9 Empathie

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

De essentie van de twee vorige hoofdstukken luidt dat de ontwerper, die beroepshalve werkt, niet voor zichzelf ontwerpt. Hoewel ..., natuurlijk doet hij dat ontwerpen-als-proces voor zichzelf. Want daarmee verdient hij zijn geld en/of verzekert er andere voorzieningen mee. Het ontwerp-als-resultaat of, beter gezegd, het veranderd milieu-als-resultaat is echter bestemd voor àndere mensen. Daaruit volgt dat vooral de professionele ontwerper empathie moet opbrengen.1

Empathie. Een langer woord ervoor is inlevingsvermogen. Dat betekent dat de ontwerper zich ervaringen van een ànder subject probeert voor te stellen. Ofwel, de ontwerper meent van een object in zijn eigen model dat het op zijn beurt een subject is. Als een ànder subject krijgt dat object van de ontwerper bepaalde vermogens toegedicht. Nu moet de ontwerper oppassen, dat hij daarvoor niet klakkeloos zijn — indruk van zijn — eigen vermogens neemt. Dat gebeurt natuurlijk veel, en niemand ontsnapt eraan. In extreme gevallen is het resultaat een idee van ervaringen van een ander mens of van welk subject danook, alsof die andere mens de ontwerper zèlf is. Dat heet egocentrisch, indien dat zo totaal gebeurt dat het àndere subject dienstig aan het eigen subject ervaren wordt. Overigens zijn welke subjecten danook altijd òbjecten in een model.

Er is, in afwijking van egocentrisch gedrag, ook zoiets als humanisme. Dat is meer dat overeenkomsten tussen mensen en hun vermogens empathie überhaupt mogelijk maken.

Humanisme heeft een negatieve klank zodra empathie louter op menselijke subjecten betrekking en/of dat er louter met menselijke maat gemeten kan worden. Ik noem dat liever antropocentrisch, want daarin klinkt eenzijdigheid duidelijker door.

Een milieu is natuurlijk ruimer dan de mensen die erin verkeren. Dat pleit voor empathie tot en met ecologische omvang. Dit neemt niet weg dat het menselijk subject gebonden is door zijn eigen gereedschappen. Wat kan een mens weten van de ervaringen van een kip, van een mug? Of van een planeet? Het is met andere mènsen al zo moeilijk. Daarom bestaat er wederom geen bindend recept voor de ontwerper. Maar laat hij zich dan tenminste regelmatig afvragen in hoeverre zijn zgn empathie tè antropo- of, nog beperkter, egocentrisch is. Daar kan hij dan misschien niets tegen doen, maar het hoort bij zijn verantwoordelijkheid om het in te zien en die beperkte vormen van empathie niet te misbruiken.

Zoals ik het verschijnsel hier presenteer, is empathie dus opnieuw een vorm van simulatie door het subject met zijn kenvermogen.2 Ter verklaring van dergelijke simulatie deel ik allereerst de ander-ervaringen in verschillende categorieën in. Ik beperk me daarbij, volledigheidshalve met verwijzing naar de noodzaak van en het probleem met ruimere empathie, gemakshalve tot toegedichte ervaringen van andere mènsen.

Waar het uiteindelijk om gaat, en dat is langs de tijd-as van betrokkenheid eigenlijk pas de derde categorie, is het veranderde milieu. Hoe leven de mensen daarin? In zijn modellen moet de ontwerper hun gedrag simuleren, en zich inleven in hun gevoelens daarbij.

Maar waarop is zulke geprojecteerde empathie gebaseerd? Dan zal de ontwerper toch eerst de mensen moeten kennen. Hij ontmoet ze in hun huidige milieu. Deze ander-ervaringen vormen de eerste categorie.

De tweede categorie volgt uit het besef dat een milieu niet bij toverslag verandert. Er is altijd sprake van een veranderingsproces. Naarmate de bewoners van het nieuwe milieu dat proces actief — moeten — meemaken, moet de ontwerper zich al dan niet diepgaand een voorstelling van hun gedrag en emoties tijdens die periode maken.

De nummering van de categorieën heb ik opzettelijk gekozen. Inzicht in betrokken mensen maakt ontwerp van het veranderingsproces mogelijk. Slechts via een succesvol veranderingsproces is het ontwerp voor het beoogde milieu realiseerbaar.

In eerste aanleg is het probleem met empathie van de tweede en derde categorie, dat de ontwerper zijn simulaties niet extern kan toetsen. Hij heeft slechts indrukken van mensen in hun huidige milieu waarmee hij die verwachtingen omtrent gedrag en gevoelens modelleert. Naarmate het veranderingsproces vordert, kan de ontwerper zijn indrukken over de mensen in die periode eventueel wijzigen. Stel dat de ontwerper door zijn veranderd beeld omtrent de betrokken mensen in dat stadium tot een ànder ontwerp voor het uiteindelijke milieu komt. De vraag is nu, of dat nog wel kan. Is het veranderingsproces zó flexibel dat de koers verlegd kan worden? Wie zo naar empathie kijkt, ontdekt dat er juist een veranderingsproces nodig is om tot passender inzicht omtrent het te realiseren milieu te komen. Dat begint met de ontwerper die toegeeft dat hij andere mensen nooit volledig kan kennen, laat staan dat hij die perfecte kennis zou kunnen bezitten over hun gedrag onder onbekende omstandigheden. In dat besef probeert de ontwerper wat meer en hopelijk bruikbare kennis te verwerven. Dat doet hij door via eigen ervaringen zijn simulaties kwalitatief te verbeteren.

Helaas is in het stadium dat reëlere empathie van de tweede en derde categorie mogelijk is, de invloed van de ontwerper dikwijls voorbij. Ik laat zelfs even in het midden dat het milieu als bestemming voor betrokkenen leefbaar (derde categorie) moet zijn.

Vele opdrachtgevers kennen aan de initiële schets van het gewenste milieu een absolute waarde toe. Zij vergeten dat een veranderd milieu als doel ook praktisch met middelen haalbaar (tweede categorie) moet zijn. Wie echter het veranderingsproces negeert, blijkt meestal zijn doel te missen. Want dat doel klopte niet, in dit geval omdat het met de beschikbare middelen onhaalbaar is.

De ontwerper kan de kans op succes vergroten door tevens het veranderingsproces te ontwerpen. Daarover moet hij met zijn opdrachtgever expliciete afspraken maken. Zijn ontwerp voor zowel veranderingsproces, als voor uiteindelijk resultaat/milieu moet zo flexibel mogelijk zijn. Als noodzakelijke aanpassingen onhaalbaar zijn, heeft het geen zin het veranderingsproces voort te zetten. Het is dan beter met gewijzigde veronderstellingen zowel proces, als resultaat te ontwerpen. Als dat allemaal niet lukt, is er geen fatsoenlijke plaats voor de ontwerper. Zolang hij nog voldoende onafhankelijk is, moet de ontwerper dat milieu verlaten. Als hij blijft, kan hij zijn verantwoordelijkheid als ontwerper immers niet meer waarmaken. De sleutel ligt meestal bij de opdrachtgever. Daarvan moet de ontwerper genoeg ruimte krijgen. Let wel, dat moet die opdrachtgever als zijn eigen belang kunnen begrijpen. Helaas hebben nogal wat potentiële opdrachtgevers hun empathisch vermogen niet zo sterk ontwikkeld. Dat kan een hele klus voor de ontwerper zijn.

De behoefte aan empathie is groter naarmate het ontwerp voor het gewenste milieu zgn conceptueler van aard is. Of, wat nauwkeuriger geformuleerd, naarmate er méér aspecten vooralsnog conceptueler van aard zijn. Zo vergt het ontwerp voor een nieuw kippenhok, inderdaad, enige empathie met de kip. Een ontwerp voor een wijkgebouw in een multiraciale wijk is toch van een andere orde. Er is aanvankelijk weinig tot niets bekend omtrent behoeften van betrokken mensen. Moet er eigenlijk wel een wijkgebouw komen? En dan zijn er veranderingen waar vaak bijna niets tastbaars aan zit, bijvoorbeeld een personele reorganisatie. Dan is eerste nadruk op het veranderingsproces nodig. De ontwerper moet beginnen met erkenning van zijn gebrekkige inzicht in ervaringen van ànderen.

Tot zover heb ik aangenomen dat de ontwerper zich steeds in één ander mens inleeft, en dat zijn indrukken over gedrag en gevoel van diverse mensen niet conflicteren. Dat doen ze in een complex milieu natuurlijk wèl. Daarom veronderstel ik ook zoiets als geaggregeerde empathie van de ontwerper. En dat houdt, zoals ik reeds opmerkte, niet bij menselijke ervaringen op. Het totale milieu vormt de omvangrijkste aggregatie.

Behalve aggregatie van objecten-als-subjecten in het eigen model, is er natuurlijk de samenvatting van de oorspronkelijke gestelde categorieën. Ik noem ze slechts om een verklaring te geven. Daarmee introduceer ik verschijnselen, die echter geen eigen leven moeten gaan leiden. Daarom beweer ik dat de ontwerper ook steeds weer een synthese maakt van ander-ervaringen uit de drie (tijd)categorieën.

Ik vat nog even samen. De exploitatie van een milieu door de professionele ontwerper betreft, eerlijk is eerlijk, vooral geld. Dat merkte ik in het vorige hoofdstuk reeds op. De financiële beloning kan er gauw toe leiden dat de ontwerper zich met zijn empathie louter op de opdrachtgever concentreert.3 Omdat hij indrukken negeert over andere mensen die hem weliswaar niet betalen, maar toch tot het milieu in kwestie behoren, pakken zijn ontwerpen als regel verkeerd uit.

In het ergste geval heeft de ontwerper zich slechts tijdens een korte periode van oorspronkelijke kennismaking ingeleefd in zijn opdrachtgever voor zover deze hem beloont. Dáárop heeft hij dan het ontwerp voor het veranderd milieu afgestemd. Er is dan géén ontwerp voor het veranderingsproces, laat staan een geaggregeerde empathie als synthese van wat de ontwerper omtrent alle betrokkenen tijdens proces en later verwacht.

De ontwerper die verantwoord zijn werk wil doen, heeft al met al een ingewikkeld verhaal voor zijn potentiële opdrachtgever. De integere ontwerper weet dat hij slechts kwaliteit biedt, indien hij zijn ruime kijk op wat een milieu is en hoe dat kan veranderen, kan ontplooien. Ik noem dat, bij wijze van slogan, de kwaliteitsruimte. Er zijn wel degelijk opdrachtgevers die dat begrijpen, omdat ze er immers uiteindelijk ook zèlf op vooruitgaan.

Als de ontwerper op een andere manier werkt, verliest hij zijn integriteit. Dit laatste is overigens een strikt persoonlijke zaak. Ik denk dat, bijvoorbeeld, een beroepsvereniging die ethische normen moet vestigen en bewaken, een contradictio in terminis is. Volgens mij pakt zo'n vereniging altijd weer uit als een verhuld mechanisme voor marketing.

 

 

 

noten

1. En dat is precies wat bij vele professionele specialisten, die óók ontwerpers zijn, is gaan ontbreken. Zie oa noot 3 in hoofdstuk 7, Ethiek.
2. Dankzij het voorafgaande kan ik empathie ook aanduiden als het de-centreren van het eigen subject ten gunste van één of meer andere objecten, tot en met het gehele milieu, in de rol van subject. De mogelijkheid tot de-centralisatie is echter beperkt omdat het model en de simulatie rusten, en blijven rusten, in het — kenvermogen van het — oorspronkelijke subject. Met andere woorden, in hoeverre is onder de aanname van een bepaald subject met zijn kenvermogen de-centralisatie van het eigen subject überhaupt mogelijk?
Zie ook noot 9 in hoofdstuk 3, Subject. Daar luidt de noemer deconstructivisme.
3. Zie voor dat dilemma van de ontwerper, met kwaliteit aan de ene kant en succes in de vorm van geld en status aan de andere kant, noot 3 in het vorige hoofdstuk (en noot 1 hierboven).
De positie van de opdrachtnemende ontwerper problematiseerde ik eveneens in het opstel ‘Opdrachtkunde’ (zie aanhangsel).

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse