeft er stellig onder te lijden.
Maar dikwijls ontneemt de complexiteit van omstandigheden het uitzicht op een
andere meer aktieve (uit)weg.
Vooral overheidsmanagers ontmoeten dit probleem in extenso: bij een te nemen
beslissing kunnen zij onmogelijk de gevolgen ervan overzien en elke beslissing
levert bijna zeker één of ander belangenconflict op, dat in sommige gevallen
tot een parlementaire enquête kan leiden. De dreigende keten van
belangenconflicten nodigt daarmee in de praktijk veelal eerder uit om geen dan
wel aktie te ondernemen. Dit verklaart ten dele waarom het zo moeilijk is
ingrijpende veranderingen door te voeren in complexe organisaties zoals de DSV.
Doordat ambtenaren voortdurend in deze ingewikkelde patronen moeten werken zijn
velen na een tijd het zicht op de oorspronkelijke doelen van hun werk kwijt.
Daardoor lijkt het erop dat overheidsinstellingen alleen nog voor, met en tegen
elkaar werken. De direkte dienstbaarheid aan maatschappelijke belangen schijnt
op de achtergrond geraakt. Dit beeld van een maatschappij in de maatschappij is
wat de burger vaak waarneemt. Zo'n effekt treedt in dezelfde mate op bij grote
en complexe niet-overheidsorganisaties. Zo lang een bakker brood bakt is de
belangenstruktuur van zijn bedrijf nog overzichtelijk. Zodra hij echter een
nationaal concern of multinational wordt vallen zijn medewerkers aan dezelfde
complexiteit ten prooi.
In veel andere organisaties maar ook bij de DSV was de moeilijkheid van het
veranderen zo reeds gebleken. Menig omvangrijk automatiseringsprojekt is reeds
kort na de start of ruim voor de landing gestrand. Dit zwaard van Damocles hing
uiteraard ook boven dit projekt. In dit licht is er in het BFB voortdurend naar
gestreefd de relatie van het financieel beheer met het primaire
maatschappelijke proces van de subsidieverlening te benadrukken. Hierop wordt
elders in deze projektbiografie nader ingegaan.
Een van de inzichten die voorts, door de eigen ervaringen met het
projektverloop en door de externe adviezen, groeide was dat de verhouding
tussen doel en middelen goed in evenwicht moest blijven. Met andere woorden: de
inspanningen van het projektbureau en de ingeschakelde medewerkers moesten
steeds na korte tijd in resultaten waarneem¬baar zijn. Deze opstelling bracht
met zich mee dat het projektbureau meer gericht was op de kwaliteit van het
produkt dan op de manier waarlangs dit tot stand gekomen was. De ervaring met
andere automatiseringsprojekten leerde dat die verhouding nogal eens omkeerde
tijdens de lange duur van projekten. Een lange duur was het BFB echter niet
gegund. Het perfektionistisch volgen van bijvoorbeeld een bepaalde methodologie
voor systeemontwikkeling zonder snelle informatische resultaten moest als een
luxe bestempeld worden. Daarom werd voor het opbouwen van een systeem langs een
aantal experimenten met prototypes gekozen. Zo konden steeds concrete
resultaten worden getoond.
Deze resultaatgerichtheid speelde voorts een grote rol bij de inzet van alle
benodigde adviseurs en assistenten in het projekt. Het projektbureau ging ervan
uit dat in de diverse stadia van het projekt steeds verschillende
deskundigheden nodig waren. Elke externe medewerker zou in korte tijd zijn
aandeel tot een tastbaar resultaat moeten maken. Voor elk stadium werd bepaald
wat en wie erbij moesten worden ingeschakeld. De personele behoeften voor een
volgend stadium werden zonodig naar aanleiding van ervaringen bijgesteld.
Externe medewerkers werden steeds voor een vastgesteld deel van het proces
ingehuurd. Deze medewerkers stonden bloot aan een voortdurende en nauwkeurige
beoordeling op hun merites. Aan hun werk werden hoge eisen gesteld.
Rechtvaardiging hiervan ligt mede in de prijs van ingehuurde medewerkers, welke
relatief hoog is. Hoge prijzen veronderstellen immers hoge resultaten. Als
bleek dat een ingehuurde medewerker of team van medewerkers niet het gewenste
produkt leverden of dit niet binnen de gestelde tijd zouden kunnen, werden deze
bij aanhouding hiervan vervangen door anderen. Zoals eerder is opgemerkt, lukte
het overigens niet voor alle aktiviteiten om tijdig signalering omtrent
kwaliteit van resultaten te verkrijgen.
Van goede muzikanten wordt ook verwacht dat zij niet alleen technisch volmaakte resultaten afleveren, maar dat zij met kreativiteit en inventiviteit hun produkt tot stand brengen. Dit noodzaakt tot een strak personeelbeleid. Daarbij verdient selektie, vooral van externe medewerkers, speciale aandacht. Hier bewezen informele contacten hun diensten. Een aanbeveling omvat immers elementen van sociale controle zodat een grotere waarborg voor de kwaliteit van dienstverlening mag worden verwacht. Tijdens het BFB is het desondanks voorgekomen dat externe medewerkers van hun taak werden ontheven. Dergelijke waarborgen zijn uiteraard niet compleet. Mits signalering over voortgang tijdig is, kan ingegrepen worden zonder gevaar voor vertraging van het gehele projekt. Maar soms kwamen signalen ook wel eens te laat. Verloren tijd kon niet altijd ingehaald worden. En de voornaamste bedoelingen van het BFB zoals die gaandeweg vooral in het personele en organisatorische vlak waren herkend, zijn wellicht zelfs geheel verloren gegaan.
Herhaalde dissonanten zijn van professionele muzikanten ook ongewenst.
Hierbij kan worden opgemerkt dat binnen zekere grenzen een dissonant een
relatief verschijnsel is. Iedere medewerker — intern of extern — moet zijn of
haar spel in harmonie willen laten klinken. Het BFB kende zijn eigen harmonie,
waarin het individuele spel van sommige medewerkers wel eens minder paste. Dat
is een veroordeling noch van de gekozen harmonie, noch van de absolute kwaliteit
van het individuele spel. Hier wordt slechts geconstateerd dat een passende
aansluiting niet altijd kan worden bereikt. Daar moet ook niet met alle geweld
naar worden gestreefd; dan kunnen de wegen zich beter op fatsoenlijke wijze
scheiden.
De kwaliteit van een manager uit zich in de tijdige duidelijkheid hierover. Dan
moet hij evenwel op tijd over de juiste informatie beschikken. Dat geldt voor
iedere funktionaris die leiding geeft. Managers moeten zich voortdurend een
oordeel vormen over de kwaliteit van hun medewerkers en daarvan tijdig aan
diezelfde medewerkers mededeling kunnen doen. In die zin moet een manager zich
niet coûte-que-coûte bemind willen maken, maar een bedrijfsmatige zakelijkheid
aan de dag leggen.
Deze benadering is in het verband van een (overheids)projekt zeker goed toe te
passen ten aanzien van externe medewerkers. De inzet van interne medewerkers is
wat moeilijker langs deze lijnen te reguleren. Dit laatste heeft uiteraard
alles te maken met het meer bestendige karakter van hun rechtspositie. Toch
moet een manager tegenover zijn interne medewerkers net zo duidelijk kunnen
zijn.
Produkten die kwaliteit uitstralen ondervinden een grotere acceptatie. Zeker bij vernieuwende produkten is dat van belang. In aansluiting op het vorige moet opgemerkt worden dat kwaliteit geen objektief gegeven is. Kwaliteit is en blijft het werk van mensen, ook al komen er nog zoveel machines aan te pas.
Doorgaans worden in dit verband twee hoofdsoorten van kwaliteit onderscheiden: enerzijds de kwaliteit die ontwerpers en makers van een produkt vanuit hun vakkundigheid in het produkt trachten te leggen; anderzijds de kwaliteit die gebruikers ervan wensen aan te treffen in het resultaat. Deze kwaliteitsstrevingen gaan vaak samen, maar soms ook tegen elkaar in. Als een auto-ontwerper betere veiligheidsgordels wil aanbrengen, maar de kopers hebben voor de veiligheid liever grotere bumpers, dan heeft de fabrikant een probleem. Vooral als hij weet dat de gordels de veiligheid meer dienen dan de bumpers. Wat te doen als de verkoop daardoor niet op gang komt of dreigt te dalen?
Met deze subjektiviteit over wat kwaliteit nu is werd ook het BFB
geconfronteerd. Binnen BFB-verband kwam gaandeweg steeds meer diskussie op gang
over welke kwaliteit er eigenlijk nagestreefd moest worden. Langzamerhand
ontstond het inzicht dat kwaliteit niet iets is dat vooraf gedefinieerd kan
worden en dat op zichzelf staat. Kwaliteit is een waarde die alleen maar
bestaat ten opzichte van andere waarden. Bijvoorbeeld veiligheid ten opzichte
van gebruiksgemak, nauwkeurigheid ten opzichte van snelheid. Dan kan er ook
alleen maar sprake zijn van relatieve kwaliteit. De vergeleken waarden zijn
echter even subjektief: nauwkeurigheidseisen zijn voor iedereen verschillend
evenals snelheid. Het einde van kwaliteit is dus gewoon zoek. Kwaliteit zoals
bedoeld in relatie tot organisatiedoelen kan slechts bevorderd worden op grond
van zogenaamde intersubjektiviteit: de meningen van meer mensen moeten
overeenstemmen om verbeteringen in een bepaalde richting langs een bepaalde weg
tot stand te brengen. In die zin verschilt een projekt als het BFB niet van de
totstandkoming van een kunstwerk, zij het dat het daarmee nog moeilijker is om
intersubjektiviteit te bereiken. Er zijn immers maar weinig mensen die een
schilderij op dezelfde manier ervaren en waarderen. Kwaliteit kan aldus niet
gedefinieerd en gepland worden; zij kan echter wel in tal van facetten
bevorderd worden door aandacht, zorg en houding van alle betrokkenen. Bij veel
automatiserings- en andere projekten breekt hierover een grenzeloze verwarring
los.
In dit verband werd het daarom niet nuttig geacht om veel energie te steken in
het vooraf benoemen en aanleggen van kwaliteitsnormen voor het BFB-produkt. Het
dynamische karakter van kwaliteit moet eenvoudigweg erkend worden, omdat eisen
en specifikaties van kwaliteit juist pas gaandeweg en nauwelijks vooraf naar
voren komen. Kwaliteit kan zo beter worden uitgedrukt in termen van 'vermogen tot
kwaliteit' dan in eisen en normen. Eisen en normen suggereren dat er objektieve
onveranderlijke kwaliteitsbronnen zijn; het zijn echter altijd mensen die
kwaliteit mogelijk of juist onmogelijk maken. Het karakter van mensen is niet
te vertalen naar objektieve maatstaven, wel naar een meer of minder aanwezig
vermogen om iets tot stand te brengen. Dit is ook tot de pretentie van het BFB
geworden: het projekt heeft geen eisen vervuld, maar een vermogen trachten te
ontwikkelen. Daarom sluit deze visie op kwaliteit geheel aan op het karakter
van de gekozen oplossingsrichting voor verbetering van financieel beheer. Het
BFB probeerde zo goed mogelijk gereedschap te vervaardigen maar de kwaliteit
van de toepassing ervan moest noodzakelijkerwijs buiten de direkte invloed van
het projekt blijven.
Daarom werd destemeer aandacht geschonken aan de bewustwording over de hiervoor
bedoelde 'dynamische' kwaliteitsrelaties tussen alle partijen. Met dat doel
vervulde vooral de ingehuurde quality assurance manager een belangrijke rol.
Zijn aanpak bestond uit het praktiseren van de opvatting dat kwaliteit als
afzonderlijk verschijnsel niet bestaat, maar dat deze op vele vlakken wel
bevorderd kan worden. Door voortdurend openlijk te laten blijken dat er op
kwaliteit gelet wordt, neemt de kwaliteit hoe dan ook toe zonder dat deze
precies meetbaar is.
Temeer omdat kwaliteit overal en nergens is kan men kwaliteitsbeleid aanmerken
als facetbeleid. Dat wil zeggen dat er niet een bepaald moment, onderdeel of
funktionaris is waarop kwaliteit specifiek van toepassing is, maar dat deze
overal, altijd en door iedereen nagestreefd behoort te worden in elk facet van
het werk. De quality assurance manager produceerde zo niet persoonlijk
kwaliteit, maar zorgde door zijn aanwezigheid dat anderen kwaliteit in hun
respektieve werkzaamheden brachten. Aldus was vooral hij een katalysator voor
kwaliteit. Eenzelfde rol werd ook nadrukkelijk door de projektmanager vervuld.
Een identieke benadering heeft bij verschillende mensen overigens zeer
verschillend kwaliteitsgedrag tot gevolg. Daarom moeten vooral mensen die zich
een vernieuwende of helende taak stellen hun aandacht verbijzonderen en over
een breed repertoire beschikken. Hierdoor ligt er wel een natuurlijke
bovengrens aan het aantal mensen dat tot kwaliteitsgedrag kan worden
aangespoord. Het is een uitvloeisel van de aan grenzen gebonden span of control
van management. Boven die grens neemt kwaliteit juist snel weer af. In grotere
organisaties treedt dit effekt als het ware kwadratisch op. Om die reden kan
kwaliteit het best bevorderd worden door in kleine groepen samen te werken.
De resultaten voldeden vaak toch niet aan (te) hooggespannen verwachtingen van
de projektmanager. Succesvolle samenwerking vergt een minimale basis van
intersubjektiviteit. Zo'n basis heeft een biologische tijd nodig om te groeien.
Daarop kunnen eveneens katalysators toegepast worden. Dan gaat het sneller.
Forceren is hoe dan ook tot mislukken gedoemd. Daarbij komt dat, vanuit al dan
niet vermeende belangentegenstellingen, medewerkers een zeker streven naar
consensus lijken te schuwen. En veel externe medewerkers blijken zich toch
onvoldoende bewust dat zij, weliswaar tijdelijk, in datzelfde
samenwerkingsverband moeten (willen) passen. Zonder de minimale
intersubjektiviteit ontvalt het realiteitsgehalte aan samenwerking en daarmee
aan inspanningen in organisatorisch verband. Dat maakt organisatorische
kwaliteit meestal zo onbereikbaar. Geslaagde pogingen blijken juist die
samenwerking bevorderd te hebben. Dan blijven er kennelijk geen échte problemen
meer over.
Bij het BFB groeide het inzicht dat kwaliteit voor een heel groot deel
samenhangt met wat de kliënt van het produkt als kwaliteit ervaart. In dit
geval waren dat de DSV-ambtenaren. Het projektbureau nam dit zo sterk waar dat
het succes van het BFB werd beschouwd als het produkt van ontwerpkwaliteit en
acceptatie. Andersgezegd, men wilde zo veel mogelijk inspelen op het
verwachtingspatroon bij de aanstaande gebruikers. Dit kan, zoals hiervoor aangegeven
rond het voorbeeld 'veiligheid', soms tot een dilemma leiden. Gebruikerswensen
zijn dikwijls zeer divers en ook soms tegenstrijdig, zodat dit weinig
aanknopingspunten biedt. Gebruikerswensen komen immers tot stand vanuit
individuen of kleinere eenheden, die het produkt zuiver vanuit hun eigen
invalshoek bekijken voor hun specifieke werksituatie. Die eisen liggen soms
anders dan die op de weg van de organisatiedoelen. Van mensen in een heel
complexe organisatie kan bijna niet meer verwacht worden dat zij het produkt
bezien vanuit het belang van de gehele organisatie. Daarmee worden soms nog
onrealistische eisen aan nieuwe hulpmiddelen zoals computers gesteld. Die taak
had het projektbureau echter wel. Dus ook hier een dilemma.
Vanuit deze positie werd het daarom verantwoord geacht het verwachtingspatroon
van de ongrijpbare gebruikers te beïnvloeden. Daarmee was de acceptatie van de
BFB-ideeën en het instrument voor financiële informatievoorziening in zekere
zin te verleggen.
Het beïnvloeden van acceptatie is een aktiviteit van (projekt)management.
Dit management hield in eerste instantie in dat tijdens het gehele projekt aan
alle belanghebbenden voorlichting werd gegeven. Beoogd werd de kleinschalige,
vaak persoonlijke, voordelen van het BFB-produkt voor funktionarissen in
harmonie te brengen met de gemeenschappelijke doelen van de totale organisatie
op het gebied van financiële informatievoorziening. Kwaliteit is het
waardeoordeel over een produkt zoals de aanbieder dat ziet en zoals de
ontvanger dat ervaart. Dat waardeoordeel heeft echter niet (altijd) alleen
betrekking op het produkt zelf, maar ook op de producent. Het oordeel over de
producent kan zelfs dat over het produkt gaan overschaduwen. Deze verwisseling
wordt dikwijls ook bewust als marketingmechanisme toegepast; hiervan zijn tal
van voorbeelden in de commercie, de politiek en op andere vlakken te bedenken.
Het beeld dat een afnemer zo overhoudt van een produkt is onderbewust
samengesteld uit vele bronnen die soms maar een zijdelingse relatie met het
uiteindelijke produkt hebben. Duidelijk is dat dit mechanisme onterecht kan
worden gehanteerd door over een slecht produkt met niet relevante middelen een
gunstig beeld te laten ontstaan. Maar het kan ook verantwoord toegepast worden.
Zie het hoofdstuk 'Eerste Adviseurs', waarin bijvoorbeeld de autoriteit van
externe adviseurs in deze zin is gebruikt. Het projektbureau BFB ging ervan uit
dat dergelijke methoden verantwoord waren in het licht van het achterliggende
doel: het ging tenslotte om de werkelijke verbetering van het financieel
beheer. Daarmee is ook de ethische zijde ervan weer aan het licht gebracht,
welke ook in diverse andere passages aan de orde komt.
Waar voorlichting onvoldoende hielp moesten naar omstandigheden andere
veranderingstaktieken worden toegepast. Aan het einde van het projekt BFB
bleken overigens grote nadelen die zo'n koppeling van waardeoordelen kan
hebben. De medewerkers van de DSV concludeerden uit de vertraagde ontwikkeling
van de computerprogrammatuur dat de kwaliteit daarvan twijfelachtig was. Dat
oordeel was misschien ingegeven door gemakzucht, door de behoefte hun positie
in een veranderende organisatie te beschermen of allerlei andere redenen. Maar
er was toen weinig waarmee dat oordeel kon worden weerlegd. Zij konden gelijk
hebben. De koppeling van waardeoordelen werkte nu als een boemerang. Met een,
al dan niet terecht, negatief oordeel over het produkt stond ineens de
kwaliteit van het projektbureau zèlf als producent ter discussie. En die opvattingen
beïnvloedden op hun beurt wederom het oordeel over de kwaliteit van produkten.
Dat had vlak na 1 juli 1988 veel weg van een negatieve in plaats van de
bedoelde positieve spiraal.
Kwaliteit in een organisatie bevorderen is aldus in globale termen vertaald
als: het brengen van samenhang in de kwaliteit van het produkt en de kwaliteit
van het management.
Management heeft hoofdzakelijk betrekking op mensen: het op het juiste tijdstip
combineren van de juiste mensen voor bepaalde aktiviteiten. Gezien de strenge
selektie die er doorgaans bij de overheid is bij de werving van personeel, mag
aangenomen worden dat er betrekkelijk weinig ongekwalificeerd personeel de
overheid binnenstroomt. Toch is het kwaliteitsniveau van medewerkers een
belangrijk punt van zorg in grote organisaties zoals bij de overheid. Goede
medewerkers kunnen slecht worden en slechte medewerkers kunnen goed worden.
Kwaliteit van mensen is evenzeer een betrekkelijk begrip. Daarom is eerder bij
'Resultaten' onder de noemers van complexiteit, bureaucratie en dergelijke
reeds naar verklaringen gezocht. Op kleinere schaal doet zich dit voor in een
projekt. In het licht van het hiervoor opgemerkte is dit meer te beschouwen als
het probleem van 'het behoud van kwaliteit'. Dit aspekt moet niet alleen worden
aangemerkt als een aangelegenheid van de betrokken medewerkers maar evenzeer
van management. Een manager is immers in de positie om de ontwikkeling van
medewerkers richting te geven. Waar de kwaliteit van medewerkers binnen de
overheid onder de maat blijft kan gesteld worden dat dit voor een groot deel is
terug te voeren op een gebrek aan kwaliteit van managers. Een belangrijke taak
van managers is het kweken van motivatie bij medewerkers. Hier speelt de eigen
kreativiteit van de manager een rol. Voorts is duidelijkheid over het
funktioneren een vereiste. Hiertoe moet de manager regelmatig zijn medewerkers
persoonlijk beoordelen op hun funktioneren. Daaraan moet een menselijke relatie
ten grondslag liggen: fouten mogen best gemaakt worden.
Omdat kwaliteit slechts in relatie tot andere verschijnselen een bepaalde
waarde vertegenwoordigt, is kwaliteit een dynamisch verschijnsel: het verandert
mee met de verschijnselen waaraan het gerelateerd is. Dit betekent dat de
middelen en methoden waarmee kwaliteit tot stand komt ook moeten variëren
alnaargelang de omstandigheden. Een benadering die onder bepaalde
omstandigheden de kwaliteit bevordert kan onder andere omstandigheden een heel
ander resultaat tot gevolg hebben.
Ten aanzien van de faktor 'personeel' bijvoorbeeld is die verhouding zeker bij
de overheid de laatste jaren sterk verschoven. Enkele decennia geleden was het
gemakkelijk om de kwaliteit van het werk te verhogen door meer personeel in te
zetten. Door tal van andere faktoren, zoals de financiële mogelijkheden, de
span of control voor het management, de funktionele communicatie en dergelijke,
is in die groei een omslagpunt bereikt. Als de personeelsomvang een zekere
grens overschrijdt gaat de totale kwaliteit juist weer omlaag. In deze
omstandigheden moet dan juist naar andere middelen gezocht worden om tot
hetzelfde of een beter resultaat te komen. Het vasthouden aan
personeelsvermeerdering als kwaliteitsverbeterende methode getuigt dan van te
weinig inzicht in de veranderende omstandigheden van de organisatie en haar
omgeving.
De veranderlijke weg waarlangs kwaliteit op natuurlijke wijze groeit heeft
consequenties voor de beoordeling ervan. De enige zinvolle
kwaliteitsbeoordeling is die van de resultaten en niet die van de methoden
waarmee die resultaten bereikt zijn. Dezelfde methoden en technieken kunnen
immers steeds tot verschillende resultaten leiden bij andere omstandigheden;
andersom kan hetzelfde resultaat langs verschillende wegen bereikt worden. Vooral
in automatiseringskringen wordt doorgaans noch veel gehecht aan controle op de
methodiek, betrekking hebbend op procedures en dokumentatie, en nog te weinig
aan beoordeling van het resultaat op langere termijn. Een werkelijke
kwaliteitsbeoordeling kan alleen betrekking hebben op het samenhangende
totaalresultaat en niet op een enkel aspekt (in dit geval
automatiseringstechniek).
De hiervoor aangegeven denklijnen zijn naar rato gevolgd bij het projektmanagement van het BFB. Juist omdat kwaliteit zo verbonden is met de persoonlijke relaties tussen mensen, is het goed als er een element van objektiviteit wordt ingebouwd. Daarom werd tijdens het projekt de hiervoor genoemde quality assurance manager ingehuurd. Mede uit een oogpunt van funktiescheiding werd hiertoe besloten: de eigen kwaliteit ook door een ander laten bewaken. Buiten dit werd het ook als een goede zaak beschouwd als de kwaliteit van het projekt ook door niet-automatiseerders werd bewaakt. Ondanks deze aktieve aandacht voor kwaliteit moet achteraf vastgesteld worden dat vanwege hun specialistische karakter bepaalde aktiviteiten lange tijd onvoldoende aansloten op het samenhangende totaalresultaat.
Elke arbeidsorganisatie kent zijn eigen sfeer en gewoonten. Dit wordt tegenwoordig aangeduid met het begrip 'bedrijfscultuur'. Ook een tijdelijk projekt kent zijn eigen cultuur. De cultuur die bij het BFB heerste ten aanzien van personeel kan worden samengevat met de term 'vertrouwen'. De projektmanager, die formeel de projektopdracht had gekregen, was de eindverantwoordelijke. Vanuit die leidinggevende positie stelde hij vertrouwen in de door hem ingeschakelde funktionarissen. Dit vertrouwen kregen zij totdat eventueel zou blijken dat dit ongegrond was. Daarvoor werd vooral weer naar resultaten gekeken. Inzicht werd met gezond verstand en zonodig via contra-expertise verkregen. Die benadering bleek over het algemeen een goed werkbaar uitgangspunt voor snel werk. Gezond verstand en contra-expertise faalden evenwel voor enkele belangrijke onderwerpen. Dat heeft de kwaliteit van resultaten beslist geweld aangedaan.
Er is geen valide methode voor het aannemen van externe medewerkers die
succes garandeert. Ook al zouden hiervoor selektiemethoden bestaan, dan zouden
tijd en kosten dit in het kader van een projekt niet toestaan. Een bruikbare
selektie is dan die op grond van aanbeveling en intuïtie. Het mag als de
eigenschap van een manager beschouwd worden dat deze hiervoor een goed
ontwikkeld oog heeft. Op deze wijze zijn de aanvullende medewerkers bij het BFB
ingeschakeld. Het belangrijkste kriterium dat daarbij gehanteerd is, is of de
betrokkenen een integere indruk maakten, in combinatie wat van hen bekend was.
Daarna kregen zij het vertrouwen van de projektmanager. Het beloofde resultaat
werd vooraf reeds zoveel mogelijk bevorderd door een concrete heldere opdracht
te formuleren. Als externe medewerkers op grond van hun ingeschatte kwaliteit
waren benaderd en het vertrouwen hadden gewonnen, werd geacht dat zij hun geld
zeker waard waren.
Zodra echter soms onomstotelijk bleek dat het beloofde resultaat niet geboden
zou worden, leidde dit tot het definitief einde van de werkrelatie. Maar niet
altijd waren dus tijdig signalen omtrent de kwaliteit van bepaalde bijdragen
beschikbaar. Voorts zijn sommige signalen overstemd zodat er niet adequaat naar
werd gehandeld. Een reconstructie laat zien dat het software house juist die
medewerkster overplaatste die wèl over het benodigde inzicht in kwaliteit van
automatiseringsmiddelen beschikte. Dat maakte haar inderdaad lastig in de
omgang. Haar overplaatsing was, achteraf bezien, evenwel verkeerd. Nu bleven
medewerkers gehandhaafd met, naar zou blijken, voor bepaalde werkzaamheden
beslist mindere professionele kwaliteiten. De projektmanager had zich nog enige
tijd tegen haar overplaatsing naar een andere klant verzet. Een opstand onder
de medewerkers van het software house leek echter ook weinig aantrekkelijk. En
destijds schenen andere medewerkers van dat bedrijf haar vertrek te kunnen
compenseren. Dat was voor een aantal aspekten ook wel zo maar juist de
kritische aandacht voor kwaliteit van programmatuur en dergelijke ging met haar
persoon voor het projekt verloren.
Achteraf blijkt altijd wel iemand ergens een waarschuwing over te hebben
gegeven. Die medewerkster leed zichtbaar onder spanningen maar leverde haar
gevecht blijkbaar binnen haar bedrijf, en verloor. Aan de projektmanager gaf
zij helaas geen duidelijke signalen. Een bruikbare waarschuwing dient hoorbaar
en begrijpelijk te zijn. De twee eerste adviseurs schreven samen bijvoorbeeld
een brief aan de ambtelijke leiding van de gemeente. Daarin vroegen zij
nadrukkelijk aandacht van het management voor allerlei bestuurlijke en
organisatorische aspekten van het veranderingsproces. Als daar niets mee
gebeurt valt dat de adviseurs niet meer te verwijten.
Voor overheidsbegrippen is het beëindigen van de werkrelatie met een medewerker die slecht functioneert overigens een tamelijk rigoureuze handelwijze. Voor projektstrukturen, waar men zich lang uitblijvende resultaten niet kan veroorloven, niettemin een zeer werkbare. Vanzelfsprekend is een dergelijke benadering beter vol te houden in de richting van ingehuurd extern personeel dan van interne medewerkers, zoals eerder opgemerkt. Ook met betrekking tot de inzet van interne medewerkers echter moest een duidelijke houding worden aangenomen. Ten aanzien van hun betrokkenheid bij het projekt moest soms via andere kanalen worden bewerkstelligd dat zij hun werkwijze drastisch veranderden of werden vervangen door anderen. Daartoe heeft het projektbureau soms onambtelijke wegen moeten bewandelen. Het vertrouwen van de gemeentesekretaris in het projekt moest dan wel de nodige ambtelijke rugdekking verschaffen.
De kracht van een projekt moet worden gezocht in een kleine slagvaardige
vaste kern die naar behoefte van andere medewerkers met hun gewenste
capaciteiten gebruik kan maken. In dat verband wordt het als onwenselijk
beschouwd om vooral externe medewerkers te lang aan het projekt verbonden te
houden. De gelimiteerde betrokkenheid is uiteraard voor alle medewerkers
gewaarborgd als gevolg van de keuze voor een beperkte tijdsduur voor het
projekt. Bij de overheid komt het echter nogal eens voor dat externe medewerkers
blijven 'hangen'. Dikwijls resulteert dit erin dat externe medewerkers min of
meer permanent funkties in de organisatie gaan vervullen. Zeker als dit
funkties op het gebied van lijnmanagement betreft moet dit afgekeurd worden. De
sturende invloed in een projekt moet altijd binnen de eigen organisatie worden
gehouden. Bij het BFB is dit principe strak aangehouden. De leden van het
projektbureau als managementteam waren allen ambtenaar en vrijgesteld vanuit
andere posities binnen de gemeente.
Deze projektcultuur bleek over het algemeen een gunstig effekt te hebben op de
motivatie van projektmedewerkers. Het onderling verantwoordelijkheidsgevoel
werd er door gestimuleerd. Gaandeweg werd er door de meeste betrokken
medewerkers een eer in gesteld resultaten met kwaliteit binnen de gestelde
termijnen en budgetten te bereiken. Ondanks de soms noodzakelijkerwijs
onduidelijke uitgangspunten voor een opdracht lukte dat meestal wonderwel. De
ontwikkeling van computerprogrammatuur vormde hierop een uitzondering, en nog
wel een kostbare. Het software house en het rekencentrum hadden de indruk
gewekt opdracht en werkwijze te begrijpen. Dat bleek op grond van hun
resultaten nogal tegen te vallen, maar toen was het eigenlijk al te laat. En
het herstel van fouten leverde hen tijdens het vervolg op het projekt BFB juist
aanvullende opdrachten op. Toen werd de regel van vervanging van medewerkers
dus niet toegepast omdat anders nog meer vertragingen werden gevreesd.
De benadering van projektmedewerkers vóór 1 juli 1988 vond zijn grond in de
visie die ontstaan was op de funktie van een projekt als het BFB in de
omringende organisatie. Een projekt is te beschouwen als een afgepaald deel van
de organisatie waarin echter alle kenmerken van de organisatie in het klein
zijn vertegenwoordigd. Het is als het ware een mikrokosmos van het omringend
geheel. Het projekt zelf kan daarmee gebruikt worden als een experimenteervat
voor de beoogde veranderingen. De veranderingen die in de organisatie plaatsvinden
worden in het klein binnen het projektverband doorlopen. De ontwikkelingen
binnen het projekt kunnen aldus als voorbeeld gebruikt worden. Het gedrag
moest, nu in positieve zin, 'roomser dan de paus' zijn. Door het projektbureau
is de voorbeeldfunktie van het projekt bewust gebruikt. Om de omringende
organisatie het projekt in deze zin goed te kunnen laten volgen zijn een
transparante struktuur en open overleg gehanteerd. Vele medewerkers van de DSV
meenden trouwens het omgekeerde in het gedrag van het projekt te bespeuren. Dat
is ook gedeeltelijk juist zoals blijkt uit wat andere passages in deze
projektbiografie. Naar eigen inzicht hield het projektbureau de beleden
openheid soms beperkt. Dat lijkt tegenstrijdig. Dat valt mee wanneer dat gedrag
in het licht van doelen en middelen zoals het projektbureau die zag, wordt
bekeken.
Een van de voorbeeldeffekten die met de positieve kanten van de projektkuktuur
beoogd werden was het stimuleren van (mogelijkheden voor) innovatie. Een der
belangrijkste wegen om een organisatie dynamisch te houden is het bieden van
ruimte en het bevorderen van nieuwe inzichten bij medewerkers over het werk. De
projektcultuur van het BFB werd gekenmerkt door het stimuleren van nieuwe
zienswijzen en ideeën bij de projektmedewerkers. Door hier openlijk positief
tegenover te staan is dit over te dragen op anderen.
Bij de verkoop van onbekend broodbeleg (zie 'Kantoortuin') is het van het
allergrootste belang dat de groothandelaars en winkeliers overtuigd raken van
het nut en de marktwaarde van het produkt. Deze rol werd bij het BFB vervuld
door alle mensen die op enigerlei wijze aan het projekt meewerkten. Dit waren
funktionarissen met een vaste funktie in de organisatie, die tijdelijk een
bijdrage leverden aan de ontwikkeling van het projekt. Die bijdrage had een
dubbele waarde: zowel voor de verdere invulling van het denkconcept als voor
het uitdragen hiervan in de organisatie.
Het aloude principe van de human resources bleek hier van belang. Een
organisatie is een vat vol menselijke capaciteiten. Het is de kunst, met name
van managers, om die capaciteiten goed te combineren en uit te bouwen. Het
werken in projektverband is een uitstekende manier om de capaciteiten van mensen
te benutten. In projektverband kunnen mensen zowel qualitate qua als op
persoonlijke titel hun kennis en vaardigheden ten nutte maken. Belangrijk
daarbij is dat niet alleen ingespeeld wordt op hun formele kwaliteiten, maar
ook op de talenten die niet direkt verband houden met hun officiële funktie.
Bij wijze van spreken kan in een projekt goed gebruik worden gemaakt van het
presentatietalent van een toneelspeler of het organisatietalent van een
regisseur. In projektverband is dit beter te realiseren dan in een
lijnsituatie.
Een van de bij het projekt betrokkenen was bijvoorbeeld voorzitter van een
woningbouwcorporatie geweest, overigens wel in een andere gemeente. Bij zijn
selektie voor deelname aan het projekt BFB heeft men dit bijvoorbeeld een
belangrijk voordeel gevonden. Hetzelfde gold voor een andere betrokkene die
aktief lid was van een politieke partij. Op deze wijze kan de betekenis van
individuele mensen voor de organisatie kleur worden gegeven. Mensen die in een
projekt goed hebben kunnen funktioneren hebben daarna een meerwaarde voor de
organisatie. Andersom is het zo dat goede funktionarissen uit de organisatie
nodig zijn om een projekt op te zetten en uit te voeren. Op die manier kan er
een vruchtbare kruisbestuiving plaats hebben. Van deze wisselwerking kan zelfs
in bepaalde gevallen een helend effekt uitgaan. Door verandering van lucht en
de mogelijkheid verborgen kwaliteiten te kunnen ontplooien kan afgegleden
kwaliteit weer opbloeien.
In dit verband moeten de praktische loopbaanaspekten van het werken in
projekten niet onderschat worden. Werkelijke personele kwaliteit wordt minder
door diploma's dan door een positieve houding en een rijke ervaring opgedaan.
Wie daartoe kansen grijpt genereert nieuwe kansen. Het is de taak van managers
om de juiste kansen aan de juiste mensen te bieden; andersom zijn medewerkers
aan zichzelf en aan de organisatie verplicht geboden kansen op te pakken. De
formele vertegenwoordigers van de organisatie zijn als werkgever aan zich
verplicht de bijzondere talenten die sommige medewerkers blijken te ontwikkelen
ten nutte te maken. Medewerkers die zich in hun werk als een vis in het water
voelen, zijn beter gemotiveerd en leveren daardoor ook beter werk af.
Bij het BFB is getracht te appelleren aan de soms onvermoede kwaliteiten van
mensen in de organisatie teneinde het projekt met alle positieve middelen een
succes te maken. Het resultaat was dat voor de verdere implementatie van het
projekt belangrijke persoonlijke steunpunten ontstonden in de organisatie. Dat
dit niet altijd in alle gevallen zo wordt opgepakt, ook bij het BFB niet, is
duidelijk. Wel kan gesteld worden dat het openlijk bevorderen van het
kansen-principe veel gesloten deuren op een kier zet.
In het eerdere hoofdstuk 'Kantoortuin' is de voorbereiding van het produkt
van het BFB vergeleken met de scheikundige ontwikkeling van bijvoorbeeld
frambozenjam. Als deze frambozenjam in het laboratorium een redelijk
evenwichtige samenstelling heeft gekregen en de proefpersonen hun instemming
hebben laten horen, is het tijd om met de nieuwe vondst de markt op te gaan.
Hier komt de vergelijking tussen het projekt en de ontwikkeling van een
marktprodukt eerst goed aan de orde. In dit geval was het produkt het veelsmakige
resultaat van de BFB-voorbereidingen. Dit is een belangrijk aspekt van de
marketing. Wat moet echter een confiturefabrikant als de klanten misschien nog
nooit van frambozenjam gehoord blijken te hebben? Of nog erger: als hun smaak
door voorgangers geheel op pindakaas geconditioneerd is?
Een creatieve jamontwikkelaar is hierop echter voorbereid. Hij beseft dat de
markt grondig rijp gemaakt moet worden. Met een gezond zelfvertrouwen weet hij
dat dat zal gaan lukken, alleen niet wanneer. Het rijp worden van de jamkliëntèle
is immers niet zozeer van tijd danwel van een aantal voorwaarden afhankelijk.
De jam moet bekend worden. Via een introduktieaanbieding moet de jam van mond
tot mond gaan (figuurlijk dan). De nieuwe frambozenjam moet zich als het ware zelf
gaan voortplanten in het nationale consumptiegedrag. Aangezien financieel
beheer en jam in dit opzicht opvallende gelijkenissen vertonen, kon bij het BFB
goed gebruik gemaakt worden van reeds ontwikkelde markttechnieken. Nadat de
winkeliers kennis hebben gemaakt met een nieuw produkt is het stadium van
daadwerkelijk verkopen aangebroken. De verschijning van een produkt kan worden
onderscheiden naar zijn inhoud, vorm en presentatie. Vooral dit laatste is het
feitelijke verkoopinstrument. Hierbij spelen principes en technieken uit de
reklame een belangrijke rol. Al is een produkt nog zo goed, als er geen
passende reklamecampagne wordt gevoerd zal het produkt niet het gewenste succes
op de markt opleveren. Het blijft dan onbekend; en onbekend is nog altijd onbemind.
Dit marktaspekt is van meet af aan terdege onderkend bij het BFB. Voor public
relations werd een kleine 10% van het oorspronkelijke projektbudget
uitgetrokken. Daarbij werden onder 'public relations' alle, wat men noemt,
communicatieve aangelegenheden rond het projekt verstaan.
Inhoud en vorm van het BFB-produkt leken niet eenvoudig om aan een grote groep belanghebbenden te presenteren. Het ging immers niet alleen om de globale filosofie ervan, maar ook om alle veranderingsgevolgen op het gebied van werkwijzen, instrumentarium, organisatie en personeel. Om het BFB-produkt in reklametechnische zin verkoopbaar te maken, was het nodig dit ook bespreekbaar te maken voor niet-specialisten op het gebied van financiën en automatisering. Het ging immers om veranderingen voor de medewerkers uit de staande organisatie van de DSV. Daartoe moest het nieuwe concept voor financieel beheer tot eenvoudig overdraagbare vorm worden teruggebracht.
Het belang van de veranderingsinspanningen van het BFB werd op de hoogste
niveaus van het gemeentelijke apparaat ingezien alsmede bij het management van
de beleidsafdelingen van de DSV en de uitvoeringskantoren.
Als één van de belangrijkste doelgroepen van voorlichting over het BFB werd dit
middenkader beschouwd. Het middenkader van de DSV bestaat uit funktionarissen
die nauw zijn betrokken bij het feitelijke werkproces van het financieel
beheer; zij hebben daarin een leidinggevende funktie. Bovendien zijn het deze
funktionarissen die potentiële toekomstige managers op hogere niveaus zijn. Bij
de 'verkoop' van het BFB-produkt zijn zij ook als zodanig aangesproken. Het
slagen van de verbetering van het begrotingsbeheer zal immers voor een
belangrijk deel van hen afhangen; de effekten hiervan zullen pas in de loop der
jaren zichtbaar worden.
Om het BFB op de markt te introduceren werd in het voorjaar van 1987 een communicatieprojekt gestart. Hiertoe werd aan een extern adviesbureau opdracht verleend te onderzoeken hoe deze markt eruit zag en welke akties het beste zouden kunnen worden ondernomen om de acceptatie van de nieuwe struktuur voor financieel beheer te bewerkstelligen. Dit onderzoek mondde uit in een rapport met een communicatieplan waarin een aantal aanbevelingen stond verwoord. Daarmee werd beoogd een globale kennisvermeerdering over het BFB te bereiken en een voedingsbodem te kreëren voor een positieve houding ten opzichte van het BFB. De doelgroepen van dit plan waren hoger kader, middenkader en uitvoerend kader. Aan deze aanbevelingen is uitvoering gegeven door, wat in het rapport genoemd werd, instrumentele communicatie, dienstverlenende en openbaarheidscommunicatie. In concreto hield dit akties in op het gebied van:
— voorlichting via de interne kanalen zoals bedrijfsbladen en
publikaties, overlegvergaderingen, themabijeenkomsten, lezingen en seminars,
toegespitst op de onderscheiden doelgroepen;
— het voorbereiden van de film "Wie let er op de centen?",
waarin een bekende akteur een rol zou spelen;
— het uitbrengen van een aantal gelijknamige brochures, waarbij veel
aandacht werd besteed aan een goede leesbaarheid en een aantrekkelijke
vormgeving;
— openbare voorlichting via daarvoor geschikt geachte externe media.
Bij de public relations werd het effekt van identifikatie met het BFB
belangrijk geacht. Herkenbaarheid kan worden bevorderd door een eigen gezicht
aan zo'n projekt te geven. Een middel daartoe is bijvoorbeeld het gebruik van
een eigen huisstijl met een toepasselijk logo. Van oorsprong was beoogd dit
eigen BFB-gezicht nadrukkelijk met dergelijke middelen te bewerkstelligen. Die
middelen moeten echter funktioneel zijn en naar de behoefte van de
omstandigheden worden toegepast.
In het geval van het BFB waren er echter duidelijk omstandigheden die eerder
tot soberheid noopten. Gezien de politieke aandacht bij de gemeente voor de
subsidieverlening werd het niet passend geacht al te nadrukkelijk voor het
voetlicht te treden. Voorts was er juist rond die tijd een nieuwe huisstijl
voor de hele gemeente met zijn diverse diensten geintroduceerd. Ten derde werd
het in de richting van de gehele DSV-organisatie niet op zijn plaats geacht bij
voorbaat als zaligmakend alternatief over te komen; dit gold ook ten aanzien
van degenen die reeds aan de verbetering van het begrotingsbeheer hadden
gewerkt voordat het BFB als projekt werd ingesteld. Onder deze omstandigheden
werd op dat moment voor een middenweg gekozen, met een nadruk op de kwaliteit
van de voorlichtingsmiddelen, maar zonder uitzonderlijke profilering van het
BFB. Dit leek ook beter bij de algehele gemeentecultuur te passen, die weinig
prijs stelt op hilariteit. Zo werd bijvoorbeeld de voorgestelde film die
hiervoor genoemd werd niet gerealiseerd.
Toen het BFB samen met de andere projekten DUB en RSV onder een
overkoepelende stuurgroep werd geplaatst, zoals eerder beschreven, werd ook de
voorlichting gecombineerd. Dit resulteerde in een samenhangend programma over
Financieel Management bij de gemeentelijke dienst. Vanaf dat moment had het BFB
veel minder een eigen gezicht naar de organisatie. Van de oorspronkelijke
voorlichtingsbedoelingen van het BFB is daarom veel minder terecht gekomen dan
beoogd.
Achteraf gezien overigens had een meer reklame-achtige campagne mogelijk toch
zeer funktioneel kunnen zijn. De interne communicatie binnen
overheidsorganisaties is doorgaans het stiefkindje van de bedrijfsvoering. Dit
aspekt zou ook in kader van informatievoorziening over het algemeen een grotere
rol moeten spelen, zeker gezien het belang ervan bij veranderingsprocessen.
Daarvoor moeten de verwachtingen overigens niet te hoog worden gespannen.
Voorlichting overtuigt zelden maar kan aanvullende informatie verschaffen.
Daarbij past in complexe organisaties zoals de DSV een houding van geduldig
herhalen, zij het niet tot vervelens toe. Wel echter steeds alsof het de eerste
keer is.
De public relations zijn niet alleen gericht gebleven op het interne
'publiek'. Doelbewust werd ook de voorlichtingsaandacht gericht op belanghebbende
en belangstellende instanties buiten de DSV en de gemeente. Het BFB en zijn
resultaten zijn daardoor ook in die kringen onderwerp van gesprek geweest; in
sommige bijeenkomsten en geschriften werd het BFB genoemd of besproken. Mede
met dit doel werd bijvoorbeeld eind 1987 in de vorm van een seminar een
bijeenkomst over financieel management georganiseerd voor hogere
funktionarissen van met name andere gemeenten. De ontwikkelingen rond BFB, DUB
en RSV namen daarin een nadrukkelijke plaats in. Het beoogde effekt daarvan was
dat waar de erkenning van binnen uit de organisatie van de DSV in aanvang nog
zeer beperkt bleef, deze door de aandacht van buitenaf sterk bevorderd kon
worden. Ingespeeld is als het ware op de redenering dat de ideeën van het BFB
binnen de DSV toch serieus overwogen moeten worden als er zelfs buiten de DSV
of de gemeente over gesproken wordt.
Tevens zijn de externe contacten van het projektbureau benut om op informele
wijze voeling te houden met andere funktionarissen die bij wat materie en
complexiteit betreft vergelijkbare projekten betrokken waren.
Het concept van financiële informatievoorziening dat reeds in het
vooronderzoek tot oplossingsrichting gekozen was voorzag in het bewerkstelligen
van een informatiesysteem voor het financieel beheer. Vanuit het beginsel van
de modulariteit zou het instrument voor de financiële informatievoorziening
worden opgebouwd uit een zeer beperkt aantal bouwstenen waarmee financiële
gegevens kunnen worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd. Voor
verschillende doeleinden zijn er verschillende van deze modulen. De
belangrijkste daarvan is de verantwoordingsmodule. Deze heeft betrekking op
financiële verantwoordingen. Met behulp van die module worden de definitieve
financiële transakties aangetekend op grootboekrekeningen.
Een andere module, opgenomen in het concept, is de behandelingsmodule. In
termen van administratieve organisatie komt iedere transaktie in het kader van
een bepaald proces of soort zaak tot stand tijdens de behandeling van een
karakteristieke deelprocedure. Daarover kunnen gegevens worden opgenomen door
toepassing van die behandelingsmodule. De aard van deze gegevens heeft
betrekking op onder andere boekingsaanwijzingen voor consolidatie van een
transaktie en de voortgang van de behandeling van de transaktie in
administratief-organisatorische stappen. De consolidatie zelf geschiedt
overigens weer met behulp van de verantwoordingsmodule. De aanpak van het
projekt voorzag erin dat eerst het SVM zou worden ontwikkeld en dat in een
latere fase het SBM zou worden gerealiseerd.
De participatie van diverse materiedeskundigen uit velerlei gemeentelijke
gelederen leerde dat er in een vroeg stadium al een roep bestond om de
uitwerking van dit SBM. Daar waar er nog geen decentrale invoersystemen
bestonden, was SBM voorzien als instrument om de basisinvoer van financiële
gegevens mee te kunnen verrichten. Vanuit SBM kunnen de gegevens, na realisatie
van de eraan ten grondslag liggende financiële transaktie, worden
getransporteerd naar het SVM. Juist omdat SBM de uitvoering van het werk bij
met name de uitvoeringskantoren aanzienlijk zou gaan vergemakkelijken, was er
belangstelling voor deze module. Het SVM, waarbij dit nut minder direkt voor de
meeste ambtenaren met hun uitvoerende funkties zichtbaar is, ondervond dat toen
nog minder. Gaandeweg ging zo de ontwikkeling van het SBM een steeds grotere
rol spelen bij de acceptatie van het geheel. Aangezien juist die acceptatie van
groot belang werd geacht, werd besloten hieraan tegemoet te komen en in het
projektverband de systemen SVM en SBM tegelijkertijd te introduceren. Omwille
van een grotere acceptatie van het hoofdprodukt werd zo van de oorspronkelijke
projektlijn afgeweken en zijn de projektgrenzen verruimd. Ook op andere punten
is zo'n afwijking van de oorspronkelijke opzet voorgekomen. Overigens werd door
sommigen krachtig tégen gelijktijdige implementatie van SVM en SBM
geargumenteerd. Daardoor zouden de veranderkundige inspanningen veel te dun
uitgesmeerd moeten worden. Voorts zouden vrijwel alle medewerkers van de DSV
direkt met produkten van het projekt moeten werken. Die produkten waren mede
gelet op de beperkte ontwikkelingstijd niet perfekt, laat staan dat zij ineens
aan de gevarieerde smaken van àlle medewerkers konden voldoen. De aanpassingen
aan verdere informatiebehoeften zouden slechts met geleidelijke implementatie
min of meer gelijke tred kunnen houden. De overkoepelende financiële
verantwoording van de gemeentelijke dienst stond immers voorop. Ander
instrumentarium kon toch wel even wachten?
Die argumenten bezweken evenwel onder druk van acceptatie. Dat bleek geen
verstandige keuze. In een later stadium probeerde de projektmanager inderdaad
opnieuw duidelijke grenzen voor het projekt met zijn produkten vastgesteld te
krijgen. De prijs voor gelijktijdige implementatie van SVM en SBM kon echter
niet meer ontweken worden. Ook geschiedt implementatie alsnog volgtijdelijk, de
plannen voor vele veranderingen ineens hebben het gevoel van onbeheersbaarheid
bij vele medewerkers stellig versterkt.
De bewuste toegeeflijkheid in de vroege stadia van het projekt heeft toch niet kunnen voorkomen dat de juist zo nagestreefde acceptatie binnen de DSV een punt van grote zorg bleef. Hoeveel acceptatie is er nodig om bepaalde vorderingen te maken? Omgekeerd moet beseft worden dat acceptatie juist met vorderingen is gediend. Dat wijst op een evenwicht dat gevonden moet worden. In de praktijk is dit slechts met intuïtie te benaderen. Tijdens het gehele projekt bleef bij het projektbureau het gevoelen bestaan dat de acceptatie van het BFB binnen de DSV toch problematisch bleef. De snelle resultaten van het projektbureau werden niet beantwoord door een even spoedige gunstige ontvangst, hoewel er toch een opgaande lijn in was waar te nemen. Hieruit bleek temeer dat het ingrijpend veranderen van (mensen in) een organisatie een manoeuvre op lange termijn is. De DSV had van oorsprong zelf weinig traditie op het gebied van financieel beheer. De meeste taken daaromtrent werden tot op detailniveau in feite door de centrale financieel-ekonomische direktie van de gemeente (DFEZ) verricht. In het licht van de voorgenomen veranderingen kon dit op zich als een voordeel beschouwd worden: de DSV-medewerkers stonden nog redelijk neutraal ten opzichte van de geïntroduceerde nieuwe zienswijzen. Dit ligt vaak anders met zeer ervaren medewerkers en hun neiging om sterk vast te houden aan hun traditionele werkwijze en daardoor veranderingen tegen te houden. Ondanks dit voordeel was een overtuigende acceptatie niettemin moeilijk te bewerkstelligen. Door het vooraf kiezen van een oplossingsrichting was die aanvangsmogelijkheid voor participatie immers al afgesloten; de betrokkenheid van comptabele medewerkers bleef beperkt tot het beoordelen van de ontwerpdokumentatie van het gekozen model. Een omvattender participatie kwam pas later tot stand bij het inrichten van de administratieve organisatie.
Tijdens de loop van het projekt is zo meermalen de afbakening van het
projekt aan de orde geweest. Steeds weer werd er expliciet of ongemerkt door de
omringende organisatie op aangedrongen om bepaalde taken onder te brengen bij
het projekt. Het projektbureau is het vooral later dus als een aparte zorg gaan
voelen om de grenzen van het projekt duidelijk te houden. Veranderingstechnisch
is dit een opmerkelijk verschijnsel. Organisaties lijken in het begin gehinderd
te worden door een projekt(groep) omdat deze als een wesp in de bijenkorf
doordringt; naderhand echter wordt zo'n projekt ontdekt als een welkome boom
waaraan steeds meer taken kunnen worden opgehangen die kennelijk moeilijk een
plaats vinden in de lijnorganisatie. Dat is nog een vrij neutrale interpretatie
van dit verschijnsel. De roep om uitbreidingen kan daarentegen ook worden
uitgelegd als poging om zoveel mogelijk onduidelijke of ongewenste onderdelen
van het eigen taakpakket elders, in dit geval onder de noemer van het BFB, te
parkeren.
Door toedoen van het BFB zijn aldus verwante problemen herkend; de oplossingen
moesten echter meestal buiten de projektgrenzen blijven. In die gevallen werd
een duidelijk signaal met vermelding van de veronderstelde samenhang gegeven.
Noodzakelijke verbeteringen moesten dan in een andere organisatorische opzet
worden gerealiseerd. Daarbij verleenden de leden van het projektbureau gaarne
advies en assistentie om veranderingen in gang te helpen zetten, maar dan
buiten het formele kader van hun projekt.
Samenvattend kan gesteld worden dat het niet rigide vasthouden aan de vooraf gestelde projektgrenzen positief kan worden benut bij veranderende omstandigheden, in dit geval het bevorderen van de acceptatie; dit moet kunnen worden gebruikt als een bewust sturingsmechanisme. Anderzijds is het een punt van zorg om vervuiling van taken tegen te houden. Vooral de projektmanager moet dan voldoende steun van de opdrachtgever hebben om die grenzen duidelijk te houden. Als er immers een grote mate van vervuiling optreedt is dit een verstoring van het subtiele evenwicht en de gerichte vaart in een projekt. In het algemeen is waar te nemen dat (zeker overheids)projekten hieraan snel bloot staan. Doel en tijdelijkheid van het projekt vertroebelen dan en er treedt een ongecontroleerde uitdijing op in tijd en kosten. De kans wordt zelfs steeds groter dat de oorspronkelijke doelstellingen van de veranderingen in gevaar komen. Een projekt kan niet ongestraft maar worden uitgebreid. Dergelijke risico's staan tegenover (vermeende) voordelen van acceptatie. Een optimale keuze ligt niet zomaar voor de hand. Het is overigens aan de verregaande abstraktie van het denkmodel en de daaruit voortgekomen modulariteit van instrumenten te danken, dat het BFB nog redelijk dicht bij de oorspronkelijk aangegeven grenzen in tijd en geld kon blijven; dit ondanks al dan niet sluipende uitbreiding van doelstellingen.
Hoe de omstandigheden van invloed zijn op de ontwikkeling van een projekt
bleek sterk in het geval van het BFB. Tijdens de pogingen binnen de
gemeentelijke dienst om verbeteringen van het financieel beheer te bereiken
liep de politieke bemoeienis met het reilen en zeilen rond de subsidieverlening
hoog op. Hierdoor kwam het gemeentebestuur onder sterke druk te staan om met
voortvarendheid veranderingen te bewerkstelligen. De DSV kwam daardoor in die
periode publiekelijk in een schuldpositie terecht. Voor een projektteam is geen
slechter uitgangspunt denkbaar. Elk initiatief en elke aktiviteit kan immers
als een verlengstuk van de openbare beschuldiging worden opgevat. De primaire
invalshoek van het projektbureau was echter verbetering en niet het beladener
sanering. Niettemin bleef het onvolkomen financieel management het
aktieterrein.
Vanuit het projektbureau en zijn opdrachtgever is getracht begrip te hebben
voor de moeilijke positie van de DSV. Management en andere medewerkers van die
organisatie vervullen naar eer en geweten een moeilijke taak, maar voor het oog
ontmoeten zij slechts kritiek. Anderzijds bevestigde de direkte ophanging van
het projektbureau aan de gemeentesekretaris dat er vooral tijdens zo'n
moeilijke periode van extra politieke en publieke aandacht een onafhankelijke
benadering nodig was. In dit krachtenspel heeft het projektbureau een weg
gezocht. In eerste instantie kwam dit neer op pogingen om op één lijn te komen
met de top van de DSV. Voorts betekende dit bij verschil van inzicht een direkt
beroep op de gemeentesekretaris en zonodig het gemeentebestuur. Het krachtenspel
had echter niet alleen op topniveau plaats. Het daaronder funktionerend
management was zeker een even grote partner van het projektbureau in het
veranderingsproces.
De term 'krachtenspel' heeft in eerste instantie een negatieve connotatie.
Het geeft een element van strijd weer. Dit is echter maar de helft van de
werking ervan. Het is beter om in termen van 'wedstrijd' te denken dan van
'strijd'. Strijd is zuiver gericht op de uitschakeling van één der partijen. In
een wedstrijd is het tegenspel slechts een middel voor beide partijen om nieuwe
motivatie, kennis en vaardigheden op te doen en zo gaandeweg spelinzicht,
speltaktiek en uithoudingsvermogen te verbeteren. Dit proces wordt juist
onderbroken als er geen wedstrijden meer zouden volgen. Het opbouwend effekt
kan slechts bereikt worden door elkaar van gepaste tegenstand te dienen.
Wederzijdse sportiviteit is de sfeer die nodig is om het zo te laten werken.
In een arbeidsorganisatie worden de verhoudingen en de krachten op dezelfde
manier bepaald als in de rest van de samenleving: door belangen.
Mensen worden in hun gedrag gestuurd door belangen van individuele en kollektieve aard. Belangen worden gekreëerd door omstandigheden. De belangenverhouding in een bepaalde situatie kan echter voortkomen uit omstandigheden van ver voor dat moment of vanuit een heel ander verband. Als een veranderingsprojekt in een arbeidsorganisatie van start gaat zijn er dus al belangenverhoudingen; deze verhoudingen kunnen weer veranderen door de wijzigende omstandigheden tijdens het projekt. Belangenconflicten zijn inherent aan veranderingsprocessen. Zeker waar het projekten rond informatievoorziening betreft is dit het geval. Verbetering van de informatievoorziening met behulp van het door het BFB gekozen model brengt met zich mee dat de organisatie en de werkprocessen doorzichtiger kunnen worden gemaakt. Ook is het resultaat vaak dat de organisatie platter wordt; er zijn minder niveaus van delegatie respektievelijk verantwoording nodig. Daardoor wordt het verbeteren van de informatievoorziening impliciet opgevat als het zagen aan de stoelpoten van bepaalde funktionarissen. Hun weerstand lijkt gericht tegen de veranderingen van de informatievoorziening, maar komt eigenlijk uit een hele andere bron voort. Hier moet echter door een zure appel worden heengebeten. Tijdens een projekt als het BFB was er geen plaats voor ontwijkend gedrag. Dergelijk gedrag is echter onvermijdelijk en zal slechts met gerichte aandacht in goede banen kunnen worden geleid. Door het gebruik maken van eerder genoemde katalysators kan hierop een uiteindelijk gunstige invloed worden uitgeoefend.
Vooral in grotere organisaties verliezen mensen gemakkelijk het overzicht
over gemeenschappelijke organisatiebelangen. Belangen worden dan steeds nauwer
van bereik en worden beperkt tot de belangen van kleine eenheden en tot
persoonlijke belangen. Dit heeft tot gevolg dat organisatie-eenheden en
individuen elkaar als concurrent gaan beschouwen in plaats van als
mede-teamlid. Indien een elftal bestaat uit elkaar beconcurrerende voetballers
is het voor iedereen duidelijk dat dit geen winnend team zal kunnen zijn ook al
bereikt geen enkel ander team de waarde van de optelsom van individuele
spelkwaliteiten. Het moet eigenlijk zo worden gezien dat er juist nadrukkelijk
naar teamgeest moet worden gekeken wanneer individuele spelkwaliteiten aan de
orde zijn. In arbeidsorganisaties blijkt deze noodzaak tot samenwerking echter
niet voor iedereen zo vanzelfsprekend.
Het is de taak van vooral managers om de in een organisatie aangetroffen strijd
geleidelijk om te zetten in wedstrijd. De tijd en energie die ten onrechte aan
de onderlinge concurrentie besteed is kan dan weer ten goede komen aan het
werkelijke gemeenschappelijke doel. In de tussentijd moeten managers de spelers
ervan zien te overtuigen dat het ook voor elke individuele speler
aantrekkelijker is om tot een winnend team te behoren. Binnen grenzen van
verantwoord personeelbeleid worden individuele belangen bevorderd via het
bereiken van gemeenschappelijke belangen. Dat kan heel iets anders zijn dan de
stelling dat individuele belangen ondergeschikt moeten zijn of worden gemaakt
aan de gemeenschappelijke.
Het krachtenspel rond het BFB heeft zich ongeveer in een dergelijke sfeer
afgespeeld. Het projektbureau stelde zich daarbij tot taak om vooral in te
spelen op de overeenkomsten in belangen in plaats van op de verschillen. De
verbetering van het financieel beheer kon en kan nu eenmaal niet bereikt worden
met elf pingelende solo-voetballers. Door het projektbureau is er veel energie
in gestoken om soms, van hoog tot laag niveau in de organisatie, mensen aan te
bevelen hun opvatting over het juiste belang te herzien ten behoeve van de
verbetering van het financieel beheer. Daarbij is ervan uitgegaan dat men van
mensen in de organisatie mag verwachten dat zij zich koöperatief opstellen ten
aanzien van een algemeen aanvaard gemeenschappelijk doel en daarvoor belangen
van een lagere orde opzij kunnen zetten.
Binnen het kleine projektbureau heeft dit begrip van meet af aan al bestaan.
Daardoor was er sprake van een sterke kohesie, ook al vertegenwoordigden de
afzonderlijke leden verschillende persoonlijkheden. Een vermeende zwakte kan
als kracht worden benut; dat vereist wel grondig inzicht in de onderliggende
verschijnselen dat uiteindelijk gebaseerd moet zijn op wederzijds respekt.
Veranderingen in een organisatie maken deel uit van natuurlijke
ontwikkelingen. Geleidelijk groeien behoeften en ontstaan er nieuwe ideeën bij
sommigen. Soms komen mensen tegelijkertijd op dezelfde gedachten. In kleine
kringen worden nieuwe denklijnen ontwikkeld. Zo ontstaan stromingen in en
rondom de organisatie die niet expliciet geleid worden maar die gaandeweg een
trend zetten tot verandering.
Dergelijke natuurlijke ontwikkelingen laten veranderingen op een zeer
evenwichtige manier plaatsvinden. Soms echter zijn er redenen waarom een
veranderingsproces, of onderdelen daarvan, versneld of vertraagd moet worden.
In dat geval zijn er maatregelen nodig om het natuurlijke proces aldus te
beïnvloeden. Als bepaalde veranderingen in het kader van een projekt in gang
gezet moeten zijn voor een bepaalde datum, dan moet er gebruik gemaakt worden
van dergelijke veranderingsinstrumenten vanwege de tijdsdruk. Deze instrumenten
worden de katalysators van het proces genoemd. Hiervoor zijn ze al enkele malen
globaal aan de orde gekomen. Katalysators kunnen personen zijn of middelen.
In het kader van het BFB zijn er bepaalde spontane katalysators opgetreden,
maar andere zijn doelbewust gecreëerd.
Een buiten het projekt om optredende katalysator was bijvoorbeeld de
aankondiging van de burgemeester dat voor de financiële cijfers over 1988 van
de gehele gemeente een goedkeurende accountantsverklaring zou kunnen worden
verwacht. Met die duidelijke uitspraak werd de politieke toezegging gedaan dat
ook het financieel beheer van de subsidieverlening dan op orde zou zijn.
De burgemeester verklaarde in november 1986: "Ik zal mijn uiterste best
doen ervoor zorg te dragen dat de organisatie in 1987 zo is opgetuigd, dat in
1988 de accountant de mogelijkheid heeft een goedkeurende verklaring te
geven". Met deze toezegging werd aldus druk op de ketel gezet van het
projekt BFB. Deze toezegging kon door het projektbureau worden gebruikt als
stok achter de deur in de richting van delen van de DSV die nog niet voldoende
aan de veranderingen meewerkten. Behalve dat deze toezegging aldus in negatieve
zin werd gebruikt, is ze ook positief benut; het was ook in de richting van
velen een stimulans om alle krachten voor een gezamenlijk doel te bundelen en
de klus samen te klaren.
Ook de instelling van het projekt BFB door de burgemeester had een katalytische
werking. De autoriteit van de burgemeester was tijdelijk noodzakelijk om een
aanvang te kunnen maken met het veranderingsproces. Na die tijd echter
veranderden de omstandigheden. Om voortvarende resultaten te boeken werden ook,
of juist, andere drijfveren nodig. Andere invloedsbronnen moesten worden
gezocht dan de autoriteit van de burgemeester. Zo moet er gezocht worden naar
krachten die de acceptatie in een bepaalde periode met de dan heersende
omstandigheden kunnen bevorderen.
Katalysators zijn in het kader van het BFB veelvuldig benut. Voorbeelden,
zoals de politieke toezegging, zijn katalysators die van buitenaf op de DSV
inwerkten. De ware bedoeling van katalysators is dat veranderingen niet van
buitenaf (in dit geval bijvoorbeeld het politiek circuit of het projektbureau)
worden aangedragen of opgelegd, maar dat dat van binnenuit de organisatie zelf
geschiedt. Met katalysators wordt beoogd dit effekt te versnellen of te
vertragen.
In de loop van het BFB is het bijvoorbeeld een aantal keren voorgekomen dat er
een bepaald probleem ontstond op het gebied van de inrichting van de
administratieve organisatie. Het projektbureau had daarvoor, na interne
afweging, dikwijls reeds een oplossing beschikbaar. Dat behoeft allerminst te
verbazen want onder de noemer van het BFB was noodgedwongen immers nog altijd
de meeste relevante expertise over het besturingsconcept beschikbaar. Het lag
echter in de lijn der verwachting dat een voorstel vanuit het BFB soms op de
nodige weerstand zou stuiten en niet snel als oplossing gekozen zou worden door
de andere betrokkenen. De binnen BFB-kring gedachte oplossing werd daarom in
zo'n geval niet meteen als zodanig gepresenteerd. Daarentegen werd de diskussie
aangewakkerd en het idee versterkt dat er geen oplossing voorhanden was. Deze
gedachte maakte, mede gezien de tijdsdruk, menig betrokken funktionaris in de
organisatie ongerust. Als olie op het vuur schermde het projektbureau hierbij
bijvoorbeeld nog met de politieke toezegging. De katalyse had allereerst een
bewust vertragende werking om tijd voor een bepaalde bewustwording in te
ruimen. Toen brak een kritiek punt in de tijd aan en alle betrokkenen zagen dat
er nu hoe dan ook een uitweg moest worden gevonden. Op dat moment opperde het
projektbureau schijnbaar terloops dat er wel een oplossing denkbaar was, maar
dat het maar de vraag was of die mogelijk zou zijn. Door de grote behoefte aan
een oplossing en de inmiddels ontstane veranderingsbereidheid werd deze
oplossing veel gunstiger door de overige betrokkenen beoordeeld. Zelfs de
gespeelde afzwakking van het projektbureau werd weggewuifd. Hierdoor werd
uiteindelijk een beduidende versnelling van het proces bereikt. Door
ogenschijnlijk te vertragen werd in feite dus het proces juist versneld. Ook
het omgekeerde kan soms een nuttig effekt bewerkstelligen. In de loop van het
projekt werd deze benadering bij verscheidene kritieke onderwerpen toegepast en
als het ware als veranderingstechniek ontwikkeld. Dat kan dan met de term
'management door katalysatie' worden aangeduid.
Dat een dergelijke aanpak met wijsheid moet worden beleden is duidelijk. Het is
een kwestie van ethiek om zo'n omleidingstaktiek alleen toe te passen als er
een impasse dreigt te ontstaan in het projekt en die op deze manier doorbroken
kan worden. Dat kan ondermeer worden vergeleken met wat eerder over onderwerpen
als kwaliteit en voorlichting is gezegd. Dezelfde ethiek vereist dat op een
bepaald ogenblik aan betrokkenen openheid omtrent dergelijke taktieken wordt
verstrekt. In BFB-verband is dat ook gebeurd. De projektmanager noemde zichzelf
bijvoorbeeld eens een goochelaar die zijn trucs aan het publiek vertelt. Ook
deze projektbiografie kan gezien worden als een indirekte blijk daarvan.
Of katalysators gebruikt moeten worden en welke werking ze hebben hangt af van de bedrijfscultuur in een organisatie. Katalysators moeten alleen in direkt verband met hun doel gebruikt worden. Ze zijn bedoeld om een organisatie over een dood punt heen te helpen. Dergelijke momenten ontstaan eigenlijk vooral in organisaties die gekenmerkt worden door besluiteloze funktionarissen in een bedrijfscultuur die besluiteloosheid toestaat. In dit verband wordt nog verwezen naar de passage bij 'Resultaten', waarin een direkte relatie wordt gelegd tussen bedrijfscultuur en de aard van het werk.
Katalysators zijn geen kunstmatige of 'gewelddadige' persoonlijke
maatregelen om anderen de wil op te leggen. Katalysators worden ook niet
gemaakt maar gevonden. De ware aard van katalysatie is dat een natuurlijke
ontwikkeling vroegtijdig wordt herkend en versterkt, waar anderen die
noodzakelijke ontwikkeling nog niet waarnemen. Het principe van een katalysator
is in dit opzicht te vergelijken met make up: de natuurlijke lijnen in het
gezicht accentueren en daardoor de schoonheid verhogen. Verkeerd gebruikte
katalysators kennen dezelfde analogie: teveel make up maakt onnatuurlijk en
daardoor juist weer lelijk.
Door analytische maar ook intuïtieve waarneming van de DSV en zijn relevante
werkomgeving is het projektbureau BFB tot de slotsom gekomen dat de eisen aan
het financieel beheer in het gemeentelijke vlak in een bepaalde richting zullen
gaan veranderen. De veranderde wetgeving op comptabel gebied is daar een
concrete aanwijzing voor. Meer intuïtieve aanwijzingen kunnen worden ontleend
aan de aard van de problemen met het financieel beheer ook elders binnen de
overheid. Het gekozen model voor financiële informatievoorziening lijkt
uitstekend in die tendens te passen.
De organisatie van de DSV als geheel was en is zich echter niet meteen even
bewust van die ontwikkelingsrichting. In veel opzichten bleken de betrokken
funktionarissen zelfs helemaal niet bereid tot veranderen. Voor het
projektbureau was dit een te verwachten probleem. De vraag deed zich voor
"Wat moet er gebeuren om de DSV als collectivum sneller bereid te krijgen
tot verandering in een richting die vanzelf komt, maar veel tijd kan gaan
vergen?".
Veranderingen in mensen hangen meestal evenzeer samen met emoties als met
beredenering. Dat komt omdat een mens nu eenmaal niet alleen met verstand maar
ook met gevoel geboren wordt. Het is dus onverstandig om het gevoel geen
belangrijke plaats in het funktioneren te geven. Waar verstandelijke
overwegingen niet (meer) werken om aan te sluiten bij een natuurlijke
verandering, zal het gevoel daarom een handje moeten helpen. Dat is het gebied
waar katalysators goede diensten kunnen bewijzen.
Gevoel wordt gekenmerkt door een samenstel van blijde extase en droevige crisis
en alle daar tussenin voorkomende gradaties. Katalysators hebben tot doel
mensen het gevoel te geven dat ze zelf iets moeten veranderen. Een element van
dwang van de kant van de instigator is daarbij in beginsel n
ietaanwezig.Hoogstenskan het effekt zijn dat mensen zichzelf erdoor gedwongen voelen
tot verandering. In zijn algemeenheid is een dwangervaring echter geen goede
basis; slechts het verwerven van eigen inzicht en 'het gevoel dat het beter is'
is een gerede grond.
Dat inzicht en gevoel ontstaan soms niet vanzelf en als ze ontstaan gaat dat
vaak langzaam. In het kader van een bedrijfsmatige ontwikkeling is echter de
tijd eenvoudigweg niet gegeven om dit inzicht en gevoel zo langzaam te laten
groeien bij elke afzonderlijke betrokkene. Katalysators kunnen dan een duwtje
in de ingeslagen richting geven.
Het verwerven van inzicht en gevoel in een bepaalde zaak vormt vaak een
omslagpunt. Daarom liggen haat en liefde, waanzin en wijsheid dicht bij elkaar.
Zo ook felle weerstand en een positieve houding in een organisatorisch
veranderingsproces. De grens tussen weerstand en steun wordt gevormd door het
feit dat het omslagpunt der overtuiging (nog) niet bereikt is. Door
katalysators kan die beweging sneller gemaakt worden. Daartoe moet soms,
afhankelijk van de omstandigheden, een gevoelsmatige crisis worden gekreëerd
die tot het omslagpunt leidt. Hoeveel pijn moet iemand hebben om naar de dokter
te gaan? Hoeveel problemen moeten ambtenaren ontmoeten om iets aan hun werk en
hun organisatie te willen veranderen? Dat is per geval verschillend. Als die ervaring
in besluiteloosheid blijft hangen, kan een katalysator tijdelijk de pijn
verergeren teneinde eerder de eigen behoefte aan verbetering concreet te maken.
Door het projektbureau en de ingeschakelde adviseurs is zo, in het licht van de
totale verbetering van het financieel beheer, waar nodig de pijn verergerd van
individuele of kategorieën ambtenaren. Dat is niet gebeurd door daadwerkelijk
bedrijfsmatige verwondingen toe te brengen, maar zuiver door ambtenaren het
idee te geven dat de werkelijke pijn erger was dan dat deze tot dusver
blijkbaar gevoeld werd.
Al met al kunnen katalysators elke gewenste vorm aannemen teneinde maatwerk
te zijn. Zo was de ingehuurde quality assurance manager bedoeld als een
langdurige wandelende katalysator voor kwaliteit bij het ontwikkelingsteam. In
een ander geval was het aanwakkeren van een paniekgevoel op een dood punt in
een vergadering over financieel management een nuttige gelegenheidskatalysator.
In veranderkundig opzicht behoeft een katalysator echter niet slechts een
'pijnverergerende' aktiviteit te zijn. Onder bepaalde omstandigheden is juist
weer rust vereist. Dan wordt katalyse in de vorm van bijvoorbeeld vertrouwen
nagestreefd. Daardoor kan vervolgens de ontdekte ruimte voor ontplooiing door
een medewerker worden benut. In dit verband kan ook weer op de tijdsdruk voor
het BFB als geheel worden gewezen. De politieke toezegging van de burgemeester
hield in dat vanaf 1 januari 1988 een operationeel informatiesysteem
beschikbaar moest zijn. Maar dat niet alleen; die hulpmiddelen moesten
deskundig door medewerkers kunnen worden gebruikt. Die doelstelling kon in de
vorm van het informatiesysteem SVM worden gehaald. Als gevolg van diverse
externe faktoren kon de uitspraak van de burgemeester echter worden
gerelativeerd. In plaats van 1 januari 1988 behoefde pas op 1 januari 1989 een
begin met operationeel gebruik te worden gemaakt. Die afgenomen tijdsdruk is op
tweeërlei wijze benut. Er werd wat rust in de gespannen aktiviteiten gebracht.
Daarnaast werden ten gunste van acceptatie, zoals elders beschreven, de grenzen
van het BFB uitgebreid.
Het is belangrijk dat er aan een projekt niet alleen een instrumentele
waarde is verbonden, maar dat er ook een element van maatschappelijke
relevantie aan zit. Om mensen voor taken te kunnen motiveren is een
gemeenschappelijk doel waarvan de waarde nauwelijks meer ter diskussie kan
worden gesteld bevorderlijk. Door het projektbureau is getracht die wijdere
relevantie van het BFB bij passende gelegenheden te benadrukken. Het gaat
uiteindelijk voor zo'n gemeentelijke dienst ook om zoiets als de kwaliteit van
ambtelijke dienstverlening.
Katalysators kunnen weliswaar niet gemaakt maar wel gekweekt worden. Gezien het
hiervoor gestelde is dat een paradox. Een vergelijking met het kunstmatig
kweken van natuurlijke geneeskrachtige kruiden is hier op zijn plaats: puur
natuur maar toch gekweekt. De manier waarop dat gebeurt hangt af van het
beoogde doel. In sommige gevallen rechtvaardigt het doel de middelen. Een
projektmanager moet zelf hoge ethische normen hanteren; anderzijds moet er ook
rekening worden gehouden met de vigerende bedrijfsethiek. Deze is in geen enkel
dokument of formele regel beschreven, maar moet aangevoeld worden. Het is het
talent van de lijn- of projektmanager hiermee op de juiste manier om te gaan.
De impliciete uitgangspunten van ethiek maken uit hoe katalysators kunnen
worden toegepast. Als veranderingsinstrument is het bijvoorbeeld lonend om,
zoals hiervoor aangegeven, in bepaalde gevallen ambtelijke 'bedreigingen' te
uiten teneinde de op een bepaald aspekt of moment noodzakelijke medewerking los
te krijgen die nodig is om over een dood punt heen te geraken. In weer andere
gevallen is het beter om dat juist niet te doen; als mensen als enige niet
meewerken worden ze vaak vanzelf na enige tijd door hun eigen omgeving aangezet
tot een coöperatieve houding.
Ethiek kent vele gezichten in een organisatie, waardoor er zelfs schijnbaar tegenstrijdige ethische invalshoeken kunnen zijn. De bedrijfsethiek van het omgaan met gemeenschapsgelden, zoals in het geval van het BFB, kan door de voortvarendheid waarmee veranderingen moeten worden doorgevoerd in conflict komen met bijvoorbeeld de sociale ethiek. De mate van conflict is echter zuiver afhankelijk van het perspektief: wordt de ethiek sterk op het individuele belang of meer op het gemeenschappelijke belang geconcentreerd? Hoe hoger het richtpunt des te meer moet er met tegenstrijdigheden op lagere niveaus rekening worden gehouden. Het ligt in de taak van managers besloten hierin een werkbaar evenwicht te zoeken. Dit is een vergelijkbaar verschil als het eerder beschreven spanningsveld tussen acceptatie en projektafbakening.
Het werken met katalysators vereist een goed inzicht in de verhoudingen
binnen een organisatie en kennis over de mensen daarin. Katalysators zijn in
veel gevallen het alternatief voor de werkelijke motieven achter een projekt.
Die motieven bestaan dan uit opvattingen over hoe zaken in het werk kunnen
worden verbeterd. Voorstellen daartoe worden echter bij voorbaat dikwijls als
kritiek op de bestaande mensen en hun werkwijzen opgevat; daardoor zijn
zittende funktionarissen zelden ontvankelijk voor dergelijk hulpbetoon. Hiervan
bewust, is het voor een projektbureau effektiever om een zekere omweg te
bewandelen. Die omweg kan worden gekozen door een gezamenlijk doel of een
gezamenlijke bedreiging te introduceren. Dan bestaat er tenminste een kans dat
strijd met onderlinge tegenwerking kan veranderen in een wedstrijd waarin
samenwerking tussen betrokkenen ontstaat.
BFB-richtlijn daarbij is geweest dat zo veel mogelijk de positieve benadering
van een gezamenlijk doel is gevolgd.
De positieve benadering werd kracht bijgezet door de persoonlijke houding van
de projektmanager. Om een sterk motoriek achter de veranderingen te kunnen zijn
kan een projektmanager het zich niet veroorloven zich te laten weerhouden door
tegenslagen. Zeker in het begin van een projekt i
sditvangrootbelang.ZowerddeBFB-projektmanager soms ervaren als iemand die blind
kon zijn voor bepaalde tegenslagen. Die blindheid kan echter zeer funktioneel
zijn in die positie omdat de vaart en de motivatie erdoor in het projekt
blijven. De drift om het projekt tot een succes te maken kan immers overslaan
op anderen. Deze psychologie wordt door de omgeving gevoeld. Slechts te weinig
nuance in de presentatie van dit succesgevoel kan op zijn beurt weer
weerstanden oproepen. En dat gebeurde ook wel eens, doordat reeds sceptische
toeschouwers er soms nog terughoudender door werden. Daarom is een subtiel
evenwicht hierin op zijn plaats. De rol van gepaste bescheidenheid moet hierbij
in de gaten gehouden worden; het blijft immers om menselijke relaties gaan,
waarin onderlinge acceptatie de sleutel is. Daarin bood vooral de materiedeskundige
met zijn andere oriëntatie tegenspel aan de projektmanager. Aldus werden de
verschillen in persoonlijkheid benut ten gunste van de gezamenlijke
inspanningen.
De genoemde blindheid voor tegenslagen of andersom juist de blindheid voor succes zijn te beschouwen als een kwestie van waarneming. Een gebeurtenis is ook eigenlijk niet onmiddellijk als succes of mislukking te bestempelen. Pas veel later blijkt soms wat de werkelijke betekenis van een gebeurtenis is geweest: bepaalde mislukkingen blijken wel eens de deur geopend te hebben naar het succes op een ander vlak en omgekeerd. Succes en mislukking zijn alleen als relatieve waarde-oordelen aan te merken. Daarom is het eigenlijk beter om van schijnbare mislukking of succes te spreken. Zo zal, in extremo geredeneerd, ook het succes van de verbetering van het financieel beheer uiteindelijk voor sommige mensen of aspekten ook nadelen hebben. Er moet echter gezocht worden naar de meest gemeenschappelijke voordelen; het hoogste doel moet uiteindelijk prevaleren, en dat moet toch het doel zijn dat in maatschappelijk opzicht het meest relevant is.
Het projektbureau is in zijn werk in eerste instantie geconfronteerd met de
bestaande formele organisatie. Naast, of eigenlijk boven de DSV was daarbij
vooral de gemeentesekretaris in zijn positie van hoogste gemeentelijke
ambtenaar belangrijk. Om veranderingen te bewerkstelligen is het vooral nodig
om aansluiting te zoeken bij de informele organisatie, het stelsel van
persoonlijke relaties, posities, machten, krachten en gevoeligheden. Daarbij is
het een punt van zorg om gebruik te maken van deze informele organisatie zonder
daarbij zichzelf en anderen in conflict te laten komen met hun formele positie
en bevoegdheden.
In die zin kan het projekttoneel worden vergeleken met totaaltheater. Kenmerk
van totaaltheater is dat niet alleen het podium de plaats van handeling is,
maar ook de tribune en de gangpaden. Daardoor wordt het publiek soms ongewenst
betrokken in het verloop van het toneelstuk. Andersom kunnen toeschouwers zich
ook ongevraagd bemoeien met het spel. Zo zijn de grenzen van het toneelstuk en
het podium volkomen verlegd; alles en iedereen in het theater is tot het
toneelstuk gaan behoren, ook al was het onvoorzien. De vraag blijft dan over of
er sprake is van een toneelstuk of van werkelijkheid. Dezelfde paradox doet
zich voor bij een projekt doordat er onvoorziene aktieve bijdragen van het
publiek zijn waarop moet worden ingespeeld. In een projekt zijn wel vaste
rollen verdeeld; de projektleider fungeert bijvoorbeeld als regisseur.
Niettemin kunnen relatieve buitenstaanders het verloop van het projekt zelfs
ingrijpend wijzigen. Dit moet dan niet per definitie als verstoring van het
script worden opgevat, maar als een onderdeel van natuurlijk spel in
totaaltheater.
Gaandeweg kunnen veranderingen in de informele organisatie ook hun weerslag krijgen in de opzet van de formele organisatie. Zo'n proces van wisselwerking neemt veel tijd in beslag en overstijgt de levensduur van een enkel projekt. Het BFB heeft zich ingespannen om katalysators te kweken, waardoor bedoelde wisselwerking op langere termijn en in positieve richting blijft bestaan.
Een centraal uitgangspunt is dat het bij het BFB niet om een puur
instrumentele verandering gaat. De verbetering van de informatievoorziening
houdt in dat het werk in zijn geheel opnieuw beschouwd en herzien wordt op het
gebied van doeltreffendheid en doelmatigheid. Die zijn vormgegeven in de wijze
van administratieve organisatie. Daaronder wordt de ordening van
bedrijfsprocessen naar doel en aard van uitvoering verstaan. Door geordende
uitvoering wordt inhoud gegeven aan de kwaliteit van een financiële
huishouding. Vanwege het karakter van het beleidsterrein van de DSV moet
administratieve organisatie nauw zijn verweven in de opzet van de primaire
bedrijfsprocessen. Routinematige werkprocessen moeten voorspelbare uitkomsten
kennen. Dat geldt vooral voor overheidsinstellingen met hun maatschappelijke
opdrachten. Voorspelbaarheid tegenover willekeur is een maat voor kwaliteit.
Administratieve organisatie is het middel waarmee rechtmatigheid van
bijbehorende bedrijfsprocessen en daarmee voorspelbaarheid van uitkomsten wordt
vormgegeven. Als opvatting geldt ook wel dat via administratieve organisatie
willekeur moet worden uitgesloten. Zo'n negatieve benadering leidt er in de
praktijk evenwel al gauw toe dat een keurslijf van controlemaatregelen wordt
opgelegd. Daardoor wordt de dynamiek aan werkprocessen ontnomen. In de
administratieve organisatie moet het juiste evenwicht worden gevonden tussen
werkbaarheid en uitschakeling van willekeur.
Elke organisatie kent een — vaak in een lange historie gegroeide — administratieve organisatie. Groepen medewerkers houden zich met deelprocessen van het hoofdwerkproces bezig volgens bepaalde taakverdelingen en funktiescheidingen. Als zo'n deelproces een geheel eigen karakter krijgt, wordt hiervoor in de werkprocedures en de organisatievorm een voorziening getroffen: een aparte eenheid met samenwerkingslijnen naar anderen. Wanneer echter het eigen karakter door omstandigheden weer wijzigt of verdwijnt, kunnen processen worden samengevoegd. Omgekeerd kunnen deelprocessen gesplitst worden als er juist behoefte aan meer nuancering ontstaat. Door veranderingen binnen en buiten de organisatie moet de indeling in werkprocessen kunnen worden aangepast aan de behoefte van de omstandigheden. De indeling heeft daarmee een dynamisch karakter. Iedere aanpassing moet zorgvuldig op zijn gevolgen voor de continuïteit worden beschouwd. Dergelijke aanpassingen hebben gevolgen voor verantwoordings- en delegatielijnen, werkprocedures, taakverdeling en funkties, maar ook voor de personele kanten ervan zoals opleidingen en onderlinge contacten.
In de loop der decennia zijn administraties in grotere organisaties steeds
omvangrijker geworden. Er moesten administratieve systemen en hulpmiddelen
worden ingeschakeld om de grote aantallen handelingen geordend uit te kunnen
voeren. In beginsel eenvoudige werkprocessen moesten noodgedwongen
ingewikkelder worden uit een oogpunt van beheersbaarheid van grote aantallen.
Gemechaniseerde hulpmiddelen (typemachines, boekhoudmachines, telefoons) vergrootten
in de loop der tijd wel de verwerkingssnelheid, maar verminderden niet de
bewerkelijkheid. Daardoor bleven werkprocessen — en daarmee de administratieve
organisatie — toch complex. Ook in de beginjaren van automatisering was het —
door beperkte technologische mogelijkheden — vaak het geval dat de
administratieve organisatie voor een groot deel moest worden ingericht op het
nieuwe hulpmiddel. Door verbetering van apparatuur en vooral programmatuur is
dit steeds minder nodig. Een in feite scheefgegroeide situatie kan weer worden
rechtgezet.
Wanneer in organisaties de financiële aspekten van een bedrijfsproces wat op de
achtergrond staan, blijft de integratie van die financiële aspekten in het
gehele bedrijfsproces achterwege. Dat is vooral onwenselijk waar financiële
transakties centraal staan. In elk bedrijf, ook een overheidsbedrijf, vinden
overal en op elk niveau in de organisatie financiële transakties plaats. Zonder
integratie kan nergens waardevolle aansluiting van financiële informatievoorziening
worden verkregen op informatiebehoeften van beheer en verantwoording. Vanwege
het belang hiervan moet, indien mogelijk, de financieel-administratieve
organisatie overal in de bedrijfsprocessen zijn geïntegreerd.
Het model voor financiële informatievoorziening dat reeds in het
vooronderzoek van het BFB als oplossingsrichting werd gekozen biedt hiertoe
duidelijke mogelijkheden. De abstrakte opzet en het bijbehorende modulaire
instrumentarium hebben het (weer) mogelijk gemaakt om met hetzelfde
basisinstrument de financiële aspekten van elk bedrijfsproces te administreren,
waar ook in de organisatie en met welke administratieve organisatie ook
vormgegeven. Door de eerder omschreven zeer parametrische opzet van de
programmatuur kunnen concrete behandelingsprocedures worden gewijzigd,
toegevoegd of opgeheven.
Enerzijds biedt dit meer vrijheid voor de inrichting van de administratieve
organisatie naar de behoeften. Anderzijds brengt dit de verantwoordelijkheid
met zich mee om de voordelen hiervan ook in die administratieve organisatie tot
uitdrukking te brengen. Een belangrijk deel van het veranderingsprojekt BFB
heeft hierop betrekking: de om administratief-technische redenen
noodzakelijkerwijs in het verleden ontwikkelde complexiteit van de
administratieve organisatie moet zo veel mogelijk worden teruggebracht tot
eenvoud, doorzichtigheid en standaardisatie. Hierin ligt een belangrijk
raakvlak van het BFB met de andere projekten DUB en RSV. In de benaderingswijze
van het projektbureau BFB is de opvatting gehanteerd dat zeker van de
funktionarissen op de hogere niveaus, die geacht worden inzicht te hebben in
het funktioneren van de administratieve organisatie, mag worden verwacht dat
zij daadwerkelijk delen in dit streven. Het in stand houden van onnodig
complexe strukturen, ondanks het beschikbaar zijn van moderne alternatieven, is
in het BFB opgevat als conservatisme.
Het verdient hier vermelding maar schijnt verder weinig opmerkelijk te zijn dat voor mogelijkheden tot integratie van administratieve organisatie in eerste aanleg weinig begrip of enthousiasme bestond bij zowel interne als externe medewerkers. Weerstand vertoonden vooral accountants en ook enkele bedrijfskundigen. Gelukkig zijn daarop ook weer opmerkelijke uitzonderingen. Vrij algemeen verspreid conservatisme, of neutraler, tradities vormen een obstakel voor een wat andere benadering. Dan is tegenstand teveel gezegd, maar er gebeurt eenvoudigweg niets of er wordt slechts zeer geringe voortgang geboekt. Het is alsof een wat andere benadering van de inrichting van de administratieve organisatie eerst door een absolute autoriteit moet zijn ingezegend. De voorbereidingen voor inrichting van de administratieve organisatie hebben in de middenfase van het projekt geruime tijd op het kritieke vlak gelegen. Pas toen een externe medewerker, die ook niet méér achter het model zocht dan er werkelijk is, met de begeleiding van een zogenaamde AO-groep werd belast, konden de voorbereidingen voorspoedig verlopen. Het voorbereiden van de administratieve organisatie betekent overigens nog geen waarborg voor de kwaliteit van de feitelijke implementatie en aansluitend operationeel gebruik van automatiseringsmiddelen. De voortgang der AO-werkzaamheden was vanaf een bepaald punt immers afhankelijk van beschikbaarheid van programmatuur. Eigenlijk te laat werden problemen rond die programmatuur manifest. Daardoor ontbrak op een kritiek moment een noodzakelijke katalysator. Aan de andere kant bleek de snel toenemende bezorgdheid over enkele resultaten ook buiten BFB tot veel grotere betrokkenheid bij verbetering van financieel beheer te leiden. Dat was winst tegenover het verlies van vertraging. Zie hiertoe ook het hoofdstuk 'Implementatie'.
Zoals in het vorige hoofdstuk tot uitdrukking gebracht maakt het door het BFB gehanteerde model voor financiële informatievoorziening het desgewenst mogelijk financiële administratie en informatievoorziening te integreren in elk willekeurig werkproces in de organisatie. Behalve met administratieve organisatie wordt dit ook vormgegeven in de geautomatiseerde hulpmiddelen. Bij de introduktie van het model in het financieel beheer van de gemeente moest echter rekening gehouden worden met reeds bestaande strukturen en voorzieningen. Voor een aantal regelingen op het gebied van subsidieverlening waren ter ondersteuning immers reeds geautomatiseerde informatiesystemen als bijzondere procesadministraties gerealiseerd. Het gaat hier om informatiesystemen ter ondersteuning van regelingen voor bepaalde soorten subsidies. Het is duidelijk dat voor dergelijke regelingen systemen beschikbaar moeten zijn die grote aantallen gegevens kunnen verwerken; er waren bij aanvang van het BFB tienduizenden belanghebbenden voor bepaalde subsidies en uitkeringen. Deze aantallen nemen nog toe.
Deze systemen zijn in de loop der tijd afzonderlijk ontwikkeld. Ze zijn
specifiek gericht op afwikkeling van de desbetreffende bedrijfsprocessen en
veel minder op aspekten van financiële administratie passend in een
gemeenschappelijk kader voor financieel beheer en verantwoording. Als geheel
beschouwd is er daarom weinig of geen sprake van een geïntegreerde financiële
informatievoorziening. Om dit wel te bereiken is het nodig alle financiële
administraties in de organisatie volgens dezelfde filosofie in te richten.
Zoals eerder aangegeven is het basismodel van het BFB hiervoor zeer geschikt.
De bijzondere procesadministraties zouden als modules van het geheel kunnen
funktioneren. Gegevens daaruit zouden dan in verdichte vorm ook belangrijke
informatie kunnen scheppen voor het overkoepelend financieel beheer.
De situatie is in werkelijkheid echter anders. In het kader van het projekt
werd een onderzoek ingesteld naar de mate waarin de bijzondere
procesadministraties voldeden aan de gewijzigde wettelijke eisen. Uit het
hierover uitgebrachte rapport bleek dat geen enkele toepassing daaraan voldeed.
De bijzondere procesadministraties zijn divers van aard. Ze stoelen daarbij nog
veelal op een eerdere fase van administratieve systematiek. Aansluiting op het
SVM is dan ook in hun huidige opzet niet goed mogelijk. Strikt inhoudelijk
bezien zouden deze bijzondere procesadministraties opnieuw opgezet moeten
worden. Dit is echter niet op korte termijn te verwachten. Deze oplossing heeft
ook geenszins de voorkeur; herbouw van bestaande procesadministraties tot een
eerder genoemde SBM-toepassing via de filosofie van het nieuwe model zal immers
grote capaciteitsproblemen veroorzaken.
Daardoor vormen die procesadministraties feitelijk een zwakke plek in het
nieuwe stelsel van financiële administratie van de subsidieverlening. Het
projektbureau BFB heeft getracht ook in die richting inzichten tot
modernisering te doen ontstaan. Zo zal er op langere termijn coherentie in de
financiële systematiek moeten groeien. Als tussenoplossing wordt thans aan een
koppeling gewerkt tussen procesadministraties en het SVM. Daardoor wordt het
mogelijk gegevens uit de processystemen in het SVM op te nemen. De
gegevensstrukturen van de bestaande procesadministraties en die van het nieuwe
SVM verschillen echter aanzienlijk van elkaar. Daarom zal het vervaardigen van
een geautomatiseerde koppeling ingewikkeld zijn en veel tijd en geld kosten. En
die tijd is het BFB niet gegund: in 1988 moet een tastbaar instrument voor
verbeterd begrotingsbeheer beschikbaar zijn. Daarom is overwogen de koppeling
voorlopig handmatig te laten geschieden. Het zou dan periodiek om slechts
enkele gegevens gaan, te betrekken van bestaande samenvattende overzichten.
Deze interface-ontwikkeling zal wellicht worden gekozen als oplossing die nog
in het kader van de projektopdracht van het BFB haalbaar is. Het slagen van de
koppeling, in welke vorm dan ook, is een kritisch punt; zonder goed
funktionerende koppeling werkt de gehele struktuur immers niet goed.
Verdere ontwikkelingen op dit vlak moeten plaatshebben na de formele
beëindiging van het projekt zelf. Op middellange termijn zullen de
procesadministraties zo goed mogelijk moeten worden aangepast aan het gekozen
model voor financiële informatievoorziening. Op lange termijn zal het
waarschijnlijk tot feitelijke vervanging komen op basis van een algemeen
toepasbaar model voor financieel beheer.
Op de achtergrond staande verhoudingen en gebeurtenissen kunnen sterk van invloed zijn op een projekt. Wijzigende omstandigheden of externe invloeden moeten in de opzet kunnen worden verwerkt zonder dat de essentie van het projekt of model hierdoor teveel wordt aangetast. Hierin ligt een algemene aanwijzing voor de ontwikkelingsgang van projekten besloten. Als voorbeeld wordt hier de relatie met een rekencentrum uitgewerkt.
Het eerste prototype was geheel binnen het BFB gebouwd. In de kantoortuin stond een klein computersysteem met enkele beeldschermstations. Die apparatuur was voor een korte periode gehuurd, evenals de programmeerhulpmiddelen. Dit prototype was echter niet bedoeld als operationeel informatiesysteem. Dat kan eenvoudig niet vanwege het volume aan financiële gegevens dat in werkelijkheid zou moeten worden verwerkt en opgeslagen. Daarvoor is apparatuur met veel grotere capaciteit nodig. Voorts moeten in een operationele situatie adequaat beheer van apparatuur, programmatuur en dergelijke zijn gewaarborgd.
De bestaande geautomatiseerde toepassingen voor het financieel beheer van de
gemeente zijn alle fysiek ondergebracht bij een extern rekencentrum, eveneens
onderdeel van de overheid. Dat wil zeggen dat de gegevensverwerking van de
grotere informatiesystemen is uitbesteed aan dit regionale rekencentrum (RRC)
en geschiedt met behulp van computerapparatuur en programmatuur die aldaar
staat opgesteld en wordt beheerd. Om niet al te zeer van deze praktijk af te
wijken werd in een redelijk vroeg stadium van het projekt besloten dat ook de
in het kader van het BFB ontwikkelde systemen bij het RRC technisch beheerd en
onderhouden zouden worden. Er zou ten gevolge van het BFB, zo werd geoordeeld,
al genoeg veranderen. Daar moesten niet nog eens al te veel technische
omschakelingen bijkomen. Ter vermijding van aanvullende onzekerheden en
risico's werd daarom het nieuwe instrumentarium voor financieel beheer ook aan
het RRC uitbesteed.
Bij de systeemontwikkeling van het SVM en het SBM bestond er vanuit het
projektbureau en daaraan verbonden adviseurs een voorkeur voor gebruikmaking
van bepaalde programmeerhulpmiddelen en apparatuur. Deze voorkeur was ontstaan
omdat zo’n vierde-generatie programmeerhulpmiddel, gezien de ervaringen, een
goed gereedschap biedt voor een snelle en beheersbare bouw van het modulaire en
parametrische ontwerp. Daardoor zou gebruik van dit hulpmiddel ook
kostendrukkend kunnen werken. Dat was door de ontwikkeling van het eerste
prototype wederom bevestigd. Vanuit het projektbureau werd er daarom voor
gepleit die hulpmiddelen eveneens voor het operationele informatiesysteem te
kiezen.
De apparatuur- en programmatuurlijnen van het RRC zijn echter anders. In
verband met het onderhoud en beheer gaf het RRC te kennen liever geen
toepassing bij het rekencentrum onder te brengen die niet op zijn eigen
programmatuur- en apparatuurstandaards aldaar aansluit. Het RRC had te weinig
deskundigen in huis met ervaring met dit programmeerhulpmiddel en meende dat
daarin een te groot risico zou schuilen.
Op grond van een nadere afweging van risico's heeft de gemeentesekretaris,
tevens voorzitter van de Stuurgroep Financieel Management, besloten hieraan
tegemoet te komen en koos de voorgestelde programmatuur- en apparatuurlijn van
het RRC.
Wat automatiseringsmiddelen betreft bestond er bij diverse betrokkenen binnen
het BFB daarentegen een sterke voorkeur voor gespreide gegevensverwerking, in
overeenstemming met het deconcentratiestreven voor de gemeentelijke dienst. Dat
zou inhouden dat een uitvoeringskantoor voor de subsidieverlening voor zijn
eigen financiële administratie ook ter plaatse zou kunnen beschikken over de
benodigde gestandaardiseerde apparatuur (en programmatuur). De
verdichtingsgegevens zouden bij wijze van financiële verantwoording periodiek
naar de centrale financiële administratie kunnen worden verstuurd. Daarvoor
zouden ook centraal infrastrukturele voorzieningen aanwezig moeten zijn (bij
het RRC of bij de DSV zelf).
De gespreide gegevensverwerking is in dit stadium echter ook verworpen. Het
leek, zoals gezegd, niet goed om de medewerkers van de uitvoeringskantoren met
teveel veranderingen tegelijkertijd te confronteren.
In verband met het rekencentrum moet een aspekt worden genoemd waarvan de
gevolgen pas in hun volle omvang zichtbaar zullen worden na afloop van het projekt.
De richting zal echter nadrukkelijk door het BFB zijn bepaald. Het gaat hier om
de exploitatiekosten van het nieuwe instrumentarium. Die kosten kunnen in hun
ruimste betekenis worden beschouwd, te weten met inbegrip van personele en
organisatorische kosten in de eigen organisatie; hier blijft de aandacht echter
beperkt tot de kosten van gegevensverwerking. Omtrent die kosten zal pas
behoorlijke zekerheid bestaan nadat het instrumentarium gedurende een redelijke
periode operationeel is gebruikt. Dan kan een nacalculatie worden opgesteld.
Het staat echter wel vast dat er jaarlijks een aanzienlijk bedrag mee gemoeid
zal zijn. Dit ligt bij uitbesteding aan het RRC naar verwachting in de orde van
grootte van de totale ontwikkelingskosten van het BFB.
Uiteraard ervaart het BFB als ontwikkelende instantie ook een
verantwoordelijkheid voor de hoogte van de exploitatiekosten. De aanstaande
privatisering van het RRC verschaft de potentiële opdrachtgever hierbij een
interessant perspektief. Zoals geschetst zal de gegevensverwerking vooralsnog
bij het RRC worden ondergebracht. Een commerciële oriëntatie vanuit de
gemeentelijke dienst zal echter inzicht moeten verschaffen in verhouding tussen
prijs en prestatie bij verschillende alternatieven van gegevensverwerking.
Daarbij verschijnt het eerder verworpen alternatief van gedeconcentreerde
gegevensverwerking ook steeds meer als aanvaardbare oplossing. Wanneer voor de
eenvoud daarvoor van meet af aan was gekozen hadden zich ook bepaalde problemen
rond de programmatuur waarschijnlijk niet voorgedaan. Het streven naar
beperking van risico's is uiteraard voorbeeldig. Een specifieke keuze blijkt
soms minder fortuinlijk. Die voor het projekt BFB gemaakte keuze kan als
voorname oorzaak voor vertragingen en overschrijding van kosten beschouwd
worden. Het rekencentrum had weliswaar zijn zogenaamde standaards bepaald maar
werkelijke kennis daarover bleek vooralsnog te ontbreken. Maar toen was de
ontwikkeling van computerprogramma's reeds in volle gang. Het software house
bleek evenmin in de benodigde kennis te kunnen voorzien. Veel programma's
moesten zelfs helemaal opnieuw gemaakt worden vanwege een onbekende combinatie
van basisprogrammatuur. Dat betrof de combinatie van programmatuur voor
gegevensbeheer (data base management system) met programmatuur voor
gegevensoverdracht (data communications system). Ten opzichte van ontwikkeling
met kleinschaliger automatiseringsmiddelen heeft de keuze voor grootschaligheid
veel complexiteit en verwante risico's in het veranderingsproces geïntroduceerd.
De kosten van alleen al de programma's zijn daardoor ongetwijfeld vele malen
hoger uitgevallen dan wanneer de koers van het prototype was voortgezet. Die
kosten waren echter nogal ruim begroot waardoor eigenlijk te hoge kosten minder
opvielen. Het veranderingsproces als geheel dreigde zelfs onbeheersbaar te
worden nadat de aangekondigde programma's door de opgeroepen complicaties niet
tijdig gereed waren. Want daardoor raakte immers het gehele projekt enigszins
in diskrediet bij medewerkers uit de staande organisatie van de DSV.
Organisaties worden bestuurd met behulp van ordeningspatronen. Een ordeningsmechanisme voor produktvervaardiging en dienstverlening is de indeling in werkprocessen. Een ordeningsmechanisme voor bevoegdheden, delegatie en verantwoording is de organisatievorm. En daarvoor vormen hiërarchische relaties doorgaans nog het raamwerk. Een ordeningsmechanisme voor gegevensverwerking is de administratieve organisatie met inschakeling van hulpmiddelen. Voor alle te besturen aspekten in een organisatie zijn er zo ordeningsmechanismen. De werkprocessen zijn de wortels van dit gehele stelsel. Die werkprocessen zijn immers de raakvlakken met de omgeving van de organisatie en daarmee meestal het bestaansrecht van de organisatie. Het werkproces subsidieverlening bij de gemeente vervult een behoefte in de plaatselijke samenleving. Als die behoeften veranderen, veranderen ook de werkprocessen binnen de gemeente die daarmee te maken hebben. Zij vormen immers het produkt dat de gemeente als bedrijf levert aan de burgerkliënt.
Door het model van financiële informatievoorziening wordt weer zoveel mogelijk teruggegrepen op de noodzakelijke ordening van de primaire bedrijfsprocessen. Mede technologische ontwikkelingen hebben dat weer mogelijk gemaakt. Implementatie daarvan heeft gevolgen voor de administratieve organisatie, de struktuur van de organisatie en de daarin verweven patronen van verantwoording en delegatie. Daarom moet ook het delegatiepatroon binnen de DSV opnieuw worden bezien. Dit impliceert dat er duidelijkheid moet worden geschapen in de organisatorische verbanden met betrekking tot het financieel beheer. Het nieuwe model voor financiële informatievoorziening betekent een heroverweging en zonodig een herstrukturering van het financiële werkproces. Daaruit vloeit voort dat er een herijking moet plaatsvinden van de wijze van decentralisatie en deconcentratie van het financieel beheer. En dat leidt in een organisatie als de DSV direkt tot de noodzaak van duidelijkheid over verdeling van taken en verantwoordelijkheden.
De primaire processen van organisaties zijn van oorsprong meestal
betrekkelijk eenvoudig: het leveren van een produkt of dienst door een beperkt
aantal medewerkers aan een herkenbare kliënt. Doordat de omvang en
verscheidenheid van produkten en diensten in de loop der jaren sterk zijn
uitgebreid zijn de werkprocessen ingewikkelder geworden. Dit heeft zijn
vertaling gevonden in de personele omvang en samenstelling van de organisatie.
Die algemene trend van toenemende complexiteit is in het hoofdstuk 'Resultaten'
wat uitgebreider aangegeven. Om het werk van een groot aantal medewerkers te
stroomlijnen zijn er eerste medewerkers, coördinatoren en managers aangesteld.
Gaandeweg ook leidinggevenden om het werk van een aantal leidinggevenden te
coördineren, enzovoorts. Zo heeft iedereen in een organisatie relaties tot
anderen. Een medewerker is kollega van andere medewerkers; leidinggevenden zijn
chef van hun medewerkers, maar zelf zijn ze ook medewerker ten opzichte van hun
eigen chef. Elke persoon heeft zo diverse funktionele verbanden in
verschillende richtingen.
Om deze relaties visueel tot uitdrukking te brengen worden organisatieschema's
opgesteld. Deze tonen de leidinggevenden boven de medewerkers die zij
coördineren. Aan deze visualisatie is ook ons taalgebruik aangepast:
samenwerkingsverbanden bestaan uit hogergeplaatsten, nevengeplaatsten en
lagergeplaatsten. Onze manier van denken over werkrelaties wordt omgekeerd ook
weer in een bepaalde richting gestuurd door dergelijke woorden. Deze
visualisatie komt van oorsprong voort uit maatschappelijke
samenwerkingsstrukturen zoals dorps-, regionaal en landelijk bestuur. De
funktionele verbanden tussen personen in een organisatie overstijgen evenwel
meer en meer de betrekkelijke eenvoud van een hiërarchische ordening. En dan
worden nog niet eens funktionele relaties met personen uit de relevante
omgeving van een organisatie beschouwd. Het lijkt wat ver gezocht, maar vanuit
een wat vereenvoudigde vergelijking met een dierengemeenschap kan misschien de
relatieve betekenis van een hiërarchie worden geschetst. Dan kunnen als
alternatieven ook andere ordeningspatronen worden gezien. De gehanteerde
vergelijking betreft overigens niet een specifieke kritiek op de DSV of welke
organisatie dan ook, maar veeleer een algemene analyse. Daarvan worden
vervolgens wel enkele specifieke implikaties ten aanzien van het BFB en zijn
omgeving afgeleid.
De natuur kan voor deze vergelijking allereerst worden opgevat als een grote
constellatie van hiërarchische strukturen. De voor de mens meest herkenbare
hiërarchieën zijn die in het dierenrijk; daar komen ook leiderschap en
ondergeschiktheid voor. Natuurlijk leiderschap wordt altijd gevormd aan de hand
van de kritische faktoren voor een samenleving. Zo wordt in veel
dierengemeenschappen altijd dat dier de leider dat fysiek het sterkst is. Het
leiderschap wordt bij sommige soorten zelfs letterlijk bevochten omdat daaruit
blijkt welk dier het sterkst is. Door een fysiek zeer sterke leider te hebben
nemen de overlevingskansen in het natuurlijk milieu van de hele groep toe;
daarin ligt ook de essentie van het dierenleiderschap: het overleven. Er zijn
overigens ook diersoorten waarbij kracht minder letterlijk opgevat kan worden.
Gemakshalve wordt sterkte hier letterlijk én figuurlijk bedoeld.
De leider eigent zichzelf ook macht toe, teneinde zo lang mogelijk de sterkste
te blijven. Bij een verdeeld leiderschap loopt niet alleen de leider maar de
hele groep gevaar. Aldus is gevaar, bezworen door machtsvertoon, voor de groep
in feite het kriterium voor leiderschap.
In primitieve menselijke samenlevingsvormen gelden nog veelal dezelfde
regels voor leiderschap als bij dieren omdat hun omstandigheden vergelijkbaar
zijn. In onze huidige westerse samenleving, en dus ook in moderne
arbeidsorganisaties, ligt dat duidelijk anders. De kritische faktoren voor
arbeidsorganisaties liggen niet in het fysieke voortbestaan van de
personeelsleden. Ze liggen in het vermogen een bepaald produkt of dienst met de
juiste kwaliteit en tijdig te blijven leveren. Als dit vermogen terugloopt komt
het bestaansrecht van de hele organisatie in gevaar, zich uitend in
faillissement, opheffing of grote reorganisaties. Zo ligt het bestaansrecht van
de DSV besloten in het vermogen het daarvoor begrote overheidsgeld op de juiste
manier en tijdig om te zetten in subsidie- en uitkeringsvoorzieningen voor
burgers.
Dan rijst de vraag wat nu het belangrijkste is: het voortbestaan van de DSV in
zijn huidige vorm of het voortbestaan van het gemeentelijk vermogen om in
adequate subsidieverlening te voorzien. Hier ligt een kernpunt van
veranderingsproblematiek, zoals in dit geval bij het BFB-projekt.
Dieren staan letterlijk en figuurlijk nog veel dichter bij de natuur en
voelen als het ware deze problemen uitstekend aan. Alle levende wezens hebben
een specifieke funktie in de natuur ten opzichte van hun omgeving. Leeuwen
zorgen ervoor dat het aantal antilopen niet te groot te wordt. Vogels houden
het aantal insekten op peil, enzovoorts. Dieren gaan daarin in groepsverband
ook niet te ver: uitroeiing van hun prooi beëindigt immers hun eigen
voedselvoorziening. Op die manier kent de hele dieren- en plantenorganisatie
een natuurlijk evenwicht. Als ze daarin te ver dreigen te gaan, treffen ze hun
maatregelen; lemmingen zijn daarvan het spreekwoordelijke voorbeeld. Door deze
zelfbeperking verstoren ze tijdelijk hun groepsorganisatie, maar ze redden er
de handhaving van hun natuurlijke funktie mee. En die is kennelijk
belangrijker.
Mensen zijn zich doorgaans veel minder van dit principe bewust. Daarvan
getuigen hedendaagse aanduidingen als 'individualisering van de samenleving'.
Funktionarissen in organisaties zijn vaak gericht op het in stand houden van
een eenmaal bestaande organisatievorm met verworven rechten en posities, ook al
zou bij onveranderde voortzetting daarvan het beoogde werk minder goed of
helemaal niet meer verricht kunnen worden. Dit is eigenlijk een onnatuurlijke
reaktie.
Een afgeleide daarvan is terug te vinden in de opvattingen over
organisatorische hiërarchie, welke meestal de basis vormt voor het
delegatiepatroon, waarover dit hoofdstuk gaat. Het leiderschap in een
arbeidsorganisatie wordt nog in grote mate geassocieerd met macht. Macht is een
hulpmiddel om de persoonlijke positie te versterken en anderen ter
verantwoording te roepen. Zodra echter een leeuw zijn macht gebruikt om zijn
soortgenoten te onderdrukken of om alle antilopen uit te roeien, verstoort hij
zijn eigen natuurlijke omgeving en voedselvoorziening en roeit dus zichzelf
uit. Verkeerd gebruik van macht kan zo dodelijk zijn. Als ergens droogte
heerst, maar een leider houdt zijn groepsgenoten tegen naar een ander gebied te
verhuizen, dreigt er hongersnood.
Mensen in een organisatie gaan gelukkig niet zover dat zij anderen fysiek
bedreigen. Zij gaan echter bedoeld of onbedoeld dikwijls wel zover dat zij
noodzakelijke aanpassingen aan het werkmilieu te weinig toelaten of zelfs
tegenhouden. Zij kunnen dit doen door de eenmaal gegroeide struktuur van hun
direkte omgeving en hun eigen positie daarin te consolideren. Dit zal in veel
gevallen echter leiden tot verslechtering van hun eigen positie alsmede de
omstandigheden in de organisatie en de relevante omgeving. Daarbij moet steeds
worden bedacht dat een organisatie zijn mandaat aan de relevante omgeving
ontleent.
Er zijn vele soorten macht te onderscheiden, zoals formele macht,
deskundigheidsmacht; hierover is in andere literatuur veel te vinden. In een
arbeidsorganisatie, waar het op samenwerken aankomt, is macht gebaseerd op
geloofwaardigheid de meest werkbare grond. Geloofwaardigheid biedt immers de
beste bodem voor acceptatie. Geloofwaardigheid en acceptatie vormen een
natuurlijke wisselwerking. Het is dan overigens zuiverder om van invloed te
spreken dan van macht.
In een arbeidsorganisatie is macht, ook al wordt deze toegepast voor
organisatiebelangen, derhalve het verkeerde middel, omdat het de samenwerking
vernielt; als er geen goede samenwerking is, kan het werk niet goed verricht
worden en loopt ook het bestaansrecht van de organisatie gevaar. Daarover is
eerder in een verhandeling over strijd en wedstrijd al iets gezegd. Een
leidinggevende of medewerker die teveel macht voor persoonlijke in plaats van
gemeenschappelijke organisatiedoeleinden uitoefent is dus bezig zichzelf en
zijn omgeving langzaam op te heffen. Een leidinggevende die zijn positie op
geloofwaardige wijze bewijst en daardoor met succes samenwerking in een altijd
veranderende organisatie tot stand brengt, bevordert daarentegen de handhaving
van het werkproces. Daarmee beschermt hij impliciet ook zijn eigen en andermans
voortbestaan. Het is daarom beter om delegatiepatronen te bouwen op
geloofwaardigheid in het werk dan op macht. Deze positionering leidt tot de
volgende visie over financiële delegatiepatronen rond de subsidieverlening bij
de gemeente.
Uit het vorige kwam naar voren dat er twee hoofdgronden zijn om organisaties
in te delen: de bescherming van de organisatievorm en de bescherming van het
werkproces. Een organisatievorm is echter geen doel op zich; het is een middel
om het werkproces te kunnen verrichten. Het werkproces is het doel. Uit de
praktijk blijkt veelal dat de organisatievorm herkenbaarder is bij de betrokken
funktionarissen dan het werkproces. Dat verschijnsel kan gezien worden als een
teken dat het overzicht over de verhoudingen tussen belangen beperkt is. Van
een gemiddelde medewerker kan geen zorg verwacht worden voor een
aandachtsgebied als hij daarbij weinig of niet betrokken is. Als een ambtenaar
slechts bij een beperkt deel van het werkproces daadwerkelijk betrokken is, zal
hij dit gedeelte na verloop van tijd als het belangrijkste gaan beschouwen.
Hierdoor raakt de bedoeling van het totale werkproces teveel op de achtergrond
of gaat zelfs verloren. Van leidinggevenden mag echter meer inzicht verwacht
worden in de relatie van (het werk van) hun eigen eenheid tot het totale
werkproces van de organisatie. Dat ligt in hun taak besloten. De verschillen in
inzicht die blijken te bestaan leiden tot verwarring over onder andere
delegatiepatronen.
Dit komt tot uiting in de opvatting die funktionarissen hebben over vigerende
delegatiepatronen. De basis van het financiële delegatiepatroon van de
subsidieverlening wordt meestal als volgt opgesomd:
— centrale direktie financieel-ekonomische zaken van de gemeente
(DFEZ);
— stafafdeling financieel-ekonomische zaken (FEZ) van de DSV;
— beleidsafdelingen van de DSV;
— uitvoeringskantoren van de DSV.
Deze zienswijze geeft de gedachte weer dat het financieel-ekonomische werkproces een hoofdproces is, waardoor er rechtstreekse verantwoordingslijnen lopen naar de financieel-ekonomische diensten binnen en buiten de DSV. Deze visie kan benut worden om de financieel-ekonomische 'zuil' in de organisatie een zelfstandig bestaansrecht te geven. Dergelijke zuilen komen in grotere organisaties vanzelfsprekend niet alleen op financieel-ekonomisch gebied voor, maar ook bij andere omvangrijke ondersteunende gebieden. In werkelijkheid echter is het een onderdeel of aspekt van het werkproces 'subsidieverlening'; dit laatste is uiteraard het primaire bedrijfsproces. Een daarop gebaseerd beeld zou er heel anders uitzien:
— gemeentebestuur;
— gemeentesekretaris met ondersteuning van zijn centrale direktie
DFEZ;
— direkteur DSV met ondersteuning van haar stafafdeling FEZ;
— hoofden van de beleidsafdelingen DSV;
— hoofden van de uitvoeringskantoren DSV.
Het door het BFB gehanteerde informatiemodel benadrukt zeer sterk de integratie van financieel beheer in het primaire bedrijfsproces 'subsidieverlening'; daarmee bevestigt het de laatste optiek nadrukkelijk. In deze niveaus wordt het onderste niveau als het meest fundamentele beschouwd: daar hebben de meeste werkzaamheden in het kader van het primaire proces 'subsidieverlening' plaats en, nog het belangrijkste van alles, bestaat direkt contact met wederpartijen. Naarmate de niveaus hoger liggen zijn zij meer coördinerend en afstandelijker van aard. Coördinatie is in zijn algemeenheid een vorm van dienstverlening, gericht op het beter doen verrichten van het proces op het uitvoerende niveau. Naarmate coördinatie verder van het werk op de uitvoeringskantoren verwijderd is, is zij algemener en dienstverlenender van aard en zou minder direktief kunnen zijn. De vraag is dan of dergelijke hiërarchische schema's niet juist ondersteboven zouden moeten worden getekend. Naarmate werkniveaus meer gericht zijn op uitvoering en management van het primaire proces moeten zij hoger in het schema vermeld worden; naarmate zij daaraan dienstverlenender en coördinerender van aard zijn moeten ze lager in het schema staan.
Het naast en door elkaar voorkomen van verschillende zienswijzen op het desbetreffende delegatiepatroon schept grote onduidelijkheid over de financiële verantwoordingslijnen binnen en vanuit de organisatie. Het is echter van groot belang dat over al deze zaken duidelijkheid bestaat. Het model dat als basis dient geeft hiervoor wel aanwijzingen, maar de feitelijke informatievoorziening in de praktijk moet op deze strukturen worden aangesloten.
Funktionarissen in de DSV-organisatie hebben meermalen de behoefte geuit aan
richtlijnen van het projektbureau voor opzet van de administratieve
organisatie. Een projektbureau is evenwel niet in de positie om die struktuur
te bepalen en kan volgens het model blijven vermijden door anderen in die
positie gedwongen te worden. De variabele opzet van het model brengt met zich
mee dat elke waarde van een parameter een beslissing vertegenwoordigt. En
iedere beslissing moet op de juiste plaats genomen worden. Dat geldt evenzeer
voor de opzet van het delegatiepatroon als voor de inrichting van de
administratieve organisatie. Als het ware zijn de formulieren door het
projektbureau gedrukt, maar iedere verantwoordelijke funktionaris moet wel
zijn/haar rubriek invullen. Dit is een zaak voor een zichzelf ontwikkelende
organisatie.
Het projektbureau heeft globale aanwijzingen in een nota vervat. Per
organisatorische eenheid op alle niveaus van de DSV zal echter moeten worden
vastgelegd welke funktionaris verantwoordelijk is voor het
verplichtingenbudget, welke funktionaris dergelijke budgetten vervolgens tot
kasbudgetten mag versleutelen, enzovoorts.
Een bijzonder onderwerp dat in dit verband door het projektbureau voor het voetlicht is gezet is dat van de zogenaamde décharge. Van oudsher wordt er in organisaties veel nadruk gelegd en vorm gegeven aan de mandatering en delegatie van verantwoordelijkheden. Deze is sterk in procedures en organisatievorm terug te vinden. De pendant hiervan, de décharge van verantwoordelijkheden, is echter vaak sterk onderbelicht. Décharge is echter van even groot belang als charge. Décharges vormen immers de feed-back van verleende bevoegdheden van financieel beheer. Het is de andere kant van de medaille. Vooral ook op dit punt heeft het projektbureau in zijn voorlichtingsaktiviteiten gewezen, teneinde een trend te zetten in het instellen van duidelijke décharges. Zeker is dat dit begrip hierdoor wat meer is gaan leven binnen de DSV.
De invulling van het nieuwe model voor financiële informatievoorziening moet
zijn vertaling krijgen in werkprocessen, administratieve organisatie en
duidelijke delegatie- en verantwoordingslijnen. Veranderingen in die vlakken
wijzen erop dat de verdeling van werkzaamheden over funkties daaraan moet
worden aangepast. Bepaalde werkzaamheden zullen met behulp van
automatiseringsmiddelen worden uitgevoerd. Het blijft om hulpmiddelen gaan; de
betrokken medewerkers blijven uiteindelijk de kwaliteit van de resultaten
bepalen. De hulpmiddelen leveren een bijdrage aan snelle presentabele
informatie, maar de kritieke beslissingen kunnen alleen door mensen genomen
worden. De kwaliteit van de informatie is weliswaar afhankelijk van de
juistheid en nauwkeurigheid van de geregistreerde gegevens. Die juistheid en
nauwkeurigheid moeten echter geheel worden toegeschreven aan de registrerende
medewerkers. Na de registratie geschiedt ook de rapportage en de interpretatie
van de gegevens geheel door mensen. Terwijl routinematige werkzaamheden door
machines kunnen worden verzorgd, blijft zo de centrale positie van medewerkers
behouden.
Niettemin heeft de toepassing van automatiseringsmiddelen personele gevolgen.
Het accent van de menselijke arbeid wordt verlegd. Terwijl het sorteren,
verwerken en weer presenteren van gegevens door machines wordt gedaan, moet nu
voortdurend worden verzekerd dat de informatievoorziening een goede aansluiting
houdt met de behoefte vanuit de werkprocessen. Hierdoor verschuift het accent
van de menselijke inbreng van routinematige uitvoering naar beheer. Deze
verschuiving brengt met zich mee dat hogere eisen gesteld worden aan het
inzicht en overzicht over de bedrijfsprocessen en de daarvoor benodigde
informatievoorziening. Die eisen hadden overigens altijd al gesteld moeten
worden, maar bleven onopgemerkt door verkeerde accenten op middelen in plaats
van op doelstellingen.
De meervoudig toepasbare elementen (modulen) volgens het model voor financiële
informatievoorziening kunnen in beginsel in een oneindig aantal combinaties
worden samengevoegd. Daartoe wordt een beroep gedaan op het vermogen van de
medewerkers tot abstraheren en combineren. Uit de praktijk blijkt dat
medewerkers die over aanleg en belangstelling hiervoor beschikken zich op een
natuurlijke wijze aandienen. Dit is een van de positieve effekten van het
werken met prototypes in een experimentele omgeving. Door het ontwikkelen van
een geautomatiseerde toepassing in een proefopstelling kunnen in dit opzicht
talentvolle medewerkers tijdig worden ontdekt en worden begeleid. Dergelijke
medewerkers vormen op hun beurt weer evenzovele katalysators voor verdere
veranderingen. In dit opzicht voldeed het prototype overigens niet aan de
oorspronkelijke verwachtingen. De 'kweek' van medewerkers als katalysators kwam
eigenlijk pas tijdens de implementatie op gang. Toen waren vragen over
administratieve organisatie, beheer en dergelijke blijkbaar pas duidelijk
genoeg om een reaktie op te wekken.
Verandering van funkties betekent dat bestaande funkties van aard kunnen veranderen, dat bepaalde funkties vervallen en andere moeten worden gekreëerd. Dit houdt in dat de gevolgen voor iedere individuele betrokken medewerker moeten worden bezien. Voor de uitwerking daarvan is het gevaarlijk met sjablonen te werken; optimale resultaten worden bereikt wanneer voor iedere individuele medewerker gekeken wordt naar zijn of haar persoonlijke positie, enthousiasme en aanleg. Om toch enig algemeen inzicht te bieden zullen de bestaande financieel-ekonomische funkties, eventueel in een nieuwe vorm, in de toekomst terug te vinden zijn in de volgende kategorieën:
— medewerkers die niet zelf gebruik maken van
automatiseringsmiddelen, maar deze in hun direkte werkomgeving zullen ervaren;
— medewerkers die zelf automatiseringsmiddelen gebruiken;
— medewerkers die vanwege hun materiekennis zijn betrokken bij ontwerp,
ontwikkeling, invoering, operationeel beheer en onderhoud;
— medewerkers die een funktionele inbreng hebben bij automatisering
uit de invalshoeken van organisatie, personeel, beveiliging, financiële
controle en dergelijke;
— medewerkers voor het toepassingsbeheer.
Het uitgangspunt van het BFB is dat het projekt als geheel beschouwd personeelsbudgettair neutraal verloopt; er is geen uitbreiding of inkrimping van het aantal formatieplaatsen voorzien. De verbetering van de informatievoorziening in het kader van het BFB vindt overigens plaats in een tijd van personele afslanking bij het gemeentelijke apparaat. Hierdoor krijgt het financiële aspekt meer de nadruk. Dit lijkt tegenstrijdig, maar verbeteringen behoeven niet altijd met meer personeel te worden bereikt. Verbeteringen in de organisatie moeten idealiter worden nagestreefd met de middelen die het best voorhanden zijn in een bepaalde tijd en omstandigheden. Enkele decennia geleden was de gemakkelijkste methode om verbeteringen in het werk van de overheid aan te brengen het uitbreiden van het personeel. In de huidige tijd is uitbreiding juist niet de gemakkelijkste en meest verkieslijke manier. Thans moeten verbeteringen veeleer op andere manieren nagestreefd worden. Verbeteringen van de efficiëntie door een transparantere informatievoorziening vallen duidelijk meer binnen de mogelijkheden van deze tijd. Dat overstijgt echter klakkeloze toepassing van automatiseringsmiddelen. De ervaringen van BFB bevestigen dat.
Voor de medewerkers in de hiervoor vermelde kategorieën zijn verschillende kennis en vaardigheden vereist. Dit zal tot uitdrukking moeten komen in de opleidingsbehoeften. Hierop dient de aangeboden vorming en opleiding vanzelfsprekend zo nauw mogelijk aan te sluiten. Verderop in dit hoofdstuk komen de hier genoemde kategorieën in wat gewijzigde vorm daarom terug als doelgroepen voor opleiding.
In de ideale situatie formeren organisatiestrukturen zich naar de indeling van werkprocessen zoals de omstandigheden en het moment die vereisen. In de praktijk heeft de formele aanpassing aan de behoeften echter meestal een vertraagd karakter, bij de overheid bijvoorbeeld door de wijze waarop invulling wordt gegeven aan rechtspositionele zekerheid en aan formatievaststelling en -beheer. Daarom is de aktualisering van de funktie-indeling en de funktie-inhoud in het geval van het BFB ook een groeiproces van langere tijd. In die tijd moet een beroep gedaan worden op de flexibele opstelling van medewerkers die voor een belangrijk deel zelf inhoud moeten gaan geven aan de nieuwe funkties. Die flexibiliteit moet zowel bij medewerkers als bij hun leidinggevenden gezocht en gestimuleerd worden. De uitwerking van het abstrakte model voor financiële informatievoorziening is steeds concreter gemaakt voor de DSV door middel van prototype en experimenten. Als vervolg daarop zal ook op dezelfde wijze in de loop der tijd de best passende organisatievorm moeten worden gezocht met een funktie-indeling die de behoeften dekt.
Aan deze gedachten heeft het projektbureau vooral ook in de presentatie van
het model en in de voorlichting daarover veel aandacht besteed. Want bij het
voorbereiden van de 'DSV-markt' op het produkt van het BFB is veel inspanning
gestoken in het prepareren van de 'consumenten'. De taktische kanten van deze
zaak zijn eerder aangeduid in het kader van de public relations. Daarmee is de
markt — in veranderingsmatige zin — zoveel mogelijk rijp gemaakt voor de
toepassing van het nieuwe model voor financiële informatievoorziening. De
praktische voorbereiding van mensen op nieuwe taken en werkwijzen is een andere
zaak. Deze zijn onder de noemer 'voorlichting' beknopt in dit hoofdstuk
opgenomen vanwege de nauwe relatie met vorming en opleiding.
Naarmate het BFB vorderde zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd voor
verschillende doelgroepen. Deze hadden een voorlichtend karakter inzake de
werking van het model en de vertaling daarvan naar de administratieve
organisatie. Hierbij werden ook gastsprekers uitgenodigd. Aan deze
bijeenkomsten zijn tevens publikaties gewijd zoals in het personeelblad.
Voorts zijn voor kleinere doelgroepen kursussen georganiseerd die ingingen op
de implikaties van het geheel voor een specifiek organisatieonderdeel of voor
een bepaalde kategorie funktionarissen. De leden van het projektbureau hebben
deze kursussen om de beurt gegeven. Vanwege de beperkte omvang van het
projektbureau hadden deze kursussen meer een voorlichtende inslag. Werkelijke
opleiding op maat van de diverse kategorieën financieel-ekonomische medewerkers
is aangegeven in een Opleidingsplan Financieel Management Subsidieverlening dat
in september 1987 werd opgesteld. Dit opleidingsplan zal op langere termijn
moeten worden uitgevoerd. In dit plan zijn opleidingsmodulen voorzien voor de
volgende kategorieën personeel:
— Operationele gebruikers aan de invoerzijde van het systeem
— Operationele gebruikers aan de uitvoerzijde van het systeem
— Operationeel management
— Taktisch/strategisch management
— Medewerkers administratief organisatorisch beheer
— Medewerkers applikatiebeheer
— Medewerkers systeembeheer
De invulling en uitvoering van dit plan wordt verricht in samenwerking met de betrokken stafafdelingen van de DSV zoals die voor personele zaken en voor organisatie en informatievoorziening.
De methodologische fasering van automatiseringsprojekten is een kunstmatige
inkadering van de projektontwikkeling. Fasering in vooraf gedefinieerde stappen
is een hulpmiddel teneinde het verloop ervan overzichtelijk en werkbaar te
houden. De werkelijke veranderingen verlopen minder schoksgewijs en minder
voorspelbaar. Om die reden is het nauwgezet volgen van een vaste methodologie
niet zonder risico's; het suggereert dat als een bepaalde ontwikkelingsfase is
afgesloten de verandering ook werkelijk heeft plaatsgevonden. Veranderingen in
mensen vergen echter een lange adem. 'Turn key'-benaderingen zijn dan ook voor
veelomvattende veranderingsprocessen van complexe organisaties een illusie; dit
drukt een fundamenteel verschil tussen mensen en machines uit. Daarom moeten
projekten ook niet beschouwd worden als aktiviteiten die zelf werkelijke
veranderingen voltrekken tijdens de projektperiode, maar als aktiviteiten die
voorwaarden scheppen voor veranderingen op langere termijn. Methodologieën voor
systeemontwikkeling houden in de meeste gevallen op wanneer het nieuwe
informatiesysteem in gebruik genomen wordt. De feitelijke implementatie begint
echter dan pas goed op gang te komen.
Bij de ontwikkeling van het produkt van het BFB is er vanuit gegaan, dat de
implementatie niet na de systeemontwikkeling gedacht moet worden, maar
gelijktijdig ermee begonnen kan worden.
Onder implementatie is zo verstaan: het ontwikkelen van het nieuwe produkt
alsmede het gelijktijdig treffen van voorzieningen om het produkt in de
organisatie te laten funktioneren. Het invoeringstrajekt van een nieuw systeem
kan zo niet anders dan in interaktie met de gebruikers zijn. Tijdens de
uitwerking van het prototype is hieraan zoveel mogelijk invulling gegeven. In
dat vroege stadium kon toch, om uiteenlopende redenen, slechts weinig
werkelijke belangstelling worden gewekt. Het is een handicap gebleken dat het
projektbureau buiten de staande organisatie moest opereren, ook al leek dit de
enige manier om het beoogde veranderingsproces een aanzet te geven. Die
ervaringen hebben er enerzijds toe geleid verder tijdens het projekt verdubbeld
aandacht aan public relations te schenken. Aan de andere kant drukt dit de
noodzaak uit om met deze aanzet de verandering nu meer vanuit de organisatie
zelf te laten komen.
Een projektorganisatie loopt op een bepaalde datum ten einde. Bij het BFB is
gekozen voor de datum 1 juli 1988. Een uitgangspunt van het BFB was de
tijdelijkheid van het projekt. Er moest daarom naar een geschikte caesuur
gezocht worden. In veel projekten ligt die caesuur pas bij de intrede van de
fase waarin het beheer van het informatiesysteem gevoerd gaat worden. De grond
die aan de keuze van deze datum is gegeven is de opvatting van de
projektmanager dat de ermee verbonden inspanningen niet lang vol te houden
zijn. Daarin speelde uiteraard haar wens voor afwisseling mee. Die persoonlijke
opvattingen werden door de gemeentesekretaris gerespekteerd.
De einddatum was zo eigenlijk eerder bekend dan het precieze eindprodukt van
het BFB als projekt. Het ging immers niet zozeer om een bepaald tastbaar
produkt danwel om de zekerheid van een ingeslagen richting. De voorbereiding
hiervan kon nog enigszins in een laboratorium-achtige vorm worden ontwikkeld;
met de implementatie was echter de deelname van de organisatie onontbeerlijk.
Daarmee werd dit bij nadere afweging ook als het meest natuurlijke punt in de
tijd gezien om dit projekt formeel te laten eindigen. 'Implementatie' als
gebied van overdracht aan de staande organisatie werd zo wel een logische
caesuur. Het aanstaande vertrek van de projektmanager werd aldus als kans benut
bij de implementatie het accent naar de staande organisatie te verleggen.
Het is echter niet redelijk om de begeleiding van het proces van de ene op de
andere dag stop te zetten. Daarom moet er tijdig in voorzien worden dat het
veranderingsproces in zijn natuurlijke vorm verder in de richting blijft
verlopen die door het projekt is aangegeven. Veranderkundig gezien is het
echter wel belangrijk dat rond die tijd het management van de in verandering
zijnde werkprocessen steeds meer in de lijnorganisatie wordt gelegd. Het mag
immers niet in een bedekt voortduren van het aanvangsprojekt blijven steken. De
voorbereidingen van staf- en projektorganisaties moeten dan worden overgenomen
door de operationele eenheden voor wie het nieuwe produkt bedoeld is.
In het kader van de verbetering van het financieel management bij de DSV zijn er grofweg drie perioden te onderscheiden. Tussen 1984 en 1986 heeft op velerlei vlak een analyse van de situatie en de knelpunten plaatsgevonden. In die periode is er een basis gelegd voor de overkomst van de betaalfunktie (DUB) en voor het Projekt Beter Financieel Beheer, dat destijds zowel de latere BFB- als de RSV-aspekten in zich droeg. Van 1986 tot in 1988 zijn de beoogde produkten uit de analyse-periode ontwikkeld. De betaalfunktie is overgedragen en overgenomen. Het financieel controlebeleid is ingekleurd in de RSV-resultaten. Het BFB heeft het benodigde instrumentarium voor de informatievoorziening ten behoeve van het financieel beheer en de financiële verantwoording gestalte gegeven. De nu komende periode van 1988 tot 1990 en waarschijnlijk ook wel later zal worden gekenmerkt door het geheel gaan benutten van de aangereikte produkten. Mensen in de organisatie zullen gaan werken met de nieuwe instrumenten en de daarbij behorende (werk)instrukties. Vernieuwde werkwijzen zullen steeds meer tot de bedrijfscultuur moeten gaan behoren.
De personele betrokkenheid in deze perioden was analoog aan de aard van de
vereiste ontwikkelingstaken. In de analyseperiode werkte slechts een klein
aantal funktionarissen uit de organisatie samen in kleine en sterk veranderende
samenwerkingsverbanden. In de daarop volgende periode van produktontwikkeling
waren de onderzoekers verwisseld voor 'vormgevers'. Zij werkten samen in een
meer expliciete projektstruktuur. De vertegenwoordiging van de organisatie was
daarin talrijker; daarnaast werden ook externe medewerkers ingeschakeld. In
deze tweede periode moet het projekt BFB dus geplaatst worden. In de derde
periode zullen de 'vormgevers' plaats moeten maken voor de 'gebruikmakers' van
de nieuwe produkten. De gebruikmakers zijn per definitie medewerkers uit de
staande organisatie van de DSV.
De typen funktionarissen die in deze onderscheiden perioden werden ingeschakeld
werden naar hun specialiteit ingezet. De analisten uit de eerste periode waren
echter geen vormgevers, zoals die in de tweede periode nodig waren. Vervolgens
zijn de vormgevers van aard ook geen operationele subsidie-funktionarissen. Het
ligt daarom voor de hand om voor die nadere implementatie ook de juiste
kategorie mensen aan te zoeken.
Gaandeweg zal het werk van de Stuurgroep Financieel Management
Subsidieverlening een plaats moeten gaan vinden bij het operationeel management
van de DSV.
Zo neemt het lijnmanagement van de DSV de fiattering en de acceptatie over; de
finale besluitvorming zal onder de vleugels van de direkteur en haar
managementteam van beleidschefs en stafhoofden geschieden, die deze taak
vervullen onder de coördinatie van de Stuurgroep Financieel Management
Subsidieverlening.
Deze adoptie van taken moet gestruktureerd verlopen. Daarom werd besloten met ingang
van het tweede kwartaal 1988 een nieuwe projektorganisatie voor de
overgangsfase in te stellen. Dit projekt is in beginsel tot 1 juli 1989
ingesteld.
De nieuwe leiding van dit implementatieprojekt is direkt verantwoording verschuldigd aan de direkteur DSV. Het projektbureau dat hiervoor is opgericht bestaat uit staf- en lijnfunktionarissen met verschillende disciplines uit de eigen organisatie van de DSV. In de beginperiode daarvan is een aantal 'vormgevers' uit de BFB-periode nog beschikbaar voor advies, bijstand en te plegen aanpassingen. Gaandeweg zullen deze hun plaats verruilen voor systeembeheerders, AO-funktionarissen en anderen uit de DSV-organisatie. Zo zullen gedurende een bepaalde periode het BFB en het nieuwe implementatieprojekt in elkaar overgaan, waardoor een aansluiting wordt gegarandeerd. Algemeen beschouwd is de aangebrachte caesuur louter kunstmatig. Het gehele veranderingsproces moet immers gewoon doorgaan. De praktische betekenis van implementatie in het kader van een nieuw projekt bestaat uit de frisse energie van nieuwe mensen. Dat is reeds gebleken. De projektmanager meende voor zichzelf en haar team onvoldoende energie tot en met de implementatie te kunnen opbrengen. Dat zou inderdaad zijn tegengevallen. In de overdracht aan het nieuwe projekt zou de implementatie nog zoveel mogelijk worden voorbereid. De oorspronkelijke doelstellingen zijn bij deze voorbereidingen niet geheel gehaald. Dat lag ten dele aan omstandigheden buiten het BFB, maar was zeker ook omdat de rek er na zo'n twee jaar hoogspanning uit was. Overwegend binnen de invloedssfeer van het BFB moet overigens de vertraging in ontwikkeling van computerprogramma's en dergelijke gezien worden. Dat blijft zo ongeacht de keuze voor grootschaligheid en daarmee complexiteit van automatiseringsmiddelen.
Het BFB is in zijn aktiviteiten sterk gericht geweest op het bereiken en
behouden van kwaliteit en resultaten, zowel op automatiseringstechnische als
andere terreinen. Daarbij zijn vertragingen in de voorbereidingen van
implementatie, gelet op het gehele veranderingsproces, weliswaar op korte
termijn uiterst hinderlijk, maar op wat langere termijn misschien alsnog
verwaarloosbaar te noemen. In relatief korte tijd is via het BFB een katalyserend
produkt vervaardigd.
Met het aparte implementatieprojekt wordt hopelijk eenzelfde bezieling in een
andere vormgeving in de organisatie geplant om zijn deel aan het totale
veranderingsproces bij te dragen.
Het is de bedoeling dat vooral via de personele bezetting van dit
implementatieprojekt zo het produkt van het BFB aan de staande organisatie van
de DSV wordt overgedragen. Juist tijdens de overgang tussen beide projekten is
het gehele veranderingsproces kwetsbaar. Dat is een nadeel van zo'n kunstmatige
caesuur. Vanwege de verwachte voordelen, en niet te vergeten nadat de
projektmanager die baan min of meer had opgezegd, is niettemin dit risico
aanvaard.
Vanwege destijds heersende omstandigheden was het BFB noodgedwongen een
positie min of meer naast de organisatie van de DSV toegewezen. Dat is een
zwakke positie voor werkelijke acceptatie van resultaten. Door middel van een
nieuw projekt voor implementatie kon het accent worden verlegd. De voordelen
van de positie van het BFB blijven hopelijk over: Er zijn in hoog tempo visies,
modellen en instrumenten ontstaan. Het voortbestaan van het BFB zou die
voordelen door nadelen laten verkommeren. Bij de veranderende omstandigheden
past het BFB niet meer, maar wel het implementatieprojekt met zijn specifieke
doelstellingen en de daaraan aangepaste personele bezetting. De leden van het
projektbureau BFB hebben het einde van hun projekt nog extra gemarkeerd door
inderdaad met ingang van 1 juli 1988 funkties elders bij de gemeente te
aanvaarden. Dat zij daartoe in staat zijn gesteld moet worden gezien als steun
van hun opdrachtgever voor de gekozen einddatum van het BFB.
Die opdrachtgever was de gemeentesekretaris. Deze beëindigde op 1 juli 1988 ook
zijn direkte bemoeienis met het financiële management bij de DSV. De direkteur
van deze gemeentelijke dienst volgde hem als voorzitter van de stuurgroep op.
Hiermee werd ook nog eens op bestuurlijk niveau continuïteit verbroken. Nadat
de gemeentesekretaris eenmaal voorzitter was geworden, had hij dat
waarschijnlijk beter kunnen blijven tot implementatie van BFB-produkten
redelijk was gevorderd. Zoals het nu liep stond de DSV er nogal plotseling
alleen voor. Vreemd was het dus helemaal niet dat de direkteur zich met het
projekt blijkbaar opgescheept voelde. Het terugtreden van de gemeentesekretaris
wekte de suggestie van overdracht van verantwoordelijkheden voor wat tijdens de
periode van het BFB al dan niet was bereikt. Met de schrik van bewustgeworden
complexiteit heeft dat afwerende reakties bij leiding en medewerkers van de DSV
natuurlijk versterkt.
Het BFB is dus op 1 juli 1988 als projekt beëindigd. Een aantal voorwaarden voor de verbetering van het begrotingsbeheer zal dan gerealiseerd zijn. Zo was het tenminste voorzien. En van het uitstel komt hopelijk niet (wederom) afstel. Die (voorgenomen) produkten zijn te beschouwen als de erfenis van het BFB. De werkelijke verbetering zal echter in de operationele sfeer bereikt moeten worden door een zich vernieuwende visie op financieel bewustzijn en de optimale benutting van de aangereikte hulpmiddelen. Hoe goed die benutting zal zijn hangt af van de managers en medewerkers van de DSV. Kreativiteit en discipline zullen hierbij sleutelwoorden zijn. Het aanwezig zijn van voorwaarden is op zich geen garantie voor succes, wel een belangrijke basis. Het succes zal van dag tot dag opnieuw bevochten moeten worden. Dat gebeurt vooreerst nog onder de noemer van implementatie met de veiligheid van een bijbehorende projektorganisatie. Daarna is het geheel de verantwoordelijkheid van de staande organisatie.
De rechtmatigheid van het financieel beheer, die eerder aan de orde is gekomen, wordt in aanzienlijke mate bepaald door een goed gebruik van de instrumenten voor informatievoorziening. Gebruik wil zeggen: invoer, bewerking, presentatie en interpretatie van gegevens. Daar hoort ook financiële besluitvorming bij. Ook al is het instrumentarium nog zo goed, als een of meer van deze gebruiksfunkties slecht worden vervuld is de kwaliteit van de informatie onvoldoende en heeft dit negatieve gevolgen voor het financieel beheer als geheel.
Succesfaktoren moeten vooral niet alleen gezocht worden in de technische
werking van het instrumentarium (programmatuur en apparatuur). Het blijven
mensen die het instrumentarium besturen. Succes van financieel beheer is mede
het resultaat van een bedrijfsmatig evenwicht tussen mensen onderling en hun
omgang met technologische hulpmiddelen. De beoogde verbeteringen zullen daarom
ook moeten worden aangebracht vanuit een motiverende leiding op de diverse
niveaus, het personeelbeleid en het organisatiebeleid. Op al die vlakken heeft
het BFB geprobeerd geopende deuren achter te laten; die deuren moeten ook open
blijven.
Om te beginnen is in de periode van het implementatieprojekt een nauwe
samenwerking van de operationele organisatieonderdelen van de DSV en de
ondersteunende disciplines (personeel, organisatie en automatisering)
belangrijk. Het bestaande regelmatige overleg tussen vertegenwoordigers van
alle betrokken dienstonderdelen en projekten kan hieraan bijdragen. Het BFB als
gemeenschappelijke bedreiging heeft vele betrokkenen ook dichter bij elkaar
gebracht.
De hiervoor genoemde veranderingsperioden zijn op enig moment afgelopen want ook het implementatieprojekt kent weer een einddatum. De omstandigheden en informatiebehoeften zullen zich echter blijven ontwikkelen. Het werken aan de verbetering van het financieel beheer — of meer algemeen het financieel management — zal daarom ook altijd doorgaan. Elk einde van een afgebakende periode is zo automatisch het begin van een nieuwe periode van gerichte inspanningen tot verbetering. Hierin ligt de essentie van het dynamische karakter van organisatieontwikkeling en informatievoorziening. Dit laatste kan ook nog eens op een andere manier worden uitgedrukt.
Voor elk bedrijf is het verwerven van een aanzienlijk marktaandeel een wens en meestal zelfs een noodzaak. Met enthousiasme wordt dan aan de akwisitie van de kliëntèle gewerkt. Als na veel inspanningen en doorzetten dit resultaat wordt bereikt is dit een mijlpaal voor het bedrijf. Dan echter begint het werkelijke commerciële spel pas echt. Krijgen is één, maar behouden is twee. Juist in een periode van consolidatie is het moeilijk om de aandacht en geestdrift op de oorspronkelijke doelen geconcentreerd te houden. Dit geldt evenzeer voor de verbetering van het financieel beheer. Met het produkt van het BFB moet ook een resultaat bereikt zijn dat nog verbeterd en behouden zal moeten worden voor de 'DSV-markt'. Dit streven moet niet zozeer gericht zijn op de handhaving van de vorm van dit resultaat (huidige apparatuur- en programmatuurkeuzen, organisatiestruktuur, funktie-indeling etc.) danwel op de inhoud ervan. De vorm van het resultaat is immers per definitie onderhevig aan veranderingen, zoals door ontwikkelingen in de overheid, de technologie en de politiek. De aandacht moet gericht blijven op het handhaven van de achterliggende beginselen waarmee het resultaat van het BFB is opgebouwd. In het kader van het BFB zijn die beginselen aangemerkt als de kritische faktoren voor een adequaat financieel beheer. Op alle gebieden van bedrijfsmatige zorg, zoals administratieve organisatie, informatievoorziening, formatie, personeel en management, zullen die beginselen een richtsnoermoetenblijven.Daarvoorzijnmedeonderinvloed van het BFB soms andere inzichten op gang gekomen of duidelijker herkend. De verdere ontwikkeling van dergelijke inzichten, en wat daar aan concreets mee gebeurt, valt in elk geval buiten het kader van het BFB. Sommige inzichten sluiten echter zo herkenbaar aan op de filosofie van het BFB, dat er onder de noemer 'Produkteffekten' in een apart hoofdstuk enkele voorbeelden worden geschetst.
De invalshoek voor het BFB was een beter financieel beheer door het
verbeteren van de mogelijkheden tot financiële informatievoorziening. Daarbij
laat het veranderen van de informatievoorziening veel zien over de andere
facetten van de organisatie. De indeling van de organisatie ten opzichte van
het werkproces, de managementlijnen, de personele situatie, de administratieve
organisatie en de bedrijfscultuur worden zichtbaar. Dan blijkt dat al deze
aspekten meer samenhangen dan vermoed. Zozeer hangen ze samen dat het eigenlijk
niet goed mogelijk is een van deze aspekten op zich als afzonderlijk
veranderingsobjekt te nemen. Bij automatiseringsprojekten zien we echter nog
regelmatig hoe de techniek centraal staat. Het BFB was bij uitstek een projekt
dat de samenhang tussen alle eigenschappen van mens en machine aan de orde
probeerde te stellen. Dat het precieze effekt van een dergelijke op veel kanten
tegelijk gerichte benadering niet op de laatste dag van het projekt is op te
meten is duidelijk. De ontwikkeling van een verandering is, zoals eerder
betoogd, alleen op papier in voorspelbare stappen te plannen en niet in
werkelijkheid. Zo is ook het resultaat door de tijd heen niet nauwkeurig
tevoren vast te leggen. Alle in gang gezette veranderingen voegen zich naar de
tijd en de omstandigheden. De mens kan zijn omgeving slechts bespelen.
Bij een atletiekwedstrijd is het doel precies bekend: de gemarkeerde
eindstreep. Aan het eind van de race kan men ook nauwkeurig waarnemen wie
wanneer de eindstreep passeert. Bij een veranderingsprojekt ligt dat wezenlijk
anders. Het doel van een projekt als het BFB is veel complexer en diffuser.
Niemand kan immers exakt aangeven wat verbeterd financieel beheer is en wanneer
het bereikt is. Daarom moet het effekt van het BFB meer gezocht worden in de
mate waarin de gekozen richting naar verbetering van het financieel beheer
ontegenzeggelijk is ingeslagen. In het algemeen is te stellen dat het succes
van zo'n projekt niet moet worden afgemeten aan de afgelegde afstand, maar aan
de ontdekte richting van verandering. Daarbij is het niettemin goed mogelijk
dat na verloop van tijd wordt ingezien dat het een verkeerde richting is. Door
tijdig van richting te veranderen is een afgebroken projekt dan te beschouwen
als een geslaagd projekt: een schijnbare mislukking is vaak in werkelijkheid
een succes omdat het het inzicht vergroot en de onzekerheid verkleint.
Als iemand op zondagmiddag een wandeling gaat maken naar het bos en het gaat
stortregenen, is het niet verstandig om door te lopen. Door halverwege te gaan
schuilen in een museum kan de middag onverwacht wellicht zelfs aangenamer
besteed worden dan door krampachtig het bos als doel aan te houden.
De richting die het BFB is ingeslagen is te herkennen aan het op langere termijn optreden van bepaalde effekten in de organisatie. Deze liggen niet alleen, of niet zozeer, op het administratief-technische vlak van de geautomatiseerde informatievoorziening, maar vooral daarbuiten. Enkele produkteffekten die als kenmerkend kunnen worden beschouwd voor de beoogde verbetering worden hierna besproken.
De doelen van de overheid zijn omvangrijk en complex. Daarom is ook het
overheidsapparaat noodzakelijkerwijs omvangrijk en complex. Juridisch heeft de
regering over het geheel en hebben de ministers, commissarissen der Koningin en
burgemeesters en wethouders over een deel van de maatschappelijke
doelstellingen een mandaat ontvangen van de burgers. De facto wordt, uit een
oogpunt van werkbaarheid, dit mandaat binnen de rijks-, provinciale en
gemeentelijke overheidsorganisaties verder verdeeld. Vanwege de complexiteit
van maatschappelijke doelen en belangen is er een ingewikkelde struktuur van
delegatie en taakverdeling. Via die struktuur ontvangt uiteindelijk elke
ambtenaar een deel van het totale mandaat. Zo ligt er een belangrijke
maatschappelijke verantwoordelijkheid bij elk individu in de organisatie. Elk
geheel bestaat bij de gratie van zijn delen. Daarom is de mate van
verwezenlijking van maatschappelijke doelen volkomen afhankelijk van de mate
waarin elk ambtelijk individu zich bewust is van zijn maatschappelijk mandaat.
Voor een verantwoord samengaan van de soms zo divergente streefrichtingen en
wijzen van uitvoering is het noodzakelijk dat het ambtelijk individu hoge
ethische normen kent of kan ontwikkelen.
Zo is het succes van een projekt als het BFB te meten aan de mate waarin
individuele ambtenaren zich in hun werk bewust zijn van het feit dat
verbetering van het financieel beheer een belangrijke voorwaarde is voor
handhaving van een goede gemeentelijke subsidieverlening. Dit bewustzijn moet
zich uiten in de bereidheid noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in de
huidige opzet van het financieel beheer. Het is niet voldoende om hierop alleen
managers aan te spreken; vanuit de gezamenlijke maatschappelijke
verantwoordelijkheid moeten alertheid en kreativiteit hiertoe onderdeel van de
bedrijfscultuur voor alle betrokken medewerkers worden. Dit is niet alleen een
zaak van het financiële circuit binnen de DSV, maar van allen die aan de
subsidieverlening werken. De integratie van ondersteunende werkprocessen (zoals
het financieel beheer) in het primaire werkproces is een van de aspekten van
overleven voor de subsidieverlening.
Het primaire werkproces van dienstverlening aan de burgers is bij de
gemeente in de loop der jaren aanzienlijk complexer geworden. Hieraan ten
grondslag ligt de toename en diversiteit van belanghebbenden, in dit geval voor
subsidies, in de lokale samenleving. Om de daarmee verbonden hoeveelheid gegevens
te kunnen blijven afwegen en verwerken is er een ingewikkelde systematiek
gegroeid op beleidsmatig, organisatorisch en administratief vlak, welke vorm
heeft gekregen in een omvangrijk stelsel van regels. Door de daardoor
noodzakelijke compartimentering van werkzaamheden ontstaat mist in de
organisatie. Dit is een bekend verschijnsel in grote organisaties. Met
geautomatiseerde hulpmiddelen kunnen grote hoeveelheden gegevens weer beter
beheerst worden. Met langs die weg te verbeteren informatievoorziening kan het
overzicht terugkeren en de mist optrekken. De compartimentering van
werkzaamheden, die als noodzakelijk kwaad optrad, moet op zijn beurt dan weer
teruggedrongen worden. In dit geval betekent dit dat het financieel beheer van
de subsidieverlening weer veel meer in het direkte werk van de
subsidieverlenende ambtenaren moet worden opgenomen. In het kader van het BFB
is bijzonder aangedrongen op maatregelen die de integratie van werkprocessen in
het primaire proces zouden bevorderen. Tekenen van integratie van financiële
maar ook van personele, materiële en andere ondersteunende processen met het
oorspronkelijke dienstverlenende werk kunnen worden beschouwd als een
produkteffekt van het BFB.
Veel traditionele informatievoorziening is georganiseerd naar het onderscheid
tussen de informatiedragers waarmee de informatie wordt getransporteerd. Heel
duidelijk doet zich dit voor ten aanzien van dokumentaire informatie. Dat er
totaal gescheiden systemen zijn voor de bedrijfsinformatie uit bijvoorbeeld
boeken, brieven en telexen is een voortvloeisel uit technologische beperkingen.
De informatie in boeken, brieven en telexen is echter niet verschillend van
aard. Met moderne geautomatiseerde hulpmiddelen kan de informatie weer worden
geïntegreerd. Zo zullen ook post, archief en bibliotheek weer kunnen worden
geïntegreerd in het primaire proces. In BFB-verband is sterk ingespeeld op het
bewustzijn van dergelijke integratie van informatie teneinde daarmee de
kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening op langere termijn te
bevorderen.
De voorgestane integratie danwel synthese van werkprocessen is erop gericht de nadruk te verleggen van de ondersteunende aspekten van de organisatie naar het eerste doel ervan: subsidies verstrekken. Alle denkbare veranderingen zullen dienstbaar moeten zijn aan de verbetering daarvan. Verbetering betekent kwaliteitsvergroting. En kwaliteit is altijd een relatieve kwaliteit. Verbeteringen in het beheer zullen niet alleen financiële verbeteringen kunnen zijn; de verbeteringen moeten altijd in relatie worden gezien met de subsidieverlening en direkte positieve effekten hebben op die dienstverlening. Verbeteringen zonder dat effekt zijn dan nauwelijks verbeteringen te noemen; financieel beheer waarvan de effekten nauwelijks merkbaar zijn voor de dienstverlening aan burgers is zinloos. Het financieel beheer binnen de gemeente of DSV is immers geen proces met een onafhankelijk bestaansrecht. Dat de strekking van het BFB beduidend groter is werd overigens door de gemeentesekretaris met steun van het gemeentebestuur gestalte gegeven door het benoemen van de projektmanager BFB tot direkteur Organisatie & Informatievoorziening voor het gehele gemeentelijke apparaat na afloop van het projekt. Dit is misschien een teken dat de bedoelingen van het BFB, los van hun realisatie en resultaten, gewaardeerd zijn. Aan de andere kant doet deze benoeming ook wel denken aan de Romeinse koks die van het maal dat zij hun keizer bereidden zelf de eerste hap moesten nemen ten bewijze dat er geen gif in zat. Met een dergelijke benoeming is als het ware continuïteit bereikt in de aansprakelijkheid voor het vervolg van het BFB. Daar hecht de gemeentesekretaris terecht waarde aan. Ook de andere leden van het projektteam zijn elders binnen de gemeente geplaatst in funkties die verwant zijn aan het werk bij het projektbureau. Dat er geen gif in het BFB zat zal dus de komende jaren moeten blijken. Het is overigens des te opvallender dat de gemeentesekretaris zelf zijn voorzitterschap van de Stuurgroep Financieel Management Subsidieverlening gelijktijdig met deze overplaatsingen neerlegde.
Verbetering van financieel beheer moet veel meer gezocht worden in kwalitatieve dan in kwantitatieve veranderingen op velerlei niveau. Op financieel gebied is het immers effektiever om weinig geld goed te beheren dan om veel geld minder goed te beheren. Op personeelsgebied is het zo beter om een beperkt aantal goed funktionerende medewerkers te hebben, dan een groot aantal matige. Door nieuwe mogelijkheden van informatievoorziening behoeven medewerkers minder routinematige werkzaamheden te verrichten en kunnen zij hun aandacht veel meer richten op inhoudelijker zaken. Een fixatie op kwantitatieve verbeteringen moet worden beschouwd als een teken van de hiervoor besproken mist. Een waarneembaar streven naar meer kwalitatieve verbeteringen is een effekt dat zeker door het BFB op langere termijn werd beoogd.
Een van de belangrijkste onderwerpen is de financiële controle. Het tijdperk achter ons werd gekenmerkt door een grote toename van belanghebbenden, gegevens en regelgeving op het gebied van de subsidieverlening bij de gemeente. Om de zeer arbeidsintensieve werkprocessen, die daarmee verbonden waren, beheersbaar te houden en de rechtmatigheid te waarborgen is er ook veel systematiek ontwikkeld voor de financiële controle. Zozeer zelfs, dat op vele niveaus in de organisatie het werk gekenmerkt wordt door controle van het werk van anderen. Dit was nodig omdat in het werk van veel medewerkers te weinig tijd overbleef voor controle van het eigen produkt. Op den duur is zo de financiële controle uit het primaire werkproces van de subsidieverlening gehaald en aan afzonderlijke eenheden opgedragen. Het door het BFB ontwikkelde model voor financiële informatievoorziening biedt echter mogelijkheden de oorspronkelijke relatieve eenvoud van het primaire werk weer naar voren te halen omdat massale en veelzijdige financiële gegevens aanzienlijk gemakkelijker verwerkt kunnen worden. Controle hoeft dan geen afgescheiden funktie meer te zijn, maar kan weer tot een oorspronkelijk onderdeel van het eigenlijke werk worden. In concreto betekent dit dat zelfcontrole weer in zijn oorspronkelijke waarde kan worden hersteld. Zoals een bakker vanzelfsprekend steeds nagaat of zijn brood niet aanbakt, zo hoort een grote dosis zelfcontrole bij een medewerker die financieel-ekonomische werkzaamheden uitoefent. Door de nieuwe mogelijkheden van de informatievoorziening, zoals volgens het BFB-model, kunnen medewerkers hun rol in het werk weer meer gaan herkennen; hun tijd wordt immers beduidend minder door routinewerkzaamheden in beslag genomen. Identifikatie met het eindresultaat van het werk is een belangrijke voorwaarde voor kwalitatieve verbetering. Op een natuurlijke wijze hoort zelfcontrole bij die herkenning van en gevoelde verantwoordelijkheid voor het persoonlijke eindprodukt. Een in die richting veranderende visie op financiële controle is een effekt dat met de inspanningen van het BFB is beoogd en dat wellicht op den duur zijn vruchten in de kwaliteit van dienstverlening af gaat werpen.
De synthese van werkprocessen, geconcentreerd rond het hoofdproces
dienstverlening vindt uiteindelijk zijn neerslag in vele facetten van de
organisatie. Door steeds dezelfde basis voor ogen te houden kan er een grote
mate van standaardisatie worden ontwikkeld op basis van abstraktie en het
modulariteitsbeginsel. Standaardisatie heeft betrekking op zowel de administratieve
organisatie, de organisatie-opbouw, funkties, opleidingen en dokumentatie als
op apparatuur en programmatuur. Standaardisatie geeft grotere waarborgen voor
de beheersbaarheid binnen een organisatie. Naarmate in een organisatie meer
belang wordt toegekend aan gemeenschappelijke doelen, kan er meer tot
standaardisatie worden overgegaan. Standaardisatie is vaak moeilijk te
realiseren omdat (te) zeer gehecht wordt aan decentrale cultuur en belangen,
hetgeen voor een deel uit een te geringe mate van betrokkenheid bij of inzicht
in het totale proces kan worden verklaard.
De modulariteit, die een basisbeginsel van het ontwikkelde model voor
financiële informatievoorziening is, biedt mogelijkheden voor een natuurlijke
middenweg: op essentiële punten gemeenschappelijke strukturen, echter met
ruimte voor een lokale eigen invulling op details.
Als effekt van het BFB wordt vooruitgezien naar een toepassing van modulariteit
op velerlei vlak ten behoeve van de gemeente, waarin gemeenschappelijkheid en
'couleur locale' in harmonie verenigd zijn. Hetzelfde instrumentarium voor, in
dit geval, financiële informatievoorziening zal ook in andere geledingen van de
gemeentelijke organisatie gebruikt kunnen worden. Zo heeft inmiddels een andere
dienst binnen diezelfde gemeente daartoe reeds besloten. Daarvoor heeft de
gemeentesekretaris zich weer sterk gemaakt. Enkele andere gemeentelijke
diensten zullen waarschijnlijk volgen. Als deze tendens zich voortzet komen
zaken als de organisatie van het beheer van de informatievoorziening in een
algemener daglicht te staan. Dit wijst dan in de richting van het kreëren van
een organisatiewijde vormgeving aan beheeraangelegenheden met, voor de
uitvoering van diverse werkprocessen, de mogelijkheid de inhoud op specifieke
omstandigheden af te stemmen.
Met het projekt BFB is getracht een verandering bij de DSV in gang te
zetten. Deze verandering was noodzakelijk, maar de aanzet kwam niet spontaan
uit de organisatie voort. Een projekt naast de staande organisatie bleek de
enige manier om een begin te kun
nenmaken.Kijkendnaarandereveranderingsprocessen in dit soort organisaties lijkt
hierin een zekere wetmatigheid te schuilen. Essentiële omvangrijke
veranderingen moeten kennelijk van buiten de normale werksituatie worden
aangezwengeld. Hierin ligt tevens een belangrijke paradox. Werkprocessen zijn
niet statisch, maar voortdurend onderhevig aan veranderingen, hetzij op interne
hetzij op externe impulsen. Grote complexe organisaties lijken in hun gebruikelijke
vorm niet gemakkelijk genegen om spontaan op die dynamiek in te springen. Dit
veroorzaakt dat organisaties die lange tijd onveranderd blijven dan uit nood
vaak vrij abrupt ingrijpend moeten reorganiseren. Grote reorganisaties zijn
aldus een teken dat er lange tijd niet op kleine schaal is meeveranderd met de
omstandigheden. Zulke grote reorganisaties zijn dan een aanwijzing voor een
beperkt veranderingsvermogen. Geleidelijke kleinschalige veranderingen zijn
natuurlijker dan vrij abrupte grootschalige; ze zijn beter beheersbaar en
wekken minder weerstanden op.
Katalysators zijn hierdoor dikwijls nodig om de zaken op de realiteit
aangesloten te blijven houden. Het BFB als projekt was een katalysator; het
projekt zelf was ook een samenstel van katalysators. Dit projekt was nodig om
een vrij grootschalige verandering in gang te zetten. En de kans van slagen is
inderdaad kleiner naarmate de afwijkingen van de veranderde omstandigheden
groter zijn geworden. Geen enkel aspekt van de bedrijfsvoering bij de DSV kon
eigenlijk ongemoeid blijven. Daarmee is in dergelijke verstrekkende projekten
dikwijls hun eigen mislukking besloten. Het projektbureau probeerde mislukking
van het BFB bewust te voorkomen maar onmiskenbaar zijn soms de juiste keuzes
uitgebleven. Het veranderingsproces inclusief het vervolg van het BFB liep in
het bijzonder gevaar door de grootschaligheid van automatiseringsmiddelen en
door de gelijktijdige implementatie van de modulen voor financiële
verantwoording respektievelijk behandeling van deelprocedures. Het is trouwens
nooit ècht te laat om een verkeerd gebleken koers te veranderen. De bedoelingen
van het BFB zijn ongetwijfeld beter gediend indien dergelijke beslissingen
alsnog gewijzigd worden. Dan kan veel complexiteit vermeden blijven.
In het algemeen kunnen projekten ook heel goed benut worden om geleidelijk
in de tijd vloeiende veranderingen te helpen realiseren. Het voortdurend
organiseren van elkaar opvolgende kleinere interdisciplinaire projekten moet in
feite als een normaal verschijnsel in organisaties worden beschouwd. Projekten
kunnen een heilzame werking hebben op het veranderingsvermogen van
organisaties. Vooral de tijdelijkheid van projekten is een belangrijke sleutel.
Door expliciete tijdelijkheid wordt jarenlang slepende organisatieproblematiek
vermeden.
Bij het BFB heeft men die eigenschappen van 'het projekt' zeker onderkend. Het
BFB bleek veel zand los te woelen over aanverwante onderwerpen die niet zozeer
tot de taak van het projekt zelf gerekend konden worden. Daaruit kwam weer eens
naar voren hoezeer de zaken binnen een organisatie eigenlijk met elkaar
samenhangen en hoezeer er onder de oppervlakte kiemen van verandering leven.
Door op dynamische vlakken meer in projekten te werken blijven zaken beter in
beweging en kunnen ze aktueel gehouden worden. Projekten nodigen nu eenmaal uit
tot het ontwikkelen van nieuwe zienswijzen. De eerder aangegeven
kruisbestuiving is een van de wegen gebleken om medewerkers op hun best in te
zetten. Medewerkers met projektervaring zijn weer meer waard voor de reguliere
organisatie en omgekeerd.
Behalve het mogelijk houden van beweging, was de ervaring binnen het BFB zo ook
dat de projektvorm duidelijkheid verschafte over samenwerkingsverbanden tussen
interne en externe medewerkers. Interne maar ook externe medewerkers moeten in
de juiste verhouding met elkaar samenwerken. In de praktijk van projekten
blijkt vaak dat hier uitersten betreden worden. Zo wordt een projekt soms
geheel in handen gelegd van externen. De essentie van het zelf en elkaar
veranderen van interne medewerkers wordt hiermee echter grotendeels teniet
gedaan. Een veranderingsproces, ook al lijkt het nog zo technisch van aard, is
immers nooit in korte tijd door buitenstaanders te realiseren. Externe
medewerkers zouden eigenlijk alleen een helpende funktie moeten hebben en zeker
geen leidinggevende. Het bestaan van bijvoorbeeld ingehuurde interim-managers
is dan ook strijdig met deze visie. Langzamerhand zal er meer een geprofileerde
rol erkend moeten worden voor eigen interne medewerkers in
veranderingsprocessen. De aandacht bij de overheid is nu vooral geconcentreerd
op de verschillen in salariëring tussen de overheid en het bedrijfsleven,
vormgegeven in de zogenaamde pakketvergelijking. Dit is echter een vormverschil
dat meer de liquiditeitspositie van de overheid als werkgever aangeeft dan de
kwaliteit van ambtenaren. De aantrekkelijkheid en interessante inhoudelijke
kanten van het werken bij de overheid worden hierdoor echter wel sterk
vertekend. Veel vaker dan in het bedrijfsproces van particuliere ondernemingen
is de moeilijkheidsgraad van het overheidswerk groter. Dit moet vooral worden
toegeschreven aan de complexe belangenstruktuur waarin ambtenaren moeten
werken. Hierop is reeds in eerdere passages ingegaan.
Externe medewerkers worden bij projekten soms teveel als een homogene faktor beschouwd. In het BFB bleek het grote nut van een onderscheid in externe adviseurs, specialisten en assistenten. Adviseurs moeten worden benut op hun initiërend en innoverend vermogen. Van hen mag inzicht in overzicht verwacht worden. Specialisten worden ingezet vanwege hun bijzondere kennis op een bepaald toepasselijk vlak. Assistenten worden ingeschakeld naar hun uitvoerende capaciteiten. De omgang met externe medewerkers bij het BFB was daarbij gebaseerd op het oordeel over hun relatieve schaarste of juist overvloed. Waar er veel van zijn is er keus uit velen. Een hierdoor getekende samenwerking tussen interne en externe medewerkers kwam naar de ervaring in het BFB de spoedige en evenwichtige ontwikkeling van resultaten doorgaans ten goede. De ontdekte grenzen van contra-expertise, maar ook van het eigen gezond verstand, lieten soms evenwel twijfel bestaan.
De bovenstaande visie op projekten is in het kader van het BFB uitgedragen omdat het goede mogelijkheden biedt voor innovatie in de organisatie. Om op veranderende omstandigheden in te spelen is innovatie belangrijk; projekten zoals het BFB scheppen daarvoor een gunstig klimaat. Het bijna speels om kunnen gaan met ideeën is een middel om het realiteitsgehalte van een werkproces op peil te houden. Fiktieve voorstellingen kunnen vaak goede aanwijzingen geven voor de realiteit binnen een organisatie. Stel dat men zich bijvoorbeeld afvraagt wat er zou gebeuren als iedere Nederlandse burger de voortgang van zijn/haar eigen subsidie-aanvraag zou kunnen volgen via Viditel. Dit soort vraagstellingen zijn nodig om een heldere en verantwoorde relatie te blijven afwegen met de buitenwereld rond de organisatie. Die schijnbare buitenwereld is immers, verdeeld in individuen en andere organisaties, participant in hetzelfde overkoepelende proces: de samenleving. De dan opkomende vraag of het wellicht een idee is om parkeerbonnen en subsidies van Nederlandse burgers met elkaar te verrekenen en welke maatschappelijke gevaren daaraan zitten, kan bijvoorbeeld aanwijzingen geven over strukturering diep in het eigen werkproces zelf. Pas door de blik ook tot de 'externe organisatie' te verruimen kan werkelijke innovatie tot stand komen. Ook al staat bij voorbaat vast dat een idee niet wenselijk of bruikbaar is, het er vrij mee om kunnen gaan geeft een ander beeld van de doelen en werkwijzen van de eigen organisatie. In dit licht is de groei van mogelijkheden voor innovatie in het werkproces van de subsidieverlening van dit projekt een effekt dat met het BFB beoogd is. Binnen het projekt zelf is hieraan uiting gegeven door het vertrouwen te vestigen dat personen duidelijk met het resultaat van hun werk worden geïdentificeerd. Door de projektmanager is in openheid beleden dat mensen best de vruchten van hun werk mogen plukken onder het motto "wie het voor zichzelf goed doet, doet het voor het BFB ook goed". Deze houding heeft tot gevolg dat mensen competitiedrijfveren krijgen voor het ontwikkelen van nieuwe ideeën. In een sfeer van vertrouwen worden de ideeën dan ook naar voren gebracht in plaats van dat ze jaloers worden achtergehouden. Het BFB had duidelijk de intentie om nieuwe ideeën een kans te geven, vanuit de overtuiging dat zeker bij de overheid veel noodzakelijke verandering teloor gaat doordat juist dat niet gebeurt.
Het BFB begon als een gewoon automatiseringsprojekt. Wat heet 'gewoon' in
dit verband? Gewoon is wat wij meestal in onze omgeving waarnemen van
dergelijke projekten: er is informatiebehoefte ontstaan en naar de wens van de
gebruikers wordt binnen de technologische mogelijkheden een geautomatiseerd
informatiesysteem gerealiseerd.
Het BFB eindigde als een projekt met enkele bijzondere eigenschappen. Door
sommigen wordt dit geïnterpreteerd als het overtreden van bijna alle
gebruikelijke regels en normen voor het ontwikkelen van geautomatiseerde
toepassingen. Dit is zeker waar.
Bij het BFB is dat echter gebeurd met duidelijke bedoelingen. Deze paradox
noodt aldus tot nadenken over de waarde van de conventionele totstandkoming van
strukturen voor informatievoorziening in arbeidsorganisaties. Dat is stellig
ook een bedoeling van deze projektbiografie.
Het BFB was een leerproces waarin de betrokkenen zich meer en meer
realiseerden dat de technologische kanten van het projekt slechts een van de
zeer vele aspekten van aandacht vormden. De aanvankelijk voor de hand liggende
fixatie op techniek veranderde gaandeweg meer in aandacht voor de mens die met
deze techniek uit de voeten moet. Machines reageren allemaal voorspelbaar en
hebben wel een of andere knop waarmee ze op een andere stand zijn te schakelen;
mensen hebben die gelukkig niet. Ze zijn niet abrupt te veranderen. Daarom is
het BFB geen automatiseringsprojekt geworden maar een projekt dat voorwaarden
voor organisatieverandering schiep. In veranderkundige zin is hier dus sprake
van een klassieke diskrepantie waarvoor een strategie bedacht moest worden.
Een andere bijzonderheid van het BFB-projekt was dat niet de gebruikerswensen
zondermeer de hoofdrichtlijn vormden zoals inmiddels door de meeste
methodologieën voor systeemontwikkeling wordt voorgestaan. De hoogste
prioriteit werd — mede door de externe druk — gelegd bij de bedrijfsdoelen en
-eisen die de maatschappelijke voorziening 'subsidies verlenen' in financieel
opzicht stelt. Daardoor werd het mogelijk een geheel nieuw model voor
financiële informatievoorziening te introduceren. Deze nouveauté werd vooral in
het begin met hindernissen op het gebied van de acceptatie geconfronteerd.
Zo'n uitgangspositie vereiste een aangepaste aanpak. Kenmerken daarvan zijn
als volgt samen te vatten. Met een zeer klein projektteam werd het proces
begeleid. De kennis en vaardigheden van de teamleden werden nauwkeurig
afgewogen. Het accent van dit team lag niet op automatiserings- of financiële
deskundigheid, maar op managementvaardigheid. Wars van overmatige aandacht voor
een specifieke methodologie met bijbehorende methoden en technieken, richtte
dit team zich op de snelle totstandkoming van waarneembare resultaten. Daardoor
kon de koers flexibel verlegd worden naarmate de omstandigheden hiertoe
noopten. Met behulp van interne en externe medewerkers werd reeds in een vroeg
stadium een oplossingsrichting gekozen die de organisatiebehoefte leek te
kunnen vervullen. De invulling daarvan groeide door het experimenteren met een
proefmodel voor een informatiesysteem. De betrokkenheid van vooral externe
medewerkers werd zo nauw mogelijk in tijd en bemoeienis afgemeten. Daardoor
konden tijd, kosten en inspanningen in het projekt redelijk beheersbaar
blijven. Kwaliteit van de tussenresultaten bleef centraal staan. Er werd
gewerkt aan een stelsel van geautomatiseerde hulpmiddelen, gekenmerkt door
meervoudig toepasbare programmatuurmodulen met een uiterst parametrische opzet.
Dit model is hierdoor verregaand onafhankelijk van apparatuur, administratieve
organisatie en organisatievorm toe te passen. Dit model voldoet aan de
gewijzigde wettelijke eisen voor financieel beheer.
De acceptatie van het gekozen model moest nog groeien. In het organisatorisch
krachtenspel is daarom bewust gebruik gemaakt van bepaalde — soms gewaagde —
veranderingstechnieken. Die kunnen worden samengevat met de term 'katalysators'.
Veranderingsethiek speelde daar een belangrijke rol bij. Veel energie werd in
de public relations en de gerichte voorlichting gestoken. Nadruk daarbij kreeg
de visie dat het niet alleen om een instrumentele vernieuwing binnen de DSV
ging, maar ook om een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Door het leggen
van persoonlijke contacten werd geprobeerd een in feite natuurlijk
veranderingsproces van vele jaren op belangrijke punten te versnellen. Waar
mogelijk werden tegenkrachten vertraagd.
Hoewel de duur van het projekt zelf begrensd was, is zo in korte tijd getracht
een voldoende basis te leggen om een grootschalige verandering op koers te
houden in de gewenste richting van verbetering van het begrotingsbeheer. Vanaf
de eerste stappen is rekening gehouden met de manier waarop het produkt later
geïmplementeerd zou moeten worden in de organisatie. Alleen de medewerkers uit
de staande organisatie kunnen de werkelijke resultaten bereiken.
1989, webeditie 2005 © J.C.W. Hendriks en P.E. Wisse