Nederland disnovatieland

Pieter Wisse

Destijds wist ik vrijwel meteen dat het boek Het Innovatieplatform (Academic Services, 2008) verschenen was. Maar ik heb het in 2012 pas gelezen. De extra verstreken tijd helpt stellig om het gevoel van bevreemding dat de auteur volgens mij probeert te schetsen, ook bij mij als lezer te vestigen. Tegelijk heb ik de indruk dat onze opvattingen nogal afwijken over wat er allemaal vreemd aan dat zgn platform was.

De auteur in kwestie is Frans Nauta. Met het boek doet hij persoonlijk (kort) verslag van zijn ervaringen als secretaris van het Innovatieplatform. Wat mij betreft slaagt hij er niet in om de verwarring waaraan die, zeg maar, commissie mank ging op te helderen. Daardoor komt hij met zijn overigens zeer vlot leesbare verhaal niet verder dan enkele veranderkundige open deuren.

Wat Nauta wèl zonneklaar maakt, is dat het zgn Innovatieplatform bedacht is door de toenmalige zgn spin doctor van de toenmalige Nederlandse premier. Balkenende was platformvoorzitter. Die rol moest hem als grote leider positioneren van ..., tja, wat scoort voor het imago? Dat werd dus innovatie. Jong, spannend, noodzakelijk, dynamisch, flexibel ... Zeg eigenlijk alles dat de premier niet personifieerde, nou ja, nòg niet, maar wat zich volgens die spin doctor kennelijk met zo’n platform prima liet oppoetsen.

Hoewel de imagolusten voor de voorzitter bedoeld zijn, is er natuurlijk geen sprake van dat hij het werk ervoor opknapt. Als het om zo’n commissie gaat, is daar de secretaris voor. Voor die cruciale functie kwam dezelfde spin doctor, zo beschrijft de auteur, op de voordracht van de oprichter en vervolgens voorzitter van Nederland Kennisland (NK). Voilà, Frans Nauta. Ik waag me zelfs aan de hypothese dat het Innovatieplatform (IP) regelrecht afgekeken is van NK. Daar hoorde dan de, zeg maar, transfer van Nauta bij.

Hoe dan ook, de feitelijk nauwe relatie tussen NK en IP verklaart de betekenis die innovatie vervolgens (ook) onder de noemer van het platform verkreeg. De aanname is o.a. dat welvaart van bevolking vergaand bepaald is pèr nationale staat. Daarom is het zinvol, zelfs noodzakelijk om tevens nationale staten te beschouwen als zijnde in concurrentie met elkaar verwikkeld. Dan gaat het dus om factoren die concurrentievoordeel verschaffen. Volgens het neoliberale referentiekader geldt kennis als – mag een woordspeling even? – de hoofdfactor. Kennis, zo is het idee, leidt tot innovatie. En dat leidt dan weer tot nieuwe markten. De maat van concurrentievoordeel is aldus groeiend marktaandeel.

Het is maar waarop je met een naam het accent wil plaatsen. Maar met kennisland is au fond hetzelfde bedoeld als met innovatieland. In hun onderlinge verhouding geldt kennis als oorzaak en innovatie als gevolg. Dit veronderstelde onderscheid verduidelijkt dat NK zèlf noch IP zèlf innoveerden in de zin van onderzoek & ontwikkeling van daadwerkelijke diensten en/of producten om daarmee ‘de markt op te gaan.’ Daarentegen mikte zowel NK, als IP op vóórwaarden voor zulke innovatie, zeg ook maar op een innovatieklimaat resp. infrastructuur voor innovatie. Nauta noemt het “innovatiesysteem.” Ter verbetering daarvan werden maatregelen voorgesteld. Voor zover dergelijke maatregelen nieuw zijn, betreft het uiteraard eveneens ... innovatie. Maar als je wilt uitleggen wat dat Innovatieplatform nu eigenlijk wilde bereiken, zou ik zeggen dat het IP het private initiatief van NK voortzette in de publiek-private commissie Innovatieinfrastructuur. Met zo’n naam gaat inderdaad de romantische associatie verloren dat de premier zèlf ’s lands belangrijkste uitvinder is.

Zo’n beetje tegen het einde van zijn boek beschrijft Nauta (heel kort) één concrete uitvinding. Hij doet dat om te illustreren wat er volgens hèm allemaal gevraagd wordt van een optimaal innovatiesysteem. Mij lijkt het verstandig om consequent, expliciet verschil aan te nemen tussen innovatie en infrastructuur voor innovatie. Daaruit volgt dat eventueel innovatie van die infrastructuur nodig is.

Nauta’s boek kan m.i. belangrijk zijn, als we eruit leren dat overheidsbemoeienis altijd de mist in gaat zodra de overheid de grens van infrastructuur overschrijdt. Dat gebeurt òngeacht het onderwerp zelfs geheid indien de overheid nog, of wederom, niet begrijpt dàt zo’n grens telt en/of waar zij die grens praktisch moet trekken. Wat resulteert is alom opperste verwarring. Iedereen raakt alsmaar verder verdwaald, met groeiende verspilling tot helaas onvermijdelijk gevolg plus steeds averechtsere effecten.

Als het om innovatie gaat, is het probleem dat de mensen die ‘beslissen’ over die noodzakelijke grens tussen enerzijds innovatie, anderzijds infrastructuur voor innovatie, doorgaans geen idee hebben van ... innovatie. De enkeling in zo’n commissie die (ooit) zelf iets uitgevonden heeft, blijkt er liever z’n mond over te houden; hij beseft hoe hopeloos het is om bestuurs- en bedrijfskundigen zelfs maar enig gevoel ervoor te laten ontwikkelen.

Ook Nauta’s ondertitel is illustratief voor het letterlijk heersende onbegrip. Die ondertitel luidt “innoveren in het centrum van de macht.” Het is natuurlijk ook maar wat je innovatie noemt, maar “het centrum van de macht” is daarvoor zowat per definitie juist de minst waarschijnlijke plaats. De blinde vlek documenteert Nauta op indirecte manier o.a. door zijn kritiek op regionale initiatieven onder de noemer van innovatie (p. 125):

Dit soort projecten en programma’s ontstaa[t] vaak uit bestuurlijke ijdelheid, goedbedoeld hobbyisme en/of een strategie om toch vooral geen subsidiegeld in Den Haag te laten liggen. [...] Het patroon is [...] redelijk voorspelbaar. Een bestuurder wil iets met een hip onderwerp en trommelt een aantal topmensen uit zijn of haar netwerk op. Het initiatief wordt met veel bombarie aangekondigd. De media pikt het op, er worden veel algemene beloftes gedaan.
Daarna wordt het een tijdje stil, want uitvoeren is een stuk moeilijker dan algemene beleidsverhalen vertellen. [...] Meestal gaat het initiatief [...] als een nachtkaars uit.

Dat lijkt me nogal treffend geschetst. Maar Nauta blijkt niet te beseffen, kortom, bijna hilarische blinde vlek, met zo’n passage uiteraard nèt zo raak het Innovatieplatform te hebben getroffen. Over dat platform vermeldt hij ter inleiding daarentegen (p. 13):

Voor hun innovatieproject kiezen bestuurders bij voorkeur iemand die van verandering houdt, die heeft laten zien dat hij/zij goed in het onderwerp zit en die de belofte van een ‘frisse wind’ in zich draagt.

Dàt dan weer wèl. Maar, al dan niet “hip,” welk “onderwerp” is bedoeld? Als ik consequent ben over de kwalificatie met nieuw, moet een of ander onderwerp zelfs nog uitgevonden worden als de insteek vernieuwing is. Zodra “iemand” er blijkbaar al “goed in [...] zit,” is het onderwerp in kwestie domweg niet nieuw meer. Het is niet anders. Hiermee onderstreep ik voorts concreet, hoezeer het Innovatieplatform feitelijk beoogd was als voortzetting van Nederland Kennisland, dwz met Nauta als degene die had “laten zien dat hij/zij goed in het onderwerp zit.” En als dàt klopt, laat zich daaruit simpel afleiden om welk “onderwerp” het ook met het Innovatieplatform moest gaan, althans volgens de getransfereerde platformsecretaris, te weten (p. 15) “de kenniseconomie [als] de broedplaats van toekomstig economisch succes” waarvoor (p. 156) “[d]e sleutel ligt in de relaties tussen bedrijven en universiteiten en hogescholen.”

Financiële crisis noodzaakt thans tot (extra) overheidsbesparingen. Met het Innovatieplatform lukte het nog niet geweldig om de kijk op het innovatiesysteem die Nederland Kennisland – op basis van voorbeelden door andere landen – propageerde post te laten vatten. Dat ging dus gelukkig nog niet ècht mis. Het huidige innovatiebeleid plus uitvoering heeft die kijk echter vergaand overgenomen. De bedrijven en instellingen met gevestigde contacten strijden extra hard voor een deel uit de alsmaar slinkende overheidsbijdragen. Dat is met valse financiële prikkels regelrecht een recept voor disnovatie en moet daarom met spoed ànders!

Maar kàn het überhaupt anders? Innovatie begint per definitie klein, is per definitie onverwacht ... Dat vergt bewegingsruimte. Gebruik daarom liever het woord infrastructuur dan systeem. Help als overheid slechts de ruimte voor innovatie scheppen, niets meer of minder, punt. Hierin kan de overheid echter pas slagen na heroverweging van het “onderwerp” van haar macht. De overheid moet haar ònmacht voor innovatie erkennen en kan dáárdoor pas haar netzo karakteristieke macht over infrastructuur sterk genoeg, realistisch laten gelden.

 

 

juli 2012, webeditie 2012 © Pieter Wisse