Ontwerper en integriteit

Pieter Wisse

Met de titel van zijn boek zaait hij m.i. verwarring. Robert Grudin schreef Design and Truth (Yale University Press, 2010). Dat vind ik toch te veel lijken, alsof Grudin een absoluut waarheidsbegrip aanhangt. Doet hij bij nader inzien echter niet, gelukkig. Want vooral voor ontwerpers is dat een averechtse werkhypothese. Het klopt volgens mij wèl meteen als de titel bijvoorbeeld design and integrity geluid had. Of als de uitgever staat op waarheid, is zoiets als the designer’s truth ook nog toepasselijk.

Grudin waagt een loffelijke poging om iedereen tot ontwerper te verklaren. Nog belangrijker, hij roept iedereen op zich ernaar te gedragen. Maar ook hij loopt daarbij, zo zie ik het althans, in de onvermijdelijke paradigmaval. Want hoe kan je een paradigma redelijk uitleggen, indien begripsvorming juist dàt paradigma vóóronderstelt? Dat lukt principieel dus nooit.
Zo blijft ook Grudins publiek voor zijn boek beperkt, te weten tot wie reeds bewust ontwerper ... is. Hoe iemand ontwerper wòrdt, is dan inderdaad de hamvraag. Omdat ik het over Grudins boek wil hebben, wijd ik er hier niet over uit. Kortweg de crux: opleiding.

Met wat ik over Grudins boek kan zeggen richt ik me op mijn beurt praktisch ook uitsluitend tot ontwerpers. Het is niet anders. Neem een opmerking als (p. 4):

Design is the purest exercise of human skill.

Wie zich zelfs wezenlijk ontwerper waant, herkent daarin gretig bevestiging. Maar met zo’n zin lukt het om bij èlke beroepsgroep in het gevlei te komen. Wat doet u voor uw werk? Uw liefhebberij? Aha, x! Dat treft, want x-ing “is the purest” enzovoort.

Maar zodra Grudin eenmaal op gang is, wijst hij wel degelijk en duidelijk spanningen aan die niet alleen, maar wel vooràl ontwerpers parten spelen. Zo stelt hij dat een (pp. 4-5)

irony applies to almost all designers. However grand their aspirations, they wait upon the will of people in power.

Zelf had ik daarvoor de term ironie overigens niet gekozen. Maar de zakelijk werkende ontwerper is inderdaad allesbehalve de vrije kunstenaar waarvoor verder vrijwel iedereen haar of hem houdt. Wat ‘de zaak’ voor en van de ontwerper vaak hopeloos ingewikkeld maakt, is dat “people in power” nu eenmaal gauw geneigd zijn om hùn belangen absoluut geldig te beschouwen. Met het ontwerpresultaat krijgen echter tevens allerlei àndere partijen te maken; er zijn vanaf een beetje serieuze opgave veel méér belangen in het geding waarmee de verantwoordelijke ontwerper evenwichtig ‘dient’ te rekenen. In maatschappelijke termen geldt, kortom, principieel dat (p. 6)

[d]esign waits upon its political milieu.

De reductie tot zakelijke transactie tussen opdrachtgever en ontwerper, verder niemand, is vrijwel altijd vals. Er blijft zakelijk aan dat de professionele ontwerper een beloning verwacht voor haar/zijn diensten. De maatschappelijke schaal waarop de verantwoordelijkheid van de ontwerper telt, drukt Grudin als volgt uit (p. 6):

Design’s location in the marketplace gives it a profoundly moral character.

De ontwerper die klakkeloos de machtsfactor volgt die de opdrachtgever ¾in hun relatie ¾ vertegenwoordigt, verliest prompt haar/zijn integriteit (p. 5):

[P]ower [...] can [...] debase design into a fabric of lies.

Daar is Grudin als het ‘ware’ gedwongen om van leugens te spreken, dwz als contrast van waarheid. Ik geef, zoals gezegd, de voorkeur aan de term integriteit ipv waarheid. Waar integriteit ontbreekt, heerst dan bedrog. Dat is zelfs, zeg maar, dubbel oppassen, want (p. 6)

the marketplace, indeed politics itself, is subject to design.

Nu het neoliberalisme gemuteerd is tot politiek darwinisme staan ontwerpers met hun integriteit nòg sterker onder druk. Zoals kanariepietjes van hun stokje gaan in een mijnschacht, zie ik in de slinkende ontwerpruimte een alarmsignaal van vernauwing van de totale cultuur. Er is feitelijk zelfs geen ontwerpdiscipline met bijbehorende ethiek meer, wanneer zgn ontwerp louter het dictaat van de opdrachtgever volgt (p. 8):

[P]oor design tells a lie, a lie usually related, in one way or another, to the getting or abusing of power.

Grudins hangt zijn verzet ertegen op aan persoonlijke vrijheid met dynamiek van dien. Daarin verweeft hij ontwerp als volgt (p. 8):

[T]he value of design [i]s a functioning attitude, a modus operandi that allows individuals to engage life meaningfully and to readdress personal and professional issues with a new sense of freedom.

Het risico dat Grudin met zo’n formulering neemt, is opnieuw dat zoek-en-vervang de gerichte boodschap kan ondermijnen. Het klinkt immers alsof hij ontwerp bijna als een religie opvat. Wie de religie in kwestie echter niet aanhangt, herkent uiteraard ook die bedoelde vrijheid niet.

Terwijl Grudin per saldo het zegenrijke karakter van ontwerp bepleit, verteken ik hier zijn boek door vooral de waarschuwingen die hij ook geeft eruit te pikken. Dat komt omdat ik thans, helaas, zulke waarschuwingen èxtra relevant acht. Het politiek darwinisme valt m.i. niet met aanprijzingen te socialiseren. Nee, toegegeven, met die waarschuwingen lukt het evenmin. Maar als ontwerpers-onder-elkaar houden we ons in elk geval niet langer voor de gek (p. 21):

In treating design as a form of rhetoric, we must agree that it falls under the classic laws of rhetorical interaction. [A]n excess of rhetorical zeal is usually the first sign of manipulation and deception.

Wat kunnen ontwerpers praktisch uitrichten? Ik kan het niet zo hoogdravend opschrijven, maar ben het grondig eens met Grudin dat we bereid moeten zijn een door-en-door existentiële grens te trekken. Wie over die lijn heen gaat, is dùs geen ontwerper meer, punt. Uiteindelijk gaat het om de verhouding tot macht (pp. 60-61):

Only [...] the brave souls who are ready to face down authority, to show human decency, and to risk all, can maintain the integrity of design.

Hier vermeld ik dan wel bij, eerlijk is eerlijk, dat Grudin, overigens een Amerikaan, blijkbaar nooit werkte als zelfstandig, professioneel ontwerper. En hij schreef Design and Truth als hoogleraar emeritus in de Engelse taalkunde. Met andere woorden, voor hem persoonlijk lijkt de oproep om machthebbers zonodig uit te dagen ontbloot van enig materieel risico, of is zelfs ronduit gratuit.

Wie als ontwerper daarentegen onderhevig is aan reële opdrachtverhoudingen, ontkomt niet aan compromissen. Maar wie eenmaal haar/zijn integriteit opoffert, kan zich als ontwerper niet meer verantwoorden. Dàt vertrouwenskapitaal kan de ontwerper zich dus nooit veroorloven om te verliezen. Vertrouwen is onmisbaar. Het borgt ruimte voor (p. 131)

[d]esign [a]s a provocative metaphor for creative thought in any area at all.

In ons land is de retoriek van innovatie oorverdovend. Nu de werkelijkheid nog. Als we daarvan iets willen màken, zijn integere ontwerpers broodnodig.

Vooruit, nog een uitsmijter van Grudin (p. 195):

[F]reedom [is] the necessary condition for creative work.

 

 

14 maart 2012, webeditie 2012 © Pieter Wisse