Belangenbehartiging voor vertrouwensklimaat

Pieter Wisse

De uitkomst verraste me. Op 4 juli 2007 hield Burger@Overheid.nl een discussiebijeenkomst over het thema Vertrouwen in de informatiesamenleving. Programmadirecteur en discussieleider Matt Poelmans bracht aan het begin een stelling in stemming:

Als je niets te verbergen hebt, dan heb je van de Nederlandse overheid niets te vrezen.

Mijn eigen tégenstem verraste me natuurlijk niet. Maar opmerkelijk vond ik dus dat ook meteen de overgrote méérderheid van de deelnemers die stelling àfwees. Toen Poelmans aan het einde van de bijeenkomst de stemming herhaalde, bleek zelfs geen ènkele voorstander overgebleven ...
Ook overheidsinstellingen werken nu eenmaal niet feilloos. Uit het zicht vàn en al helemaal zonder enige invloed dóór de persoon in kwestie raakt haar/zijn persoonsinformatie door allerlei procesketens verspreid. Wie is feitelijk eigenaar van wèlke informatie? Onvoldoende gewaarborgd zijn voorwaarden voor evenwichtige afweging van belangen in relaties van een burger met overheidsinstellingen. Vertrouwen krijgt pas opbouwende betekenis in de samenstelling ‘vertrouwensrelatie.’ Anders overheerst gauw wantrouwen. De burger kent weliswaar voor zijn overheid geen alternatief, maar kan zijn gedrag als bijdrage aan relaties variëren. Dat is ook precies wat er gebeurt. Als monopolist kent de overheid extra verantwoordelijkheid voor het vertrouwensklimaat.
Natuurlijk, de stemming tijdens genoemde discussiebijeenkomst is niet representatief voor Nederland. Dat geldt voor zowel de deelnemers als de procedure. Of deelnemers hun hand wilden opsteken. Ja, wie durft dat tenslotte nog ná zichtbaar eenzaam, dus steeds aarzelender gewapper tijdens de eerste stemronde? Zelfs dat bevestigt echter, als het zo werkt, dat de eerste ronde al een overtuigende meerderheid tégen de stelling opleverde. Wat deelnemers betreft, voor zover ik het kan bekijken waren ze door Burger@Overheid.nl uitgenodigd vanwege hun aantoonbare betrokkenheid bij samenlevingskwaliteit. Die inzet staat inderdaad in contrast met wat onderzoekers steevast rapporteren als de passieve houding van de meerderheid van de totale Nederlandse bevolking.
Het is de vraag of dergelijke opmerkingen mogen tellen als bezwaar. Met andere woorden, was die stemming even leuk voor zo’n bijeenkomst, maar niemand hoeft zich er verder iets van aan te trekken?
Wederom ben ik van het tegendeel overtuigd. Juist wanneer een gezelschap zoals door Burger@Overheid.nl verzameld tot zo’n nagenoeg eensluidende beoordeling komt, gaat het blijkbaar niet goed (genoeg) met de relatie van burger met overheid. Voor mijn analyse versterk ik graag — zoals ik hem althans begrijp — hoe Poelmans in zijn afsluiting de huidige ontwikkeling schetste. Oh ja, als u het volgende maar moeilijk vindt te begrijpen, ben ik dat met u eens. Want het ìs ingewikkeld. Anders was er ook geen lastig vraagstuk, nietwaar? Dat raakt nooit vanzelf uit de knoop, maar vergt onvermijdelijk enige moeite.
Kenmerkend vindt Poelmans sociale instabiliteit die gepaard gaat met gebruik van nieuwe technologie, in dit geval vooral digitale informatie- en communicatietechnologie. Zijn beeld vul ik graag aan met gevolgen voor maatschappelijke relaties. Voor een bepaalde relatie geldt dan voor/tussen betrokken partijen een zeker evenwicht. Dat is mede bepaald door allerlei voorwaarden, waaronder zeg maar hun verkeersmiddelen. Optimaal is het relationele evenwicht, indien de partijen (ook) op die benodigde middelen een invloed uitoefenen die met hun respectievelijke belang bij de relatie in overeenstemming is.
Aan Poelmans ontleen ik de suggestie dat een nieuwe verkeerstechnologie, ditmaal is dat dus informatie- en communicatietechnologie à la Internet, ontwrichtend werkt voor dat relationele evenwicht. Dat kan natuurlijk ook niet anders. Want wezenlijk nieuw is zo’n middel pas, wanneer daardoor tevens verandert wat het optimale evenwicht is. Het is dus zaak om èxtra te letten op het proces van overgang van het oude naar het nieuwe relationele evenwicht.
Zeker zolang een technologie ècht als nieuw geldt, kan vaak slechts een beperkt aantal partijen zich die veroorloven. Verwerving van kennis, diensten en materialen kunnen kostbaar uitpakken. Dat geldt in elk geval voor toepassing van ict op wat grotere schaal. Maar wat staat er als vóórdeel tegenover? Verstoring van het oude evenwicht door nieuwe technologie verschaft ruimte voor de partij die er (nog) eenzijdig invloed méé kan uitoefenen. Die partij zoekt haar voordeel gauw, zo leert ervaring, in versterking van eigen belang. Met hetzelfde overwicht dat gebruik van middelen dicteert, bekostigt de ene partij in één moeite door de retoriek — dienstverlening, gemak, veiligheid — die andere partijen ervoor inschikkelijk moeten helpen krijgen. Nu hoéft zulke eenzijdige lancering niet ten koste te gaan van het belang van de àndere partijen die bij de relatie in kwestie betrokken zijn, maar dat gevaar van verdrukking is natuurlijk reëel. De geprivilegieerde partij handelt daarbij meestal helemaal niet te kwader trouw. ‘Het’ gebeurt ‘gewoon,’ omdat eenzijdige veroveringskans van ruimte zo inherent is aan wisseling van wezenlijke verkeerstechnologie. De fragmentatie vanuit private en steeds meer ook publieke organisaties tot micro-economisch bereik waarvoor slechts een apart zgn business plan valt op te stellen, helpt zachtjes uitgedrukt natuurlijk evenmin voor erkenning van maatschappelijke verantwoording. Volgens de neoliberale leer moet iedereen blijkbaar op z’n eigen belang letten. Anders heb je pech gehad.
Mensen vormen echter een samenleving mede als rem op zulk laissez-faire. Vanuit het perspectief van algeméén belang en passende solidariteit is vóóraf zichtbaar welke verleiding er uitgaat van verstoord evenwicht. Dankzij overzicht kunnen gedragsregels gesteld zijn. In een vroeg overgangsstadium zijn regels belangrijk die de in dat stadium machtigste partij van meet af aan laat mikken op nieuw evenwicht op lange(re) termijn. Per saldo is dat ook in het eigen belang, maar het blijkt nodig om partijen tegen zichzelf in bescherming te nemen. De ònmacht van de andere partij, die doorgaans inderdaad van tijdelijke duur is, mag niet worden misbruikt; daarvoor is die ene partij door regels mede verantwoordelijk (gesteld).
Overheidsbemoeienis in relaties vergt extra aandacht voor dergelijke waarborgen. Heel praktisch komt dat doordat daar regelgeving, uitvoering, respectievelijk toezicht en handhaving ‘dichter bijelkaar zitten.’ Tegelijk is het beginsel natuurlijk gelijk, te weten dat een nieuwe verkeerstechnologie het relationele evenwicht beïnvloedt. Ook dàt kwam duidelijk tot uitdrukking tijdens de discussiebijeenkomst van Burger@Overheid.nl. Organisaties in zowel private als publieke sector proberen door eenzijdige controle over middelen voor informatieverkeer de wederpartij in relaties àfhankelijker te maken. Verhoogt de gepersonifieerde openbaar vervoerskaart werkelijk het gemak van de reiziger? Intussen houdt de vervoerder via zo’n kaart allerlei persoonsinformatie bij. Daarop is niets tegen, helemaal niets, mits die wederpartij ervoor vrijelijk gekozen heeft. Zolang iemand de gevòlgen van nieuwe verkeersmiddelen echter (nog) niet overziet, nota bene, niet kàn overzien, is er van een vrije keuze in reële betekenis natuurlijk geen sprake. De vraag naar welk bezwaar iemand tegen zulke registratie zou kunnen hebben, is zelfs onzindelijk zolang deugdelijk inzicht in mogelijke gevolgen ontbreekt.
De instelling en het werk van Burger@Overheid.nl, nota bene op overheidkosten, dus betaald met belastingopbrengsten, valt positief te duiden als erkenning dat overheidsinstellingen als evenzovele partijen tot evenwicht geremd moeten zijn en blijven in relaties met burgers (en bedrijven). De burgers die apart aanvankelijk machteloos zijn in gedetailleerde bestemming van technologiegebruik voor informatieverkeer, zijn via Burger@Overheid.nl alvast enigszins georganiseerd. Nou ja, compleet machteloos zijn burgers praktisch nooit helemaal. Er is altijd nog ondermijnend gedrag dat over een vaag grensgebied overloopt in fraude; stellig onbedoeld bevordert de overheid deviant gedrag door verwaarlozing van reële belangen.
Met de zgn BurgerServiceCode voert Burger@Overheid.nl concreet daar-kunt-u-niet-tegen-zijn actie. Mondelinge bijval verzekerd, maar geven overheidsinstellingen daadwèrkelijk gevolg aan die oproep ter verbetering van het vertrouwensklimaat dat onmisbaar is voor een gezonde informatiesamenleving?
Helaas is op z’n minst twijfel gerechtvaardigd, zoals bijvoorbeeld gedocumenteerd in Van privacyparadijs tot controlestaat? (Rathenau Instituut, 2007). Mijn interpretatie van de discussie op 4 juli jl. is daarom dat borging van vertrouwensvoorwaarden voortdurende en zelfs (veel) intensievere inspanningen vergt. Het ligt voor de hand om de volksvertegenwoordiging daarvoor als … vertegenwoordiging van het volk te beschouwen, maar kennelijk lukt het niet zonder aanvullende institutionalisering. Wat naar mijn idee versterking behoeft, is belangenbehartiging van partijen die in dit stadium vergaand lijdend voorwerp zijn van herinrichting van informatieverkeer. Wat als hun lijdzaamheid gerapporteerd is, moet niet verward worden met desinteresse, maar veeleer met besef van onmacht.
Ter mobilisering van belangen waarvoor verdrukking dreigt, telt wat mij betreft de schaal van de gehele maatschappij. Dat verheldert meteen dat relaties van een burger met overheidsinstellingen slechts een gedeelte van diens maatschappelijk informatieverkeer uitmaakt. Onherroepelijk maakt de burger voor welke relatie dan ook gebruik van infrastructuur voor bijbehorend gedigitaliseerd informatieverkeer. Nota bene, infrastructuur draagt hier maatschappelijke betekenis, dus als een nutsvoorziening inclusief (verkeers)regels enzovoort.
De verruiming van oriëntatie tot infrastructuur voor informatieverkeer moet eveneens gevolg hebben voor het programma Burger@Overheid.nl. Tot dusver reikt zijn mandaat tot beïnvloeding van de overheid als verzameling instellingen die, met een eufemisme, diensten aan burgers verleent. Algemene reikwijdte, zie ook de Grondwet, heeft de overheid echter als ontwikkelaar en beheerder van infrastructuur. Vanuit dàt perspectief is belangenbehartiging van burgers nog relevanter, zelfs tot overheidsplicht verheven. Want de burger voert uiteindelijk private èn publieke informatierelaties via die infrastructuur voor informatieverkeer. Per sóórt relatie kan het evenwicht tussen erbij betrokken partijen verschillen. Dat volgt simpel uit kwalitatieve variëteit van maatschappelijk verkeer. Het is zinloos om het arrangement voor, bijvoorbeeld, medische informatie tevens geldig te verklaren voor bestelling van een theaterzitplaats. Wat àlle relaties echter principieel delen, is de noodzaak om voor relationeel evenwicht tevens het belang van de ogenschijnlijk passieve deelnemer te erkennen en verdisconteren.
Eigenlijk bevat het bovenstaande de summiere aanzet van een, ingewikkeld uitgedrukt, metacode voor burgerlijke belangenbehartiging. Uitgaande van zo’n metacode kan samenhang gevestigd worden tussen wat altijd golden als aparte ‘codes’ en dienovereenkomstig verschillende belangenorganisaties. Ik besef het begrip belangenorganisatie ruim te nemen, maar een algemene noemer voor ondermeer Consumentenbond, Nationale Ombudsman, College bescherming persoonsgegevens en, inderdaad, Burger@Overheid.nl acht ik vruchtbaar. Zij kunnen, en dus moéten ze naar mijn mening ook, in samenwerking en afstemming karakteristieke bijdragen leveren aan het vertrouwensklimaat voor een dynamische informatiesamenleving. Met principiële borging van verkeersruimte met evenwichtige –regeling blijft onze samenleving zo gezond mogelijk.

 

 

juli 2007, webeditie 2007 © Pieter Wisse