Vernuftelingen en ambachtslieden

Pieter Wisse

Ik vind vernufteling een mooi woord. Het verspreidt een klank van romantiek. En dat vind ik dus mooi. De vernuftel­ing ofwel de spreekwoordelijke ingenieur zoekt vernieuwing. Hij doet ontdekkin­gen. De besmetting met dergelijke romantiek ondergaat iemand, althans wie er gevoelig voor is, vroeg in zijn leven. Dat gebeurde bij mij vrijwel zeker doordat ik boeken las waarin kinderen avonturen beleefden. Dat is natuurlijk nogal logisch, ik bedoel dat soort avonturen, want een boek waarin niets nieuws en opwindends gebeurt, trekt de meeste kinderen niet aan. Ook logisch is het dat kinderen de hoofdrol spelen, want dat biedt directe identificatie. Dat andere soort boeken, dat wil zeggen zònder spannend verhaal, dus over tobbers of zoiets, is meer bestemd voor literair geschoolde volwas­senen. (En dan zijn er verder volwassenen die zich louter voor opwinding interes­seren.)

Nu is het zo dat bijna ieder kind een enorme druk te verwerken krijgt om zich te conformeren. Wie op zijn beurt dáárvoor gevoelig is, onderdrukt wat er al aan romantiek gezaaid was. Hij (of natuurlijk zij) ontwik­kelt zich tot ambachtsman (of -vrouw). De opperste ironie is helaas dat zulke druk tevens tijdens de formele opleidingen voor vernufteling (lees ook: ingenieur) uitgeoefend wordt. Ja, ik was ook op zo'n 'school.' Met andere woorden, elke afgestudeerde ingenieur is zeker geen vernufteling. En een vernufteling behoeft geen afgestudeerde ingenieur te zijn. Ik ben zelfs geneigd om formele opleidingen als formidabele krakers van romantiek en dwingers tot conformisme te beschouwen. De vernufteling in spe moet bij aanvang al eigenwijs genoeg zijn om zich erdoorheen te slaan. En hij moet het geluk te hebben van onorthodoxe begeleiding. Ja, ik was zo gelukkig.

Met het voorafgaande wil ik niet zeggen dat vernuftelingen betere mensen zijn dan ambachtslieden. Het ligt zoals altijd genuanceerder. De samenleving heeft allebei nodig, en wel in een verhouding die omgekeerd evenredig is aan de graad van conformisme. Ofwel, zijn er teveel vernuftelingen, dan zijn er als stabiliserende tegenkracht tegen anarchisme weer extra ambachtslieden nodig. Dergelijke terugkoppelig verloopt overigens vaak automatisch. Maar teveel ambachtslieden zouden vervolgens door een extra impuls met vernuftelingen gecompenseerd moeten worden. Helaas is herstel van evenwicht vanuit zulk conformisme minder eenvoudig. Vandaar dat de weinige aanwezige romantici de noodzakelijke veranderingen nog weleens met een revolutie proberen; dat pakt echter nooit goed uit, omdat revolutionairen, zij het op radicale wijze, niets anders dan een ànder conformisme vestigen.

Hoe staat het met de verhouding in onze huidige samenleving? Mijn stellige opvatting is dat er veel en veel teveel ambachtslieden zijn. Ik weet dat zo zeker omdat ik last van ze heb. Ik beschouw mijzelf immers vooral als vernufteling (wat uit mijn inleiding natuurlijk al duidelijk was) en heb voortdurend te maken met regels en voorschriften van ambachtslieden. Wat ik absoluut niet bestrijd, is de noodzaak van dergelijke regels enzovoort. Maar het zijn allemaal regels voor het uitoefenen van, precies, hun ambacht. De regels en dergelijke moeten waarborgen dat een reeds bekend proces telkens weer met resultaten van geplande kwaliteit verlopen. De vernufteling houdt zich echter niet met een bekend proces bezig. Daarentegen weet hij nog niet wat hij eigenlijk zal ontdekken. En dus verzet hij zich tegen regels die hem bij voorbaat op een bepaalde koers zetten. Dat a priori is anathema (om even tussendoor wat klassieke talen te misbruiken) voor de romanticus die de vernuf­tel­ing mòet zijn.

Natuurlijk bestaat er geen scherpe grens tussen ambachtslieden en vernuftelingen. De één moet over een zekere maat van de eigenschappen van de ander beschikken, en omgekeerd. Desalniettemin is het nuttig, al is het maar als karikatuur, om deze twee typen van elkaar te onderscheiden. Dat helpt hopelijk in de ene richting om de regelzuchtige bemoeienis van am­bachtslieden te tempereren. Nee niet overal, dat beslist niet. Maar laten ambachtslieden zich vooral niet mengen in de dromen van de vernuftelingen. In de andere richting, eerlijk is eerlijk, helpt het voorgestelde ondersch­eid eveneens om een realistischer samenwerking te bereiken. Dat komt erop neer dat de vernufteling van de ambachtsman niet een even roman­tische, anarchis­tische instelling mag verwachten als hijzelf bezit. Dus wat de vernufteling ontwerpt, moet voor de ambachtsman vervol­gens verteerbaar en uitvoerbaar zijn. Dit vergt van de vernufteling dat hij op de hoogte is van de reële regels, methoden en voorschriften die de ambachtsman ter beheers­ing van diens arbeid hanteert. Naarmate hij zich daarvan beter bewust is, kan de vernufteling er voor zijn eigen bijdrage lak aan hebben. En zonodig stelt de vernufteling zelfs nieuwe regels voor de ambachtman voor. dat moet ook kunnen. Het gezamenlijke resultaat van ontwerp en ontwikkeling zal altijd  door wederzijds respect toenemen. Dus vooruit. Want dat er aan kwaliteit van informatievoorzien­ing nog vanalles te verbeteren is, erkent hopelijk iedereen. Of moet je daar toch vooral vernufteling voor zijn?

 

© 1994, webeditie 2001.
Eerder gepubliceerd in: De informatie-architect (Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1995).