Postmoderne kritiek

Pieter Wisse

Richard Coyne is aan de Universiteit van Sydney verbonden als hoofddocent van de Faculteit Architectuur- en Ontwerpwetenschappen. Dat moet een inspirerend werkklimaat zijn, daar in Australië, want anders begrijp ik niet hoe Coyne zo´n indrukwekkende tekst schreef. En omdat de Amerikaanse uitgever tekende voor zorgvuldige vormgeving en uitvoering, ligt er alles bijelkaar met Designing Information Technology in the Postmodern Age een prachtig boek.

 

 

kritiek op modernisme

Drie stellingen over filosofie en informatietechnologie behandelt Coyne. De eerste luidt dat filosofie meespeelt in het praktisch handelen van mensen, inclusief de inrichting van hun gemeenschap/samenleving. Ontwerp van informatievoorziening vormt daarop geen uitzondering. Ook uit ontwerp spreekt dus altijd een wezenlijke opstelling, zeg een filosofie. En omgekeerd beïnvloedt de omgang met (informatie)technologie de manier waarop iemand de wereld over het algemeen interpreteert.

Wat die wezenlijke opstellingen betreft, reikt Coyne een handige indeling aan. (Mede) ten opzichte van technologie, zegt hij, stelt een mens zich conservatief, pragmatisch, kritisch of radicaal op.

De conservatieve houding komt overeen met het rationalisme van de Verlichting. Tegenwoordig is dat het modernisme van het logisch positivisme. Vanuit de andere drie stromingen, die Coyne allemaal onder de noemer van het postmodernisme plaatst, en dat mi in oplopende mate doet, blijkt er van alles en nog wat op dat rationalisme/positivisme af te dingen. Als tegenspelers voert Coyne vooral Heidegger en Derrida ten tonele, waarbij hij ook nogeens — tot mijn genoegen — Derrida tegenòver Heidegger plaatst. In zijn toelichting op hun geschriften vind ik hem op z´n best. Coyne beschikt over de didactische eigenschappen om met samenvattingen te verduidelijken, zonder de oorspronkelijke werken te schaden. Ik heb geen enkele behoefte dat om mijn beurt beknopt te vertellen; als krachtigste aanbeveling laat ik het bij een verwijzing naar Coyne´s verhaal.

 

 

deconstructie

Met het instrumentarium van Heidegger en Derrida werkt Coyne zijn tweede stelling uit. Hij meent dat het liberaal pragmatische de leidende filosofie van de informatiemaatschappij is. Een reden waarom dat echter lastig herkenbaar is, aldus Coyne, is dat de retoriek van het logisch positivisme overheerst. Daarin voeren termen als model, systeem en methode de boventoon.

De kritische procedure die Coyne consequent toepast, verloopt als volgt. Hij begint steeds met presentatie van de rationele, dus moderne interpretatie(s) van een verschijnsel. Daarna komt netzo steevast de typisch postmoderne ingreep van de deconstructie. Want onveranderlijk blijkt zo´n begrip zijn eigen oppositie te verduisteren. Via een oppositionele interpretatie kan hij tenslotte simpel verklaren, dat een systeem in de praktijk als regel ònsystematisch gedrag vertoont, dat een methode vooral ook ònmethodisch werkt, dat participatie vaak neerkomt op uitsluiting van deelname enzovoort. Cyberspace en virtual reality, twee verschijnselen waarmee Coyne wat uitgebreider het hermeneutische spelletje speelt, verkrijgen in moderne retoriek eveneens onhoudbare betekenissen. Dankzij postmoderne kritiek komt nuchtere oriëntatie op wereld, ruimte, lokatie en werkelijkheid binnen bereik.

Het komt er allemaal op neer dat absolute grondslagen onhoudbaar zijn. Dat is kenmerkend voor het postmodernisme. De enige constante is de beweging, het spel waarin niet zozeer overeenkomsten, maar verschillen tot betekenissen voeren. Dat is een spel zonder begin en einde. Zonder vooropgezette koers. Voor succes bestaat geen bovenmenselijke maat. In de onmiddellijke praktijk bepaalt elke speler zijn waardering die eventueel veranderlijk is. Dus, nogmaals, liberaal pragmatisme. In plaats van (vaste) methoden verdienen daarom (lossere) metaforen de voorkeur. Het voordeel dat een metafoor biedt, bestaat uit de ruimte om verschillen niet te veroordelen, maar juist te benutten voor aanpassingen van inzicht.

 

 

algemene inleiding

Als derde stelling poneert Coyne dat het mogelijk is om helder over hedendaagse filosofie te schrijven. Of hem dat lukte, vermeldt hij niet zèlf. Zulke bescheidenheid siert hem, maar in deze boekbespreking kom ik niet om een expliciete conclusie heen. Die luidt dat ik Coyne in dit opzicht het meest geslaagd vind, ik zei dat hierboven eigelijk al. Het gemak waarmee hij inleidt tot het postmoderne denken, maakt indruk.

 

 

kleine doelgroep

Mijn positief oordeel over het boek draagt een sterk postmodern karakter, dat besef ik. Volgens de moderne traditie zou ik me bijna uitsluitend moeten richten op ontbrekende overeenkomst met mijn eigen ideeën, die ik danook voor absoluut juist zou houden. Dan maakt Coyne onvermijdelijk fouten, waarop ik hem als criticus fijntjes of zelfs botweg moet wijzen. In het postmoderne licht ben ik daarentegen geneigd verschillen als bron van inspiratie te beschouwen. Dankzij afwijkingen blijft het spel van betekenissen tenminste volop in beweging. De criticus heeft nu geen bevoorrechte positie ten opzichte van de auteur, maar (h)erkent het spel en doet eraan mee.

Zo verzin ik een metafoor voor het boek waarmee ik me afvraag of het gebruiksvriendelijk is. Dan moet het onder meer gemakkelijk te begrijpen zijn. Is dat ook zo? Ik voorspel dat een lezer zonder filosofische voorbereiding er al na enkele pagina´s afscheid van neemt. En het kostte mijzelf anderhalve maand van intensieve lectuur. De compacte zinnen vroegen volle concentratie. Maar als ik inderdaad mijn aandacht schonk, kon ik Coyne uitstekend volgen. Hoezo, gebruiksvriendelijk? Het is meer de vraag, wie er zulke inspanningen voor over heeft. Dat Coyne geen concessies doet, wèl samenvat, maar niet populariseert, waardeer ik zeer.

Om het publiek voor het boek enigszins te benoemen, pleit ik ervoor de vier genoemde filosofische opstellingen niet nevengeschikt, maar inkapselend te interpreteren. Hiermee bedoel ik ondermeer dat een bepaalde opstelling altijd elementen bevat van wat zij aan andere opstellingen omvat. De pragmatische, bijvoorbeeld, staat dan niet tegenover de conservatieve. Het lijkt me vruchtbaarder ervan uit te gaan dat de conservatieve in de progmatische opstelling besloten ligt. Voorts verwissel ik de kritische en pragmatische opstelling. Het effect daarvan is dat de kritische opstelling deel van de pragmatische en de pragmatische tenslotte(?) deel van de radicale opstelling uitmaakt.

Mijn voornaamste bedoeling met de inkapseling van filosofische opstellingen betreft hier overigens niet expressie, maar interpretatie. Als voor begrip altijd een ruimer perspectief nodig is, volgt daaruit dat kritiek op rationalisme/positivisme tenminste een kritische opstelling vergt enzovoort. Zo geredeneerd, is de gebruiksvriendelijkheid van Coyne´s boek — en, neem ik aan, ook van deze boekbespreking — beperkt tot wie in filosofisch opzicht radicaal denkt. Een ruimer perspectief hoeft trouwens ook weer niet, want kenmerkend voor dat soort radicalisme is juist dat zij haar eigen grondslagen ... radicaal bekritiseert. Maar wie bijvoorbeeld in conservatisme is blijven steken, zal Coyne´s boek onbegrijpelijk vinden.

Voordat ik me verder over een Nederlandse doelgroep voor het boek uitspreek, maak ik enkele opmerkingen naar aanleiding van de titel ervan. Die titel plus ondertitel vind ik een sterk ontwerp. Het is de optimale configuratie van modieuze termen. Maar wat blijft ervan over? Allereerst ben ik het met Coyne eens dat, in het kader van praxis en gemeenschap, ontwerp geen geprivilegeerde status verdient. Dat is logisch gevolg van radicale kritiek. Dezelfde behandeling krijgt informatietechnologie. Dat blijkt niets anders dan een verschijningsvorm van technologie. Het meest toepasselijk is daarom Technology in the Postmodern Age. Zelfs de aanduiding van technologie kan trouwens weg. Maar wat blijft er dan nog over?

Soms illustreert Coyne zijn standpunten weliswaar aan de hand van informatietechnologie, maar dat blijft incidenteel, niet structureel. Nog minder gaat hij op specifieke ontwerpactiviteiten in. Dit draagt er allemaal toe bij dat ik zijn boek vooral een algemene inleiding tot postmoderne filosofie vind.

Een ander probleem met het identificeren van een doelgroep is de kennelijke worteling van Coyne in het academisch milieu. Nergens merk ik dat hij ervaring heeft met, bijvoorbeeld, bestuurlijke toepassing van informatietechnologie. Zijn ideeën over die technologieën drukt hij redelijk naïef uit, evenals wat hij van ontwerp en ontwerpen denkt. Daardoor blijft een enorm domein van praxis in gemeenschap buiten zijn blikveld. En wat de universitaire wereld betreft, overschat Coyne mi de praktijk van het liberaal pragmatisme. Als buitenstaander heb ik juist de ervaring dat Nederlandse hoogleraren ed nog wel willen koketteren met postmoderne retoriek, maar dat hun daadwerkelijk gedrag (praxis) conservatief is. Wie met een radicale analyse komt, kan rekenen op kritiek dat het juist methodisch, systematisch moet. Dat heet dan zgn rationeel. Ik ga daarin verder dan Coyne; er bestaat een postmoderne rationaliteit, een postmoderne logica die ergens onder meer de moderne varianten omvatten. Het spel van metaforen is, althans in de geëigende werkelijkheidsdomeinen, zelfs rationeler dan de lijn van methoden. Wie dat niet begrijpt, moet het boek vooral aanschaffen — want Coyne verdient zeker ook een financiële beloning voor zijn werk —, maar zal er nooit wijzer van worden. De tragiek is dus dat de waardering van zo´n mooie tekst onherroepelijk beperkt blijft. Wie zich desalniettemin tot de kleine doelgroep rekent, hoop ik niet alleen tot aanschaf, maar vooral ook tot intensieve lectuur geprikkeld te hebben.

 

© 1996, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie, jaargang 38, oktober 1996, en Informatiekundige ontwerpleer (Information Dynamics, 1999).