Pieter Wisse
Voorbeelden zijn onontbeerlijk. Zonodig moeten zij echter in hun
stelselmatige verband toegelicht zijn, respectievelijk aanleiding vormen voor
stelselontwikkeling. Hier richt ik mij zo algemeen op een aanpak voor dergelijke
stelselmatigheid, dus niet op de feitelijke details van gebeurtenissen en
processen die karakteristiek zijn voor aparte voorbeelden. Mijn idee is om in
dit vroege stadium vooral te laten zien hoeveel er eigenlijk aan funderende
samenhang komt kijken om een ogenschijnlijk simpel voorbeeld deugdelijk,
eenduidig enzovoort te laten werken. Dus zo eenvoudig is zo’n verkenning helaas
nog niet. Maar eenvoudiger kan ik het niet maken … Het is naar mijn overtuiging
wèl zo, dat zo’n stelselmatig fundament de uitvoering van specifieke taken per
saldo eenvoudiger, véél eenvoudiger maakt. Dat is precies de crux van
infrastructuur.
Ik besef trouwens allerlei vragen op te roepen. Het gaat dan ook om ‘iets’ dat
nog niet, of nauwelijks, bestaat. Dat is ordening in het vlak van gevarieerde,
maar tegelijk samenhangende betekenissen.
Het voorbeeld dat ik hier behandel las ik oorspronkelijk als volgt geformuleerd
voor de Belastingdienst:
Een burger, particulier, woont in een huurhuis. Hij heeft recht op een huurtoeslag en een zorgtoeslag. Hij koopt een huis en gaat daarin wonen.
Mijn aangepaste formulering, die de hypotheek er meteen bij betrekt, luidt:
Een burger, particulier, woont in een huurhuis. Hij heeft recht op een huurtoeslag en een zorgtoeslag. Hij koopt, met een hypotheek, een huis en gaat daarin wonen.
Voor mijn aanzet tot stelselmatige analyse respectievelijk dito ontwerp volg ik zo’n beetje hoe de woordvolgorde waarin het voorbeeld geschetst staat.
Er is een mens. Een levend mens. “Hij” is blijkbaar een man. Ja, de overheid
moet weten om welke individuele persoon het gaat.
Hoe luidt de unieke persoonsidentiteit?
Zijn er diverse situaties relevant. Welke andere situaties?
Beperkt burger de verzameling persoonsidentiteiten? In het bijzonder, moet er
vóóraf een gewaarmerkte persoonsidentiteit zijn zoals tot uitdrukking komend in
registratie als Nederlands ingezetene? Is dat eigenlijk realistisch?
Op welke registratie baseert de overheid zich in dit geval? Is er feitelijk wel
een basisregistratie zolang de GBA beperkt blijft tot … ja, waartoe eigenlijk?
De persoonsidentiteit in kwestie leidt naar een uniek natuurlijk persoon. Maar
is dat verband er in dit ene geval wel voldoende zeker?
Moet de overheid óók diverse situaties kennen waarin de natuurlijk persoon in
kwestie verkeert met eventuele andere persoonsidentiteiten? Welke situaties?
Er is een huis. Hier is de verschijningsvorm woning relevant.
Dus in plaats van “woont in een huurhuis” is het wellicht duidelijker om te
schrijven: huurt een woonhuis èn bewoont daadwerkelijk het woonhuis in kwestie.
De mens ad 1. bewoont een ruimtelijk object-als-verblijfobject èn huurt een
ruimtelijk object-als-pand.
Blijkbaar zijn de verschijningsvormen verblijfobject en pand àfgeleid van hetzelfde,
dus algemene(re) ruimtelijk object.
De persoon in kwestie kan immers ook panden huren zònder er te wonen. Of de
persoon kan ergens wonen zònder het pand in kwestie te huren.
Voor informatieve infrastructuur moet van het ene, voorliggende geval annex
voorbeeld dóórgedacht worden naar de ruimte voor àlle realistische gevallen.
Dat lukt door ontleding, waarna factoren zonodig tot andere samenstellingen
leiden.
Op enig tijdstip verblijft een persoon op een unieke locatie.
Maar wat is een verblijfobject in relatie tot een persoon? Gaat het eigenlijk
om de kans dat iemand ergens verblijft?
Kunnen dan op een bepááld tijdstip meerdere ruimtelijke objecten als
verblijfobject van één persoon gelden?
Betreft de aanduiding ‘vast’ in zoiets als vaste woon- en verblijfplaats
feitelijk een schatting? Is, bijvoorbeeld, een vakantiewoning óók vast, maar
gewoon wat mìnder vast?
Daarvoor bestaan stellig regels.
De ene persoon huurt. Het huis is daarom niet zijn eigendom.
Moet de eigenaar bekend zijn? Wanneer wel, wanneer niet?
Wàt bezit de eigenaar eigenlijk? Is het specifiek genoeg om te weten dat het om
een bepaald ruimtelijk object gaat?
Dit is de vraag naar de mate van verbijzondering van wet- en regelgeving.
Gelden er karakteristieke rechten en plichten voor een eigenaar van, in dit
geval, een potentieel verblijfobject?
Voor de Belastingdienst is het weliswaar noodzakelijk details te kennen over
“Een burger, particulier, woont in een huurhuis,” maar dergelijke informatie
berust primair elders. De informatie moet echter bij de Belastingdienst voor
zijn taken nauwkeurig, tijdig enz. beschikbaar zijn.
Het gebruik dóór de Belastingdienst biedt vervolgens een gelegenheid om de
betrouwbaarheid enz. van de informatie te toetsen.
De hoogte van deze toeslag is — denk ik tenminste — ondermeer afhankelijk
van inkomen-rekening-houdend-met-belastingen.
Algemeen is natuurlijk de vraag of belastingen zinvol separaat behandeld kunnen
worden van andere aspecten van inkomensherverdeling. Inderdaad, een retorische
vraag.
Maar goed, in de praktijk moeten uitvoeringsorganisaties hun tussenresultaten
uitwisselen. Als het goed is, convergeren hun bemoeienissen met finale
bevoegdheid voor de Belastingdienst. (Maar dit heb ik opnieuw als leek bedacht
…)
Om voor huurtoeslag in aanmerking te komen, moet de persoon in kwestie
überhaupt een verblijfobject huren èn bewonen. Zie 1. tot en met 4.
Eigenlijk klopt de aanduiding inkomensafhankelijke toeslag niet. Althans,
niet volledig.
Want de toeslag vòrmt vervolgens mede het inkomen.
Volgens mij is ook deze toeslag afhankelijk van zoiets als
inkomen-rekening-houdend-met-belastingen, met eventuele iteratie van dien
wanneer uitvoeringsorganisaties zgn onafhankelijk vaststellen wat de
onlosmakelijke inkomenselementen zijn.
Nauwere samenwerking door zgn manifestpartijen is een begin …
Het “huurhuis” dat hierboven aan de orde is, heeft een àndere eigenaar.
Vandaar: huur.
Kan iemand eigenlijk eigendom van zichzelf huren?
Door koop is de persoon in kwestie zèlf eigenaar van een ruimtelijk
object-dat-als-verblijfobject-kan-dienen.
Voor het voorbeeld doet het er principieel niet toe welk ruimtelijk object de
persoon verwerft. Hij had ook zijn “huurhuis” kunnen kopen.
De notaris geldt als waarborg voor betrouwbaarheid van informatie over de
eigendomsverhouding.
De hypothecaire lening heeft gevolgen voor het inkomen van de persoon. Zie
voor algemene opmerkingen ook 5. en 6.
De notaris geldt als waarborg voor betrouwbaarheid van informatie over de
hypotheek.
Vanaf enig tijdstip zijn het verblijfobject en het (eigendoms)pand afgeleid
van hetzelfde ruimtelijk object.
Het is maar (lees: ik heb uit onwetendheid) de vraag of die convergentie vanuit
inkomensperspectief in het algemeen en behandeling door de Belastingdienst in
het bijzonder relevant is.
Ligt het directe belang erin dat de persoon in kwestie niet langer “woont in
een huurhuis,” zodat de huurtoeslag moet vervallen?
Hoe luiden overigens de criteria? Gaat het om de bewoning, of om de
huurovereenkomst, of juist om allebei tegelijk? Maar vanaf welk tijdstip geldt
de huurtoeslag niet langer? Is verhuizing alléén genoeg? Of beëindiging van de
huurovereenkomst?
Wie doet gewaarmerkte mededeling over dergelijke gebeurtenissen?
De analyse toont met hoeveel impliciete vóóronderstellingen zo’n voorbeeld
gepaard gaat. Dat komt vermoedelijk door de gewoonte om betekenissen
‘automatisch’ tot gebruik door de eigen organisatie af te bakenen.
Ontwerp, ontwikkeling enzovoort van heuse infrastructuur op de schaal die
elektronische overheid pretendeert, vergt echter allereerst explicitering van
voorheen verborgen aannames. Als gedeelde grondslag gelden vervolgens
verschijnselen die … algemeen genoeg zijn. Het gaat er dus om het voorbeeld te
‘lezen’ met het doel van veralgemenisering. Dat betreft ‘vanuit’ het voorbeeld
in kwestie vooral, althans naar mijn huidige idee, persoonsidentiteit en ruimtelijk
object. Daarvan kunnen specifieke(re) verschijningsvormen afgeleid worden,
zoals ze gelden voor dienovereenkomstig gerichte overheidsbemoeienis.
De verkenning aan de hand van het ene voorbeeld laat voorts reeds zien dat een
werkende proefopstelling ervoor zeker representatief is voor het
infrastructurele karakter van het totale informatiestelsel dat de elektronische
overheid moet zijn.
23 juni 2005, webeditie november 2006 © Pieter Wisse