Kin-der-lijk een-vou-dig

Pieter Wisse

Zoals iedereen, werk ik graag aan wat me interesseert. Electronische post is zo'n onderwerp. De benodigde techniek is kant-en-klaar te koop en functioneert behoorlijk. Het onderwerp boeit me omdat de meeste aandacht dus kan uitgaan naar de dynamiek van gebruik van dergelijk gereedschap.1 Zo hoort het. De vraag rijst dan principieel: Wat is communicatie? En voor welke communicatie is electronische post nuttig gereedschap? En voor welke niet?

Het blijkt dat de moeite van integratie van electronische post loont indien erdoor een extra voorwaarde ontstaat voor succes van opzettelijke communicatie. Dit is een mooie zin, maar wat staat er? Er staat onder meer dat er herkenbare deelnemers aan communicatie moeten zijn. Verder gaat het over succes van communicatie. Dat succes is er wanneer de ontvanger begrijpt wat de afzender bedoelt. Het voornaamste wat electronische post dan bijdraagt zijn gemak en snelheid van informatietransport.

Waar snelheid geboden is, kan electronische post zelfs een onmisbare voorwaarde zijn. Maar zovele àndere voorwaarden zijn evenzo onmisbaar voor succesvolle communicatie. Omdat ze altijd gelden, zijn we ons er echter niet meer van bewust. Wie doordenkt, gaat herkennen dat succes afhangt van talloze afspraken tussen deelnemers. Waardoor is bijvoorbeeld authenticiteit bepaald, ofwel hoe kent de ontvanger de identiteit van de wèrkelijke afzender? Neem voorts de taal die de afzender gebruikt. Dat moet een taal zijn die de ontvanger ook beheerst. Maar wat is taal? De aanduiding nederlands of engels enzovoort blijkt veel te ruim. Mensen die allebei nederlands spreken kunnen elkaar desalniettemin eindeloos in verwarring houden. De filosoof Wittgenstein hanteert daarom het begrip taalspel en zo komen we uit op taal-in-context. Het interessante van electronische post vind ik nu dat vroeg of laat de behoefte aan dergelijke afspraken duidelijk wordt. Anders kan de opzettelijke communicatie immers nooit succesvol zijn.

Onlangs2 verwierf ik de opdracht een korte handleiding te schrijven voor gebruik van electronische post. Ik zag het als een uitdaging en begon. Echter, gauw merkte ik dat het onmogelijk is om een handleiding samen te stellen die een uitputtende opsomming van afspraken vormt. Want waar is het einde? Deelnemers aan communicatie waarvoor de handleiding bedoeld is, zijn in een enorme variëteit aan taalspelen betrokken.3 Daarom probeerde ik een omgekeerde benadering. Ik zocht besef van de noodzaak van afspraken te wekken. Daarna zouden deelnemers zèlf concrete, nadere afspraken moeten maken die voor succes van hùn communicatie onontbeerlijk zijn.

Dus, een kader. Want wie het onmogelijke van uniforme details inziet, vindt realiteit op een zgn metaniveau. Mijn probleem was, hoe vertel ik dat, namelijk dat deelnemers zèlf nadere afspraken moeten maken? Ik schreef een kinderverhaaltje.

 

"En ik schrijf je. Een Brief. Dan zijn wij toch een beet-je sa-men" zei An-ne-lies. "Ik kom trou-wens gauw te-rug."
Ben-ja-min zweeg. Hij was een Wij-ze Beer.
Het meis-je om-hels-de hem nòg ste-vi-ger: "Ik zal je zó mis-sen. Maar ik ben Vijf, en Groot. Ik ga al-léén bij o-ma lo-ge-ren."
Ben-ja-min was ook een Knuf-fel-beer. Hij ge-noot al-tijd in haar ar-men. Nu werd hij te-ge-lijk ver-drie-tig. Hij ver-moed-de dat een Brief nooit zo-iets als Knuf-fe-len kon zijn. Hij zou haar ook mis-sen.
"Schrij-ven" ging An-ne-lies ver-der "doe je als je er-gens àn-ders bent. Ei-gen-lijk is het pre-cies pra-ten. Maar als ik bij o-ma ben, hóór je me niet. Dat komt om-dat oma Ver Weg woont. O-ver de Grens.
Ver Weg klonk héél naar, vond Ben-ja-min. Grens ook.
"Als ik daar ben, ga ik niets hard-op zeg-gen als ik met jou wil pra-ten. Je hoort me toch niet. Nee, ik schrijf ge-woon. Mijn naam kan ik al."
Ben-ja-min bleef zwij-gen.
"Ik be-grijp het" zei An-ne-lies. "Jij weet niet wat een Brief ìs. Daar-om ben je stil. Hoe moet ik dat uit-leg-gen?"
Zo een-vou-dig was het dus niet om Ver Weg, o-ver de Grens te gaan. Ben-ja-min kon niet le-zen. Hij kon niet schrij-ven. Hij kon zelfs niet naar de voor-deur lo-pen, naar de brie-ven-bus. Wat een pro-ble-men! An-ne-lies werd ook ver-drie-tig.
Dat duur-de maar e-ven-tjes. Want zij wil-de graag naar o-ma. Zij zet-te Ben-ja-min recht te-gen-o-ver zich neer. "Luis-ter goed. Wij gaan Af-spra-ken ma-ken. Dat is dat je al-le-bei weet wat je moet doen, en dat het dan klopt. An-ders komt mijn Brief nooit o-ver de Grens bij jou te-recht." An-ne-lies lach-te nu. Zij had de pro-ble-men op-ge-lost. "Wij heb-ben ge-woon Af-spra-ken no-dig om een beet-je sa-men te zijn."
Het hoofd van Ben-ja-min knik-te voor-o-ver. Hij was het er he-le-maal mee eens.

 

Tot zover het verhaal, dat ik vervolgens testte. Mijn eigen kinderen (toen zeven en tien jaren oud) reageerden mild. Ze hadden gezien dat ik mijn best erop gedaan had. Ze waardeerden mijn inspanningen met "best leuk, pap."

Natuurlijk voelde ik mij miskend als schrijver van kinderproza. Ik hield echter aan. "Snap je wat ik bedoel? Wat voor afspraken zijn er nodig?" vroeg ik. De oudste had eerst geen zin erover na te denken. Na een paar tellen ratelde ze echter, zonder enig voorzeggen van mijn kant, enkele afspraken op: "Taal, dezelfde taal, ... en het adres, dat moet op de voorkant van de brief, .... en de afzender, op de achterkant ..." Ik was trots op haar. En, ik geef het meteen maar toe, waarschijnlijk nog het meest op mijzelf. Had ik niet succesvol gecommuniceerd? Vervolgens meldde de jongste dochter zich: "Ik zou gewoon Benjamin de Beer naast de voordeur zetten als ik weg ga." Heel praktisch, inderdaad. Ze dacht stellig "één afspraak tegelijk, dat met die taal enzovoort lossen we later wel op."

Of het verhaaltje ooit in de handleiding gekomen is? Nee, dat vonden grote mensen nog te kinderachtig.

 

1. Zie ook mijn boek Integratie van Eletronische Post: een abc voor strategen (Information Dynamics, 1991).

2. Dat was in 1992.

3. Het gaat over internationaal berichtenverkeer via het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat ministerie onderhoudt een wereldwijd netwerk met een communicatieknooppunt in Den Haag. Deelnemers van buiten het Ministerie van Buitenlandse Zaken kunnen met electronische post berichten met Nederlandse ambassades, consulaten(-generaal) en internationale organisaties uitwisselen.

 

 

© 1993, webeditie 2001.