Stofnesten

Pieter Wisse

Stel dat mijn eigen ervaring exemplarisch is. Ik ga daar voor de meeste infogrammen trouwens maar van uit. Oké, dat is onterecht wellicht, maar juist daardoor voor een rubriek toch interessant? Welnu, in de loop der jaren heb ik voor gebruik met zgn. persoonlijke computers diverse programmatuurpak­ketten verzameld. En dan ook nog in allerlei versies. Wat overigens waarschij­nlijk niet exemplarisch is, is dat het overwegend om legaal verworven program­matuur gaat. Met andere woorden, er is voor betaald. Maar wat ik bedoel, is dat ik nogal wat van die program­matuur nooit gebruikt heb. Of er hoogstens even naar keek. Om dan vast te stellen dat vruchtbaar gebruik toch meer oefening vergt dan ik tijd heb om op te doen.

Afgezien van het feit dat het maar beter is om sommige program­matuur nooit te gebruiken, dat wil zeggen omdat het niets kàn opleveren, zo gebrekkig functioneert het, is er sprake van verspilling. Ik heb geld uitgegeven, eigenlijk vrij veel geld en ... het heeft grotendeels niets opgebracht. De handleidingen staan als stofnesten in de kast. Het is alles bijelkaar een hele rij. Eigenlijk zou ik ze moeten wegmikken, met de diskettes er achteraan. O nee, mijn afval moet ik natuurlijk wel even netjes scheiden. Weg kan het echter allemaal. Ik doe er toch niets meer mee. En niemand wil ze hebben, al zou ik (nog eens) geld toegeven. Alles is immers alweer verouderd. En bleef het maar bij programmatuur. Hetzelfde geldt voor die computers. Daarvan volgen de versies elkaar eveneens snel op, opgestuwd door de eisen van programmatuur die ik niet of nauwelijks gebruik.

Ik stel voor dat iedereen voor zichzelf en/of zijn organisatie eens zo'n inventaris opmaakt. Vele legale eigenaren van soft- en hardware zullen schrikken. Zij hadden hun geld beter kunnen besteden. Hoewel, is dat zo? Enige nuances zijn zeker op hun plaats. De kosten van die ongebruikte en/of vrijwel direct vervangen technologie moeten deels als leergeld beschouwd worden. Organisaties en medewerkers leren aldus de nieuwe informatietech­nologie te integreren in de totale bedrijfspr­ocessen. Dat gaat inderdaad met vallen en opstaan. Het is daarbij onvermijdelijk dat enige experimen­ten puur uit het oogpunt van de financiële korte-termijn balans als mislukkingen te boek staan. Op de langere termijn kan de organisatie zulke technologie echter trefzekerder inzetten. En daarvan knapt de balans juist op.

Het gaat dus, zoals altijd, om de evenwichtige maat. Vernieuwing gaat meestal met extra kosten gepaard. Dat hoeft echter absoluut nog geen verspilling te zijn. Dat wordt het pas, wanneer onvruchtbare uitgaven (vaak) herhaald worden. Het duurt gewoon enige tijd om aan vernieuwing om te wennen, te weten netzolang totdat het geen vernieuwing meer is. Ikzelf ben inmiddels kritischer geworden. Mijn inkopen zijn ook voor eigen gebruik al veel gerichter. Indien een pakket niet functioneert, zoals ik vind dat het zou moeten, doe ik zo spoedig mogelijk mijn beklag. Zo vroeg ik laatst inderdaad mijn geld terug. Echter, dat was nu iets waaraan de leverancier behoorlijk moest wennen. Maar uiteindelijk, helaas na grove en dus eigenlijk kinderachtige dreigemen­ten mijnerzijds, kon ik opnieuw over het geld beschikken. Dankzij de (slechte) ervaringen met het ene pakket koos ik vervolgens geïnformeerder een beter pakket. En dat werkt gelukkig naar voldoening. Het resultaat is verder dat ik geen onnodige stofnesten meer vergaar. Want aan de gebrekkige leverancier stuurde ik uiteraard handleiding en diskettes van het ongewenste pakket retour. Weg ermee!

Tot dusver heb ik de pijlsnelle veroudering van allerlei automatiseringsmiddelen louter vanuit het gezichtpunt van de gebruiker bekeken. Het is jammer dat het vaak misgaat, maar goed, dat is blijkbaar in zekere zin onvermijdelijk. Het hoort deels bij technologische overgang. Over leveran­ciers van de nieuwe informatietech­nologie is mijn oordeel wat harder. Door herhaalde aanschaffingen hebben klanten veel geld aan de leveran­ciers ter beschikk­ing gesteld. Voor die klanten is de marktstructuur dan optimaal, wanneer de leveranciers dat geld grotendeels direct investeren in werkelijke ver­beteringen van kwaliteit van hun produkten en diensten. Ofwel, ondernemers dienen hun pure winst te beperken. Dan blijft de technologische overgang qua duur en tevens qua kosten voor de klanten/gebruikers tenminste tot een minimum beperkt. Mijn stellige indruk is echter dat de ondernemende leveranciers een te gering deel van de opbrengsten onmiddellijk in onder­zoek, ontwikkeling & voortbre­nging van verbeterde produkten en diensten gestopt hebben. Het aandeel dat de ondernemers afgeroomd hebben, is domweg te groot geweest. Dàt is de werkelijke bron van de verspilling. Doordat de technologische overgang langer duurt dan strikt noodzakelijk, zitten gebruikers overal met ladingen stofnesten opgescheept. Natuurlijk pikken zij dat steeds minder. Dat zet druk op de markt. Dat klinkt in eerste aanleg gunstig. Want de sterkste leveran­ciers blijven overeind. Waar ik echter bang voor ben, is dat het critrium voor kracht vooral financieel is. Dat heeft vaak meer met handigheid in het vlak van marketing te maken — handigheid die ik hierboven bekritiseerde — dan met een gedreven oriëntatie op kwaliteit. Door de zgn sanering van de markt zullen kleine, kwaliteitsbew­uste leveran­ciers waarschijnlijk eerder het onderspit delven. Maar laten de ondernemingen met genoeg financiële reserves, als zij al overleven, er tenminste van leren dat zij zich op maximale verkorting van de overgangsperiode richten. Dat is op langere termijn in hun eigen belang. Een klant die nu minder hoeft uit te geven en tegelijk bediend is met hogere kwaliteit, is er waarschijn­lijk in de toekomst ook nog. Als de klant teveel verplilt, verdwijnt hij daarentegen zèlf helemaal onder het stof, vergaat en dan is er sowieso geen klant meer. Dáár zouden leveran­ciers van informatietechnologie toch niet op uit moeten zijn?

 

© 1994, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie, jaargang 36, 1994, nr 7/8.