Pieter Wisse
Filosofie kent een tak die wetenschapsfilosofie heet. Denkers houden zich daar bezig met de vraag wat een wetenschappelijk bewijs kenmerkt. Over cirkelredenering gesproken, het antwoord dient om te bepalen welke activiteiten, informatie enzovoort voor het keurmerk 'wetenschappelijk' in aanmerking komen.
Toch levert zulke achterhaalde wetenschapsfilosofie bruikbaar inzicht. Pakweg een eeuw geleden vonden wetenschapsfilosofen dat een stelling verifieerbaar moet zijn. Met andere woorden, van een heuse wetenschappelijke stelling is haar volkomen waarheid aantoonbaar. Anders is zo´n stelling onwetenschappelijk, punt uit.
In de dertiger jaren van de twintigste eeuw draaide de oostenrijker, later engelsman, Karl Popper dat om. De eis van absolute waarheid is onhaalbaar. De mens weet gewoon te weinig van zijn complexe wereld om waterdicht uit te sluiten dat er niets tegen een stelling in de brengen is. Popper hanteert falsificeerbaarheid ipv verifieerbaarheid als criterium voor de wetenschappelijkheid van een theorie danwel stelling. Een stelling is dus wetenschapelijk, wanneer zij zodanig geformuleerd is dat zij openstaat voor tegenargumenten. Daarom heeft Popper eigenlijk tegelijk iets geponeerd over het criterium voor wetenschappelijke vooruitgang. Want stel dat het lukt om een bepaalde stelling onderuit te halen. Wat dan? Dan luidt de opgave om een nieuwe stelling te ontwerpen, die ongevoelig is voor de argumenten die eerder falsificerend werkten.
Hoewel vanalles en nogwat mankeert aan Poppers eigen stellingen, zijn ze voor ontwerpers en ontwikkelaars van informatievoorziening erg praktisch. Brussaard en Van Rees, die destijds samenwerkten aan de Technische Universiteit van Delft, signaleerden dat allang geleden. Het idee is om een bepaald informatiekundig ontwerp als een wetenschappelijke stelling te beschouwen. Het volgens mij netzo Delftse begrip informatiekunde bestond trouwens pakweg vijfentwintig jaar geleden nog niet. Maar de crux was toen al wèl dat het verkeerd is de absolute wáárheid van een ontwerp te belijden. Het gaat er juist om dat ontwerp, model, of noem maar op, kapot te krijgen. Zolang dat niet lukt, is het in elk geval beter (lees ook: minder slecht) dan andere ontwerpen die de falsificatie niet overleven. Zodra het wel lukt een relevante tegenwerping te verzinnen, moet er domweg een béter ontwerp komen. Dat is in het ingenieursmilieu allemaal volstrekt logisch. Ingewikkeld gezegd komt het neer op dialectiek van analyse en empirie.
De kern van de ontwerpbenadering behelst dus steeds de dubbele vraag: Is het ontwerp voldoende stabiel voor een praktische volgende ontwikkelstap en wat mankeert er voor de langere termijn allemaal nog aan? Dankzij opbouwende kritiek à la Popper kan informatievoorziening zonodig steeds verbeteren.
© 2000, webeditie 2001.
Eerder verschenen in: Informatie, jaargang 43,
januari/februari 2001.