12 Context

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

De ontwerper, afgezien van een verstokte utopist her en der, heeft niet de pretentie dat hij een volledig milieu nieuw ontwerpt. Hij richt zich meer in het bijzonder op wat de ingenieur een gereedschap of een voorziening noemt en de kunstenaar een vorm. Dat gereedschap — of welke creatie danook — vormt in gebruik mede het nieuwe milieu.

Zo bekeken is het milieu de dynamische context voor het nieuwe verschijnsel. De vorm heeft voor het subject betekenis in een context èn vormt tegelijk die context en de betekenis dáárvan inclusief betekenissen van overige verschijnselen daarbinnen méé. Deze onderlinge bepaaldheid van elementen kenmerkt het zgn structuralisme.

Een structuur draagt als het ware verschillende betekenissen omdat elementen/verschijnselen van elkaar afwijken.1 Er bestaat geen positieve definitie omtrent een apart verschijnsel. Er zijn slechts afspraken over verschillen mogelijk, met dus een beroep op àndere verschijnselen met hùn betekenissen die eveneens uit verschillen voortkomen.2 Enzovoort.

Omdat de verzameling verschillen oneindig is, is de structuur annex context dynamisch en dat zijn — betekenissen van — afzonderlijke verschijnselen daarom ook.3 Er is dus sprake van min of meer veranderende context in alle stadia van een veranderingsproces.

Een ontwerper die zich niet of maar zeer beperkt van context bewust is, werkt met een bord voor zijn kop. Hij zou een explosieve bom kunnen ontwerpen, louter vanwege de uitdaging in het vlak van de schei- en natuurkunde. Of hij ontwerpt een computerprogramma om zijn tijd te vullen en waardoor zodoende zijn salaris verzekerd is.

Dergelijke ontwerpers hebben gemeenschappelijk dat zij vooral zichzelf als context zien. Daarmee ontkennen zij de ruimere strekking van milieu en van de noodzaak tot integratie van het ontwerpend subject en diens milieu.4

Een context is een ruimer model in het kenvermogen van het subject, dat wil zeggen ruimer dan het model van het gereedschap respectievelijk de vorm die hij meer in het bijzonder ontwerpt. Er is een dialectische uitleg van mogelijk. Dan moet het oorspronkelijke model als tekst worden beschouwd. De aanvullende benadering is dan de context, ofwel het ruimere model waarin het oorspronkelijke opgaat. Wat de ontwerper onderneemt, is ontwikkeling van het kleinere model in wisselwerking met het model dat het kleinere omvat. Beide modellen veranderen dus, althans dat is waarschijnlijk.

Een context bestaat niet in de externe werkelijkheid, althans dat valt niet te bewijzen. Context is een gereedschap van het menselijk kenvermogen. Dankzij context kan gerichte simulatie gebeuren. Daarbij is de aandacht gericht vanuit een specifiek object, te weten de te ontwerpen vorm.5 Via context ontstaan relaties met andere objecten in een omvattend model.

Of het ècht zo functioneert, weet ik niet. Ik bouw voor mezelf aan een werkend model van de ontwerper. De ontwerper beschouw ik als subject. En dat is natuurlijk een object in mijn model. Het milieu van het veronderstelde subject is in mijn model dan de context. Die bestaat op zijn beurt uit nog meer objecten waartussen — in het model, dus — relaties bestaan, inclusief relaties met het object dat het subject voorstelt.

In de vorige hoofdstukken heb ik geprobeerd reeds diverse van die objecten in het milieu van de ontwerper te benoemen. Dat leverde een context op met onder andere de opdrachtgever, andere betrokkenen, veranderingsproces, uiteindelijk gewenst milieu enzovoort. Tegelijk trachtte ik een indruk te geven van mogelijke simulaties met een dergelijk model. Afhankelijk van de bedoeling blijken modellen te kunnen — en te moeten? — verschillen. Wat geldt als objecten en wat als relaties ertussen? Of, met andere woorden, wat als verschijnselen en wat als hun aspecten? Dat hangt er maar vanaf.

Steeds luidt impliciet de vraag: Kan de ontwerper iets van zo´n simulatie leren? Levert zijn kenvermogen waardevolle bijdragen aan het ontwerpen-als-proces en daarmee aan een veranderd milieu als resultaat?

Mijn antwoord luidt: Ja. Anders had ik immers de moeite niet genomen met dit boek een poging tot communicatie te ondernemen. Ik denk dat de ontwerper met de dynamische context zoals ik die voorstel, bijdragen van hogere kwaliteit kan leveren dan wanneer hij zich eng op dat ene gereedschap, op die ene vorm concentreert met hoogstens iets van zichzelf als context.6

Hoe de context luidt, die de ontwerper optimaal dient, weet ik natuurlijk niet. Ik kan slechts aangeven dat hij bewust(er) een context voor zijn bijdragen moet proberen te kennen. Dat lukt met empathie. Maar waar ligt de grens? Dat weet ik evenmin. In het algemeen zou ik zeggen dat in theorie teveel context niet bestaat. In de praktijk moet de ontwerper zich beperken, en dan trekt hij zijn grens om wat relevant is. Maar daardoor is de vraag slechts verschoven. Wat is relevant? Daar komt de ontwerper achter door zichzelf bij experimenten te betrekken. Hij moet met praktische, dáádwerkelijke activiteiten experimenteren volgens de aanwijzingen uit de simulaties met zijn model(len). De kok, anders gezegd, moet eerst zijn eigen eten proeven. Als hij goede smaak heeft, wordt hij via verdere experimenten een betere kok.

Op vele gebieden zijn ontwerpers helaas specialisten geworden die zich na het leveren van een blauwdruk terugtrekken. Zonder terugkoppeling krijgt de aanduiding relevant echter nooit een reële betekenis. De ontwerper moet ontdekken in wat voor milieus, van welke omvang en complexiteit, hij effectief kan zijn. Zie ook de opmerkingen aan het slot van hoofdstuk 7, Ethiek.

Simulaties zijn recursief. De context voor het ene object is op zijn beurt object binnen een omvattender context. De ontwerper jongleert als het ware met allerlei modellen tegelijk. Zij maken daarbij wellicht ook op andere dan hiërarchische manier deel van elkaar uit. Wat de simulaties verbindt, is voortdurend de overkoepelende bedoeling van het subject. Of zijn er zelfs allerlei bedoelingen, elk geïncorporeerd in een strijdbaar model? De vraag is dan of het kenvermogen uiteindelijk als een éénheid werkt of niet. Voor mijn verhaal doet die vraag er niet toe (denk ik).

Het subject heeft zijn kenvermogen als — een belangrijk — gereedschap voor effectuering van zijn intenties. Maar ook daarvoor lijkt een model met vergaande recursiviteit tenminste enigszins begrijpelijk; intenties zijn op z´n minst gedeeltelijk beïnvloedbaar door het kenvermogen en horen er aldus bij. Dat is echter weer in tegenspraak met de positionering van het kenvermogen als gereedschap ervoor. Zijn doel en middel dan uiteindelijk hetzelfde? Of hangt de antwoord af van wat iemand met zijn kenvermogen wil verklaren. Wil? Het is met logica altijd dezelfde cirkel.

De uitweg is niet om aan één of ander idee een absolute realiteit toe te kennen. De vraag is wat mij betreft niet te beantwoorden omdat het de verkeerde vraag is. En ik geloof niet dat iemand ooit op het idee gekomen is van wat wèl de goede vraag is. Ik ken haar tenminste niet.

Ik houd het erop dat die vraag niet bestaat, dat wil zeggen, dat bijvoorbeeld het vraagstuk van subject en milieu meteen al door zijn uitgangspunten gecorrumpeerd is. Het kenvermogen heeft als gereedschap altijd een onoverbrugbare afstand tot wat het subject ermee bewerkt. Het subject kan de werkelijkheid, dat wil zeggen zijn milieu, slechts onder de voorwaarden van zijn kenvermogen kennen, en moet er verder dus naar gissen. Zolang — ik denk — dat het werkt, heb ikzelf daar geen moeite mee. Ik probeer bijvoorbeeld ook niet verder te komen via twijfel over het kenvermogen als model binnen ... het kenvermogen. Met zulke machtsverheffing maak ik de afstand alleen maar groter.7

De ontwerper kiest met een bescheiden opstelling omtrent zijn kennis, met zijn keuze voor onzekerheid dus, voor de grootst haalbare zekerheid. Hij stelt zijn kenvermogen zo open mogelijk voor wat hij vermoedt dat invloeden van de werkelijkheid zijn. Zo bouwt en onderhoudt hij modellen van wat hij, eveneens als onderdeel van die modellen zèlf, als de werkelijkheid ervaart.

Kan de ontwerper overigens op énig moment, expliciet en bewust, voor openheid kiezen? Ik betwijfel het. Zo'n houding ontstaat door oefening. Nogmaals, kwaliteit is moeilijk en niet het resultaat van kortstondige interesse.

De modellenbouw inclusief simulaties is voor mij hetzelfde als wat bekend staat als de systeembenadering.8 Ik spreek echter niet graag apart over systemen, omdat er de suggestie vanuit gaat dat ze overeenkomstig het model ervan daadwerkelijk bestaan. Ik ga er maar vanuit dat dat niet zo is. Ik beperk me daarom tot het woord model. Daarmee kan ik eenvoudiger duidelijk maken dat de ontwerper zich op toepassing van zijn kenvermogen moet concentreren in plaats van op realisatie van systemen in de zgn werkelijkheid.

Ik ben bang voor systemen. Want meestal vergeten de ontwerpers ervan dat zij een totaal milieu beïnvloeden. Het resultaat van hun invloed is daarom meestal allesbehalve wat zij dachten te realiseren. En vaak behoorlijk schadelijk. Zij kunnen hun invloed echter pas ruimer zien, en dus hun kwaliteit verbeteren, met hun kenvermogen. Daarom wil ik slechts over systeem in het specifieke kader van systeembenadering praten. Ik lokaliseer de systeembenadering strikt binnen het kenvermogen. Dat onderstreept nogeens dat ik het kenvermogen het belangrijkste gereedschap van de ontwerper vind.

Wat de ontwerper voor het milieu ontwerpt noem ik ook, zoals gezegd, gereedschappen of wat voor vormen danook.

 

 

 

noten

1. De taalwetenschapper Ferdinand de Saussure (1857-1913) pionierde met zulke relativistische ideeën. Daarom geldt hij als een van de grondleggers van het structuralisme. Zo schrijft hij over de moeilijkheid om categorieën uit verschillende talen (lees ook: culturen of taalspelen) te vergelijken het volgende ( zie Course in General Linguistics, p 115): "If they were predetermined categories, there would be no [...] difficulty. [But i]n all these cases what we find, instead of ideas given in advance, are values emanating from a linguistic system. If we say that these values correspond to certain concepts, it must be understood that the concepts in question are purely differential. That is to say they are concepts not defined positively, in terms of their content, but negatively by contrast with other items in the same system. What characterises each most exactly is being whatever the others are not." Met andere woorden, de potentie van het verschil is de voorwaarde voor (verschillende) betekenissen.
2. Is een paradox dan ... een paradox omdat er voor een betekenis een (te) direct beroep op het oorspronkelijk gestelde verschijnsel zèlf gedaan wordt? Kan ònlogica met logica opgelost worden? Nee.
3. In een lezing voor een publiek van dansers zei Suzanne Langer (Problems of Art, p 11): "We have had enough pursuit of meanings, and I know from experience that if you don't make an end of it, there is no end." Dit is naar mijn mening een puur structuralistische formulering. Mijn idee is dat de ontwerper zich zo goed en kwaad als hij kan van dat eindeloze bewust moet proberen te zijn. Dat leidt tot méér aandacht voor uitgangspunten, die dus altijd betrekkelijk zijn.
4. Ik weet eigenlijk niet of ik hier ten onrechte gebruik maak van een woordenspel of dat ik bovendien werkzame betekenissen aanreik, maar is het zo dat de integriteit van het subject bepaald is door de mate van zijn integratie in het milieu?
5. En is dat altijd maar weer een vorm gericht op een betekenis of, in termen van opzettelijke communicatie, een vorm gericht op effect in het milieu?
6. Er is in de modemaatschappij echter veel bijval voor de egocentrische ontwerper danwel specialist. Het motief voor al die aandacht voor al die zgn bekende personages zou weleens de geboden kans voor passiviteit kunnen zijn. Nu is de paradox er één van actieve passiviteit. Het publiek blijft ... publiek en denkt zodoende niet meer verantwoordelijk te zijn. De televisiepresentator, de quizmaster, de tennisster of wie danook incasseert zijn rijkelijke beloning.
De verantwoordelijke ontwerper dient er op z'n minst moeite mee te hebben om aan dergelijke rationalisaties mee te werken. Het moet ermee beginnen dat de ontwerper beseft dat hijzèlf deel van die samenleving uitmaakt en er dus eveneens ernstig door besmet is.
7. Zie noot 8 over infosofische machtsverheffing in hoofdstuk 2, Traditie. En zie hoofdstuk 22, Afgrond, en verder.
8. Ik beschouw systeembenadering en structuralisme als hetzelfde.

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse