Pieter Wisse
Op 27 februari 2009 verscheen “de 2e jaarlijkse foto van de
Kennisinvesteringsagenda” onder de titel Nederland in de
versnelling. Daarmee bevestigt het Innovatieplatform dat zijn leden
wellicht erg veel verstand hebben van van alles en nog wat. Maar nčt van
innovatie begrijpen ze toch wat minder. Zeker voor een platform met die
expliciete opgave is dat nogal een gemis. Want daarvoor moet je kunnen
waarderen wat, precies, nieuw is.
Een praktisch probleem met čchte vernieuwing is weerstand. Dat bedoel ik minder
als een verwijt dan het stellig klinkt. De middelpuntzoekende kracht van
instituties is van nature nu eenmaal op behoud gericht, klopt, op het
verlammende veelvoud van allemaal hun čigen behoudjes. Institutionalisering van
vernieuwing, zoals bijvoorbeeld met een Innovatieplatform, is daarom feitelijk
een tegenspraak. De aanbevelingen in Nederland in
versnelling zijn daarover inderdaad veelzeggend.
De eerste luidt “Houd geplande kennisinvesteringen en bestaande R&D
overeind.” In de toelichting komt vervolgens het vooroordeel van zgn grote
wetenschap tot uitdrukking. Vernieuwing zou dure voorzieningen vergen en enige
discontinuďteit zou ze per saldo nňg duurder maken. De bepleite subsidies voor
onderzoek en ontwikkeling gaan dus geheid naar “grote bedrijven.” Waarom?
Logisch, aldus de agenda, omdat daar “langdurig opgebouwde
R&D-faciliteiten” bestaan. Maar dergelijke voorzieningen zouden čchte
vernieuwing weleens kunnen belemmeren. Nieuw is immers ŕnders.
De tweede aanbeveling, “Zet in op talentontwikkeling op volle breedte,” roept
allereerst op tot professionalisering met passende salariëring van docenten. Is
dat niet normaal? Verder krijgt de arbeidsbevolking de tip om kennis,
vaardigheden e.d. bij te houden. Wie werkloos wordt, komt zo eerder aan een
nieuwe baan. Nee, dat verband kende nog niemand, tjongejonge.
Goed, door naar de derde aanbeveling ofwel “Zet met industriepolitiek gericht
in op sleutelgebieden en innovatieregio’s.” De redenering is opmerkelijk. “Door
een hoge mate van handel en dienstverlening” zou “onze economie relatief weinig
kennisintensief” zijn. Zijn ook handel en vooral dienstverlening er niet in
allerlei soorten van kennisintensiteit? Enfin, “de economische recessie maakt
duidelijk hoe kwetsbaar dat ons land maakt op het mondiale speelveld van
kennissamenlevingen.” Beweert het Innovatieplatform daar dat Nederland niet
autarkisch genoeg is? Volgens Nederland in versnelling
is in elk geval “een vernieuwende industriepolitiek” hoognodig. Daar staat bij,
toegegeven, dat het oogmerk niet “protectionisme” e.d. is, maar wčl “de grote
maatschappelijke uitdagingen […] zoals toepassingen voor duurzame energie,
gezondheidszorg, onderwijs en mobiliteit.” Is daar de term “industrie” niet
verwarrend? Nou ja, dat zou moeten lukken “in samenwerking met het
bedrijfsleven en de kennisinstellingen.” Voorzover dat echter gevčstigde
machten zijn, vormen dito gevestigde belangen een wezenlijke weerstand tegen
heuse vernieuwing.
Volgens aanbeveling vier moet “de overheid als aanjager van innovatie”
optreden. Maar dat is lastiger dan ooit, omdat vele politici, bestuurders en
(hoge) ambtenaren meer belangstelling vertonen voor wat slechts nieuw lijkt dan
voor wat daadwerkelijk nieuw is. Ook dit bedoel ik niet zozeer als een verwijt.
Dergelijk gedrag klopt systematisch in de mediasamenleving waarin een
bestuurder niet langer stuurt, maar vooral dient te vermaken. Daar spelen wat Nederland in versnelling roemt als “het bedrijfsleven
en de kennisinstellingen” op in. Terwijl de overheid de illusie koestert als
“launching customer” vernieuwing te bevorderen, gebeurt er weliswaar van alles
en nog wat, maar feitelijk niets nieuws. Daarop zit natuurlijk ook niemand van
die middelpuntzoekende krachten en machten te wachten. De pseudo-vernieuwing
met overheidsopdrachten leidt trouwens zelfs vaker en vaker tot mislukkingen
waar wij als burgers nadeel van ondervinden. Op de infrastructurele schaal van
de vraagstukken voldoen kleinschaliger oplossingen niet, punt. Dat wreekt zich
nu duidelijk onder bijvoorbeeld de noemer van de zgn elektronische overheid.
Sterker nog, de hele agenda van het Innovatieplatform zou m.i. over
infrastructuur moeten gaan, maar dan čchte en in de ruimste zin van dat woord!
Dáárvoor staat de overheid opgesteld, verder voor eigenlijk niets, maar dat is
behoorlijk wat, draagt kritieke betekenis en vergt daarom uiterste zorg.
Als vijfde en laatste aanbeveling bevat Nederland in
versnelling de oproep voor “een jaarlijkse integrale kennisbegroting bij
de miljoenennota.” Dat is de genadeklap, voor zover trouwens nog nodig ter
aanvulling van fnuikende uitvoering van regels voor Europese aanbesteding.
Dergelijke bureaucratisering annex institutionalisering stabiliseert. Dat is
beslist goed voor van alles en nog wat, maar juist niet voor vernieuwing.
Hoe het wčl moet, weet ik ook niet. Het dilemma met een wčrkelijk nieuw idee is
dat afgezien van de oorspronkelijke bedenker aanvankelijk verder nog niemand
het referentiekader kent voor reële beoordeling. Volgens het oude, zeg maar
heersende paradigma klopt een nieuw idee daarom zelfs per definitie niet.
Zolang dat duurt, blijft het nieuwe idee kansloos. Daar valt geen agenda
tegenop te schrijven, laat staan een institutionele. Door deze foto van de
Kennisinvesteringsagenda dreigt zelfs het gevaar dat weerstand nňg langer
aanhoudt. Vertraging, dus. Doe dan liever niets!
Conceptueel is niets moeilijker dan een paradigmawissel, als het voor de meeste
mensen al niet compleet ňnmogelijk is om van beginselen te veranderen. Als een
kind niet uiterlijk in zijn negende jaar anders verteld krijgt, het is maar een
voorbeeld, blijft het onvoorwaardelijk in Sinterklaas geloven. Nota bene
erkende deskundigen brengen wijziging van zgn axioma’s vrijwel nooit op. Dat
telt dubbel verkeerd, indien zij tevens opleiders zijn. Zelfs hoe
professioneler zij in conserverende zin zijn, ook de volgende generatie krijgt
daardoor nog oud denken geleerd. Investeer juist niets in hun kennis als
serieuze vernieuwing de bedoeling is. Hoe overgeleverde kennisinfrastructuur weleens
contraproductief kan zijn, vermeldt Nederland in
versnelling nergens.
De kernvraag is hoe vernieuwende mensen wat ruimte krijgen, een beetje is om te
beginnen gauw genoeg (inclusief een stimulerende ipv frustrerende dosis
weerstand). Het is echter van tevoren bijna onmogelijk te bepalen wie eigenlijk
helemaal niet vernieuwend is en er wellicht zelfs een grote rotzooi van zal
maken. Dergelijke mensen, ik bedoel dus die rommelaars en soms zelfs fraudeurs,
zijn meestal extra behendig in verkrijgen van populaire aandacht. Hun beloning
versterkt de kans op averechtse, vertragende effecten door experimenten. Van de
weeromstuit raakt de kans voor serieuze vernieuwers nňg verder verkeken.
Vernieuwing houdt risico in. Als (openbaar) bestuur naar zijn aard risicomijdend
is, heeft terechte beheersing van afbrekende vernieuwing als neveneffect dat
opbouwende vernieuwing óók gefrustreerd is. Het is allemaal nog ingewikkelder,
omdat opbouw doorgaans enige afbraak vergt. Over kennis gesproken, zullen we voor
realistische versnelling allereerst eens investeren in grondig inzicht in zulke
reële vernieuwingsdynamiek?
1 maart 2009, webeditie 2009 © Pieter Wisse