Over kosten

transactieketens met subjectieve deelnemers

Pieter Wisse

Hoe langer ik nadenk, des te oninteressanter vind ik een onderwerp als kosten van informatievoorziening. Althans, wanneer dat tot geld beperkt blijft. En zolang het om pogingen tot absolute objectivering gaat. Wat mijzelf betreft, komt de groeiende weerzin voort uit het besef dat geld op zichzèlf geen waarde vertegenwoordigt. Geld is daarentegen gereedschap waarmee een mens zijn subjectief waardeoordeel over een produkt of een dienst uitdrukt. Het is niets meer, niets minder dan zulk gereedschap voor maatschappelijk verkeer.

Mag ik even voor amateureconoom annex -psycholoog spelen? Wanneer iemand meent dat een waarde die hij met een produkt/dienst kan verkrijgen (min of meer) gelijk is aan de op te offeren waarde, bestaat een gunstig klimaat voor een maatschappelijke transactie. Elke transactie is en blijft trouwens ruilhandel. Daarin kan geld echter (tijdelijk) een direct produkt of dienst vervangen. Dat gebeurt meestal eenzijdig. De vèrkoper offert zijn waarde op in de directe vorm van een produkt of dienst en verkrijgt daarvoor geld als plaatsvervangend waardemiddel. Bij de koper is het natuurlijk precies andersom.

De subjectiviteit van waardeoordelen verklaart waarom transacties niet identiek, uniform verspreid in de menselijke samenleving gebeuren. Waar bijvoorbeeld de één veel geld voor over heeft, en dus langs die omweg alle waarden die hij dáárvoor opofferde, wenst iemand anders het produkt in kwestie met geen stok aan te raken. Een kwestie van smaak, heet dat kortweg.

Dat uitgangspunt van subjectiviteit is wezenlijk om ook rondom kosten van informatievoorziening allerlei verwarring te bestrijden. Door relevante gebeurtenissen als transacties tussen betrokken partijen te bestempelen klaart het probleem nog meer op. Neem de ontwikkeling van een bepaald informatiesysteem waarvoor het ontwerp voltooid is. Stel dat er een opdrachtgever is die daarvoor (mensen van) een extern software house wil inzetten. De spanning is evident. De opdrachtgever wenst een garantie voor kwaliteit, en wil uiteraard gaarne zo weinig mogelijk betalen. Let op de volgorde. Eérst kwaliteit, dan prijs. Vanuit zijn optiek betekent dat volgens mij dat er zo weinig mogelijk ontwikkelaars aan het werk moeten. Maar dat moeten wel hele goede zijn. Gelet op zijn prioriteit, wil de opdrachtgever daarvoor ook best extra betalen. Per saldo is hij voordeliger uit. Want veel ontwikkelaars gaan elkaar vooral in de weg lopen. Als het ook nog eens slechte ontwikkelaars zijn, kan een ontwikkelproject hopeloos verstrikt raken door interferentie van hun geknoei.

Maar hoe zit het in verband met diezelfde transactie met dat software house? Het zal ongetwijfeld dezelfde prioriteit als de opdrachtgever belijden. Dat wil zeggen, dat kwaliteit als doelstelling bovenaan vermeld staat. Over omzet- en winstgerichtheid krijgt de opdrachtgever zelfs niets te horen. De praktijk is echter vaak dat het software house de winst voorop stelt, zeker als het zich in de markt voor zgn detachering positioneert. Wat volgens dit perspectief dus aantikt, is niet een ontwikkelbezetting met weinig zware mensen, maar één met veel lichte. Als dat per persoon voor hetzelfde tarief kan, is het helemaal mooi. Voor het software house zijn de 'lichte' medewerkers goedkoper. Dat is meteen al dubbel plus. En de vicieuze cirkel van slechte kwaliteit, interferentie dus, werkt zelfs als mutiplier voor omzet en winst, tenminste wanneer de dienstverlener op basis van uren-maal-tarief mag blijven rekenen.

Het is een probleem dat vrijwel geen enkele opdrachtgever de kwaliteit van de gestuurde ontwikkelaars kan beoordelen. Zolang het software house erin slaagt om elders geloofwaardige oorzaken voor vertraging en gebrekkige kwaliteit van het resultaat aan te wijzen, nemen omzet en winst alsmaar toe. Vanuit de subjectieve beleving van waarden bij (de leiding van) zo'n software house is dat gedrag in materieel opzicht trouwens volstrekt begrijpelijk. Moreel keur ik het af, maar ja, ik heb dan ook geen software house/detacheringsbureau met de overeenkomstige mentaliteit en subjectief waardeoordeel.

Intussen zit de opdrachtgever met een fundamenteler probleem. Wie valt er eigenlijk te vertrouwen? Botweg gezegd, niemand. Daarom is objectief inzicht in kosten een fictie. Want elke partij heeft zo zijn eigen belang(en) om de opdrachtgever tot transacties te verleiden. En natuurlijk is het te eenzijdig om slechts de opdrachtgever als potentieel slachtoffer af te schilderen, dat snap ik ook wel. Als het aanbod de vraag overtreft, ziet juist de opdrachtgever zijn kans schoon om 'zijn' idee over kosten tot maat te verheffen. Dan zijn het — voor dàt gedeelte van de varkenscyclus — de leveranciers die achter de feiten aanlopen.

Voor helder zicht op kosten geldt voorts als complicerende factor dat de meeste transacties niet op zichzelf staan, maar een schakel (moeten) vormen in wat vaak een langdurige keten is. Zo leidt ontwikkeling van een informatiesysteem onherroepelijk tot een onderhoudsbehoefte. Maar wie pleegt dat onderhoud? De slechte ontwikkelaar die vervolgens tevens de opdracht voor onderhoud verwerft, schrijft als het ware met dubbel krijt. Overigens maakt samenhang tussen transacties duidelijk dat voor complexere veranderingen de verplichting tot zgn europees aanbesteden onrealistisch is. Want als een verandering wat langer duurt, en daarom qua geldbesteding boven een bepaald bedrag komt, moet de relatie tussen partijen centraal staan. Daarbinnen komen pas afzonderlijke transacties aan de orde. De vernauwing tot één of slechts enkele transacties, en verder niets, vormt een extra risico.

Het ligt met kosten dus allemaal niet zo simpel. Daarom vind ik ook de vraag "Wat mag informatievoorziening kosten?" kortzichtig. Tenminste, als er niet allereerst andere vragen gesteld èn beantwoord zijn. Inderdaad, om welke concrete partijen gaat het? Welke relatie? Voor welke concrete transacties? Welke subjectieve waarden zijn voor verkrijging, respectievelijk opoffering in het spel? Hoe verhoudt zich die ene transactie tot andere transacties in een eventuele reeks waardenuitwisselingen?

 

© 1995, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie, jaargang 37, 1995, nr 12.