Medium en type

Pieter Wisse

Over u kan ik niet oordelen. Mij gebeurt het regelmatig. Ik hoor opnieuw een liedje dat ik ooit woordelijk leerde meezingen. Maar blijkbaar voor het allereerst luister ik ook naar de tekst. Oh, gaat het daarover! Ik ervaar dat besef bijna altijd als teleurstellend. Want zo verheffend zijn de meeste populaire song texts niet.

Gelukkig kan het ook andersom, bijvoorbeeld in mijn werk. Daarin kan ik al jarenlang als vertrouwd een term gebruiken. Sprongsgewijs verdiept mijn begrip weleens. Dan ben ik niet teleurgesteld, maar enthousiast. Als ik zo´n intuïtieve sprong waag, zoek ik vervolgens meer houvast op mijn aankomstpunt. Daarvoor relateer ik mijn vernieuwde begrip aan allerlei andere begrippen. Dat levert altijd extra sprongetjes op. Want dankzij verdiepte betekenis van de ene term gebeurt hetzelfde met verwante termen.

Onlangs probeerde ik een programmatuurconstructie in termen van conceptuele modellering te beschrijven. Ik slaagde echter niet in die reductie tot één noemer. In dit geval bestaat de doorbraak eruit om wezenlijk onderscheid tussen referentiekaders te erkennen. Dus juist géén synthese. Daardoor kan ik samenvatten dat in de conceptuele modelleerbenadering, althans in de mijne, exemplaren en typen gemengd op één beschouwingsniveau moeten (kunnen) verschijnen. Dat vind ik nodig om de werkelijkheid recht te doen. Wanneer informatiebehoefte vergaande verbijzondering eist, moet zelfs exemplaargedrag immers apart herkenbaar gemodelleerd zijn.

Die vermenging is praktisch onmogelijk voor een programmatuurconstructie. Of voor welke constructie danook. En omdat constructie principieel equivalent met praktisch is, geldt vermenging van exemplaren en typen op hetzelfde beschouwingsniveau daarvoor zelfs totaal onmogelijk. Waarom?

Een constructie heeft alles met feitelijke werking te maken. De cruciale vraag is daarom: Hoe werkt iets? De volgorde van de woorden in deze vraag is reeds veelzeggend. Het 'hoe' gaat aan het 'iets' vooraf. Hierbij is 'iets' natuurlijk een exemplaar. Dus voordat een uniek exemplaar zich kan manifesteren, moet zijn gedragsvoorschrift bekend zijn. Andere termen met dezelfde betekenis als gedragsvoorschrift zijn oa sjabloon, regel, methode en type. Voor de constructeur is het al met al volstrekt logisch om type als uitgangspunt te nemen. En het is logisch om daarvoor een toegespitst beschouwiingsniveau voor te hanteren. Als het om werking gaat, begint de gedragcyclus met — selectie van — type en eindigt met — gedrag van — exemplaar. Bij conceptuele modellering is het precies andersom.

De karakteristieke volgorde tijdens werking is onontkoombaar doordat zij één of ander medium vergt. De truc van conceptuele modellering is daarentegen niet zozeer dat enig medium niet bestaat, maar dat de noodzaak ervan vooralsnog ontkent blijft. Dat is geenszins een tekortkoming. Integendeel. Dankzij die ontkenning kan een conceptueel model redelijk ontsnappen uit mediale beperkingen. Met die extra vrijheid valt de reële informatiebehoefte tenminste zo dicht mogelijk te benaderen.

Indien de vertaalslag tussen informatiebehoefte en conceptueel informatiemodel minder problematisch is, groeit uiteraard het probleem van de vertaling van conceptueel model naar constructie. Dat is oplosbaar, indien de constructiebenadering in het aparte typenmodel ruimte biedt voor typen met elk slechts een enkel exemplaar. Via zulke typen bestaat de brug met het conceptuele model waarin eventueel exemplaren volkomen uniek gedrag toegerekend is.

Het fundamentele verschil tussen de conceptuele en de constructiebenadering bewijst ook dat voorstellen van allerlei constructeurs om conceptuele modellering te verbeteren heilloos zijn. Zij handhaven voor hun conceptuele technieken onveranderd de splitsing in beschouwingsniveaus voor typen, respectievelijk exemplaren. Zo komen zij nooit tot hun vermenging die juist optimaal is voor conceptualisatie.

 

© 1998, webeditie 2001.