Vertrouwenskwestie 2.0

Pieter Wisse

Stelt u zich een wortelkanaalbehandeling voor. Door de verdoving weet u niet precies hoever de tandarts vorderde, zo goed kent u het behandelprotocol trouwens niet. Maar op het moment dat het boren er blijkbaar zo’n beetje op zit, vraagt zij ineens “Vertrouwt u mij?”
Wat is dat toch met tandartsen? U ligt met overmaatse wattenstaven rondom verdroogd tandvlees, krijgt nauwelijks lucht, terwijl spoel- en afzuiginstallatie woelen in uw mondholte. Zelfs wanneer u enig verstaanbaar geluid kon uitbrengen, komt die vertrouwensvraag slecht gelegen. U kunt halverwege de behandeling moeilijk opstaan en weglopen. Dat begrijpt uw tandarts ook, zodat de timing niet toevallig is. Wie zwijgt, stemt toe.
Dit is natuurlijk als karikatuur van een tandarts bedoeld, met mijn excuus aan de beroepsgroep voor gebruik van de dankbare vergelijking. Ik kom ermee, omdat de èchte overheid er wel degelijk iets van weg heeft. Zo rijst tegenwoordig regelmatig de vraag naar het vertrouwen van de burger in de overheid. Waarom vraagt die overheid dat eigenlijk? Dat gebeurt uit onzekerheid en dient ter compacte legitimatie van zeer gevarieerde, deels nogal invasieve handelingen. Verder blijkt meteen een verschil met de tandarts. Die sprak tenminste nog direct tegen u, ook al sloot zij weerwoord praktisch uit. Maar de overheid stelt feitelijk die vraag niet eens áán burgers, maar doorgaans óver burgers. Want dè burger, wie is dat eigenlijk?
Ik ben zo’n burger, ééntje maar. Heb ik als burger het recht namens andere burgers te schrijven? Nee, dat recht heb ik niet. Moet ik ondanks een geprofileerde mening daarom maar helemaal niets opmerken? Nee, dat is natuurlijk onzin. Trouwens, dè overheid, wat is dàt dan helemaal? De Nationale ombudsman riep onlangs met de slagzin “De burger? Dat bent u zelf.” op tot inleving door bestuurders en ambtenaren. Volgens mij geldt tegelijk voor elke bùrger, “De overheid? Dàt bent u zelf.” Uiteindelijk, ontdaan van allerlei sturingsmechanismen met talloze bestuurders, hun medewerkers, adviseurs enzovoort, komt de vraag dus erop neer in hoeverre iemand zichzèlf als burger vertrouwt. In die zin, dus nog een verschil, blijkt iedereen zijn eigen tandarts.
De radicalisering van de vraagstelling in termen van burgerlijk zèlfvertrouwen helpt op weg naar een bruikbaar antwoord. Zo kom ik allereerst principieel op de zgn universele rechten van de mens. Dat is mooi, want daarvoor hoef ik niet in mijn eentje te pleiten. De láátste die mij erover kan tegenspreken, lijkt mij de overheid. De crux van dergelijke rechten is dat het zèlfvertrouwen helaas niet voor iederéén gerechtvaardigd is, dat zij of hij ze zèlfstandig kan handhaven. Dat verklaart de status als recht. En daarom is iemand als burger altijd een, zeg maar, persoon-plus. Want de samenleving kent een inrichting die zonodig het persoonlijk tekort aanvult, respectievelijk surplus aftapt. Dat gaat gepaard met zekere rechten en plichten, inderdaad, als burger. Wat naar hun aard zulke hulpvoorzieningen voor materiële èn immateriële herverdeling zijn, heeft met misleidende versimpeling de overheid als verzamelnaam. Die naam stamt uiteraard uit een periode zonder burgerlijke rechtsbeginselen, dus toen overheid tegenover ònderdaan begrepen was.
Laat ik zeggen dat het praktisch onvermijdelijk is en blijft, ik bedoel dat onderscheid tussen burger en overheid alsof het aparte maatschappelijke elementen zijn. Maar op z’n minst verdient van de weeromstuit vooral hun relatie aandacht. Dankzij de opvatting van overheid als persoon-plus is de gangbare vertrouwensvraag, te weten van de overheid op zoek naar òndersteuning, herkenbaar als strikt eenzijdig. Verwacht de overheid vertrouwen van de burger? Prima, maar hoe zit het dan in omgekeerde richting met het vertrouwen door de overheid in de burger? Sinds bekend is dat het HIV-virus via menselijk bloed overdraagbaar is, draagt uw tandarts handschoenen tijdens de behandeling. Blijkbaar vertrouwt hij er niet op, dat u virusvrij bent. Maar wacht eens even, draagt de tandarts voor èlke behandeling nieuwe handschoenen? Kunt u via zijn instrumenten niet besmet worden door wie eerder in die behandelstoel lag? Hoor eens, als er twee kanten gemáákt zijn, moet voor evenwicht ondermeer vertrouwen vervolgens wel van twee kanten kómen.
Een aanleiding, zeg maar gerust katalysator voor de vertrouwenskwestie tussen burger en overheid is momenteel de informatie- en communicatietechnologie. Het nieuwe eraan is vooral het potentieel voor verbindingen. Ofwel, informatie uit verspreid bijgehouden verzamelingen kan desondanks worden samengevoegd. Het is volstrekt normaal dat grote onzekerheid bestaat over concrete kansen en risico’s, laat staan over hun optimale verhouding(en). Vraagt de overheid onder de noemer van vertrouwen niet naar een ruimer mandaat om zulke mogelijkheden daadwerkelijk te benutten? Zijn burgers, als het ze ooit direct gevraagd zou zijn, niet terecht terughoudend met hun vertrouwen, omdat ze in elk geval aanvoelen dat de overheidsvertegenwoordigers het (ook) allemaal niet begrijpen, vaak (nog) veel minder dan zijzelf?
Een democratisch probleem vind ik dat de overheid voor elke nieuwe combinatie van informatie meestal best een redelijk verhaal heeft. Het geaccumuleerde effect ondermijnt echter het burgerlijk zelfvertrouwen zoals ik dat hierboven radicaliseerde. Door geleidelijke ontwikkeling is nagenoeg onmogelijk een grens te trekken, zo van dàt nog wel, maar dàt beslist niet meer. Tegen elk apart stapje valt niet of nauwelijks te argumenteren.
Hoe moeilijk het ook is om die ontwikkeling van enige afstand te beschouwen, dat is volgens mij wèl hoognodig voor behoud van levensvatbaar burgerschap en per saldo dus van een vitale samenleving. Uit wat ik maar als onzekerheid bestempel, blijkt de overheid vooral druk met haar eigen positie, wat natuurlijk contraproductief werkt. Daarentegen oriënteert een persoon zich als burger op samenleving, moet dat natuurlijk doen want daarin speelt het leven zich af. Zo helpt de burger met een heroriëntatie van de overheid. Populair gezegd, wat kan en moet de overheid zijn als ware zij persoon-plus 2.0?
Uitsluitend op de maat van de individuele burger komen de relevante plusvoorzieningen samen voor afweging met maatschappelijke schaal. Nee, daarin ligt geen tegenspraak. Mijn eigen idee is dat binnen een ruim infrastructureel kader steeds elke burger zèlf de primaire stem moet hebben in nadere inrichting. Enkele eeuwen geleden werd zo met wettelijke formalisering van private rechten over fysieke eigendommen de basis gelegd voor maatschappelijke dynamiek. Mijn idee is dat informatie-eigendom netzo consequent vanuit privaat, dus burgerlijk perspectief geregeld moet zijn. Slechts vanuit zo’n fundament voor de informatiesamenleving valt de toegevoegde waarde van afzonderlijke ontwikkelstappen te beoordelen. Zoals het nu gaat, overkomt het echter de burgers met een overheid die graag hoort dat zij aan het stuur zit, terwijl de gehele samenleving onherroepelijk met een stroming meegaat. Zoveel anders kan dat, realistisch gesproken, ook niet. Maar de overheid moet met het hengelen naar vertrouwensbevestiging niet feitelijk de burgerlijke verantwoordelijkheid ontkennen. Leg persoonlijke informatierechten zo omvattend mogelijk vast. Als dat niet gebeurt, vergeet het dan verder ook maar met beheersbare persoonsidentiteiten. Bevorder infrastructuur voor informatieverkeer met een variëteit die de principiële rechten van burgers — en, nota bene, van (hun) bedrijven en (hun) overheidsinstellingen — erkent, beschermt en zo meer. Geef burgers ruimte voor alternatieven, zodat hun vrijheid en vrijwilligheid reëel zijn. Sta geen onuitgesproken samenloop toe van economisch belang met onttrekking van persoonsinformatie aan persoonlijk zeggenschap. Wil het vervoersbedrijf via het elektronisch betaalmiddel gepersonaliseerde reisinformatie bijhouden? Laat iedere persoon erover beslissen. Ikzelf vind dat het ze niets aangaat, maar als iemand anders er geen probleem mee heeft, moet dat óók kunnen. Ik zou overigens wel bezwaar hebben, wanneer ik daardoor duurder uit ben. Suggereer voorts geen tegenstelling tussen veiligheid en privacy, alsof méér veiligheid per definitie minder privacy inhoudt. Nee, onzin, juist een beschermde levenssfeer is veilig. Waarom valt er anders iets aan, inderdaad, te beschermen? Maak daarom zonodig reëel onderscheid naar dreigingen. Schep met bijvoorbeeld terreurbestrijding geen averechtse aanleiding, dus tot wantrouwen van burgers aan hun overheid. Overdrijf het niet. Wie weet sterven in ons land meer mensen aan complicaties opgelopen tijdens een wortelkanaalbehandeling. Nou ja, ik bedoel maar.

 

 

Pieter Wisse is burger.

 

april 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse