Intellectuele eigendom

Pieter Wisse

Niet een computerprogramma, maar hoogstens een nieuw voorschrift voor ontwikkeling ervan kan voor een octrooi opgaan.

 

Er zijn talloze manieren om te concurreren. Een grove indeling stoelt op het verschil tussen vrije en gereguleerde markt. Betekent vrij dat alles mag? Natuurlijk mag nooit alles, zodat er altijd sprake is van beperkingen door allerlei stelsels regels. Waarvoor vrijheid geldt, is steeds een specifiek aspect, bijvoorbeeld voor de prijs van een klasse diensten of producten. Zo ben ik, in Nederland in 2001, als informatiekundig adviseur volkomen vrij mijn tarief vast te stellen. Wie overweegt mij een dienstenopdracht te gunnen, kan dus voor prijsvorming geen beroep op een autoriteit doen. Daar komen wij samen wel uit, met als bonus dat ik niet rook. Het resultaat kan een opdracht zijn indien tenminste mijn prijs redelijk lijkt. En het is zeker géén opdracht wanneer de potentiële opdrachtgever mij — of eigenlijk mijn tijd — ondermeer te duur vindt. Een andere dienstverlener kan met een lager tarief de opdracht wel verwerven; hij concurreert dus op dat aspect.

Er zijn in het zakelijk verkeer ook aspecten waarop voor concurrentie voorwaarden gelden, of concurrentie zelfs uitgesloten is. Een voorbeeld van het laatste is de intellectuele eigendom. De aanduiding is echter misleidend. Filosofisch redenerend zou ik zeggen dat blijkbaar een eigenaar vóórondersteld is. Stel dat zo'n eigenaar over een 'eigen' intellect beschikt, dan telt de inhoud van dat intellect als zijn bezit. Tot zover klinkt het logisch. Maar het vervelende van juist dat soort inhoud is, dat objectieve of zelfs maar intersubjectieve inventarisatie onmogelijk is. Het essentiële bezit, dwz ideeën, ontsnapt dus aan maatschappelijke regulering. Daarmee is hopelijk duidelijk dat de uitsluiting van concurrentie niet het oorspronkelijke intellectuele eigendom betreft, maar één of andere uitdrukking ervan.

Ook weer grofweg zijn er twee motieven waarom een ideeëneigenaar beschermde exploitatieruimte zoekt. In het simpelste geval, dat van de artiest, is de uitdrukkingsvorm onmiddellijk zijn handelswaar. Wie een schilderij kopieert, een tekst, enzovoort, is strafbaar. De oorspronkelijke maker — die in het Duits treffend Urheber heet — kent in ons rechtssysteem automatisch bescherming. Hij kan uit hoofde van auteursrecht in beginsel ongestoord genieten van de vruchten van zijn expressie. Wie daarop inbreuk doet, kan op dwang door een betrokken autoriteit rekenen.

Natuurlijk ondergaat de toeschouwer van een schilderij, de lezer van een boek, enzovoort, een invloed. De maker heeft die invloed echter niet bedoeld als een zo eenduidig mogelijk voorschrift voor commercieel gedrag. Van een uitdrukking die zo'n bedoeling wel draagt, verschuift het accent verder naar de constructie danwel gedragsprocedure die erdoor beschreven is. De maker is nu een uitvinder en is niet zozeer geïnteresseerd in auteursrechterlijke bescherming van zijn uitdrukking. Hij wil gedrag conform zijn uitdrukking-als-voorschrift verhinderen. Of hij wil voor zijn toestemming voor het voorgeschreven gedrag betaling ontvangen. De steun van een autoriteit verkrijgt hij daarvoor echter niet automatisch, zoals tegen illegaal kopieëren van zijn uitdrukking via het auteursrecht wel verzekerd is. Hij moet een octrooi toegewezen krijgen. Vroeger moest trouwens voorafgaand aan toewijzing de zgn nieuwheid vastgesteld zijn. Tegenwoordig is een (Nederlands) octrooi volgens een zgn verkorte procedure meer een depot waarmee de datum vastligt vanaf welke een eventuele claim geldig is. Pas als een conflict rijst, komt de vraag naar nieuwheid aan de orde. A posteriori moet de nieuwheid dan per depotdatum alsnog onderzocht worden.

In de praktijk is het onderscheid tussen artiest en uitvinder vaak duister. Neem nu de octrooieerbaarheid van computerprogrammatuur. In navolging van de Verenigde Staten willen de lidstaten van de Europese Gemeenschap dergelijke octrooien gaan erkennen. Maar is dat niet extra verwarrend? Een computerprogramma beschrijft toch geen gedragsprocedure, maar is er per definitie één. Het programma is dus eigenlijk meteen al de handelswaar. Daarop is het auteursrecht al prima berekend.

Ik begrijp het commerciële verlangen naar programmatuuroctrooien wel. Dan zijn potentiele concurrenten voorlopig uitgeschakeld. De Amerikaanse ervaring leert echter dat monopolies aangevraagd en, nota bene, aanvankelijk toegekend zijn voor wat ik niet bepaald originele uitvindingen noem. Neem de mogelijkheid tot bestelopdracht met, houdt u vast, één enkele muisklik. Wat heeft dat trouwens met een programma-octrooi te maken?

Ik meen voor echte computerprogrammatuur dat er een principiële denkfout zit in octrooieerbaarheid. Wat zou kloppen, is een octrooi op een nieuw voorschrift voor de voortbrenging van bepaalde programmatuur, niet op programmatuur zelf. Dat komt ook weer dichterbij de essentie van de intellectuele eigendom, te weten een niet-triviaal idee.

Tenslotte lijkt me in dit stadium concentratie op repressie van concurrentie met octrooien zonde van de tijd. Nog steeds verandert de techniek razendsnel. Er valt slechts kort vruchten van bescherming te plukken. En dan is er nog de moeilijkheid om inbreuk op een octrooi vast te stellen. Ik doe er in elk geval niet aan mee. Voor de prijs van mijn verveelvoudigde publicaties kunt u hier en elders vrijelijk van mijn uitvindingen kennisnemen. Als dat bevalt, vindt u mijn tarief voor maatadvies ongetwijfeld redelijk.

 

© november 2000, webeditie 2001.