Ruimte door Raamwerk

interoperabiliteit in de informatiemaatschappij

Olf Kinkhorst en Pieter Wisse

samenvatting
Het interoperabiliteitsraamwerk dat het College en het Forum Standaardisatie beogen, omvat visie, architectuur en afspraken over semantiek en interactie met buitenlandse raamwerken. Belangrijk bij semantische standaardisatie is dat betekenisverschillen en differentiatie gehandhaafd blijven. Daarnaast moeten de geïsoleerd werkende informatiesystemen veranderen in werkelijk samenwerkende systemen.

 

Het College en het Forum Standaardisatie werken aan een interoperabiliteitsraamwerk. Past het woord eigenlijk wel op een scrabblebord? Zevenentwintig letters, toe maar! De Engelstalige naam is interoperability framework. Daar komt de veel gebruikte afkorting IF dus vandaan. En wat hebben we daar dan aan? Krijgen we het zoveelste overheidsboekwerk dat geduldig stof verzamelt? De auteurs van dit artikel zetten voor het raamwerk in op een heel praktisch instrument. Geen woord, maar daad.

 

 

College en Forum Standaardisatie
Het Instellingsbesluit College en Forum Standaardisatie omvat een toelichting. Als aanzet staan de kabinetsdoelen van “verbetering van overheidsdienstverlening en […] administratieve lastenverlichting” herhaald. De vermelding van het middel van “automatisering van informatiestromen tussen de overheid en de rest van de samenleving” is evenmin nieuw. “[S]tandaarden,” vervolgt de toelichting, vormen “een basisvoorwaarde [… v]oor interoperabiliteit van informatiesystemen.” De opdracht aan het College, met het Forum, betreft daarom het “coördineren en sturen” van het standaardisatieproces. Dat gebeurt “op basis van een helder kader voor interoperabiliteit voor informatiesystemen.”

 

 

Doel IF

Interoperabiliteit betekent praktisch dat voorheen gescheiden informatiesystemen op elkaar aansluiten. Als dat systemen zijn van de overheid, het bedrijfsleven en burgerij, kan daardoor de dienstverlening door de overheid beter worden. De burger bijvoorbeeld kan op dit moment vooral via zijn personal computer met internetbrowser toegang krijgen tot de dienstverlening van de overheid, maar dat kan ook een ander hulpmiddel zijn, zoals mobiele telefoon of personal digital assistant.
Het is de laatste mode om dat een service oriented architecture (SOA) te noemen. Het kernidee van interoperabiliteit is en blijft echter gelijk. We gaan niet voor ieder nieuw maatschappelijk probleem weer een geheel nieuwe database optuigen, met alles erop en eraan. Dankzij samenhang maken we steeds optimaal gebruik van reeds beschikbare systemen en informatie. Neem het Digitaal Klantdossier in de sociale zekerheid. Dankzij afspraken (Suwi gegevens Register en Suwi ML) en verbindingsmiddelen (Suwinet) kan overal in de keten klantinformatie beschikbaar zijn. Feitelijke toegang en gebruik zijn uiteraard door specifieke autorisatie bepaald. Op basis van zulke interoperabiliteit is elke partij aanwijsbaar verantwoordelijk, dus aansprakelijk, voor de kwaliteit van de informatie die zij levert. Logge, centrale systemen die alles verzamelen zijn door moderne interoperabiliteit achterhaald. Een Kinddossier, een Leerdossier of een Patiëntendossier ontstaat dus vooral naar behoefte. Dat lukt met onderlinge afspraken en ook door een dunne schil waarop iedereen kan aansluiten. Zeg maar, in het verlengde van SOA, een OverheidsServiceBus. Let wel, die bus is allereerst een standaard in de zin van een opstelling van gedragsregels en pas daarna een materiële voorziening.

 

 

SOA als wapen tegen nodeloze duplicatie
Wanneer SOA beperkt blijft tot informatie-uitwisseling, is het al een nuttig middel ter bestrijding van nodeloze duplicatie. Waarom gaat een overheidsinstelling een nieuwe database inrichten met daarin precies dezelfde informatie die allang elders bijgehouden wordt? Als betekenissen reëel verschillen is het natuurlijk wat anders. Dan is een nieuwe voorziening zelfs onmisbaar. Maar wat hebben we aan het zoveelste adressenbestand? Of neem de Polisadministratie. Zit die informatie straks ook compleet in de Basisregistratie Inkomen (BRI)? Waarom? Simpel, je kunt geen inkomen vaststellen als je niet weet wat iemand aan loon gekregen heeft. Maar dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat je die informatie steeds weer opnieuw gaat opslaan. Je kunt ook gebruik maken van een ‘service’ vanuit de Polisadministratie of andersom kan de Polis iets doen met een ‘service’ vanuit de BRI.

 

 

Realiteitszin in standaardisatie
We kunnen boekenkasten vullen met technische standaarden, maar daar zit niemand op te wachten. Een goede aanpak kan zijn dat we ons concentreren op standaarden die aanleiding tot discussie geven, zoals ODF. Blijkbaar zijn ze relevant. ODF is de officiële open standaard, Word de de-factostandaard. De facto wil zeggen dat iedereen die gebruikt. Vaststelling van ODF als enige standaard is niet zinvol, althans niet voor hier en nu. Want niemand gebruikt zo’n de-jurestandaard, niemand lukt het zelfs maar, zolang Microsoft in zijn programmatuur ODF niet als standaard behandelt. Maar we kunnen beslist wel vaststellen dat ODF een mooie standaard is om naar toe te groeien. Tevens erkennen we dat Word ondersteund moet worden door de overheid, omdat zij anders het contact met burgers en bedrijven frustreert. En netzo realistisch is het besluit dat WordPerfect 3.0 toch echt een product is waar we voor een IF afscheid van nemen. Dergelijke zeg maar discutabele standaarden zouden een zinvol lijstje vormen dat richting geeft aan daadwerkelijke interoperabiliteit.

 

 

Meer dan techniek

Met een IF bestaat gauw de associatie met technische standaarden — ODF of Word, JPG of TIFF, ga zo maar door. Dat dekt allemaal slechts een gedeelte van interoperabiliteit, er is meer, veel meer.
Het IF dat het College Standaardisatie wil ontwikkelen, omvat hoofdzakelijk de visie op de manier waarop overheid de dienstverlening aan burgers en bedrijven wil inrichten. De verplichte winkelnering doet daar niets aan af. Zonder visie houdt het op.
Daarna komt architectuur. Welke samenhangende voorzieningen zijn nodig voor daadwerkelijke verbinding? Dat omvat ook afspraken over authenticatie (wie is de deelnemende partij in kwestie?) en autorisatie (wat mag zij en wat niet?). Verder komen hierbij bijvoorbeeld kwesties aan de orde zoals: hoever gaan we met zoiets als single sign-on? En hoe geef je enkelvoudig correcties door aan wat zeker voorlopig diverse achterliggende registraties blijven? Als dat onverhoopt met net zoveel verschillende e-formulieren moet, is er misschien een IF, maar geen feitelijke interoperabiliteit.
Dan komt het moeilijkste, namelijk afspraken over semantiek ofwel de betekenis van uitgewisselde informatie. Soms kunnen we verschillen opheffen, maar meestal zullen we moeten erkennen dat de wereld er eentje van verschillende gemeenschappen, beroepsgroepen, belangengroepen, enzovoort is. Die kennen zo hun eigen taal. We moeten dus vertalen om elkaar te begrijpen.
Ook is het de vraag op of we voor een IF alleen maar rekening houden met Nederland. Immers, informatieverkeer is grenzeloos. Gelukkig is er al een Europees IF. Verder hebben diverse landen om ons heen een raamwerk of zijn er, zoals Nederland, mee aan de slag. Onder het motto ‘beter goed gejat dan slecht bedacht’ oriënteert het Forum Standaardisatie zich voor een succesvol IF concreet op Denemarken en België. Extra inspirerend werkt het voorbeeld dat Estland stelt.

 

 

Visie en architectuur

Het ontbreekt in Nederland aan een gedegen algemene visie op de informatiehuishouding van de overheid. De commissie Snellen gaf een aanzet door de regie van de burger te benadrukken. Die burgerregie over zijn informatie verdient nu een prominente plek in het IF. Het is de enige manier om de privacy van de burger in een informatiemaatschappij te waarborgen.
De verwachting is dat onder druk van allerlei politieke agenda’s het aantal uitwisselingen van burgerinformatie explosief toeneemt. De wenselijkheid van meer informatie-uitwisseling wordt beargumenteerd door te wijzen op de dreiging van terrorisme, terwijl angst voor schending van privacy als tegenargument geldt. De burger heeft intussen steeds minder inzicht in wie welke informatie wanneer uitwisselt. Het recht op inzage in informatiestromen is weliswaar vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens, maar de procedures voor toezicht en handhaving passen niet meer in deze tijd.
Afgestemd op de realiteit van netwerksamenleving moet er een digitaal informatierecht komen, los van het huidige correctierecht. De stimulans voor overheden om informatie voor-het-geval-dat alvast gedigitaliseerd op te slaan, moet eruit.
Voor de IF-architectuur betekent dit principieel dat burgers hun eigen informatie kunnen opvragen en hergebruiken voor alle overheidsservices. De Persoonlijke InternetPagina vormt hiertoe een aanzet. We kunnen ook denken aan een medisch dossier, uiteraard met waarborg voor vertrouwelijke beroepsinformatie, dat onder regie van de burger tot stand komt i.p.v. door regie van de overheid. Zo kent België al een praktisch regime van inzagerecht van de burger. Estland plaatst nog sterker accent op de burgerrechten met gerichte principes zoals vertrouwelijkheid van persoonsinformatie en doorzichtig overheidshandelen met aanwijsbare bewijskracht.

 

 

Semantische standaardisatieparadoxen

Eén onderwerp van standaardisatie dat hier zelfs in kort bestek bijzondere aandacht verdient, is semantiek, ofwel betekenis. De schaalvergroting voor een IF vanaf elektronische overheid tot het bereik van maatschappelijk informatieverkeer in het algemeen kent een subtiel, maar wezenlijk voordeel: zij bevordert semantische realiteitszin. Want hoe groter de informatieruimte, des zichtbaarder raken relevante betekenisverschillen.
De gangbare aanpak voor standaardisatie is uniformering. Zo’n geïnstitutionaliseerde overeenkomst die actoren delen, maakt inderdaad hun interactie eenvoudig(er) mogelijk. Ofwel, zij zijn aldus interoperabel. Semantiek werkt echter principieel anders. Gelet op gangbare uniformering is dat inderdaad contra-intuïtief. Verschillen blijken zelfs wezenlijk voor semantische samenhang. Het zijn bij uitstek de betekenisverschillen die gecoördineerd kunnen of zelfs moeten worden tot vruchtbare samenwerking, maatschappelijke ontwikkeling, enzovoort.
Aanduidingen zoals pluriform, multicultureel, individualistisch wijzen allemaal op differentiatie. Die moet dus ook in het informatieverkeer tot uitdrukking komen. Het is precies de gedifferentieerde identiteit van deelnemers waarom zij zich terecht verzetten tegen nodeloze uniformering van betekenissen. Van de weeromstuit leidt erkenning van reële betekenisverschillen als het ware vanzelf tot bereidheid om overeenkomst te aanvaarden en betekenissen te steunen zonder (groot) belang voor identificatie.

Het ene loon is het andere niet
Zo kan loon voor de werknemer best iets anders betekenen dan voor de werkgever. Dat doet het ook, nietwaar? De ene ontvangt en de ander moet het betalen. Net zo goed kan er reden zijn, in dergelijke gevallen nota bene wettelijk bepaald, dat vervolgens voor de ene uitvoeringsorganisatie loon ook weer iets anders betekent dan voor een andere uitvoeringsorganisatie. Wie alle betekenissen van loon wil reduceren tot één, absoluut geldige betekenis miskent de maatschappelijke waarde van coördinatie op basis van reële verschillen. Als het goed is, mislukken dergelijke pogingen zo snel mogelijk. Het gevolg van monomane standaardisatie van betekenis is steevast ontwrichting van evenwicht door gevarieerde bijdragen. Dat neemt niet weg dat nodeloze verschillen altijd overbodig zijn. Nogmaals, de bereidheid tot stroomlijning ontstaat pas in een klimaat van bestaansrecht voor optimale diversiteit.

 

Voor- en nadelen van SOA in de praktijk
Altijd moet de voorwaarde van rechttoe rechtaan semantiek getoetst zijn. Onder die voorwaarde, maar nota bene anders nadrukkelijk niet, heeft SOA ook andere voordelen. Zo kan je eigen ontwikkeling (van processen, producten, diensten, organisatie, enzovoort) sneller en niet te vergeten goedkoper gaan als partijen nieuwe services aanbieden zonder dat jij daar iets voor hoeft te doen (anders dan aansluiten, uiteraard, en wellicht financiële bijdragen betalen voor bewezen diensten). Verder kunnen partijen praktisch beginnen met procesketens en –netwerken op te zetten. Want een integraal, nieuw informatiesysteem voor een keten is domweg onhaalbaar. Ondanks de semantische verschillen moeten we soms al blij dat over en weer überhaupt informatie te zien is. Vervolgens ontwikkelen we van kijken naar doen, dus naar iets dat ook de andere partijen echt kunnen gebruiken. Er ligt immers al een verbinding. Volgens die praktische aanpak groeide bijvoorbeeld dankzij de meegroeiende Suwi-keten een degelijk klantdossier, let wel, zonder centraal alle informatie gedupliceerd op te slaan.
Verder veranderen ketens door de manier waarop je ernaar kijkt. Zo is een ketenbenadering van werklozen minder effectief dan een ketenbenadering van jongeren. Door informatie op een andere manier te combineren, kun je grip krijgen op het echte maatschappelijke probleem.
Nadelen zijn er natuurlijk ook. Je hebt als partij onder partijen minder controle over het gebruik, minder controle over levering. Nogmaals, je hebt nog geen oplossing voor semantische verschillen. Beveiliging is lastiger, single sign-on is een uitdaging, autorisatie vereist nieuwe oplossingen en je bent ook weer afhankelijk van de ontwikkelsnelheid van derden. Desondanks: gewoon doen.

 

Verduidelijking door context
De crux is natuurlijk dat tegelijk met dergelijke verschillen hun samenhang bestaat. Als zulk verband van geval tot geval apart gestructureerd moet worden, komt stelselmatige betekenisordening praktisch nooit van de grond. Zonder methode lukt het niet. Dus niet de feitelijke betekenissen en hun feitelijke samenhang zijn het object van wat semantische standaardisatie heet — dat moet die methode zijn waarmee de belanghebbende partijen in het maatschappelijk verkeer hún betekenissen opvoeren, beheren, enzovoort.
Wie eenmaal bedacht is op het primaat van verschillen in het semantische vlak, vindt de voorbeelden voor het oprapen. Zo kan geslacht iets anders betekenen voor een medicus dan voor een ambtenaar van de burgerlijke stand en niet te vergeten voor de persoon in kwestie. Daarvan uitgaande is de vraag gewettigd of die classificaties direct onderling gerelateerd kunnen zijn. Meestal luidt het antwoord ontkennend. Die classificaties zijn niet voor niets afwijkend. Desondanks bestaat er wel degelijk verband, in dit geval zijn het eigenschappen van een en dezelfde natuurlijk persoon maar geldig voor verschillende zogenaamde contexten. Het voert hier overigens te ver om het benodigde en toereikende contextmechanisme te schetsen. Dat is echter de sleutel tot beheersbare semantiek op de schaal van informatieverkeer waarvoor IF onontbeerlijk is als voorwaarde voor concrete interoperabiliteit.

 

 

Hoe past de postcode?
Voor Nederland is ook de postcode illustratief voor afweging. De oorspronkelijke context is die van postbezorging. Dergelijke informatie kent ruimschoots ander gebruik bij de gratie van algemene beschikbaarheid. Nota bene, de moeite van het zoveelste eigen register kan een burger, bedrijf of instelling zich besparen.
Zodra informatie aldus contextueel verbijzonderd geborgd is, in dit voorbeeld dus de complete verzameling Nederlandse postcodes, kan tot en met zulke informatie in het IF opgenomen zijn. Dat kan dan ook gebeuren met andere classificaties die door en voor traditionele maatschappelijke sectoren c.q. domeinen zijn ontwikkeld.

 

 

Van uitwisseling naar echte service

Voor waardering van semantische dynamiek geldt ten slotte het volgende. Er heerst nog een reflex vanuit het achterhaalde paradigma van geïsoleerd werkende informatiesystemen. Dan verlangt het ene systeem van een ander informatie als ware zij grondstof. Zodra de grondstoffen verzameld zijn, gaat het ene systeem dus zelfvoorzienend, net zo geïsoleerd als altijd aan de slag. Het is alsof het ene systeem zijn vraag toch helemaal zelf beantwoordt. In de netwerkmaatschappij moet dat optimaal anders. Het andere systeem levert geen kale grondstoffen meer, maar bewerkt zijn eigen grondstoffen en geeft het resultaat pas als antwoorden. Daarmee kan het vraagsysteem verder. Dat is de essentie van informatieverkeer in de netwerksamenleving. Geef daarvoor ruimte door raamwerk.

 

 

Olf Kinkhorst is directeur van Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI).
Pieter Wisse is informatiekundig ontwerper.

 

 

november 2007 – april 2008, webeditie 2008 © Olf Kinkhorst en Pieter Wisse.

 

 

Eerder verschenen in: Informatie, jaargang 50, april 2008.