Professor T.

Pieter Wisse

Ik had weer eens iets niet begrepen, nu het verschil tussen academisch en wetenschappelijk.

 

Vanaf 1992 tot en met 1994 publiceerde ik een column in Informatie. Alweer sinds 1995 doe ik dat in Informatie Management. De afleveringen waarin ik mijzelf portretteer als slachtoffer van bedrog, blijken steevast hoog gewaardeerd. Als ik maar niet zeur over persoonlijk leed, maar het onrecht met zelfspot draag en aangeef dat ik strijdvaardiger dan ooit doorploeter. Debet aan mijn schade ben ikzelf volgens zo'n waargebeurd verhaal dan door aanvankelijke goedgelovigheid, vaak herhaald tegen beterweten in. Dat is ronduit tragisch en de oude Grieken waren terecht verzot op het genre van de tragiek.

Ditmaal, in een dubbellange aflevering die ik in eigen beheer uitgeef, is professor T. de kwade bedrieger. Een wederzijdse vriend vond dat ik eindelijk maar eens academisch moest promoveren. Hij meende dat professor T. graag mijn promotor zou willen zijn. Met aarzeling begon ik aan ons eerste gesprek. Want dat idee van een promotie was natuurlijk niet nieuw. Daarover had ik in de loop der jaren met allerlei informatiekundige hoogleraren contact. Maar telkens stuitte ik op een angstige ijdeltuit. Ik verzeker u dat die combinatie weliswaar voor een academische carrière vruchtbaar is, maar wetenschappelijk stagnatie betekent. Omdat mij wetenschap interesseert, nam ik steeds snel afscheid.

U weet het waarschijnlijk nog niet, maar ik heb een informatiekundig oeuvre op mijn naam dat aanzienlijk verder reikt dan columnafleveringen. Als ik daarmee iemand in het wetenschappelijke circuit benaderde, heette het steevast dat het onsystematisch was. Dat is bedoeld als synoniem voor ònwetenschappelijk. Het was echter duidelijk dat zij zich er niet in wilden verdiepen, zeker niet als zij mijn ideeën als bedreiging voor hun positie beschouwden. U denkt misschien, netzo naïef als ik ben en blijf, dat een mens het interessant vindt als hij iets kan leren. Uit angst voor gezichtsverlies is de dooddoener echter vlot geboren.

Van professor T. nam ik daarentegen gretig aan dat hij ànders was. Hij verkondigde immers luid conceptuele innovatie te stimuleren. Als ik de ontwikkeling van de informatiekunde een essentiële impuls kon geven, wilde hij dat beslist promoten. Voor mijn vernieuwende bijdragen gaf hij alle ruimte en ik kon ook gerust mijn gang gaan om heersende onzin te ontmaskeren. Dat is allemaal toch èchte wetenschap, nietwaar? Er is (weer) open discussie nodig, zodat de discipline en het beroep van de informatiekunde dynamiek verkrijgen. Hij ging ervoor, zei hij bij herhaling.

Aangenaam verrast, besloot ik de allerhartelijkst klinkende uitnodiging aan te nemen. Ideeën had ik genoeg, dus sloeg ik meteen bezeten aan het werk. Professor T. maakte in dat stadium zijn rol als promotor volledig waar. Hij vond het allemaal geweldig, adviseerde mij gelukkig tot enige beperking en droeg enkele aandachtspunten aan die hij graag ook behandeld zag. Dat was prima en ik genoot ervan. In recordtijd had ik mijn proefschrift klaar. Dat keurde professor T. goed en daarvan stuurde hij exemplaren naar de leden van de inmiddels geformeerde promotiecommissie. De promotiedatum werd vastgesteld. De formele beoordeling stelde niets meer voor, kreeg ik toegelicht, want de reacties op de eerdere en nagenoeg identieke conceptversie waren immers al zonder uitzondering positief. Zo vlot was het nog nooit gegaan, riep hij uitgelaten.

Aan de onderwijsinstelling waaraan professor T. verbonden is, coördineert de rector magnificus de beoordelingsprocedure. Twee van de oorspronkelijke acht commissieleden meldden hem dat zij zich in tweede aanleg terugtrokken. Zij veroorloofden zich desondanks een veroordeling, wat zonder bewijsvoering uiteraard niet klopt en al helemaal niet als je je verder aan aansprakelijkheid onttrekt. De rector werd er waarschijnlijk toch zenuwachtig van. Van de resterende leden leverden er twee een zeer negatieve beoordeling in. Dat kàn, maar klopt ook weer niet als er geen redelijke overwegingen volgen. De rector moet steeds meer reputatieverlies hebben gevreesd. Nog steeds was dat geen probleem, verzekerde de promotor mij, want vier leden waren sterk vóór. Dat is keurig de tweederde meerderheid die het promotiereglement eist.

Maar zo reglementair werkt dat helaas evenmin in de belangenkuil van de academische politiek. Juist de tegenstanders verhieven hun stem. En mijn promotor? Ging hij eindelijk tot de terechte aanval over? Hij moet passief gebleven zijn. De rector regisseerde het overleg van de bijeengekomen commissie zo, dat de uitslag luidde dat het proefschrift helemaal anders moest. En daarvoor moest de promotor nu zelfs eerst een plan van aanpak bij de rector en de rest van de commissie indienen. Wat ik ervan vond, telde al helemaal niet. Ik was immers niet bij dat overleg aanwezig en hoedanook slechts kandidaat. Het leek het belangrijkste voor de verzamelde heren dat zij tenminste niet de onderlinge sfeer verknoeid hadden door een openlijke confrontatie. Wie zich het aggressiefst toont, wint dan blijkbaar ook van een meerderheid. Aan inhoudelijke argumenten is, geloof ik, niemand toegekomen. Dat is natuurlijk ook niet eenvoudig, als je het proefschrift in conceptversie al helemaal niet en in de finale versie slecht en uiterst selectief gelezen hebt.

Professor T. is bij nader inzien bestuurlijk en wetenschappelijk incompetent. In het algemeen hielp zijn zwakke persoonlijkheid mijn zaak evenmin. Hij liet zich als een kleuter onder curatele van de rector en promotiecommissie stellen om mij tot de gewenste veranderingen te bewegen. Ik heb daarover op zijn verzoek even serieus nagedacht. Maar zonder enig fatsoenlijk argument tegen de inhoud van mijn proefschrift acht ik het ridicuul om iets te veranderen, laat staan om wat neerkomt op een totaal nieuw proefschrift te produceren. Daar komt bij dat ik de schriftelijke beoordeling van de twee tegenstanders in de commissie aangereikt kreeg. Ik heb heus geprobeerd om bezwaren erin te ontdekken die hun rigoreuze afwijzing rechtvaardigen. Ik herken echter slechts een combinatie van vooringenomenheid en oppervlakkigheid. Hun fundamentalisme leidt allesbehalve tot de open, wetenschappelijke discussie waarop ik me zo verheugd had.

De pogingen tot ontwijken van inhoudelijke discussie klonken zelfs of het leek dat ik een probleem vormde waar ze het liefste helemaal vanaf wilden. Dan kan ik eindeloos nieuwe wetenschappelijke proefschriften voortbrengen, maar langs dergelijke verbeten wachters van het academisch bastion kom ik nooit. Ik heb echt wel iets beters te doen. Dat vinden mijn echtgenote en kinderen ook.

Ik deed dus niet meer mee aan wat zich als poppenkast ontpopt had. Zolang ik niets overtuigends hoorde, was en bleef ik klaar met het proefschrift, punt. Professor T. liet ik weten dat hij weer ernst moest gaan maken met zijn rol van promotor, niet in het minst omwille van zijn eigen reputatie. Hij was immers in zijn eigen milieu in de hoek gezet. Ondanks enkele oproepen van mijn kant heeft hij sindsdien niets meer van zich laten horen.

Nee, dat klopt niet. Toen ik professor T. op de oorspronkelijk geplande promotiedatum naar voortgang vroeg kreeg, reageerde hij zowaar. Hij noemde zich zwaar ziek. Daarmee zei hij zoveel dat (a) hij niets aan de ontsporing kon doen en (b) ik ook voor de toekomst niets van hem moest verwachten. Verder bleef hij zich gedragen als boodschappenjongen van de promotiecommissie. Ik besloot scherper dan ooit te testen of hij inderdaad zèlf tot niets (meer) in staat was. Daarom daagde ik hem uit zijn eigen mening te geven. Hij moest zijn verantwoordelijkheid tegenover mij niet langer ontlopen, stelde ik voor de zoveelste keer ronduit. Want wie is er ook alweer 'mijn' promotor, formeel aangesteld en betaald van uw en mijn belastinggeld? Wie heeft eerder mijn proefschrift zo enthousiast formeel goedgekeurd?

Met onvermoede snelheid kwam ditmaal zijn reactie. Professor T. deelde al de dag erop mee dat hij zich als mijn promotor zou terugtrekken. Zijn redenen? Opnieuw zijn gezondheid. Maar hij had vooral het gevoel dat ik hem mijn vertrouwen niet meer schonk. Je moet het maar durven beweren. Waarschijnlijk lukt dat, en verhoudingsgewijs ook nog zo bliksemsnel, slechts uit grote angst. Maar het is natuurlijk een bizarre omkering van gevolg en oorzaak. Hij beseft uiteraard waarop ik hem aanspreek. Ik doe dat juist formeel op zijn maatschappelijke rol als promotor omdat enige discussie over vertrouwen in zo'n stadium vruchteloos is. Maar wat hij niet durft, is zich verzetten binnen het academische stelsel. Kortom, daar èn waar hij afgeleid vruchten ervan plukt als adviseur, commissaris ed is hij bang voor zijn hachje. Ook voor hem ben ik blijkbaar allang geen academische kans meer, maar een probleem omdat ik de rust onder (adspirant)professoren verstoor. Nu hij moet, kiest professor T. partij voor de gevestigde macht. Ik wilde dat gewoon even duidelijk krijgen. In zijn wereld sta ik zwak. Mij denkt hij te kunnen negeren ten faveure van zijn eigen positie. Dat ziet hij nog scherp, want waar kan ik terecht? Een eventuele klacht is kansloos, omdat de academische rijen juist dan gesloten raken. Satire, zoals hier, heb ik ook niet ingezet als middel om professor T. tot constructieve actie te bewegen. Wat ik ermee hoop te bereiken is dat u zich de teleurstelling bespaart die ik tenslotte ervoer. Hoedt u voor professor T. en handlangers! Niets vernieuwing, dus. Niets promoten. Dat was allemaal onbetrouwbare verkooppraat.

Hoopt professor T. dat ik vroeg of laat vanzelf ophoud met mijn appèl aan zijn verantwoordelijkheid? Als promotor val ik hem inderdaad niet meer lastig. Het heeft even geduurd, maar ik weet eindelijk dat het zonde is van mijn tijd en energie. Hij doet er toch niets aan, maar aansprakelijk voor mijn schade is en blijft professor T. natuurlijk.

Zulke academici veronderstellen dat ik mijn werk en hun mishandeling ervan simpel in de doofpot laat stoppen. Als er echter iets is dat ik van hun onwetenschappelijke, academische samenzwering leerde is het wel versterkt geloof in wat ik ter verbetering van de informatiekunde voorstel. Wat dat tot dusver is, kunt u in mijn publicaties nalezen. Natuurlijk zorg ik er ook voor dat wat ik oorspronkelijk als proefschrift opstelde, op korte termijn toch verschijnt. Noteert u de titel alvast? Graag nodig ik u uit Semiosis & Sign Exchange: conceptual grounds of business information modeling te beoordelen. Netzo graag ga ik erover een serieuze discussie met u aan.

Nogmaals, op inhoudelijke kritiek die hout snijdt wacht ik nog. Ik beklemtoon dat ik met beargumenteerde kritiek geen moeite heb, integendeel. Die is altijd inspirerend, vooral als een verantwoorde repliek extra moeite kost. Uit die spanning groeit vaak weer iets nieuws. Daarom wilde ik het promotiespel onder begeleiding van professor T. weleens meespelen. Maar pogingen tot respectloze gezagsuitoefening bestrijd ik, als het even kan. En ik blijf voor dat promotiegenootschap zeker niet nieuwe schotpogingen wagen, als de scheidsrechters zonder opgaaf van hun redenen voortdurend het doel uit de baan van mijn schot verwijderen.

Het lijkt zuur voor me dat die promotie niet doorging. Maar het is graag, of niet. Zoals het volgens de direct betrokken academici zou moeten, stel ik er zelfs een eer in deze promotie te ontlopen. Ik kàn mijn werk niet zelf ontluisteren, en sta evenmin verkrachting door een ander toe. Als mijn extra bijdrage aan de informatiekunde in het bijzonder en aan wetenschap in het algemeen is er nu bijgekomen dat ik waarschuw tegen types zoals professor T.

 

© september 2000, webeditie 2001.