Linksboven

Pieter Wisse

De antiquarische branche klaagt dat handbibliotheken verdwenen zijn. Bijna niemand, zo luidt de stelling aldaar, onderhoudt tegenwoordig privé een grote verzameling boeken. Voor serieuze antiquariaten scheelt dat zowel aanbieders als kopers. Maar ik ben dus een uitzondering. Duizenden boeken heb ik al gauw. Ik hield ze zo'n beetje naar onderwerp gegroepeerd. In een opwelling zette ik ze enige tijd geleden radicaal op alfabetische volgorde van auteur. De informatie is aldus vergaand toevallig verspreid geraakt. De naam van de auteur is immers onafhankelijk van de tekst; op deze willekeurige betrekking kom ik verderop terug. Toen bedacht ik het plan om mijn boeken in de ontstane volgorde te lezen. Want ik ben ontwerper. Dankzij verrassingen, zeg ook maar door toeval, kom ik op de aardigste ideeën. Dat ik het einde van mijn bibliotheek nooit haal, hetgeen overigens op geen enkele manier ooit lukt, is van ondergeschikt belang. Ik moest er in elk geval maar eens mee beginnen.

Het eerste boek staat helemaal linksboven. Dat is in mijn persoonlijke bibliotheek From Locke to Saussure (Athlone, 1982). De ondertitel luidt Essays on the Study of Language and Intellectual History. Het boek staat daar omdat Aarsleff de auteur is. Hij is mijn alfabetische koploper. Zijn voornaam is Hans, maar dat doet er voor mijn ordening op de planken niet toe. Deze professor uit de Verenigde Staten schreef ruim vierhonderd bladzijden. Dat is behoorlijk. Of ik ook de rest zou lezen, wilde ik bij nader inzien pas na de Inleiding van veertig pagina's besluiten.

Ik heb zonder pauze dóórgelezen. Een prachtig boek vind ik From Locke to Saussure. Als liefhebber van het genre van de zgn ideeëngeschiedenis kom ik reeds uitgebreid aan mijn trekken. Dan treft het nogeens bijzonder dat Aarsleff graaft naar het onstaan van ideeën die ikzelf relevant acht voor mijn eigen werk, te weten voor het ontwerpen van informatievoorziening voor complexe organisaties en processen. Neem de betrekking tussen informatie en werkelijkheid. Menigeen gelooft helaas dat de werkelijkheid bestaat uit eenduidige objecten. En dat een mens de werkelijkheid kent omdat zijn ideeën overeenstemmen met die objecten. Vervolgens is communicatie over objecten mogelijk omdat woorden overeenstemmen met die ideeën. Dat is volgens Aarsleff de doctrine van de double correspondence (van thing naar idea en vervolgens van idea naar word). Hij vindt het onzin. Ik ook, zoals ik hierboven met de toevoeging 'helaas' al suggereerde.

Als ontwerper van informatievoorziening vind ik het onzin omdat zulk zgn naïef realisme veranderingen belemmert. Optimale samenwerking blijft erdoor onbereikbaar. Ik wil nog wel aannemen dat er één wereld bestaat. Maar het is beslist niet zo dat mensen er identieke wereldbeelden op na houden. De onvermijdelijke verschillen maken communicatie problematisch; taal is geen weerspiegeling van ideeën in het menselijk kenvermogen, laat staan van objecten in de werkelijkheid/wereld. De ontwerper moet zich bewust zijn van verschillen in wereldbeelden en taalbetekenissen. Hij moet daarom voor betrokkenen — waartoe hijzelf ook behoort! — ervaringen regiseren waardoor verschillen tussen hun interpretaties afnemen. Objectiviteit bestaat niet. Maar met totale subjectiviteit mag de ontwerper evenmin genoegen nemen. Hij mikt daarom op voldoende intersubjectiviteit. Wat overigens als voldoende geldt, volgt mede uit de communicatie tussen betrokkenen.

Totdat ik Aarsleff in boekvorm ontmoette, meende ik dat de Zwitserse taalkundige Ferdinand de Saussure (1857-1913) — dat is, inderdaad, dezelfde als in de titel van Aarsleff's boek — als eerste de discrepantie tussen taal en werkelijkheid had geformuleerd. Aarsleff dateert dit inzicht echter ongeveer twee eeuwen vroeger en schrijft het toe aan de Engelsman John Locke (1632-1704). Overtuigend toont hij aan dat Locke taal reeds expliciet opvatte als een conventie tussen mensen, dat taalkundige tekens willekeurig zijn, dat ze vergaand in dienst staan van sociale betrekkingen. Dat er geen direct verband van een teken met een idee bestaat, en zeker niet via double correspondence van een teken met een object. Ook Locke sprak dus al over de problematiek van communicatie en dat bijvoorbeeld een vertaling met volledig behoud van betekenis principieel onmogelijk is.

Dat zijn allemaal thema's die nog altijd tekortkomingen van communicatie verhelderen. Tegenwoordig komen er de filosofen mee die zich pragmatisch en/of postmodern (laten) noemen. Maar er is dus niets nieuws onder de zon. Het blijkt oude wijsheid dat, aangezien perfecte communicatie een illusie is, het vergeefse moeite is ernaar te streven. Het loont meer om werkbare afspraken te maken. Met zulke realiteitszin is tenminste optimale samenwerking haalbaar, zowel voor ontwikkeling als voor realisatie van een ontwerp.

Machthebbers ervaren zulk informatie-relativisme vaak als bedreigend. Dat is precies de reden dat de opvattingen van Locke en zijn latere medestanders — onder anderen Condillac in Frankrijk — verdraaid, vergeten enzovoort zijn. Als grootste boosdoener wijst Aarsleff trouwens de academische wereld, en dan vooral in Duitsland, uit de eerste helft van de negentiende eeuw aan. Dankzij zijn archeologisch werk komen de verdrukte thema's van Locke redelijk intact aan de oppervlakte. Zijn boek bevat als hoofdstukken essays (opstellen) die hij tussen 1964 en 1982 schreef. Steevast blijkt de oorsprong van een idee vroeger te dateren dan thans algemeen wordt aangenomen. Zo zijn tevens de leerstellingen van De Saussure geworteld in wat voorlopers — bijvoorbeeld de Fransen Taine en Bréal — ontwikkelden. Zulke degelijk beoefende ideeëngeschiedenis dwingt tot bescheidenheid over eigen originaliteit.

Dat is weer zo'n paradox voor de ontwerper. Enerzijds moet hij eigenwijs zijn. Want als hij de regie niet opeist, komt de noodzakelijke beweging naar grotere intersubjectiviteit in het ontwerpproces niet op gang. Anderzijds vergt het bescheidenheid van de ontwerper dat hij zijn eigen ideeën niet probeert voor te schrijven. Als zodanig is hij meer ontwerper van de vorm van het ontwerpproces dan van de inhoud van een ontwerp als het resultaat ervan. Dat is ook verstandig in een complexe situatie. Daar weet de ontwerper het echt niet allemaal zelf. Overleg is onontbeerlijk. Daar kan de ontwerper de dimensie van groeiende doeltreffendheid en doelmatigheid van de onderlinge communicatie aan toevoegen. Hoe beter hij daarin slaagt, des te meer van zijn eigen ideeën kan de ontwerper uiteindelijk kwijt. Aanvankelijk een dubbele paradox, dus.

Duidelijk is dat het boek van Aarsleff me inderdaad op verdere gedachten brengt en voorlopig zal blijven bezighouden. Maar ik ga toch alvast aan het boek ernaast beginnen. Wie weet hoe interessant dàt is?

 

Dit is de eerste aflevering in mijn lava-cyclus.
© 22 april 1995, webeditie 2001.