11 Veranderkundige

Pieter Wisse

Dit is een hoofdstuk uit Informatiekundige Ontwerpleer, in 1999 verschenen in boekvorm bij Ten Hagen Stam.

 

 

 

Algemeen gesteld komt professioneel ontwerpen neer op gedisciplineerde, maar tijdelijke betrokkenheid1 om een milieu te veranderen. Karakteristiek is dat de beroepsontwerper zich bewust is van zijn op veranderingen gerichte invloed. Hij probeert in meerdere of mindere mate aan toeval te ontsnappen.2

Ontwerpen wordt in gangbaar taalgebruik vooral geassocieerd met beroepen zoals ingenieur en kunstenaar. De opleiding van dergelijke vaklieden verklaart mede dat voor de betrokkenheid van àndere mensen tijdens het veranderingsproces en in het gewenste milieu meestal geen uitgesproken aandacht bestaat. De ontwerper wordt gezien en ziet zichzelf (nog) vaak als iemand die een blauwdruk levert. Het milieu waarin de veranderingen beginnen, is nogal eens genegeerd. Dat geldt in sterkere mate, zoals gezegd, nog voor het veranderingsproces. Beide tekortkomingen ondermijnen de waarde van de zgn blauwdruk. Het realiteitsgehalte van het ontwerp voor het gewenste milieu staat of valt immers met de mogelijkheden voor de benodigde veranderingen.

Uiteraard blijft het soms, of zelfs vaak, mogelijk om in termen van een blauwdruk te ontwerpen. En waarom dan niet? Het gaat dan echter per definitie om eenvoudige veranderingen, zelfs zo eenvoudig dat het de vraag is of er een expliciet ontwerp voor nodig is.

De paradox is dat er, juist wanneer het realiteitsgehalte van een blauwdruk ontbreekt, bij vele mensen behoefte aan bestaat. Dat heeft te maken met de mate van onzekerheid omtrent veranderingen. Naarmate de veranderingen complexer zijn, blijkt de onzekerheid doorgaans groter. Een blauwdruk wordt dan ingezet als middel om de beheersbaarheid te vergroten. In de gevallen waarin erom geroepen wordt, werkt zo'n middel echter averechts. Juist dàn is er geen star plan, maar een flexibele aanpak annex houding noodzakelijk.3

Omdat complexiteit van milieus en veranderingsprocessen stelselmatig onderschat wordt, stel ik voor om niet het ontwerp van het gewenste milieu, maar het ontwerp van het veranderingsproces als uitgangspunt voor de inzet van de ontwerper te nemen. Met andere woorden, ik beschouw de ontwerper eerst en vooral als veranderkundige. Het is duidelijk dat ingenieurs en kunstenaars dan eveneens veranderkundigen zijn. De verzameling is echter vele malen groter, en omvat in de praktijk al wie ook maar bewust of onbewust milieus beïnvloedt en ze daardoor verandert.

De algemene aanduiding als veranderkundige betekent allerminst dat een ontwerper toch niet een eigen zgn vàk heeft. Meestal heeft hij dat wèl. Maar ik beweer dat zo´n vak nooit beperkt mag zijn tot verbeelding van ideale milieus. Ieder vak moet zijn relevante veranderkunde omvatten. De tandarts maakt een plan voor het herstel van een gebit op grond van de huidige toestand ervan, van de mogelijkheden zoals hij ze voor veranderingen ziet. Daarbij kent hij die mogelijkheden in belangrijke mate door de technieken waarover hij beschikt. De architect kan voor staal andere constructies ontwerpen dan met hout realiseerbaar zijn. Altijd dragen materiaalkennis èn kennis van de verwerkende processen bij aan wat de ontwerper ... ontwerpt.

In mijn optiek is tijdens vakopleidingen de primaire oriëntatie nog veelal op resultaten, in de zin van wat ik hierboven verbeelding van ideale milieus noemde. Als het al aan bod komt, is het benodigde veranderingsproces een afgeleide. Ik merk daarover op dat zulke prioriteiten wezenlijk conservatief uitwerken. Volgens mij verdient juist het proces de primaire aandacht. De belangrijkste reden daarvoor is wellicht dat daaruit tenminste direct respect voor (andere) betrokkenen spreekt. In verband met dat etiket conservatief geldt dat een veranderingsproces in een complex milieu niet, ik zeg maar, monolithisch te benaderen valt. Het is meteen duidelijk dat er oneindig vele variaties van allerlei procesaspecten en -fasen kunnen bestaan. Zoveel mogelijke combinaties nodigen uit tot experimenteren. Dat leidt tot vernieuwing, met de mogelijkheid om een werkzame variant in de traditie op te nemen. Dergelijke experimenten met het veranderingsproces leiden op natuurlijke wijze tot resultaten waar a priori niemand aan gedacht had. Daarom pleit ik, nogmaals, ervoor om ieder vak vooral te laten bestaan uit zijn relevante veranderkunde. Resultaten komen dan als het ware vanzelf en zijn danook vanzelfsprekend.

De traditionele ingenieur beschouwt de materialen als levenloos. Voorts veronderstelt hij meestal berekenbaarheid van het verwerkingsproces. Er komen stellig mensen aan te pas, maar die kunnen en zullen nauwkeurig conform voorschrift uitvoeren. Tòch zijn vele ingenieurs bijzonder gevorderde veranderkundigen, zij het vaak onder genoemde aannames. Een schip wordt op een stelling gebouwd, zodat het later te water gelaten kan worden. De bouwmodules zijn hijsbaar met een kraan. Er is dus ook een blauwdruk voor het veranderingsproces.

Mijn uitgangspunt is dat gedetailleerde plannen zoals blauwdrukken op hun beurt altijd maar weer gereedschappen zijn. Ze werken soms prima, maar dikwijls werken ze niet. Als dat niet zo is, moet de ontwerper tevens een andere veranderkundige benadering ontwerpen. Het uiterste van de absoluut bedoelde blauwdruk is daarbij het meest directieve punt op het veranderkundig spectrum. Aan de andere kant laat de ontwerper het veranderingsproces, en dus de uitkomst ervan, zo vrij als hij kan. Dat is het meest nondirectieve punt van het spectrum. Ergens daartussen kiest de ontwerper van milieu tot milieu de aanpak die hem het passendst lijkt. Een extra dimensie is er wanneer die benadering van het veranderingsproces op zichzelf veranderbaar is. Ook dááraan is overigens veel vaker behoefte dan (nog) in allerlei praktijksituaties verondersteld wordt. Als de ontwerper die behoefte wèl (h)erkent, gaat hij in het ene stadium bijvoorbeeld wat directiever te werk dan in een ander.

Er komt nòg een dimensie bij wanneer het milieu gedacht wordt uit heterogene aspecten samengesteld te zijn. De veranderingen in een bepaald aspect vragen wellicht een benadering die afwijkt van veranderingen elders in het milieu. De benadering van levenloze grondstoffen, bijvoorbeeld, is en blijft directief. De mensen in hetzelfde omvattende veranderingsproces krijgen een nondirectievere benadering. Of zij krijgen in een vroeg stadium nogal directief enige oefeningen te verwerken om daarmee de voorwaarden te scheppen voor een nondirectiever vervolg. Allerlei combinaties zijn denkbaar. Welke komen in aanmerking? Met het oog op resultaat en proces gaat het er niet om wat er allemaal zou kunnen. Máákbaarheid maakt iets niet gewenst. Het gaat om het relevante milieu als context. Vanuit die optiek valt ineens vanalles dat maakbaar is àf, omdat het daarin òngewenst is. Het gevaar van een specialist is precies die ontkenning van zo'n context.

Wanneer het aantal relevant te onderscheiden aspecten/factoren in een milieu toeneemt, dan is duidelijk dat voor het geheel de benadering volgens een blauwdruk faalt. De veranderkundige ontwerper probeert met zijn strategisch gedrag de complexiteit en dynamiek van een milieu te erkennen. Hij weet dat hij maar beter kan toegeven dat het veranderingsproces ingewikkeld is. Bij twijfel geeft hij stelselmatig de voorkeur aan nondirectieve alternatieven. Indien omtrent een aspect eenduidig duidelijkheid vereist is, zijn er echter geen alternatieven, en werkt slechts een directieve benadering. Ook dàt begrijpt de ontwerper. De genuanceerde veranderkundige is dus niet categorisch vóór of tégen één manier van beïnvloeden. Hij kiest naar omstandigheden uit een breed repertoire. En als die ruimte er nog niet is, verdient dat gebrek allereerst aandacht. En als daaraan niets te doen blijkt, staat de ontwerper/veranderkundige voor een principiële beslissing omtrent — het afbreken — van zijn betrokkenheid. Dit dilemma heb ik reeds meermalen vermeld.
In de praktijk van complexe organisaties en processen put de ontwerper/veranderkundige voornamelijk uit het nondirectieve gedeelte van zijn gedragsspectrum. Maar alweer zijn er paradoxen, zoals die waarop de componist John Cage met zijn gemanipuleerde toevalsoperaties wees. In het vlak van de directe interactie treedt de ontwerper wellicht nondirectief op. Hij heeft echter beslissende invloed op de structuur van de interactie, en zulke manipulatie is eigenlijk heel erg directief. Zie ook mijn opmerkingen hierover in het vorige hoofdstuk. Het is alsof de discipline in het ene vlak nodig is om in een ander vlak meer vrijheid te bereiken.

Een bijzonder aandachtspunt voor de ontwerper is voorts het ontwerp voor het verloop van zijn eigen betrokkenheid. Mijn idee is dat de ontwerper principieel tijdelijk tot een milieu deel behoort. Het is echter alweer de vraag of over zijn termijn a priori een definitieve uitspraak mogelijk is. Vaak is het zo dat de wens van een opdrachtgever voor duidelijkheid over de inzet van een ontwerper ertoe leidt dat de ontwerper met een blauwdruk reageert. Daar staan dan wat kleine lettertjes bij, want vele ontwerpers begrijpen prima dat het zo eigenlijk niet werkt. Zij zullen zich op z´n minst tegen aansprakelijkheid proberen te verzekeren.

Als het veranderingsproces zó flexibel moet blijven dat ook over de betrokkenheid van de ontwerper onduidelijkheid bestaat, moet de ontwerper zo snel mogelijk het milieu zodanig veranderen dat zijn opdrachtgever en andere betrokkenen zijn deelname bewuster overwegen. De ontwerper kan dergelijk overleg en inzicht bij zijn klanten bevorderen door binnen het kader van een omvattender veranderingsproces steeds slechts een kortstondige, beperkte opdracht te aanvaarden. Voor de zoveelste keer merk ik op dat de ontwerper daarmee beslist niet zijn financieel gewin, in elk geval niet op de korte termijn, optimaliseert.4 Ik bekommer me daar minder om, maar besef dat er voorwaarden voor zulke luxe bestaan. Afhankelijk van dergelijke voorwaarden, stel ik de kwaliteit van het veranderd milieu voorop. En dat doel is onlosmakelijk verbonden met kwaliteit van het veranderingsproces waardoor mensen het realiseren.

Omgekeerd is er ook een relatie. Op zijn beurt is dat milieu erbij gebaat de ontwerper genoeg te laten exploiteren. Dàt bedoel ik met voorwaarden voor de luxe van noodzakelijke onafhankelijkheid. Anders levert hij zijn bijdragen niet, nietwaar? Wat genoeg is, moet iedere ontwerper voor zichzelf uitmaken. Of hij zijn zin krijgt, hangt van zijn potentiële opdrachtgevers af. Over ethiek heb ik het oa onder de noemer van symbiotische exploitatie reeds eerder gehad.

 

 

 

noten

1. De betrokkenheid van de ontwerper is gedisciplineerd. Ik bedoel hiermee niet dat ontwerpen een apart vak is. De discipline van de ontwerper betreft zijn volgehouden houding van verantwoordelijkheid. Zoals gezegd, dat is geen apart vak, maar een aspect van ieder vak. Zie ook ‘Informatie-architectuur, een vak apart’ in het aanhangsel.
2. Dat toeval is natuurlijk ook maar weer iets dat het kenvermogen in de werkelijkheid veronderstelt. Het is dus wederom duidelijker om voluit te zeggen dat de ontwerper aan zijn idee van toeval probeert te ontsnappen. Maar waar komt dat idee dan vandaan? Is ontwerpen, wat ik mijn eigen geval weleens overweeg, een reactie op frustratie? Dat wil zeggen, op het onvermogen tot absolute kennis? Krijgt het gemis de naam toeval?
3. In deze zin is het woord noodzakelijk strijdig met het woord flexibel. Kan het anders?
4. Dat is ook maar weer betrekkelijk. Ik stel vast dat veranderkundige integriteit op de markt van het zgn laatkapitalisme slechts in uiterst beperkte kring tot aanbeveling strekt. Vele mensen, en zeker mensen die een positie als potentiële opdrachtgever van een professionele ontwerper bereikt hebben, vinden integriteit nogal eens lastig. Mijn indruk is dat zij een verantwoord veranderingsproces omslachtig vinden. Het geduld dat bij integriteit past, helpt inderdaad niet een carrière te versnellen in een lijn waar vooral kortstondige impressies in een politiek belangenveld tellen. De uitdrukking met zowel het woord politiek als het woord belangen erin, is overigens dubbel-op. Waar belangen strijdig zijn en er op korte termijn duidelijkheid verlangd wordt, is politiek aan de orde. Dat gebeurt dus overal, tot en met de kleinste bedrijven en gezinnen. De angst voor onzekerheid roept om die snelle duidelijkheid, maar door de haast dient de volgende strijd zich meteen weer aan. Er is meer tijd nodig voor èchte resultaten. Het kost de veranderkundige/ontwerper de meeste moeite om bij overige betrokkenen dat besef van de noodzaak van een duurzaam veranderingsproces te vestigen. Hij krijgt die tijd en ruimte niet zomaar gegund. Voor die luxe moet hij zich sterk engageren.

 

 

 

1993-1999, webeditie 2005 © Pieter Wisse