30 Samenwerking

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

Enerzijds staat een ontwerper altijd alleen. Hoe bewuster hij zijn subjectieve kenvermogen inzet, des te eenzamer staat hij aan de afgrond. Anderzijds werkt een professionele ontwerper van wat danook vrijwel altijd sámen. Van het gereedschap dat hij ontwerpt - of al is het in eerste aanleg (of uitsluitend) vooral een veranderingsproces - is het zijn bedoeling dat ŕndere mensen het (gaan) gebruiken. Daarom moeten die andere mensen, of tenminste wie als representatieve vertegenwoordigers kunnen gelden, bij het veranderingsproces betrokken zijn en daarbinnen tevens bij het ontwerpen-als-proces.

Een andere, goede reden voor de ontwerper om samen te werken is dat hij alleen niet in staat is om zijn ontwerp-als-resultaat te verwerkelijken. Maar het is niet zo dat de ontwerper hulp nodig heeft. Ik zie het liever zo dat het de ontwerper is die helpt. Hij helpt ŕndere mensen doordat hij tijdelijk in hun milieu verkeert. Het is wel beschouwd dus de ontwerper die in samenwerking betrokken wordt. In termen van een concreet veranderingsproces lijkt vervolgens het meestal weer andersom. Dan is het de ontwerper die actief andere mensen erbij betrekt.

Samenwerking betekent overigens niet dat de relatie altijd harmonieus verloopt. De betrokkenheid van de ontwerper wijst immers op een behoefte aan aanpassingen waartoe betrokkenen zichzčlf niet volledig in staat achten. Enig conflict is dan onvermijdelijk. Maar zulke conflicten moeten opbouwend zijn. En dat lukt slechts als er wederzijds vertrouwen bestaat. Voor succesvolle samenwerking is daarom niet harmonie, maar vertrouwen wezenlijk. Dergelijk vertrouwen geeft betrokkenen allemaal het eigen recht op vrijheid van modellen en om ze tot uitdrukking te brengen. Als zulk vertrouwen er (nog) niet is, ligt dáár voor de ontwerper de allereerste prioriteit.

In de samenleving die via achtereenvolgende modes verandert, dreigt de helpende rol van de professionele ontwerper grotendeels  te verdwijnen. Het gaat niet meer om het milieu van ŕndere mensen, maar om een milieu waarin de mode-ontwerper centraal staat. Hij draagt niet bij aan samenwerking elders, maar zoekt volgers voor zichzčlf. De ontwerper probeert bekendheid te verwerven. Helaas hebben de middelen voor dat doel steeds minder te maken met de kwaliteit van zijn bijdragen als ontwerper, maar steeds meer met zijn kwaliteiten om moderne communicatiemedia te exploiteren.1 Het gaat om status, glamour. En dan volgen mensen hem in een nieuwe mode.

Opnieuw is er geen zwart/wit-onderscheid. In zekere mate exploiteert iedere ontwerper. Waar het om gaat, is dat hij altijd gericht blijft op het milieu van de mensen die hem tot samenwerking uitnodigen. Als een beetje bekendheid daarbij helpt, is het zelfs positief. Ik waarschuw echter tegen vermeende goeroes en andere pr-specialisten. Er bestaat geen ontwerper, ook niet voor organisatorische informatievoorziening, die klakkeloze volgzaamheid verdient. Er is geen eenzijdig, universeel recept. Laat staan dat zo´n recept zonder traditie, dwz als een mode bij heldere hemel, kan verschijnen. Want ieder milieu is weer anders. Slechts de ontwerper die zulke verscheidenheid respecteert, verdient enig vertrouwen van wie hem voor samenwerking inschakelt.

De ontwerper is enerzijds een specialist, te weten in het gebruik van zijn eigen kenvermogen. Anderzijds moet hij een generalist zijn om dat kenvermogen optimaal te benutten. Elders schreef ik al dat het ei van Columbus geen lege dop was.2 Ik  bedoel ermee dat kenvermogen zonder voldoende ervaringsmateriaal geen modellen verder ontwikkelt en dus adequaat kan simuleren.

De ontwerper erkent dankzij zijn specialistische čn tegelijk generalistische oriëntatie de strategische betekenis van samenwerking. Optimale objectgerichtheid is slechts haalbaar door zo´n verantwoordelijk handelend subject.

 

 

 

noten

1. In zijn verbazingwekkend actuele boek The Image uit 1962 schreef D.J. Boorstin (p 57): "[...] we seem to have discovered the processes by which fame is manufactured. [...] Of course we do not like to believe that our admiration is focused on a largely synthetic product. Having manufactured our celebrities, [...] we are tempted to believe that they are not synthetic at all, [but] that they are somehow still God-made heroes [...]"
2. Zie Aspecten en Fasen, p 50.

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse