29 Architectuur

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

Wat is een definitie? Dat blijkt afhankelijk van de mate waarin de communicatiepartners bekend zijn met het verschijnsel dat beschrijving vraagt. Als zij zich volledig vertrouwd wanen, is vaak een enkel (zelfstandig naam)woord voldoende om passende betekenis op te roepen.1 Wittgenstein heeft erop gewezen dat zulke compacte communicatie lukt dankzij voorgaande inspanningen; door opvoeding2 leert een mens één of meer taalspelen (lees ook: milieuverbijzonderde communicatiestelsels). Naarmate deelnemers hetzelfde taalspel beter beheersen, verloopt hun communicatie doeltreffender en doelmatiger.

Wanneer het taalspel, waarvan tenminste de spreker zich bedient, (nog) geen enkelvoudige term bevat, is een omslachtiger uitdrukking onvermijdelijk. Daarvoor geldt als eerste strategie doorgaans de decompositie van het oorspronkelijke verschijnsel. Als dat een 'systeem' samenstellende verschijnselen oplevert die op hun beurt allemaal wèl bekend en simpel 'definieerbaar' zijn,3 kan iemand het oorspronkelijke verschijnsel aldus omschrijven.

Zoals het gezegde "het geheel is groter dan de som der delen" aangeeft, gaat er in omgekeerde richting bij decompositie iets mis. Er is immers tegelijk sprake van een reductie. Wat er vermindert, is de samenhang die de enkele noemer veronderstelt. Daarvoor komt een verzameling (deel)verschijnselen in de plaats, waartussen betrekkingen nodig zijn om de afleiding vanuit het oorspronkelijke verschijnsel herkenbaar te houden. In — het model met — deelverschijnselen en hun onderlinge betrekkingen toont het kenvermogen echter onvermijdelijk zijn selectiviteit (lees ook: zijn verhouding tot de afgrond die het model van de werkelijkheid scheidt). Idealiter moet elk deel tevens het geheel weerspiegelen. Degelijk holisme gaat de mogelijkheden van communicatie(middelen) te boven. Wat communicatie dus moet bevorderen, is onmiddellijke ervaring van betrokkenen zodat zij hun eigen betekenis beleven. Nota bene, naarmate het onderwerp 'wetenschappelijker' is, beleeft de ander zijn ervaring — vooral — in het kenvermogen. De maat voor communicatief succes is verdichting van expressiemiddelen.4

Het kenmerk van een mode is dat communicatie anders, zo niet tegenovergesteld functioneert. Een mode poneert een verdichting. De suggestie van communicatie verleidt, maar wat resulteert zijn divergerende ipv convergerende interpretaties. Daarom herbergt elke mode natuurlijk haar eigen afloop. Zodra de diversiteit onder de ene noemer ongeloofwaardigheid nadert, zorgt de volgende mode ervoor dat de maatschappelijke bandbreedte5 gehandhaafd blijft.

Het is tekenend voor de complexiteit van de huidige samenleving dat wetenschappelijke en modieuze communicatie niet onafhankelijk zijn. Wat een mode tegenwoordig is, omvat steeds vaker wetenschappelijke impulsen. En met modieuze invloeden is de wetenschap van vandaag alweer een andere wetenschap dan die van gisteren. Dat valt allemaal wellicht te betreuren, maar is mi resultaat van onvermijdelijke dialectiek. Het is dus verstandiger om dergelijke veranderingen te proberen te begrijpen, ze als onbekende verschijnselen via definitie en communicatie alweer iets minder onbekend te krijgen.

De heersende mode6 in informatie- en communicatietechnologie heet architectuur. Dat het om een mode gaat, is evident. Van alles en nog wat heeft ineens blijkbaar een architectuur. De term moet vooral in commercieel opzicht vertrouwen wekken. De wetenschappelijke suggestie dient dus juist om een specifieke definitie te ontwijken ipv op te roepen. Dat maakt betekenisvolle communicatie problematisch. Wanneer 'klanten' uit eigen ervaring ontdekken dat de belofte onder de noemer van architectuur vals was, is het ook met die mode weer gauw uit.

Tegelijk is het lastig om als tegenwicht een wetenschappelijk(er) definitie te ontwikkelen. Wetenschap is immers op haar beurt onder toenemende invloed van modes.7 Als uitweg kies ik ervoor om het veranderende karakter van wetenschap zoveel mogelijk te erkennen. Mijn opvatting over postmoderne wetenschap is daarom dat modes bij uitstek onderzoekende aandacht verdienen; daarbij moet de onderzoeker zich van zijn eigen modieuze betrokkenheid bewust zijn. Paradoxaal genoeg leidt juist de oriëntatie op modes tot optimale duurzaamheid.8 Want een aparte mode valt slechts tegen de achtergrond van traditie(s) te duiden.

Gelet op dit accent op wetenschap stel ik voor architectuur de volgende definitie voor:

 

Architectuur is een samenhang die samenhang creëert.

 

Deze definitie is vrij naar Bateson, die immers stelde dat "informatie is een verschil dat verschil maakt."9 Netzoals in het 'origineel' geldt dat het eerste verschil van een ànder type is dan het tweede, is in mijn afgeleide definitie de ene samenhang natuurlijke de andere niet.

Eigenlijk is er een — over architectuur gesproken! — samenhangend paar interpretaties nodig. Als ik in de gedragcyclus in de eerste plaats in het kenvermogen een model van de werkelijkheid (lees ook: een bepaald milieu) veronderstel, heet de samenhang in het model architectuur. Het subject meent op grond daarvan dat de ervaren werkelijkheid een corresponderende samenhang heeft. Hier is architectuur in de werkelijkheid oorzaak en de architectuur in het model gevolg. Dergelijke samenhang in het kenvermogen leidt echter, en dit is de tweede interpretatie, op haar beurt tot — verdere — actie door het subject. De samenhang in die actie is (mede) bepaald door de samenhang in het (ken)model. Als zodanig is architectuur niets anders dan een apart geval van informatie.9 Dat ik dat zo interpreteer is trouwens logisch, omdat ik de architectuurdefinitie ontleende aan Batesons informatiedefinitie.

In dagelijkse ervaring is een subject zich niet (meer) bewust van de schakelende bemoeienis van zijn kenvermogen. Dat leidt ertoe dat hij architectuur absoluut aan de werkelijkheid toeschrijft. De kritieke samenhang creëert hij echter in zijn kenvermogen. Maar dan nog gaat het om de totale gedragcyclus. Aldus is architectuur bij uitstek een term die compact zulke overkoepelende samenhang in — menselijk — gedrag kan definiëren. Daarvoor, nogmaals, is nodig dat architectuur niet uitsluitend wordt geassocieerd met een absolute — eigenschap van — de externe werkelijkheid.

Uit mijn definitie volgt voorts dat architectuur relatief is. Het is een maat(voering). Wat telt is de kwaliteit van — de architectuur — in het (ken)model en vervolgens uiteraard de kwaliteit van de actie. Wat daarvoor maatgevend is, kan evenmin absoluut gelden. Waarden blijken vergaand cultureel (lees ook: per milieu) bepaald en dus bovendien dynamisch. Ook voor architectuur — voorzover de term de huidige mode overleeft — geldt dat de ervaring ervan morgen alweer kan verschillen.

Het verrassende is dat, in eerste aanleg parallel aan de mode, inderdaad elk verschijnsel een architectuureigenschap toegedicht kan krijgen. Zo kent een bepaalde definitie een architectuur. En waarmee ik dit hoofdstuk begon, was de architectuur van de definitie van een definitie. Het blijkt dat via typen en bijbehorende betekenissen van samenhang steeds een relevante architectuuranalyse mogelijk is. Dat geldt dus ook voor informatievoorziening, waarin de veronderstelde samenhangen dan de aanduiding informatie-architectuur verdienen.

 

 

 

noten

1. Zie in het aanhangsel het opstel ‘Bijvoeglijke naamwoorden.’
2. Zoals ik elders al opmerkte, gebruikt Wittgenstein de sprekende term africhting. Dat leerproces blijft overigens niet tot de menselijke jeugd beperkt. Mensen beschikken tijdens hun gehele leven over het vermogen taalspelen — beter — te leren.
3. Allereerst merk ik op dat de decompositie, dwz het ontleden van een geheel in onderdelen, met het kenvermogen gebeurt. Het is voor een onbekend verschijnsel daarom nog — vergaand — subjectief. De communicatie, waarvoor de decompositie als voorbereiding dient, is juist het middel om — enige mate van — intersubjectiviteit te realiseren.
Mijn tweede opmerking geldt de herhaling van decompositie. Dus, op zijn beurt kan een deelverschijnsel van het oorspronkelijke verschijnsel zonodig ontleed worden. Enzovoort.
4. Hiermee bedoel ik allerminst dat zgn wetenschap voortschrijdt volgens convergerend inzicht waardoor één enkele term tenslotte alles verklaart. Integendeel. Wat voortschrijdt is de onzekerheid, de onbekendheid. Dat komt omdat, in termen van variëteit en sturing, het verschijnsel dat meent te sturen tegelijk ingekapseld is in zijn milieu. Elke groei in variëteit van het stuurelement vergroot dus de variëteit van het milieu. Dialectisch ad infinitum. Zie ook hoofdstuk 15, Variëteit, in het bijzonder noot 1.
5. Ik geloof overigens niet dat die zgn bandbreedte zelf statisch is, want elke maatschappij verandert. Het gaat me erom de kortcyclische modes te onderscheiden van de — eventueel langcyclisch veranderende — maatschappij waarbinnen zij verschijnen.
6. Ik besef mijn dilemma. Naarmate de tijd verstrijkt, heerst de mode die ik hier concreet noem niet langer. Mijn tekst is daarom per definitie gedateerd, maar voor alle duidelijkheid behandel ik toch de (informatie-)architectuur als modeverschijnsel.
7. Zie Fashions in science van I. Sperber voor kritiek op modieus gedrag in de wetenschappen. Aan mode zit echter ook dáár een positieve kant, want (p xvi) "the play of fashion can help facilitate the introduction and serious consideration of new models that would otherwise be suppressed at the outset. Maar "the constructive role of the fashion process cannot take effect unless its presence is candidly acknowledged."
8. Als ik ipv postmodern de term postmodieus gebruik, kan ik wetenschap als postmodieus schetsen wanneer de modieuze benadering ingekapseld is. Zie voor dergelijke inkapseling het opstel ‘Postmoderne kritiek’ in het aanhangsel.
9. Zie ook hoofdstuk 5, Objecten, in het bijzonder noot 5.
10. Zo beschouwd is informatie-architectuur een pleonasme.

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse