2 Traditie

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

Kleding vertegenwoordigt technologie. Wat bedoel ik met de drie woorden die samen de vorige zin vormen? Doe ik een geslaagde imitatie van de franse praktijk van (post)structuralistisch filosoferen? Met andere woorden, staat daar een zin met een weliswaar diepzinnig uiterlijk, maar zònder relevante betekenissen? Mode, dus?

Het is verstandig om franse filosofen, of wie danook, niet over één kam te scheren. Mijn bedoeling is het in ieder geval om ... mijn bedoeling te beschrijven. Ik probeer dus te verklaren wat die zin voor mij betekent. Welk effect wil ik ermee bij de lezer te bereiken?

Ik wil zéker alle lezers serieus te nemen. Het is echter lastig om niet verstrikt te raken in het weefsel van eigen taalgebruik. Daar lijkt het in teksten van moderne, vooral franse denkers - zelfs naar mijn smaak -vaak te veel op. Ikzelf kan echter de verleiding ook moeilijk weerstaan mijn bedoeling op die manier aan te kleden. Kijk maar naar alles wat hier in figuurlijke zin op textiel slaat. Ik spreek over "niet over één kam scheren," over "weefsel" en "aan te kleden." En er volgt meer.

Met een zin als "Kleding vertegenwoordigt technologie" begin ik met een samenvatting. Ik meen blijkbaar dat het veronderstellen van een relatie tussen genoemde verschijnselen, dat wil zeggen tussen kleding en technologie, leidt tot herkenning en inzicht in àndere verschijnselen. Maar als ik het bij zo'n samenvatting zou laten, plaats ik de lezer voor een puzzel. Daarom licht ik toe. Overigens kan ik principieel niet vermijden dat een lezer soms moet puzzelen. Er bestaat nu eenmaal verschil met zijn lezers dat geen enkele auteur met geen enkele tekst totaal, laat staan automatisch, kan overbruggen. Dat maakt lezing van een boek een soort veranderingsproces, niets meer en niets minder. En over veranderingsprocessen schrijf ik. Wat er met deze tekst onder ogen van een lezer gebeurt, vind ik in dit stadium daarom een mooie illustratie.1

Nogmaals, kleding vertegenwoordigt technologie. Hoe zit dat? Wat ik bedoel is, dat een kledingstuk op een bepaalde manier vervaardigd wordt. Er is een karakteristiek productieproces, er zijn materialen en eventueel (extra) gereedschappen. Het vervaardigde kledingstuk draagt daar sporen van, soms héél evident. Zo toegelicht, vind ik het volstrekt begrijpelijk als er staat dat kleding technologie vertegenwoordigt. Elk artefact is mede uitdrukking van de manier waarop het stand kwam.2

Dankzij andere technologieën brengen ondernemende leveranciers kleding met nieuwe en vaak betere eigenschappen voort. Zo kunnen weefsels lichter, sterker, waterafstotender of juist waterdoorlatender gemaakt worden. Enzovoort. Waar dergelijke eigenschappen hun voortdurende nut bewijzen, dat wil zeggen, voorzien in een blijvende behoefte van kopers die zich daarvan ook bewust zijn, is naar mijn mening géén sprake van mode.

Daarentegen kenmerkt een bepaalde mode zich door gebrek aan duurzaamheid. Wat vluchtig is, is niet zozeer het artikel,3 maar vooral de relatie tussen aanbieder en koper. Overigens, of het artikel zèlf vluchtig in de zin van bederfelijk is, doet voor een mode niet of nauwelijks ter zake.

Omdat er een relatie aan de orde is, is een mode zaak van aanbieder en koper tegelijk. Iedere koper máákt dus een mode in belangrijke mate méé. Inderdaad omvat bijvoorbeeld kleding allerlei artikelen die vele mensen in hun kwaliteit van kopers verleiden tot bijdragen aan de creatie van een mode.4 De eigenschappen die daarbij van mode tot mode verschillen, blijken vaak zeer oppervlakkig zoals kleur en snit. Soms gaan structurelere eigenschappen wederom verloren. Waarom? Omdat niemand bedacht is op hun aanwezigheid. Zo gefascineerd kunnen betrokkenen door de opeenvolging van modes raken, dat zij tevens vervangen wat blijvende waarde zou kunnen hebben.

De westerse samenleving valt inmiddels zonder overdrijving als een modemaatschappij te kenschetsen. Een verwant begrip is uiteraard consumptiemaatschappij. Dat woord verheldert echter niet zozeer de relatie tussen leverancier en koper, maar eerder het verband tussen artikel en koper. Ik ben geneigd te zeggen dat de consumptiemaatschappij tegenwoordig een afgeleide is van de maatschappij van de mode.

Modes betekenen omzet. Dat is de bedoeling aan de kant van de leveranciers. De kopers werken eraan mee omdat ze kennelijk in een patroon van consumptie gevangen zitten. Het is ontnuchterend om te overwegen wat de motivatie voor aanschaf van een artikel van een volgende mode zou kunnen zijn. Is dat omdat het vorige artikel zo goed beviel? Nee, natuurlijk niet. Is het omdat het nieuwe artikel op zichzelf, en hoewel het vorige nog wèl voldoet, iets veel beters belooft. Ik zou zeggen, ook niet. Mijn idee is dat de koper door aanschaf van het nieuwe de mislukking met het vorige artikel probeert te ontkennen. Hij raakt in dit consumptieve gedrag gevangen doordat het nieuwe artikel evenmin succes verschaft. Sterker nog, de mislukking staat vóórop, is vergaand onafhankelijk van de kwaliteit van het artikel, maar een eigenschap van de koper zèlf. Na een korte afleiding slaat de verveling, of wat het ook is, opnieuw toe. Zolang iemand over genoeg geld beschikt voor aanvullende consumptie, houdt het patroon stand.

Wat doen vele leveranciers die ervaren dat kopers van hun artikelen geen of nauwelijks acht op kwaliteit slaan? Die leveranciers nemen het er steeds minder nauw mee. De kopers komen toch wel terug, voor hun volgende dosis mislukking en teleurstelling. Zo versterken leveranciers en consumenten elkaars gedrag en de modes die eruit voortkomen. Het is nog een geluk dat het hier maar eens per jaar winter, of zomer of wat voor seizoen danook is. Maar niet alles laat zich op natuurlijke wijze beperken. In Nederland is Sinterklaas in zijn nieuwste vermomming rondom de kerstdagen inmiddels zeer succesvol.

Het is tijd om een paradox expliciet aan te wijzen. Want tot dusver is mijn schets van de modemaatschappij te eenzijdig en zwartgallig. Er zit hier en daar wel degelijk voortgang in kwaliteit van technologie en wat mensen ermee voortbrengen. Hoe werkt dat? De paradox luidt dat voortgang noodzakelijkerwijs rust op traditie. Dit is feitelijk een parafrasering van de evolutieleer. Via traditie blijven bewezen eigenschappen bewaard. Zij laten zich samenhangend in de vorm van een zgn structuur herkennen. Veranderingen zijn evenzovele experimenten met nieuwe eigenschappen. In plaats van allemaal met een mode te verdwijnen, zouden bruikbare eigenschappen in de traditie ofwel structuur opgenomen moeten worden. De overige dus niet. En eigenschappen die voor de duur van het experiment (blijkbaar) ten onrechte nonactief waren, moeten opnieuw en verdergaand van de traditie deel uitmaken.

Ik ben dus vóór experimenten, maar tégen modes. Ik vind dat allerlei experimenten actief bevordering verdienen. Zodra mode (opnieuw?) hetzelfde betekent als experiment, ben ik er óók voor. Er moet aandacht zijn voor experimenten als aspecten en fasen van omvattender ontwikkeling in plaats van op een mode als geïsoleerd middel voor exploitatie en/of bevrediging.5 Een progressiever verhaal kan ik niet verzinnen. Ik zeg dit er maar even bij, omdat ik niet gaarne van conservatisme of erger beschuldigd wens te worden. Ik zou dat ook niet juist vinden. Wat moet er nu voor objectgerichtheid gebeuren? Wat ik in dit boek probeer, is een gedeelte van traditie te schetsen. Want die bestaat wel degelijk.

Naarmate meer ontwerpers zich van de traditie bewust zijn, bestaat er minder gevaar dat objectgerichtheid als modeverschijnsel spoedig verdwijnt. Ik voeg eraan toe dat nogal wat leveranciers met hun ontwikkelgereedschappen inclusief hun voorlichting erover niet bepaald meewerken aan inzicht. Zijzelf begrijpen vaak matig tot slecht wat objectgerichtheid is, laat staan dat zij hun (potentiële) klanten adequaat voorlichten. Via positionering als wondermiddel menen zij meer te verdienen. Ik herhaal dat het tragisch is dat vele leveranciers waarschijnlijk niet eens beter weten; zij zitten aan hun kant eveneens in het patroon van de modes gevangen. Dit geldt zelfs sterker dan gemiddeld voor hun verkopers. Zij kennen de traditie immers zelf niet. Kopers weten het evenmin en laten zich vals voorlichten. Dat is tot op grote hoogte natuurlijk eigen schuld, hoewel de verantwoordelijkheid van de leveranciers voor juiste voorlichting en voor artikelen van adequate kwaliteit hierdoor niet vermindert.6

Wat volgt is dus onder meer een verhaal over de traditie van objectgerichtheid. Met dat inzicht zijn verbeteringen in informatievoorziening niet alleen doelmatiger, maar zeker ook doeltreffender. Opzettelijk vermijd ik uitgebreide behandeling van ontwikkelgereedschap en verwante techniek. Ik zoek het verhaal onder het modieuze oppervlak.

De belangrijkste elementen van de noodzakelijke traditie zie ik in het vlak van menselijke informatievoorziening. Dat is overwegend wat kennisleer heet of, met een vreemder woord, epistemologie.7 Het blijkt dat objectgerichtheid vanouds een prominente betekenis heeft in de kennisleer. Dat is trouwens vaak lastig te herkennen, omdat objectgerichtheid daarvoor niet als aanduiding geldt. Daarom geef ik in dit boek extra toelichting. Besef van objectgerichte kennisleer verschaft de informatiekundige ontwerper allerlei strategieën. Methoden wil ik ze ook noemen, mits duidelijk is dat ontwerpmethoden niet alleen convergerend maar vooral ook divergerend denken moeten bevorderen, niet alleen analyse maar vooral ook synthese, niet alleen decompositie maar vooral ook compositie. Kortom, een ontwerpmethode draagt niet zozeer de uiteindelijke oplossing in zich, maar helpt het probleem te onderzoeken. De ontwerper hanteert zulke methoden of strategieën om een dynamische verhouding tussen problemen en oplossingen te vestigen. De samenhang tussen problemen en oplossingen is en blijft op zichzelf problematisch, omdat de ontwerper principieel met onzekerheid leeft. Er is nooit (een) volkomen oplossing. De ontwerper zoekt het daarom in genoeg oplossing. Dit roept de vraag naar op naar relevante waarden, want wat is genoeg? Via kennisleer blijkt de informatiekundige ontwerpleer aldus eveneens een passende ethiek te moeten omvatten. Want de vrije invloed die de ontwerper uitoefent, betekent onlosmakelijk dat hij verantwoordelijkheid draagt.

Het is zo dat ieder mens zich met zijn wens tot kennis over kennisleer voor de ultieme paradox plaatst. Hetzelfde geldt voor zijn noodzaak verantwoordelijk te zijn. De professionele ontwerper leert ermee leven. Hij begrijpt, nee, hij voelt dat er geen alternatief is.8 Daarmee bestem ik dit boek voor de ontwerper die beleeft dat zijn ontwerpen-als-proces ook en vooral een kunst is. Verder zou iedere bestuurder (lees ook: opdrachtgever) eruit moeten halen dat het echte rendement komt uit investeringen in mensen, dus niet te vergeten in uitstekende ontwerpers. Ontwikkelgereedschappen en dergelijke zijn een sluitpostje, niet ònbelangrijk overigens, maar niet zo wezenlijk als leveranciers èn kopers ervan beweren. Bijvoorbeeld een programmeur die zich in een specifiek ontwikkelgereedschap specialiseerde, kan ervan leren dat de mode waarvan hij thans nog leeft, spoedig voorbij is. Voor succes kan iedereen beter op zoek gaan naar een levensvatbare traditie. Succes beschouw ik overigens niet in termen van exorbitant veel geld verdienen. Geld is in onze samenleving wel één van de middelen om een traditie gevestigd te houden die voortgang mogelijk maakt. Wat is de maat voor voortgang wèl? Mode in elk geval dus niet.

 

 

 

noten

1. Aan de ene kant ben ik nog steeds bezig met advisering omtrent de voordelige manier van consumptie van de tekst. Daarom draagt ook het begin van dit hoofdstuk vergaand het karakter van een voorwoord. Aan de andere kant behandelt de tekst reeds explicieter de relatie van een ontwerper, in dit geval een auteur, met een actief publiek. Ik legde daarop in het Voorwoord overigens reeds nadruk. In zoverre behoort op zijn beurt ook dat formele voorwoord reeds tot de verdere tekst.
Een strakke scheiding bestaat dus niet. Wat ik met de totale tekst probeer, is de ontwikkeling van een taal waarin ik mijn bedoeling met een tamelijk korte boodschap kan uitdrukken. Wat dan paradoxaal blijkt, is dat de oorspronkelijk verwachte boodschap niet meer apart uitgedrukt behoeft te worden. Mijn verhaal spreekt zich dus bijna niet uit over objectgerichtheid in de zin van technologie. Dat is verwarrend voor wie dat blijft verwachten, maar begrijpelijk voor wie de veranderende taal volgt.
Wat taal betreft, wijst Roland Barthes in De Nulgraad van het Schrijven (pp 15 en 16) op een problematisch aspect: "[D]e taal van de schrijver, in het niemandsland tussen in onbruik geraakte en nog niet bekende vormen, is niet zozeer een reservoir waaruit hij kan putten, als wel een uiterste limiet; [deze limiet bepaalt] alles wat hij niet kan zeggen zonder [...] de zekere betekenis van zijn onderneming en de wezenlijke manifestatie van zijn maatschappelijkheid te verliezen." Ik vind dat mooi uitgedrukt. Het wint zelfs, meen ik, als voor auteur in het bijzonder ontwerper in het algemeen gelezen wordt.
Een andere uitbreiding op het citaat die ik suggereer, betreft de activiteiten van de lezer. De auteur kan hem aansporen zijn eigen limiet te verkennen (als de lezer daartoe trouwens al zou moeten worden aangezet). Voilà, de schrijverige tekst voor de actieve lezer. In een complex milieu is dat mi precies de noodzakelijke relatie van de ontwerper (oorspronkelijke auteur) met zijn opdrachtgever(s) en andere betrokkenen (oorspronkelijke lezers en daardoor óók auteurs, maar op hun beurt van eigen werk in hun respectievelijke kenvermogens).
2. De geoefende puzzelaar merkt direct op dat eveneens dit boek allerlei sporen van zijn ontwikkeling en produktie moet dragen.
Een ontwerper ontkomt er niet aan een puzzel voor te schotelen. Zie ook de verwijzing naar het niemandsland in het citaat van Barthes dat in noot 1 opgenomen is. Daarbij is het niet eens de vraag hoe moeilijk hij de puzzel maakt, maar veeleer hoe gemakkelijk die beslist niet mag zijn. Als de puzzel te simpel is, komt de puzzelaar niet verder door hem op te lossen. Het gaat immers allereerst om het relevante probleem. Aan een puzzel die voor de puzzelaar te moeilijk is, heeft hij echter ook (nog) niets. De ontwerper moet daarom evenwichtig mikken in dat "niemandsland" en dat blijkt dan zijn èchte ontwerpopgave te zijn. Zie oa ook hoofdstuk 11, Veranderkundige.
Ter illustratie van de nogal literaire produktiewijze van diverse filosofen, geef ik even toe aan de verleiding om van het woord puzzel de associatie met raadsel te maken. Het is dan opnieuw een kleine stap, dit maal van raadsel naar raad. Heb ik nu aannemelijk gemaakt dat een raadsel een vorm van raadgeving is? Ikzelf vind van niet, maar tòch ... is het best een aardig idee.
3. Voor het gemak gebruik ik hier het ene woord artikel. De gangbare connotatie is uiteraard met wat tastbaar is, een stuk zeep, een brood enzovoort. Ik bedoel hier echter nadrukkelijk alles dat de relatie tussen leverancier en koper constitueert. Ook bepaalde informatie, bijvoorbeeld, is dan een artikel.
4. Wat dragen kopers aan de ontwikkeling van een mode bij? Dat is financiering, maar vooral van een volgende mode, zou ik zeggen. Aan de mode in kwestie dragen zij bij door acceptatie. Alle volgers zijn evenzovele reclamezuilen en verschaffen door hun sociale positie aan medemensen de belangrijkste argumenten om de mode óók te volgen.
Een mode lijkt mij een bijzonder geval van een innovatie. Zie daarom ook Diffusion of Innovations (The Free Press, derde editie, 1983) van E.M. Rogers.
5. Als ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken had ik van 1981 tot en met 1986 de gelegenheid een actieve rol te spelen in de ontwikkeling van een infrastructuur voor geautomatiseerde informatievoorziening. Daarover publiceerde ik enkele jaren later. Als samenvatting van mijn benadering nam ik het woord experiment in de boektitel op: Het Experiment Buitenlandse Zaken.
6. Deze opmerkingen zijn tevens gebaseerd op directe, eigen ervaringen. Ik schafte ooit een ontwikkelgereedschap aan, dat mi echter niet functioneerde volgens de objectgerichtheid die de documentatie suggereerde. Voor kenners vermeld ik dat het ging om de zgn inkapseling. De objecten in een gerealiseerde toepassing konden niet met hun data en methoden opgeslagen worden. Wat de automatiseringstechnologie van objectgerichtheid betreft, is dat juist een wezenlijk kenmerk. Waar programmatuurbedrijven veel waarde aan hechten is, wat hergebruik van code heet. Dat is begrijpelijk, gelet op hun voorkeur voor productiviteitsverbetering van programmeurs, maar voor objectgerichtheid veel minder wezenlijk. Ik onderschat de betekenis van zgn ver-erving, waarop de verbetering van productiviteit rust, overigens niet.
7. Mijn eigen verzinsel voor wat ik bedoel luidt infosofie. Dat is natuurlijk weer een woordenspel. Maar leidt wijsbegeerte in de zin van info niet naar andere, nieuwe vragen dan die van filo doet? Verdiept de associatie niet het inzicht over waar mensen met hun informatiemaatschappij naartoe zouden kunnen? Zie over informatiemaatschappij ook noot 5 in hoofdstuk 22, Afgrond.
8. Een filo- of infosofische vergelijking kent geen redelijke uitkomst. Het is zinloos om bijvoorbeeld te kwadrateren of verder te machtsverheffen. De afstand wordt daardoor slechts groter. Zie oa ook hoofdstuk 22, Afgrond.

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse