Liefhebberij

Pieter Wisse

James Joyce verdiende als jongen een zakcent met korte verhalen. Het is bekend dat hij dat geld deels besteedde aan hoerenlopen. Maar het is de vraag of dat een gezonde liefhebberij was. Want gespeculeerd wordt dat Joyce zodoende syfilis opliep. Zijn ogen raakten aangedaan; hij onderging talloze operaties, maar steeds zonder succes. Hij stierf, vrijwel blind en bijna negenenvijftig jaren oud, in 1941. Weet u trouwens dat Joyce als zo'n beetje de beroemdste schrijver van deze eeuw beschouwd wordt?

Voor mijzelf ontdekte ik laatst een ander soort liefhebberij. Dat is het vertalen van het proefschrift van Arthur Schopenhauer. Ik steek er in het intellectuele vlak van alles van op. Ik merk bijvoorbeeld een veel intensiever contact met de bedoelingen van de auteur. Voortdurend besef ik: Begrijp ik wat er staat? Dit is een vraag die ik bij Schopenhauer nog steeds positief kan beantwoorden. Aan vertaling van Joyce's werk waag ik mij niet.

Ik noem hier het thema vertalen in de eerste plaats omdat volgens mij informatie er alles mee te maken heeft. Het zijn aspecten van hetzelfde proces. Informatie ondergaat door vertalingen allerlei transformaties. De vertaler probeert een vorm uit waarvan hij een zinvolle betekenis kan afleiden. Iedereen vertaalt dus voortdurend. Wat u begrijpt en voelt, is altijd resultaat van vertaling. Schopenhauer spreekt daarom over de wereld-als-voorstelling. Met andere woorden, er bestaat geen externe werkelijkheid die objectief kenbaar is. De clou zit 'm in het (menselijk) kenvermogen. Zoals gezegd, vormt elk mens zijn eigen beeld en noemt dat dè werkelijkheid.

Zodra wij beseffen echter met individuele constructies/voorstellingen te maken te hebben, zijn wij wellicht op weg om desondanks beter met elkaar te communiceren. Gedeeld begrip blijkt altijd op afspraken te berusten. Zo moeten wij soms allereerst heel ver terùg. Want wat gebeurt er immers als partners in communicatie blijkbaar nog geen afspraken delen? Om het latere werk van Joyce te begrijpen, zoals hij dat dus oorspronkelijk bedoelde, meen ikzelf met hem onbereikbaar ver terug te moeten. Desondanks ben ik geboeid, zegt u maar door de ònmogelijkheid van ideale communicatie met hem en zijn werk.

Ook de ontwerper van informatievoorziening dient zich bewust te zijn van dergelijke communicatieproblematiek. Hij maakt feitelijk vooral afspraken. Dat kost vaak ongelofelijk veel moeite en tijd. Maar als dat lukt, blijkt gemeenschappelijk begrip ineens haalbaar. Van de ontwerper wordt al met al gevraagd zich steeds als vertaler te gedragen.

De tweede reden om mijn liefhebberij van vertalen te vermelden, bestaat eruit u een toepasselijk fragment uit dat proefschrift van Schopenhauer voor te schotelen. U moet weten dat deze filosoof leefde van 1788 tot 1860. Hij promoveerde in 1813 met Ueber die vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde. Vanwege de ouderdom is zijn tekst overigens vrij van auteursrecht, ik zeg het er maar even bij, en kan ik ongestoord citeren.

 

Waarom vind ik het onderstaande fragment zo relevant in de moderne tijd? Dat komt door de snel groeiende aandacht voor objectgerichte informatievoorziening. Ik doe er hier graag aan mee.

Het is natuurlijk mooi dat de nieuwe zgn ontwikkelomgevingen grote winst bij het programmeren kunnen opleveren. De èchte winst zal echter blijken te komen van betere modellering, ofwel van een betere wereld-als-voorstelling. In de eerste paragraaf van zijn "viervoudige wortel van de leer van het toereikend kenbeginsel" verschaft Schopenhauer meteen behartenswaardige aanwijzigen voor zulke modellering. Ik presenteer daarom mijn vertaling van deze volledige eerste paragraaf.

Plato is goddelijk. Kant wekt verbazing, en méér. Samen spreken zij tot ons. Daaruit klinkt hun aanbeveling van dezelfde regels voor de methode voor àl het filosoferen, zelfs voor al het wéten. Iedereen moet, zo zeggen zij, twee wetten eerbiedigen. En wel op een evenwichtige manier, dus niet de ene wet ten nadele van de andere. Dat zijn de wetten van respectievelijk abstractie (homogeniteit) en diversiteit (specificatie).
De wet van de abstratie gebiedt ons te letten op gelijkenissen en overeenkomsten. Zodoende ontdekken wij soorten. De soorten bundelen wij vervolgens tot klassen en die op hun beurt tot geslachten, totdat wij uiteindelijk het opperste, alles omvattende begrip bereiken.
Daar de wet van de abstractie transcendentaal en als zodanig wezenlijk voor onze rede is, vóóronderstelt deze wet dat zij met de natuur overeenstemt. Dit is een vóóronderstelling die reeds in een oude regel haar uitdrukking vond: het aantal aan-wezige eenheden mag niet zonder noodzaak vermeerderd worden.
Anderzijds is er de wet van de diversiteit. Dat is de wet die Kant als volgt stelt: vermindering van de variëteit van aan-wezige eenheden is zonder noodzaak niet toegestaan.
De wet van de diversiteit gebiedt aldus dat wij altijd zorgvuldig ons onderscheid moeten maken. Dat geldt voor de diverse klassen onder een omvattend geslachtsbegrip. En evenzo voor de hogere en lagere soorten die wij in één klasse vatten. Steeds moeten wij ons ervoor hoeden èrgens een indeling over te slaan. Helemaal uit den boze is het om lagere soorten, laat staan om volstrekte individualiteiten, onmiddellijk onder een geslachtsbegrip te rangschikken. Er is nooit een directe stap van een geslachtsbegrip naar de simpele waarneming. Zolang het begrip in kwestie zich in meerdere lagere begrippen laat ontleden, moeten wij deze diversiteit volgen.
Kant leert ons dat beide wetten, zowel die van de abstractie als die van de diversiteit, transcendentaal zijn. Zij zijn allebei fundamentele regels voor onze rede. Zij postuleren dus allebei a priori overeenstemming tussen de dingen en zichzelf. Op zijn manier lijkt Plato hetzelfde te zeggen. Volgens hem hebben de goden ons deze regels, waaraan alle wetenschap haar ontstaan te danken heeft, tegelijk met het vuur van Prometheus toegeworpen.

 

Hopelijk heeft u bedacht dat de jeugdige Schopenhauer de invloeden van de omringende romantische cultuur nog niet helemaal kwijt was. Vandaar enkele verwijzingen naar en citaten van voorgangers die ons met deze ernst tegenwoordig mal voorkomen. Verder zit hij nog gedeeltelijk gevangen in de opvatting dat wetenschap vooral de activiteit van het classificeren is. Daarom schrijft hij over een hiërarchie met verschillende namen voor de diverse niveaus, zoals soort, klasse en geslacht. Maar het is juist die opvating die Schopenhauer nu zo modern maakt! In termen van moderne objectgerichte informatievoorziening verdwijnt om te beginnen zijn diversiteit echter en maakt plaats voor een abstractie. Wij definiëren namelijk altijd een klasse. En met die ene klasse als vertrekpunt komt diversiteit terug en zien wij een superklasse en één of meer subklassen. Enzovoort. Over objecten zèlf danwel over zijn individualiteiten meent Schopenhauer, geloof ik, dat zij helemaal onderaan de hiërarchie horen. Dat verschilt niet veel van onze implementatie van objectgerichte informatievoorziening, zij het dat wij op ieder niveau zonodig objecten kunnen vormen. Want wij hebben overal klassen, toch? Dat is echter vaker gericht op doelmatigheid van informatievoorziening dan op de zuiverheid van onze voorstelling danwel kenmodel. Hoe Joyce daarover zou denken? Geen idee.

 

© 1994, webeditie 2001.
Eerder gepubliceerd in: Infomatiekundige ontwerpleer (Ten Hagen Stam, 1999).