Kunst

Pieter Wisse

Wat is kunst? Op zo'n vraag heb ik zomaar geen antwoord. Dan begin ik liever met een opvatting, waarmee ik hoop de opgeroepen problematiek vruchtbaar te ontginnen. En slechts een radicaal uitgangspunt, zo weet ik langzamerhand, leent zich daarvoor. Als kunst beschouw ik daarom alles, dat mijzèlf kan verrassen.

Ik bedoel trouwens niet — dit meteen maar als eerste nuance — dat ik de enige ben die ontvankelijk voor kunst is. Het subjectieve accent is weliswaar bewust geplaatst, maar heeft algemene betekenis. Kunst definieert voor ieder mens, dus zeker niet alleen voor mij, zijn particuliere verrassingspotentieel. Kunst is wezenlijk privé. De kunstervaring ontstaat door de ontmoeting van het individu met zijn wereld. Het werelddeel in tijd en/of ruimte (lees ook: object of proces), dat het individu als oorzaak van zijn ervaring aanwijst, geldt als het kunstwerk. Kenmerkend, nogmaals, is de verrassing. Wat iemand als bekend en beheersbaar verschijnt, is nooit kunst. En wat de één verrassend vindt, kan voor de ander weleens triviaal zijn. Of wat iemand ooit als kunst waardeerde, heeft voor hem misschien later die status verloren. Of, omgekeerd, wat eerder alledaags scheen, kan één en hetzelfde individu later in een (kunst)ervaring juist wèl als kunst(werk) bestempelen.

De subjectiviteit van de kunst betekent niet automatisch dat zoiets als absolute, objectieve kunst uitgesloten is. Indien de menselijke ervaring absolute grenzen kent, en mi is inderdaad bescheidenheid geboden, blijft er principieel onzekerheid en bijgevolg verrassingspotentieel. Maar — de kans op — universele kunst lijkt me, vooral gelet op culturele en daarbinnen nogeens individuele verscheidenheid, praktisch gering.

Is er verschil tussen kunstenaars en consumenten? Met de persoonlijke verrassing als uitgangspunt zie ik dat niet. Wel denk ik dat de kunstenaar zijn eigen kunstervaring meer ontleent aan het proces waarmee hij het werk realiseert. Zodra hij dat niet meer verrassend vindt, is hij ambachtsman. Ambachtelijk voortgebrachte objecten en processen kunnen overigens evenzogoed kunstervaringen opbrengen, maar dan bij hun consumenten. Dit roept de vraag op of elke consument dan niet een kunstenaar is, als hij tenminste een kunstervaring heeft. Zover ga ik elders wel, maar hier even niet. Dus is er tòch verschil. Als kunstenaar beschouw ik de producent van het werk in de wereld. Vaak is de kunstenaar tevens consument, maar de consument is vrijwel nooit ook kunstenaar.

Mijn spel met het kunstbegrip beëindig ik. De verkenning gaf ik hierboven om diverse redenen wat ruimte. In de eerste plaats is dat de neiging van de essayist, die zichzelf door de verkenning wil verrassen en zodoende een kunstervaring zoekt. Ten tweede kan ik er dankzij de eerste vier alinea's geloofwaardiger op wijzen hoe een toevalsontwerp tot kunstervaring kan leiden. Want ik lees boeken op alfabetische volgorde van auteur, waardoor hun afzonderlijke inhoud maar óók hun inhoudelijke samenhang verrassend(er) werkt. Het vorige boek was Een Economie van de Kunsten. Nooit had ik zonder mijn leesplan direct daarna Architecture as Art (Harper & Row, 1986) gelezen. Maar de naam Abercombie komt nu eenmaal vlak ná Abbing. Zo ontmoette ik onverwacht achterelkaar twee verhalen met hetzelfde onderwerp in hun titels, nota bene kunst.

De derde reden om mijn eigen kunstbegrip te presenteren, is (eindelijk) een reactie op de aanpak van S. Abercrombie in zijn Architecture as Art. Hij zoekt in de inleiding naar een definitie, die kunst nog helemaal in de objectieve wereld plaatst (p 11): "The basis [of architecture as art] will [...] likely be found within the building itself and within those ways in which it relates to the permanent aspects of nature, including human nature." Dat lukt natuurlijk niet, zoals ik hierboven hopelijk via het subjectieve accent voldoende aangetoond heb. Juist door zijn poging tot objectivering houdt hij het kunstbegrip nodeloos mystiek, en daaraan gaat vervolgens zijn gehele boek mank. Want Abercrombie behandelt achtereenvolgens aspecten van architectuur en probeert daarvan steeds hun bijdrage aan universele esthetische ervaring te verklaren. Daar komt geen sluitend verhaal uit.

Ondanks de mislukking van zijn omvattende bedoeling, vind ik dat Abercrombie wel degelijk een aardig boek over architectuur schreef. Zijn behandeling van diverse architectonische aspecten zoals omvang, vorm, lokatie en functie van gebouwen verschaft enig inzicht in de complexiteit van ontwerpopgaven en de veelzijdigheid van oplossingen. En met vele afbeeldingen, vooral (zwart/wit) foto's, licht hij de concrete keuzes van allerlei architecten extra toe. Nergens komt hij echter in de beurt van de aangekondigde, absolute indentificatie van de kunst in architectuur. Pas in het slothoofdstuk bekent Abercrombie dat (p 165) "[he has] never quite been able to catch sight of the art of architecture in immaculate isolation." Dat was in het licht van zijn kunstbegrip voor mij geen verrassing. Kortom, zijn boek is weliswaar onderhoudend, maar geen kunst.

 

Dit is de achtste aflevering in mijn lava-cyclus.
© 24 juni 1996, webeditie 2001.