Top tien

Pieter Wisse

Onze moraal leert dat wij ons niet mogen verheugen over tegenslag van anderen. Deze regel overtreden wij echter onmiddellijk en blij wanneer wij menen dat hoogmoed oorzaak van de val is.

Kort gezegd is dit de manier waarop ikzelf meestal reageer op neer- en ondergang van automatiseringsbedrijven. Eigen schuld, denk ik, en lees met leedvermaak de krant verder.

Toen de markt voor produkten en diensten tomeloos groeide, incasseerden die ondernemende automatiseerders riante opbrengsten. Blijkbaar is de winst verspeeld; de ondernemers verzuimden in duurzaamheid van hun bestaansrecht te investeren. Wie zo kortzichtig handelt, moet niet raar opkijken als juist zo'n expansieve markt als de vroege automatiseringsmarkt haar eigen dynamiek evenzo krachtig dempt. Rendement trekt immers concurrentie aan. Zo 'stuurt' ook de automatiseringsmarkt zichzelf naar een nieuw evenwicht. Dat snapt ieder mens met enige notie van cybernetica.

Eigenlijk is het wel interessant dat vele leveranciers van zogenaamde informatie'systemen' geen kaas van de systeemtheorie in het algemeen en van terugkoppeling in het bijzonder gegeten hebben. Of maak ik hier een vergissing? De vroege ondernemers in automatisering zijn natuurlijk helemaal niet zo dom. De vraag rijst wie wèrkelijk getroffen zijn door de ondergang van zulke automatiseringsbedrijven en voor wie er dus minder te eten valt. Meestal hebben de oorspronkelijke ondernemers hun naar geld geconverteerde good-will inmiddels grotendeels verkocht. Met andere woorden, zij hebben geen probleem met dalende koersen. Dat hebben wèl de naïeve beleggers. Want de aandelen zijn nooit méér waard geweest dan toen zij ze van de oprichters kochten. Waarschijnlijk zakten de winstmarges reeds vóórafgaand aan de aandelentransactie, maar het vermeende vooruitzicht op gemakkelijke rijkdom verblindt beleggers weleens. Wie is er dus kortzichtig?

Als ik mij verder tot software houses en dergelijke uitzendbureaus beperk, is het mijzelf altijd een raadsel geweest waarom iemand daarvan als buitenstaander aandelen koopt. Er is immers helemaal geen reële investeringsbehoefte waarvoor extern risicodragend kapitaal nodig is. De verstandige ondernemer moet simpel alle middelen die voor zijn (of haar) uitzendbureau nodig zijn, uit eigen vermogen kunnen financieren. Het bedrijf dat in deze sector daarin niet slaagt, verdient daarom meteen achterdocht van de belegger. Waarschijnlijk, is mijn eigen redenering, krijgen de opbrengsten en/of de cash flow bedrijfsvreemde bestemmingen. Met andere woorden, iemand heeft een (te) dure hobby. Er is dus overschatting door de ondernemende oprichters en vervolgens door de beleggende eigenaren van volgende generaties. De oprichters denken ook met iets anders veel geld te kunnen verdienen, en de nieuwe beleggers geloven dat.

Hoe het met financiering en bijgevolg continuïteit wèl moet, tonen bijvoorbeeld de grotere accountantskantoren. Dat zijn, met tegenwoordig alles erop en eraan, ook voornamelijk uitzendbureaus geworden. Dankzij een financieel conservatieve opvatting hoeven zij buitenstaanders niet om geld te vragen. In plaats van te lenen vàn een bank, functioneren accountantskantoren nu zèlf als bankiers. Belangrijker zelfs is, dat de eigendomsverhoudingen daar beter passen bij de aard van de dienstverlening. Er zijn vele, vele eigenaren. Dat zijn de firmanten. Zo krijgt de continuá‹áteit van het eigen bedrijf het benodigde accent.

Het merkwaardige van vele software houses is dat ze netzo dienstverlenend opereren, dat wil zeggen door vèrhuur van mensen. In afwijking van de accountantskantoren zijn de eigendomsverhoudingen bij zulke software houses echter ontleend aan het industriële tijdperk. Dat past niet meer. En daar beginnen zelfs beleggers achter te komen. Met grote financiële verliezen, zoals gezegd.

Een bedrijf als een software house kan op termijn slechts blijven renderen, indien het eigendom in handen is van een omvangrijke groep dienstverleners zèlf. Het probleem van oprichters die altijd nog eenzaam eigenaar zijn, is dat zij altijd (nog) meer geld voor hun bedrijf verlangen dan medewerkers voor een zogenaamde management buy-out over hebben. Mijn advies aan medewerkers luidt: Wachten met de overname. De koers zal dalen en dalen.

Ik stel voor dat een ijverige onderzoeker mijn opmerkingen eens toetst. Als wetenschappelijke procedure stel ik de volgende voor. Ondervraag aandeelhouders die gèèn oprichter zijn van het (de) software house(s) waarin zij aandelen bezitten. Dat zijn dus eigenaren van volgende generaties. Vraag of zij hun aandelen nú zouden willen verkopen voor de prijs die zij er zèlf ooit voor betaalden. Is het antwoord "neen," dan is de belegger in kwestie blijkbaar tevreden. Zegt de belegger "ja," benader dan een oprichter van het software house. Vraag deze oplichter, herstel, excuus voor mijn freudiaanse vertikking, vraag deze oprichter of hij de aandelen nú zou willen kopen voor de prijs die de huidige eigenaar er ooit voor betaalde. Is het antwoord "ja," dan ziet de oprichter blijkbaar toegenomen perspectief in het bedrijf.

Ik voorspel dat bijna alle beleggers "ja" en bijna alle oprichters "neen" antwoorden. Dat wil zeggen, de beleggers willen er dolgraag vanaf en de oprichters waren de aandelen destijds dolgraag kwijt. (Ik veronderstel overigens dat iedereen eerlijk antwoordt.) Natuurlijk zijn er beleggers die de hun gestelde vraag negatief beantwoorden. Dan is er sprake van een bedrijf om te onthouden. Hetzelfde vind ik van bedrijven waarvan weliswaar de belegger zijn aandelen kwijt wil, maar de oprichter ze nota bene wil terùgkopen. Dit bedrijf is kennelijk toch ook de moeite waard. Wat de onderzoeker daarna kan doen, is deze bijzondere bedrijven rangschikken volgens een criterium dat hijzelf nog mag verzinnen. De bedrijven die qua eigendom het interessantst gevonden worden, vormen aldus een Top Tien. Ikzelf betwijfel echter of er nog tien van die automatiseringsbedrijven bestaan.

 

© 1992, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie, jaargang 35, 1993, nr 2.