Opgeruimd staat netjes

Pieter Wisse

Cycli van achtereenvolgende informatietechnologieën zijn met organisatie-ontwikkeling optimaal beheersbaar.

 

Nolan, dat is voor alweer wat oudere automatiseerders een bekende amerikaan, verkondigde de theorie van vier fasen. In de praktijk gebeurt verspreiding van automatiseringsmiddelen nu eenmaal zo, luidde zijn verhaal. Vervolgens kreeg zijn stelling bijna onaantastbare status. Vele automatiseerders gingen de Nolan-fasen niet meer als bruikbare verklaring zien, maar als strenge norm voor het verloop van hun veranderingsprocessen. Er kwam zelfs een adviesbureau waaraan de publicist van de fasentheorie zijn naam leende. Volgelingen verstarden de hypothese tot methode. Dat is het bekende verhaal. Het is dus tijd voor relativerende opmerkingen.

Voor wie zeer gehecht is aan het idee van ontwikkeling volgens fasen, voeg ik er allereerst eentje toe. Dat is opruimen. Deze vijfde fase benadrukt dat er talloze technologieën zijn, niet één universele informatietechnologie. Het boek is dan een voorbeeld van een informatietechnologie. En de film. Weer een ander voorbeeld is het mainframe. Actueel is onder meer de client/server als informatietechnologie.

Het verschil is dat Nolan circa twintig jaren geleden blijkbaar dacht dat er maar één informatietechnologie bestond. Dat was, inderdaad, hèt mainframe. Daarop baseerde hij zijn fasentheorie. Wij zouden nu moeten herkennen dat er inderdaad talloze (soorten) technologieën zijn, elk met eigen karakteristieken die de (on)mogelijkheden van verspreiding ervan beïnvloeden. Dat doet Nolan zèlf overigens inmiddels ook, maar ik vrees de methode uit zijn naam niet. De oorspronkelijke fasen van Nolan en de achterhaalde interpretatie ervan benadrukken dus gecentraliseerde gegevensverwerking en specialistische ondersteuning. Zoals gezegd, is dat eenzijdige accent in universele betekenis niet meer van-de-tijd.

Ikzelf geef er de voorkeur aan de oorspronkelijke vier fasen als volgt te noemen: proberen, aanpassen, beheren en verzadigen. En daar komt eveneens voor een bepaalde technologie dus vroeg of laat opruimen achteraan. Deze vijf fasen zijn algemener geldig. De afsluitende fase die ik toevoeg, wijst erop dat wij niet meer kunnen denken in eenzijdige vooruitgang op basis van één enkele technologie, maar in cycli die uiteraard op elkaar afgestemd moeten zijn. De volgende technologie volgt nooit strak een eerdere op. Er is met het oog op continuïteit altijd een kortere of langere periode van parallelle toepassing, maar uiteraard in afwijkende fasen.

Een ruimer perspectief ontstaat met het accent op verspreiding. Dit in tegenstelling tot fixatie op een specifieke technologie. Het blijkt dan dat sinds tientallen jaren onderzoek naar zgn. diffusion of innovations bloeit. Zie bijvoorbeeld het gelijknamig overzichtswerk van E.M. Rogers (Diffusion of Innovations, The Free Press, derde editie, 1983).

Dat is echter nog lang niet alles. De zwitserse ontwikkelingspsycholoog Piaget stelde tijdens de eerste helft van deze eeuw een theorie op voor de intellectuele ontwikkeling van de (jonge) mens. Zijn ideeën zijn belangwekkend omdat hij die ontwikkeling plaatst in het kader van toenemende vermogens tot informatieverwerking. Het is de moeite waard de analogie met dergelijke vermogens van een organisatie eens te bekijken. Het blijkt dat bij toegenomen vermogen een kwalitatief àndere technologie hoort. Of, omgekeerd geformuleerd, de organisatie die vasthoudt aan die ene informatietechnologie kan daarmee haar eigen ontwikkeling blokkeren. Opruimen, dus. Maar niet voordat een andere informatietechnologie levensvatbaar is.

En dan zijn er ideeën van Vygotsky, een russische psycholoog. Ik kan mij overigens nu helemaal voorstellen dat bij lezers de schok der herkenning uitblijft. Maar goed, toch interessant want dat was rond de jaren dertig een vooraanstaande onderwijshervormer in zijn land. Zijn pedagogie veronderstelt twee zones. Er is in de eerste plaats de zone van zgn. actuele ontwikkeling van het individu. Dat is wat er gebeurt zonder verdere beïnvloeding, dus wat het individu in z'n eentje klaarspeelt. Dan is er ten tweede de zone van wat naaste ontwikkeling heet. Hiertoe rekent Vygotsky de ontwikkeling waartoe het individu onmiddellijk in staat is, maar dan wèl onder stimulerende begeleiding. Dus nog niet op eigen kracht (want dan zou het immers actuele ontwikkeling zijn). De pedagogische praktijk vergt volgens hem dus nadere differentiatie. Twee individuen, bijvoorbeeld, kunnen zich weliswaar in dezelfde zone van actuele ontwikkeling bevinden. Maar wellicht kennen zij tegelijk heel verschillende zones van naaste ontwikkeling. Het is hopelijk duidelijk dat een één-dimensionaal begrip als fase nu niet toereikend meer is. Er zijn daarentegen twee zones die in samenhang tellen.

Geen nood. Met veel van wat hierboven aangestipt is, zijn wij in onze werkomgeving allang prima vertrouwd. Wij kennen het alleen anders, namelijk als organisatie-ontwikkeling. Dat werkt echter slechts optimaal met de passende begeleiding in de zone van naaste ontwikkeling van de organisatie. Anders niet. Wie dit snapt kan gericht blokkades in de organisatorische informatievoorziening opheffen.

 

© 1995, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie Management, 1995, nr 12 en Stijlbreuk in bestuur (Information Dynamics, 2001).